M
m
m
'M
9
m
m
9
s
m
W i
in tic stad; op zijn weg naar het kan
toor passeerde Justus iederen dag een
k t in plantsoentje met aan beide kan
ten een paar lindeboomen.
Lindeboomen groeien langzaam,
maar in 45 jaar tijds groeten ltid>
boomon toch; en naarmate Justus'
haar grijzer, zijn oogen matter, zijn
ru? krommer, zijn gang trager was
geworden, waren de lindeboomen
krachtiger geworden, met telkens
breeder kruin.
Dat had Justus Jeremias Haberland
we' gemerkt.
IJoo ouder hij word, hoe langer hij
deed over zijn kantoorwandeling en
hoe langer hij ook het plantsoentje in
oogen schouw kon nemen. Vooral di
oude lindeboomen. Die waren ziju
\rionden geworden. Zij waren tla
eei igo getuigen van zijn leven In de
i_o natuur; met die lindeboomen
loofde hij mee het wisselen der jaar
geleden, der seizoenen. Zij verkondig
den hem in het zwellen der knoppen
de komst der lente, in het dorren er-
vallen der bladeren de komst
van den winter. Zij alleen
konden nog stemmingen opwek-
kei. 111 zijn oude ziel. Zij maakten do
eerste lentedagen tot een feest voor
zijn innerlijk leven, zij dreven met
l'Un gele najaarslinten een zachte,
droive melancholie door zijn hart, *-j
zongen hem het lied van dood en
sterven, iederen herfst bij het vnleu
der bladeren.
liu ia.n al deze lindeboomen was
er ten, waarvoor Justus Jeremias
Haberland een bijzondere genogen-
huid voelde. Die vooral noemde iiij
zijii „lentebode"'; hij was ouder dan
do andere boornen, veel ouder ook
dan Justus zelf. Hij stond op den
hoek van 't plantsoentje en bijna iede
ren dag ging Justus rakelings langs
zijn lievelingsboom heen. Soms sprak
hi) met den boom, heel geheimzinnige
gesprekken, en het was dan soms
of de boom antwoordde, troostte.
Ook scheen deze lindeboom grooter,
krachtiger, alsof hij een bijzonder
krachtige, sterke natuur bezat; een
ovenvinnaarisnatuur zou men haast
zoggen. Voor Justus tenminste doed
hij zich voor als de belichaming van
datgene, wat hij zelf zoozeer gemist
had: doorzettingsvermogen, krachti
ge» wil, vasten moed.
liet eerst van al de andere boomen
vertoonde deze lindeboom zijn bot
tende knoppen, zijn teere, groene
blaadjes en in November was het
weer dezelfde oude boom, die het
langst zijn bladertooi wist te behou
den Keu ontroering maakte zich
steeds van Justus meester uls het re
gende en de dikke regendroppels zoo
melancholiek van de oude takken af-
dlopen; dan was hot hem of de oude
reus weende, duizenden glinsterende
tranen weende om heengegane lente
en heengegaan geluk. De andere boo
men van 't plantsoentje waren Justus
kennissen: die eéne, de oudste, al
ken was zijn vriend.
Doch er kwam een oogen blik, dat
Justus ook dezen vriend zou verlie-
Óp een Maandagmorgen, toen Jus
tus Jeremias Haberland op zijn mor
genwandeling naar het kantoor het
plantsoentje passeerde ,-had lüj een
ongewone bedrijvigheid op het gras
veld bij de oudo lindeboomen opge
merkt Toen hij om twaalf uur weer
huiswaarts keerde, begreep hij wat
er gaande was: men was bezig zijn
OU'bui lindeboom te vellen.
Een snerpende noord-oostenwind
joesc over het plantsoentje zijn snui
vende windvlagen en Justus Jeremias
Hu herland in zijn dunne, versleten
demi-saison bleef maar toezien, al
maar toezien op het omverhakken van
zuil ge-liefde hoornen.
Wat doen jullie toch? vroeg hij
nv. bevende stem aan de houthak
kers.
De boomen moeten converge-
hakt; de gemeente wil hier bloemper
ken aanleggen.
Ook die daar., op den hoek....?
vroeg Justus angstig.
Ja, die ook, was hei korte ant
woord.
Justus stond verslagen. Een oogen-
blik werd er iets in hem levendig,
dat op woede geleek. Pr.otesteeren
wil hij tegen deze barbaarschheid;
beletten zou hij, wie dan ook, dat
hier vernield zou worden wat jaren-
lcutg zijn eenige vreugde, zijn trots,
zijn leven was geweest; hij wilde... hij
zou...
Maar Justus Jeremias Haberland
zweeg, zooals hij zijn heele leven ge
zwegen had. En zwijgend bleef hij
slaan orn den doodstrijd to aan
schouwen van zijn besten, eenigen
vriend.
Voor het eerst in zijn leven vergat
hii zijn middageten. Vergat hij zijn
oude moeder, die wachtte. In zijn
durne overjas, met koortsigen gloed
op de wangen zag hij de mannen aan
bet werk tijggn. zag hij hoe hun bijl-
sla con neerkwamen op den ouden rug
van den lindeboom, hoe wiepe kerven
drongen in de oude bast, En het was
hem of die slatgen hemzelf troffen, of
ze hom door merg en been gingen of
zo hem doodmartelden, met iederen
bijlslag de genadeslag verwachtend.
En toen de trotsche reus gevallen
was, zwaar en plechtig ais een held
neerstort, doodelijk getroffen, op het
veld van eer toen was Justus naar
huis gerend, in een wilden angst en
den dood in het hart. De droevigste
teleurstellingen had hij in zijn leven
stil en deemoedig gedragen; de ver
nietiging van zijn lindeboom zou de
oude heer niet meer te boven komen.
Nooit meer is Justus Jeremias Ha
berland langs het plansoeutje geko
men.
Een aanval van influenza, die hij
zich door den scherpen noordoosten
wind op den hals had gehaald, hield
hem dagenlang thuis; Justus zou niet
meer beter worden, een longontste
king volgde op de influenza en acht
dagen, nadat de lindeboom ontwor
teld w as geworden, werd Justus Jere
mias Haberland op zijn laatsten rit
naar het kerkhof voorbij het plant
soentje gereden, waai' vijf en veertig
jaar lang de eenige vriend had ge
leefd, die in het leven van Justus Je
remias Haberland kleine vreugde
had gebracht.
("s-Bosch. Ct.)
Medelijden.
(Uit het Duilsch.)
Op een koelen avond stond ik Voor
het open raam en keek in de duister
nis, Geen sterveling was er op straat
te zien; maar tegenover mij, bij den
lantaarnpaal, zat oen hond te bibbe
ren en keek zielig naar mijn helver
licht venster, 't Was een klein, ver
waarloosd, verhongerd boost.
Zoo, dacht ik, dat ia een echto
scharenslijpershcmd. Hij heeft zeker
geen baas meer. En hongerig is hij
ook, zoo kijkt hij ten minste. Hij weet
dat hier een hondenvriend woont,,- on
nu doet hij een beroep op mij. Zal het
vergeefs zijn
Daar ging hem iemand voorbij, die
hem niet eens opmerkte. Verschrikt
liep de hond weg. Toen trok hij de
aandacht van den voorbijganger die
hem even nakeek, en vervolgens aoor-
liep.
Domkop, dacht ik, wat is hij ver
waand. Hij loopt weg als een mensch
hem ziet, want hij kan zich niet be
grijpen, dat men zich niet zooveel om
hem bekommert, dat men hem een
schop geeft.
Nauwelijks was de voorbijganger
in de duisternis verdwenen of de ver
waarloosde hond keerde naar zijn
vroeger plaatsje onder den lantaarn
paal terug. Ik kreeg medelijden.
Arm dier, dacht ik, was j© een
netto hond of van edel ras, dan zou
men je willen koopen, belasting voor
je willen betalen, je een warm nestje
en goed voedsel geven. Maar nu 1
Nu zal jij, leelijk en onbeheerd
beest, door de gemeente opgepakt en
tor dood gebracht worden.
Ik zocht in mijn kamer naar wat
eten en vond oen stuk koud vleesch.
Pst riep ik tegen den hond.
En de hond, wiens blikken spraken,
wiens oogen om wat eten hadden ge
bedeld, schrok en rende weg, de duis
ternis in. Daar ging hij zitten en ik
zag zijn hongerige oogen schitteren.
Daarna wierp ik hein een stukje
vleesch toe, opnieuw zette hij het op
een loopeD.
Arm beest, dacht ik, er zijn zeker
niets anders dan steen en naar je ge
gooid. Hoe 7.0it je dan ook kunnen
denken, dat men je vleesch zou toe
werpen
Maar de reuk van het gebraden
vleesch drong door tot zijn neus en
schoorvoetend naderde hij. besnuffel
de het, pakte het beet en liep er mee
weg. Het was gauw veroberd. Blijk
baar recht in zijn schik keerde hij te
rug. likte zich den bek en keek weer
naar mij op.
Nu is hij gelukkig, dacht ik, voor
één dag is hij weer gespaard voor den
hongerdood en do stakker heeft er
geen besef van, dat er morgen wo-r
een dag komt.
Den volgenden dag, toen ik 's avonds
thuis kwam, vond ik den hond weer
onder mijn raam. Hij keek naar bo
ven en luisterde. Tot eindelijk het
licht opgestoken zou worden en hom
wat eten zon worden toegeworpen. Ik
igeloof, dat hij geen ander voedsel
kreeg. Hij vertrouwde mij zijn lot toe.
Ik was op den nachtelijken gast
niot voorbereid en de gedachte, niets
in voorraad te hebben, stemde mij
or aangenaam. Ik voelde mij als
iemand, die door een schuldeischer
vervolgd wordt, neen erger, want te
gen een schuldeischer kan men zeg
gen „Ik heb geen geld. kom maar
eens terug maar wat kon ik tegen
den hond zeggen De eerste stap ver
plicht tot de tweede en met een niet
geheel rustig geweten ging ik naar
het raam met een stuk brood in de
hand. Gisteren vleesch, vandaag
slechts brood Misschien wilde hij
het niet eens hebben.
Daar, zei ik, en wierp hem het
brood in stukjes toe. Had ik gesveten,
dot jij me wederom met je gezelschap
zou vereeren, dan zou ik er op gere
kend hebben.
Het arme dier was niet meer bang,
htipte gulzig naar de. brokjes en
scheen het mij in het geheel niet kwa
lijk te nemen, dat ik hem geen vleesch
gafongekauwd slikte hij de brokken
in. De aanblik van dezen grenzenloo-
zen honger wekte wederom iniju me
delijden.
Arm dier 1 Je kent geen ander
plezier dan eten en zelfs daaraan
moet je in deze groote, hartelooze
stad gebrek lijden. In een dorp zou
je veel gemakkelijker je brood kun
nen verdienen, daar een of andere
boor je wel in dienst zou willen ne
men .Maar hier wil men slechts
mooie honden hebben met oen glan
zend vel en van een edele afkomst.
Ja, m'n vriend, in een groote stad
moeten zelfs de honden schoon zijn,
als zij 't tot iets willen brengen.
Mijn vriend was echter niet on
dankbaar. Alle personen, die mijn
raam voorbij gingen, blafte hij aan.
W oedend, zoouis wachthonden dit
doen, zoodat ik er dikwijls wakker
van werd.
Ei, ei, dacht ik, dat dier voelt
verplichtingen tegenover mij. Hij wil
niet bij mij in de schuld staan, om
eens, wanneer er betere tijden voor
hem aangebroken zullen zijn, mij on
beschroomd te kunnen aankijken. Ik
laat hem niet verhongeren, hij laat
mij niet slapen wij zijn quitte 1
Zelfs de dierenvrienden zullen het
mij niet kwalijk kunnen nemen, dat
ik overdag niet aan ïn'n vriend van
's nachts dacht. Maar ik schrok niet
weinig, tóen mij den derden avond,
bij het naai' huis gaan, inviel, dat ik
niets voor hem had meegebracht.
Angstig draaide hij om mij heen,
niet wetend of hij tegen mij zou op
springen. Deze bescheidenheid be
viel mü erg en vriendelijk lokte ik
hem naar mij toe. Vroolijk sprong hij
in het rond, slak zijn neus naar vo
ren. maar durfde mijn hand niet aan
te raken.
Dezen keer moest hij zich met een
zak suikerklontjes tevreden stellen.
„Als het hem maar geen kwaad doet"
dacht ik. Maar het scheen hem te
smaken en zijn ijverig geblaf liet mij
dien nacht niet tot rust komen. Ik
ergerde er mij aan, maar waardeer
de de goede bedoelingen van den
hend. Ieder is op zijn wijze dankbaar
en het recht zich dankbaar te toonen
komt iedereen toe, die weldaden ont
vangt.
Uit mijn humeur, met het gevoel
niet uitgeslapen te zijn, bracht ik den
dag door. Maar 's avonds uit den
schouwburg komende, dacht i3c toch
„Zou hij er weer zijn
Ik kocht voorraad voor eenige da
gen, bezield door den wensch, dat het
niet tevergeefs zou zijn.
Inderdaad hij was er weer,
kwispelstaartend, vroolijk springend
kwam hij op mij af en scheen mijn
bevelen af wachten. Nu zag Llc hem
vlak bij me. Doch zie I Hij was
schoon gewasschen, men tng hem aan
hoe goed hem dat deed.
Arm beestDe gemeente znl je
toch laten oppakken. Een wonder,
dat het nl niet eerder was gebeurd.
Geheel onbewust 6treelde ik hem,
wat hem buitengewoon veel plezier
scheen te doen. Hij sprong mij bijna
in het gezicht en rende or toen weer
van door, Ik bekommerde mij verder
niet om hem, ik had meer te doen.
Maar des te meer scheen hij zich om
mij te bekommeren. Zijn blaffen werd
onverdragelijk. Omdat ik een honge-
rigen hond te eten gaf, behoefde ik
mijn nachten toch niet op te offeren.
Daarbij kwam 'ook nog iets anders.
Hei dankbare dier begeleidde mij
thans ook bij dag, eerst in de verte,
maar daarna vlak bij. Aanhankelijk
heid is een mooi ding, maar per slot
van rekening lag het niet in mijn be
doeling bezitter van een leelijken
scharenslijpershond te worden. En
op een morgen, toen ik even met een
kennis bleef staan praten, ging het
mormel aan mijn voeten liggen.
Is dat jouw hond vroeg mijn
vriend en zijn vraag verried zelfs
verborgen spot.
Dat vond ik pijnlijk. Ik kon toch
niet zeggen, dat hij niet van mij was
en nog minder, dat hij wel van mij
was.
Het dier werd dus lastig voor mij.
Als ik eens van hem af kon komen
Maar hoe Die gedachte deed mij
toch pijn, zoo vaak ik nnar hom keek.
Deze hond beleefde nu zijn mooiste
dagen en dacht in een veilige haven
aangeland te zijn.
Twee weken hield ik het uit niei
langer. Ik verhardde mijn hart en
besloot mij van hem te ontdoen. Te
vergeefs wachtte hij trouw onder mijn
raam, hij kreeg geen stukje meer.
Daar lag hij naast den lantaarnpaal,
zijn blikken hoopvol, smcekend naar
boven gericht. Ik moest mij geweld
aandoen om niet week te worden. Ik
moest van hem af Als ik 's avonds
laat naar huis kwam, liep de hond
mij met smeekenden blik tegemoet,
maar ik joeg hem met grove scheid
voorden weg. 's Morgens voegde hij
zich weer bij mij en ik besloot tot een
ruwe terugwijzingik gaf hem zoo'n
schop, dat hij jankend wegliep.
Deze slechte behandeling bracht
zijn hondentrouw echter niet aan 't
wankelen. Waarvan hij leefde, weet
ik niet. Maar 's nachts hield hij gere
geld de wacht vóór mijn venster en
blafte de voorbijgangers aan. Hij
steeg er geen acht op, dat ik hem
slecht behandelde, hij herinnerde
zich alleen de ontvangen weldaden.
Ik moet toegeven, dat mijn hart
soms heftig sloeg, als mijn geweten
mij 's nachts wakker maakte. Maar
er was een strijd tussehen mij en hem
ep ik moest lol eiken prijs zegevieren.
Toen de hond in het geheel niet wij
ken wilde, al gooide ik hem met stco-
nen besloot ik tot het uitersteik
schreef naar het politie-bureau, dat
een onbeheerde hond voor mijn huis
rondzwierf, en dat men mij plezier
zou doen als hij weggehaald werd.
Toen ik dien avond naar huis ging
zei een stem in mijn binnenste „Ga
niet naar huis Op 't oogenblik wordt
het arme dier gehaald. De weinige
beetjes vleesch, die hij gekregen
heeft, moet hij met zijn leven beta
len." I-Iet was mijn eigen schuld
maar zien kon ik het niet. Ik bracht
dien nacht door iii een hotel en den
volgenden nacht sliep ik rustig. Geen
hond blafte er meer onder mijn raam.
Maar het duurde lang, vóór ik alle
achting voor mezelf had herwonnen.
(Pr. Gr. Crf.)
De invloedrijke man.
(Uit het Fransch)..
Halfacht.
Bij het schitterend licht van de vier
kroonluchters zien meneer en me
vrouw Iiucheras met verrukking rond
in hun eetzaal. Die is ruim, hoog,
prachtig gemeubeld, vol zilver en
pluche, zooals past bij rijk geworden
kooplieden. Het witte Sèvres-servies
komt prachtig uit tussehen de guir
landes van rozen en anjelieren. De
wijn fonkelt in de karaffen. Meneer
Imcheras prijst de inrichting der ta
fel en de rangschikking der vruchten.
Wat is het menu, vrouwtje?
Hier! antwoordt mevrouw Imche
ras. wier blonde schoonheid gehuld is
in ruischende zijde.
Aan haar oogen ontbreekt alle uit
drukking; zij hebben de kleur van
troebel water. Boven de bolle wangeij
golft het weelderige haar.
Hij neemt de kaarten, welke glan
zen als zijde en waarop met gouden
letters de spijzen staan aangegeven.
Heel sjiek! Misschien een beetje
te eenvoudig.
Men zou denken dat de koning
bij ons op visite kwam.
Dat niet, maar wel de vriend
van den minis ter I
En de doordringende oogen van
den heer des huizes schitteren. Zijn
gezicht is rond en grijs als een goud-
reinet; zijn wenkbrauwen zijn dicht
en zwaar, zijn schedel is blank ge
worden onder het licht der kantoor
lampen. Hij beweegt het hoofd heen
en weer met een gezicht vol uitdruk
king en hot is, of hij in de verte ziet.
Wat zag hij daar? Een heel klein
stukje rood lint, dat al langer werd
en hem ten slotte haast verblindde
met zijn purperen pracht.
Ik hoop, dat jij het met de wij
nen goed maakt... Amontillado... Cha
teau Laffitte 74... Clos de Vougeot 87.
Goed, goed, goed! „Moét et Chan-
don brut ixnpórial 89"..Prachtig,
prachtig...,
Nu, als die niet tevreden is, mom
pelt mevrouw Imcheras.
Hij Is veeleischend en mag liet
zijn. Stel je voor, een man, die aan
alle officieele diners deelneemt, de
Intieme vriend van Robiet, Emile Ro-'
biet, die vijfmaal minister, tweemaal
minister-president was. Den omgang
met zulke mannen moet men op prijs
stellen; ze zijn kostbaar.
Mevrouw Imcheras stemt toe.
Onder deze omstandigheden ben
je haast zoo goed als zeker van je
lintje, nietwaar? Sprak Jo er al over?
Wat zei hij?
Da man fronst ernstig het hoofd.
Neen, neon, dier sprak ik nog
met mei hem over. Men moet zulk©
dingen langzaam doen; eerst moet de
rechte stemming er wezen, wij moe
ten elkander beter leeren kennen!...
Je hebt hom toch aan jo rechterhand
geplaatst?
Overigens hebben we vanmiddag
luitgeïe/vii gasten, met wie we eer
inleggen. 1 lij moet opmerken, hoe ver
eerd we zijn door zijn aanwezigheid..
Heb je om de likeuren gedacht? Om
elf uur de sorbet?
Stel jo maar gerust! Denk maar
om jc sigaren. Neem de beste, die
je bij groote gelegenheden...
Kalm maar! Havanna's, zooals
men zo bij mij rookt, vindt men nau
welijks ergens anders. Een gulden
per stuk!
Halfnogeii t
Men zit aan tafel. Mevrouw Imche
ras, die e n hoogrood®"kleur heeft
komt liet van opgewondenheid of
van de nauwe zijden japon? lacht
©n babbelt. Zij zwijgt alleen nu en
dan, om te luisteren naar de zeer
korte antwoorden van den vriend des
ministers. Dan loopt haar woorden
stroom weer door:
U bent dus niot van mijn mee
ning. meneer Trouillat? De tentoon
stellingen zijn ook Uit jaar grenze
loos vervelend, Zoo'n wandeling tus-
sehon beschilderd linnen is afgrijse
lijk... Houdt u van d ui venpastei?...
Ik heb ze voor u laten gereedmaken.
Maar u eet bijna niet.... Als '1 u
blieft, neemt u nog eens van deze
truffels.
De duivenpastei smaakt uitstekend.
Neemt u van dien Chateau Laf-
fittel
Deze vriendschappelijke raad wordt
gefluisterd door de lippen van me
vrouw Imcheras. De bediende wacht
met opgeheven flesch en vooroverge
bogen lichaam. Meneer Trouillat laat
genadig zij:i glas vullen.
liet is een „Vijfenzeventlger",
verklaart van de andere zijde der ta
fel meneer Imcheras.
Een goed jaar voor een wijn
soort.
Met een buiging licht de gastheer
hot glas op, waarin de rood© vloei
stof fonkelt en geurt. Meneer Trouil
lat doet hem bescheid. En hot stem-
menrumpcr groeit aan door de lichte
opgewondenheid gedurende den maal
tijd, de warmte, den wijn, den toe
deren, maar opwekkenden geur der
bloemen.
Waaiers wuiven. De ongesteven
overhemden der hoeren bollen naar
buiten, als ze zich voorover buigen.
Alen maakt elkander opmerkzaam op
den lieer Trouillat. Een oude dame
kijkt hem aan en fluistert een dikken
heer, wiens hoofd zoo rood is of het
zal barsten, eenige woorden in het
oor. Meneer Trouillat is het middel
punt der tafel, de gevierde gast. Im
cheras, die tégenover hem zit, ver
liest hem niet uit het oog.
Neemt u niet jan dezen getruffel-
den fazant?
Neen, meneer Trouillat neemt
niet van dezen getruffelden fazant.
De vrouw des huizes voelt zich wan
hopend, van derf heer des huizes
maakt zich een zekere opgewonden
heid- meester. Hij werpt zijn vrouw
'n ernstig bestraffende» blik toe. Een
zeer onhandig gekozen gerecht. En
meneer Imcheras ziet het roede lint
terug wijken, het hreede, fladderen
de lint, rood als de wuivende doek
van een stierenvechter.
Hij geeft zijn vrouw teekenen dat
zij haast moet maken met het vol
gende gerecht, dat den getruffelden
fazant misschien weer goed kan ma
ken!
MevrouW Imcheras acht nu liet
oogenblik gekomen, om haar gast in
vertrouwen te nemen, hem voor zich
te winnen. Zij overdenkt en v.'ugt
haar woorden, voordat zij ze spreekt.
Hoe zal zij het gevaarlijk thema be
ginnen den gladden weg betreden?Zal
zij spreken over zijn hooge politieke
konnissen, zijn aanzien in voorname
kringen.' Zij begint ineens:
Dus, meneer Trouillat, >u, die
met zulke beroemde en geziene perso
nen bevriend zijt...
Meneer Trouillat maakt een afwij
zend gebaar, dat echter niets zegt.
O, spreek mij niet tegen I We
kennen uw besche-eenheid! U, de
trouwste vriend van meneer Robiet.
Den minister-president... vult
haar man aan.
Algemeene bewonderende opmerk
zaamheid, spanning, verwachting!
Daarna hoort men, te nudcien der
stilte, de stem van Trouillat, zeer
luide:
Robiet, den minister-president?
Dien ken ik heelemaal niet...
Hoe, zou Trouillat krankzinnig
zijn? Het echtpaar Imcheras kijkt el
kaar met angstig vragende blikken
aan. Hun ooren tuiten van opgewon
denheid.
De onverbiddelijke en men zou
haast zeggen sarcastische stem van
Trouillat, weerklinkt weer.
Vergeef me mevrouw, ik ben niet
de vriend van den minister-president.
Ik heS hem zelfs nooit gezien,
ik ben de vriend van Emil Roblot,
den lakenhandelaar.
Die zijn echter met elkander ver
want, vleit de sidderende stem van
mevrouw Imcheras, en de arme
vrouw klemt zich vast aan deze laat
ste hoop. Maar hot antwoord klinkt
hard en ongenadig;
Niet, voorzomer ik weet!
Het wordt stil aan tafel! Mevrouw
Imcheras, die reeds rood was, kreeg
nu een purperen gelaatskleur; haar
man daarentegen wordt bleek als eon
doek. Waar blijft nu het land zijner
droomori?
Dat is een harde slag! Hij is een
gebroken man. Om hem heen hoort
men geroezemoes van stemmen; hij
hoort niets, niet eens (ie spottende
woorden van zijn vrouw, die hem bij
lret opstaan van de tafel, en terwijl
zij naar don salon gaat, toefluisterde:
Red tenminste vlug de goede si
garen I
DURE RESTAURANTS.
De correspondent van do „Corriere
die Sicilia, te New-York, haalt in
een uitvoerigen brief aan zijn blad,
waarin hij ook de spijskaart in voor
name restaurants tor sprake brengt,
een sterk staaltje arm van de hooge
hotelprijzon en de duurte der levens
middelen in genoemde stad.
„Ik heb hier", aldus de correspon
dent, spijskaarten voor mij liggen
van eenige der meeat populaire hotels
en restaurants. Daarop vind ik ver
meld: runder-filet f '2.85, gebraden
schaapsvleesch f 2.40, eendebout
f 2.10, gebraden kip f 2.85, een por
tie aardappelen f 0.75. En dat zijn nu
betrekkelijk nog maar eenvoudige
gerechten. Maar do fijnproever, die
nog iets fijners wil eischen, kan nog
dieper ln zijn beurs tasten. Zoo
iemand kan voor oen pastel gerust
f 3.50 A f 4 en voor een patrijs f 5
neerleggen.
Overeenkomstig daarmede zijn na
tuurlijk de prijzen der hotelkamers.
Voor eon klein kamertje moet men
minstens f 10 betalen en aan den an
doren kant wordt men voor dit hooge
bedrag op zulk een eigenaardige
wijze in zijn persoonlijke vrijheid be
lemmerd, a'.s men zich nauwelijks
kan voorstellen.
In geen geval mag men met den
hoed op het hoofd de koffiekamer
van hot hotel binnengaan, en nog
erger is het, wanneer men zijn hoed
op 'n toevallig bezotten stoel naast
zich neerlegt. Zelfs al zou men maar
drio minuten in de zaal verblijven,
moet men eerst zijn hoed in do gar
derobe afgeven.
Een der rijkste, 'fijnste en 'duurste
restaurants te New-York ging on
langs nog liever failliet, dan dat het
zijn gasten zou hebben toegestaan :n
kleederdracht onder te doen voer die
der kellners. Een ieder, die het res
taurant wilde binnengaan, moest
eerst z'n overjas losmaken, opdat de
portier zich kon overtuigen, dat de
gast een passend costiuvm droeg.
Eerst na deze inspectie mocht men'
het „paradijs" binnengaan.
In de meeste hotels en restaurants
krijgt men dan ock een piacht en een
praal te zien, wuar men verstomd
van staat. Hier en daar ziet men zelfs
een illuminatie onder de marmeren
en glazen tafels. Door het tafelkleed
hoen schijnen dan de „gekleurde
potjes" en zoodoende wordt do eet
lust ook door prachtig gekleurde
lichtschakeeringen opgewekt.
Hot is alles „fijn spul" maar men
moet niet vragen wat het kost.
Zij. Jij spreekt nu eeuwig en al
tijd over modes. Dacht je dat je de
laatste modes zoudt onderscheiden,
als je bij een modiste was?
Hij. Zeker.
Zij: - Hoa?
Hij. Door de prijzen te vragen.
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1513.
Probleem No. 367
van M. J. Bourquln.
46
3
H
3.-.
3
H
H
Si
3
Ij.
8
3§
3
£8)
ï'"Sü'
1
II
46
wit
lijven o
Wit schijven op 33, 'i
Zwart schijven op 2, 3. 8, 10, 11, 13, li, 17, 18, 19. 21, 22, 23, 24. 27. 28, 1
en 31.
18, 3D, 40, 42, 43. 44, 46, 47 en 49
Eindspel No. 368
van P. J. Eype.
Zwart
lii tuil tm i
m 3 m is:
JM tea k:i
Zwart twee dammen op 3 en 46.
Wit twee schijven op 24 en 35 en twee dammen op 5 en 29.
Oplossingen van deze problemen
worden gaarne ontvangen aan bo
vengenoemd adres, uiterlijk Dinsdag
18 Juni e. k.
Oplossing van probleem No. 363,
van ilon auteur Wit 44 - 39, 28 - 23,
38 - 33, 46 - 41, 41 43, 36 - 31, 47 - 42
50 - 44, .45 34, 35 2 1
Oplossing van probleem No. 364,
van don auteur Wit 44 - 40, 33 - 29,
27 - 22, 2G - 21, 48 - 43, 38 - 33, 33 4
2e oplossing 34 - 29, 26 - 21, 39 - 34,
88 - 82. 32 5
Ook verkrijgt Wit gemakkelijk
winst door 34 - 29, 39 - 34, 27 - 22,
22 4 enz.
De auteur is met No. 364 niet geluk
kig geweest
Beide problemen zijn goed opgelost
door de hoeren M. tun Brink, P. J.
Eype. J. Jacobson Azn., W. J. A. Mat-
lu, P. Moliema, C. Serodmi en J.
Siegerist.
VOOR DE JEUGD.
Op ons vraagstukje kwam geen en
kel antwoord m en zouden wij dus
gevolg moeten geven aan onze bedrei
ging om deze rubriek maar op, te hef
fen, ware het niet, dat een „Getrouw
lezer" ons hot verzoek had gedaan
geen govolg te geven aan ons voorne
men.
Toch gelooven wij niet, op deze wij
ze te kunnen voortgaan, indien ons
ook in 't vervolg niet blijkt, dat er
werkelijk belangstelling heerscht. En
waaruit kunnen wij dat beter zien,
dan uit cle toezending van antwoor
den op de door ons geplaatste vraag
stukjes, al zouden die antwoorden
dan ook niet correct zijn.
Wij hopen dan ook, dat verbetering
in dozen toestand mag intreden, en
zullen in afwachting daarvan, voor-
loopig nog deze rubriek voortzetten.
Beginnen wij nu met de oplossing
te geven van het laatste vraagstukje,
waarvan de stand hier volgt
Zwart schijven op1U, 11, 13, 17, 19
en 30.
Wit schijven op: 22, 27, 37, 40, 43
en 49.
Wit speelde als laatste zet, 28 - 22,
een lokzetje om Zwart in de verlei
ding te brengen 12 - 17 te spelen,
waardoor schijnbaar aan Zwart een
schijf winst komt. Zwart heeft zich
laten verlokken tot dien zet, zooals
uit den stand van het vraagstukje
blijkt. Wit speelt nu 40 - 34 Zwart
moet nu, wijl „meorslag" voor gaat,
van 30 4S slaan en heeft dan tevens
dam, een dam evonwel die hem nood
lottig is, want Wit speelt thans een
voudig schijf 27 op 21 en Zwart is
wederom gedwongen met zijn dam
twee schijven to slaan van 48 18,
waarna Wit met ziju schijf van veld
21 naar- 5 slaat, daar dam neemt en
het spel gewonnen heeft.
Ge ziet hier wederom uit dit voor
beeld, hoe gevaarlijk.het menigmaal
is achter een schijf te gaan, die als '1
ware door den tegenspeler wordt aan-
geboden.
Wij zullen ditmaal geen vraagstuk
je opgeven en a. s. week de rubriek
voortzetten met de behandeling van
een geheel nieuw onderwerp.
De llaarlemsehe. Damclub houdt
haar speelavond iederen Maandag
van 8 tot 12 uur in het gebouw „De
Nijverheid", Junsslraat S5, alhier.
Liefhebber-s van het damspel ziju
daar steeds welkom.
Voor het lidmaatschap kan men
zich bij het bestuur aanmelden.
Inlichtingen verstrekt gaarne d«
secretaris, de beer J. Meijer, Kruis
straat 34, Telephoon 1543.