M m m 'M 9 m m 9 s m W i in tic stad; op zijn weg naar het kan toor passeerde Justus iederen dag een k t in plantsoentje met aan beide kan ten een paar lindeboomen. Lindeboomen groeien langzaam, maar in 45 jaar tijds groeten ltid> boomon toch; en naarmate Justus' haar grijzer, zijn oogen matter, zijn ru? krommer, zijn gang trager was geworden, waren de lindeboomen krachtiger geworden, met telkens breeder kruin. Dat had Justus Jeremias Haberland we' gemerkt. IJoo ouder hij word, hoe langer hij deed over zijn kantoorwandeling en hoe langer hij ook het plantsoentje in oogen schouw kon nemen. Vooral di oude lindeboomen. Die waren ziju \rionden geworden. Zij waren tla eei igo getuigen van zijn leven In de i_o natuur; met die lindeboomen loofde hij mee het wisselen der jaar geleden, der seizoenen. Zij verkondig den hem in het zwellen der knoppen de komst der lente, in het dorren er- vallen der bladeren de komst van den winter. Zij alleen konden nog stemmingen opwek- kei. 111 zijn oude ziel. Zij maakten do eerste lentedagen tot een feest voor zijn innerlijk leven, zij dreven met l'Un gele najaarslinten een zachte, droive melancholie door zijn hart, *-j zongen hem het lied van dood en sterven, iederen herfst bij het vnleu der bladeren. liu ia.n al deze lindeboomen was er ten, waarvoor Justus Jeremias Haberland een bijzondere genogen- huid voelde. Die vooral noemde iiij zijii „lentebode"'; hij was ouder dan do andere boornen, veel ouder ook dan Justus zelf. Hij stond op den hoek van 't plantsoentje en bijna iede ren dag ging Justus rakelings langs zijn lievelingsboom heen. Soms sprak hi) met den boom, heel geheimzinnige gesprekken, en het was dan soms of de boom antwoordde, troostte. Ook scheen deze lindeboom grooter, krachtiger, alsof hij een bijzonder krachtige, sterke natuur bezat; een ovenvinnaarisnatuur zou men haast zoggen. Voor Justus tenminste doed hij zich voor als de belichaming van datgene, wat hij zelf zoozeer gemist had: doorzettingsvermogen, krachti ge» wil, vasten moed. liet eerst van al de andere boomen vertoonde deze lindeboom zijn bot tende knoppen, zijn teere, groene blaadjes en in November was het weer dezelfde oude boom, die het langst zijn bladertooi wist te behou den Keu ontroering maakte zich steeds van Justus meester uls het re gende en de dikke regendroppels zoo melancholiek van de oude takken af- dlopen; dan was hot hem of de oude reus weende, duizenden glinsterende tranen weende om heengegane lente en heengegaan geluk. De andere boo men van 't plantsoentje waren Justus kennissen: die eéne, de oudste, al ken was zijn vriend. Doch er kwam een oogen blik, dat Justus ook dezen vriend zou verlie- Óp een Maandagmorgen, toen Jus tus Jeremias Haberland op zijn mor genwandeling naar het kantoor het plantsoentje passeerde ,-had lüj een ongewone bedrijvigheid op het gras veld bij de oudo lindeboomen opge merkt Toen hij om twaalf uur weer huiswaarts keerde, begreep hij wat er gaande was: men was bezig zijn OU'bui lindeboom te vellen. Een snerpende noord-oostenwind joesc over het plantsoentje zijn snui vende windvlagen en Justus Jeremias Hu herland in zijn dunne, versleten demi-saison bleef maar toezien, al maar toezien op het omverhakken van zuil ge-liefde hoornen. Wat doen jullie toch? vroeg hij nv. bevende stem aan de houthak kers. De boomen moeten converge- hakt; de gemeente wil hier bloemper ken aanleggen. Ook die daar., op den hoek....? vroeg Justus angstig. Ja, die ook, was hei korte ant woord. Justus stond verslagen. Een oogen- blik werd er iets in hem levendig, dat op woede geleek. Pr.otesteeren wil hij tegen deze barbaarschheid; beletten zou hij, wie dan ook, dat hier vernield zou worden wat jaren- lcutg zijn eenige vreugde, zijn trots, zijn leven was geweest; hij wilde... hij zou... Maar Justus Jeremias Haberland zweeg, zooals hij zijn heele leven ge zwegen had. En zwijgend bleef hij slaan orn den doodstrijd to aan schouwen van zijn besten, eenigen vriend. Voor het eerst in zijn leven vergat hii zijn middageten. Vergat hij zijn oude moeder, die wachtte. In zijn durne overjas, met koortsigen gloed op de wangen zag hij de mannen aan bet werk tijggn. zag hij hoe hun bijl- sla con neerkwamen op den ouden rug van den lindeboom, hoe wiepe kerven drongen in de oude bast, En het was hem of die slatgen hemzelf troffen, of ze hom door merg en been gingen of zo hem doodmartelden, met iederen bijlslag de genadeslag verwachtend. En toen de trotsche reus gevallen was, zwaar en plechtig ais een held neerstort, doodelijk getroffen, op het veld van eer toen was Justus naar huis gerend, in een wilden angst en den dood in het hart. De droevigste teleurstellingen had hij in zijn leven stil en deemoedig gedragen; de ver nietiging van zijn lindeboom zou de oude heer niet meer te boven komen. Nooit meer is Justus Jeremias Ha berland langs het plansoeutje geko men. Een aanval van influenza, die hij zich door den scherpen noordoosten wind op den hals had gehaald, hield hem dagenlang thuis; Justus zou niet meer beter worden, een longontste king volgde op de influenza en acht dagen, nadat de lindeboom ontwor teld w as geworden, werd Justus Jere mias Haberland op zijn laatsten rit naar het kerkhof voorbij het plant soentje gereden, waai' vijf en veertig jaar lang de eenige vriend had ge leefd, die in het leven van Justus Je remias Haberland kleine vreugde had gebracht. ("s-Bosch. Ct.) Medelijden. (Uit het Duilsch.) Op een koelen avond stond ik Voor het open raam en keek in de duister nis, Geen sterveling was er op straat te zien; maar tegenover mij, bij den lantaarnpaal, zat oen hond te bibbe ren en keek zielig naar mijn helver licht venster, 't Was een klein, ver waarloosd, verhongerd boost. Zoo, dacht ik, dat ia een echto scharenslijpershcmd. Hij heeft zeker geen baas meer. En hongerig is hij ook, zoo kijkt hij ten minste. Hij weet dat hier een hondenvriend woont,,- on nu doet hij een beroep op mij. Zal het vergeefs zijn Daar ging hem iemand voorbij, die hem niet eens opmerkte. Verschrikt liep de hond weg. Toen trok hij de aandacht van den voorbijganger die hem even nakeek, en vervolgens aoor- liep. Domkop, dacht ik, wat is hij ver waand. Hij loopt weg als een mensch hem ziet, want hij kan zich niet be grijpen, dat men zich niet zooveel om hem bekommert, dat men hem een schop geeft. Nauwelijks was de voorbijganger in de duisternis verdwenen of de ver waarloosde hond keerde naar zijn vroeger plaatsje onder den lantaarn paal terug. Ik kreeg medelijden. Arm dier, dacht ik, was j© een netto hond of van edel ras, dan zou men je willen koopen, belasting voor je willen betalen, je een warm nestje en goed voedsel geven. Maar nu 1 Nu zal jij, leelijk en onbeheerd beest, door de gemeente opgepakt en tor dood gebracht worden. Ik zocht in mijn kamer naar wat eten en vond oen stuk koud vleesch. Pst riep ik tegen den hond. En de hond, wiens blikken spraken, wiens oogen om wat eten hadden ge bedeld, schrok en rende weg, de duis ternis in. Daar ging hij zitten en ik zag zijn hongerige oogen schitteren. Daarna wierp ik hein een stukje vleesch toe, opnieuw zette hij het op een loopeD. Arm beest, dacht ik, er zijn zeker niets anders dan steen en naar je ge gooid. Hoe 7.0it je dan ook kunnen denken, dat men je vleesch zou toe werpen Maar de reuk van het gebraden vleesch drong door tot zijn neus en schoorvoetend naderde hij. besnuffel de het, pakte het beet en liep er mee weg. Het was gauw veroberd. Blijk baar recht in zijn schik keerde hij te rug. likte zich den bek en keek weer naar mij op. Nu is hij gelukkig, dacht ik, voor één dag is hij weer gespaard voor den hongerdood en do stakker heeft er geen besef van, dat er morgen wo-r een dag komt. Den volgenden dag, toen ik 's avonds thuis kwam, vond ik den hond weer onder mijn raam. Hij keek naar bo ven en luisterde. Tot eindelijk het licht opgestoken zou worden en hom wat eten zon worden toegeworpen. Ik igeloof, dat hij geen ander voedsel kreeg. Hij vertrouwde mij zijn lot toe. Ik was op den nachtelijken gast niot voorbereid en de gedachte, niets in voorraad te hebben, stemde mij or aangenaam. Ik voelde mij als iemand, die door een schuldeischer vervolgd wordt, neen erger, want te gen een schuldeischer kan men zeg gen „Ik heb geen geld. kom maar eens terug maar wat kon ik tegen den hond zeggen De eerste stap ver plicht tot de tweede en met een niet geheel rustig geweten ging ik naar het raam met een stuk brood in de hand. Gisteren vleesch, vandaag slechts brood Misschien wilde hij het niet eens hebben. Daar, zei ik, en wierp hem het brood in stukjes toe. Had ik gesveten, dot jij me wederom met je gezelschap zou vereeren, dan zou ik er op gere kend hebben. Het arme dier was niet meer bang, htipte gulzig naar de. brokjes en scheen het mij in het geheel niet kwa lijk te nemen, dat ik hem geen vleesch gafongekauwd slikte hij de brokken in. De aanblik van dezen grenzenloo- zen honger wekte wederom iniju me delijden. Arm dier 1 Je kent geen ander plezier dan eten en zelfs daaraan moet je in deze groote, hartelooze stad gebrek lijden. In een dorp zou je veel gemakkelijker je brood kun nen verdienen, daar een of andere boor je wel in dienst zou willen ne men .Maar hier wil men slechts mooie honden hebben met oen glan zend vel en van een edele afkomst. Ja, m'n vriend, in een groote stad moeten zelfs de honden schoon zijn, als zij 't tot iets willen brengen. Mijn vriend was echter niet on dankbaar. Alle personen, die mijn raam voorbij gingen, blafte hij aan. W oedend, zoouis wachthonden dit doen, zoodat ik er dikwijls wakker van werd. Ei, ei, dacht ik, dat dier voelt verplichtingen tegenover mij. Hij wil niet bij mij in de schuld staan, om eens, wanneer er betere tijden voor hem aangebroken zullen zijn, mij on beschroomd te kunnen aankijken. Ik laat hem niet verhongeren, hij laat mij niet slapen wij zijn quitte 1 Zelfs de dierenvrienden zullen het mij niet kwalijk kunnen nemen, dat ik overdag niet aan ïn'n vriend van 's nachts dacht. Maar ik schrok niet weinig, tóen mij den derden avond, bij het naai' huis gaan, inviel, dat ik niets voor hem had meegebracht. Angstig draaide hij om mij heen, niet wetend of hij tegen mij zou op springen. Deze bescheidenheid be viel mü erg en vriendelijk lokte ik hem naar mij toe. Vroolijk sprong hij in het rond, slak zijn neus naar vo ren. maar durfde mijn hand niet aan te raken. Dezen keer moest hij zich met een zak suikerklontjes tevreden stellen. „Als het hem maar geen kwaad doet" dacht ik. Maar het scheen hem te smaken en zijn ijverig geblaf liet mij dien nacht niet tot rust komen. Ik ergerde er mij aan, maar waardeer de de goede bedoelingen van den hend. Ieder is op zijn wijze dankbaar en het recht zich dankbaar te toonen komt iedereen toe, die weldaden ont vangt. Uit mijn humeur, met het gevoel niet uitgeslapen te zijn, bracht ik den dag door. Maar 's avonds uit den schouwburg komende, dacht i3c toch „Zou hij er weer zijn Ik kocht voorraad voor eenige da gen, bezield door den wensch, dat het niet tevergeefs zou zijn. Inderdaad hij was er weer, kwispelstaartend, vroolijk springend kwam hij op mij af en scheen mijn bevelen af wachten. Nu zag Llc hem vlak bij me. Doch zie I Hij was schoon gewasschen, men tng hem aan hoe goed hem dat deed. Arm beestDe gemeente znl je toch laten oppakken. Een wonder, dat het nl niet eerder was gebeurd. Geheel onbewust 6treelde ik hem, wat hem buitengewoon veel plezier scheen te doen. Hij sprong mij bijna in het gezicht en rende or toen weer van door, Ik bekommerde mij verder niet om hem, ik had meer te doen. Maar des te meer scheen hij zich om mij te bekommeren. Zijn blaffen werd onverdragelijk. Omdat ik een honge- rigen hond te eten gaf, behoefde ik mijn nachten toch niet op te offeren. Daarbij kwam 'ook nog iets anders. Hei dankbare dier begeleidde mij thans ook bij dag, eerst in de verte, maar daarna vlak bij. Aanhankelijk heid is een mooi ding, maar per slot van rekening lag het niet in mijn be doeling bezitter van een leelijken scharenslijpershond te worden. En op een morgen, toen ik even met een kennis bleef staan praten, ging het mormel aan mijn voeten liggen. Is dat jouw hond vroeg mijn vriend en zijn vraag verried zelfs verborgen spot. Dat vond ik pijnlijk. Ik kon toch niet zeggen, dat hij niet van mij was en nog minder, dat hij wel van mij was. Het dier werd dus lastig voor mij. Als ik eens van hem af kon komen Maar hoe Die gedachte deed mij toch pijn, zoo vaak ik nnar hom keek. Deze hond beleefde nu zijn mooiste dagen en dacht in een veilige haven aangeland te zijn. Twee weken hield ik het uit niei langer. Ik verhardde mijn hart en besloot mij van hem te ontdoen. Te vergeefs wachtte hij trouw onder mijn raam, hij kreeg geen stukje meer. Daar lag hij naast den lantaarnpaal, zijn blikken hoopvol, smcekend naar boven gericht. Ik moest mij geweld aandoen om niet week te worden. Ik moest van hem af Als ik 's avonds laat naar huis kwam, liep de hond mij met smeekenden blik tegemoet, maar ik joeg hem met grove scheid voorden weg. 's Morgens voegde hij zich weer bij mij en ik besloot tot een ruwe terugwijzingik gaf hem zoo'n schop, dat hij jankend wegliep. Deze slechte behandeling bracht zijn hondentrouw echter niet aan 't wankelen. Waarvan hij leefde, weet ik niet. Maar 's nachts hield hij gere geld de wacht vóór mijn venster en blafte de voorbijgangers aan. Hij steeg er geen acht op, dat ik hem slecht behandelde, hij herinnerde zich alleen de ontvangen weldaden. Ik moet toegeven, dat mijn hart soms heftig sloeg, als mijn geweten mij 's nachts wakker maakte. Maar er was een strijd tussehen mij en hem ep ik moest lol eiken prijs zegevieren. Toen de hond in het geheel niet wij ken wilde, al gooide ik hem met stco- nen besloot ik tot het uitersteik schreef naar het politie-bureau, dat een onbeheerde hond voor mijn huis rondzwierf, en dat men mij plezier zou doen als hij weggehaald werd. Toen ik dien avond naar huis ging zei een stem in mijn binnenste „Ga niet naar huis Op 't oogenblik wordt het arme dier gehaald. De weinige beetjes vleesch, die hij gekregen heeft, moet hij met zijn leven beta len." I-Iet was mijn eigen schuld maar zien kon ik het niet. Ik bracht dien nacht door iii een hotel en den volgenden nacht sliep ik rustig. Geen hond blafte er meer onder mijn raam. Maar het duurde lang, vóór ik alle achting voor mezelf had herwonnen. (Pr. Gr. Crf.) De invloedrijke man. (Uit het Fransch).. Halfacht. Bij het schitterend licht van de vier kroonluchters zien meneer en me vrouw Iiucheras met verrukking rond in hun eetzaal. Die is ruim, hoog, prachtig gemeubeld, vol zilver en pluche, zooals past bij rijk geworden kooplieden. Het witte Sèvres-servies komt prachtig uit tussehen de guir landes van rozen en anjelieren. De wijn fonkelt in de karaffen. Meneer Imcheras prijst de inrichting der ta fel en de rangschikking der vruchten. Wat is het menu, vrouwtje? Hier! antwoordt mevrouw Imche ras. wier blonde schoonheid gehuld is in ruischende zijde. Aan haar oogen ontbreekt alle uit drukking; zij hebben de kleur van troebel water. Boven de bolle wangeij golft het weelderige haar. Hij neemt de kaarten, welke glan zen als zijde en waarop met gouden letters de spijzen staan aangegeven. Heel sjiek! Misschien een beetje te eenvoudig. Men zou denken dat de koning bij ons op visite kwam. Dat niet, maar wel de vriend van den minis ter I En de doordringende oogen van den heer des huizes schitteren. Zijn gezicht is rond en grijs als een goud- reinet; zijn wenkbrauwen zijn dicht en zwaar, zijn schedel is blank ge worden onder het licht der kantoor lampen. Hij beweegt het hoofd heen en weer met een gezicht vol uitdruk king en hot is, of hij in de verte ziet. Wat zag hij daar? Een heel klein stukje rood lint, dat al langer werd en hem ten slotte haast verblindde met zijn purperen pracht. Ik hoop, dat jij het met de wij nen goed maakt... Amontillado... Cha teau Laffitte 74... Clos de Vougeot 87. Goed, goed, goed! „Moét et Chan- don brut ixnpórial 89"..Prachtig, prachtig..., Nu, als die niet tevreden is, mom pelt mevrouw Imcheras. Hij Is veeleischend en mag liet zijn. Stel je voor, een man, die aan alle officieele diners deelneemt, de Intieme vriend van Robiet, Emile Ro-' biet, die vijfmaal minister, tweemaal minister-president was. Den omgang met zulke mannen moet men op prijs stellen; ze zijn kostbaar. Mevrouw Imcheras stemt toe. Onder deze omstandigheden ben je haast zoo goed als zeker van je lintje, nietwaar? Sprak Jo er al over? Wat zei hij? Da man fronst ernstig het hoofd. Neen, neon, dier sprak ik nog met mei hem over. Men moet zulk© dingen langzaam doen; eerst moet de rechte stemming er wezen, wij moe ten elkander beter leeren kennen!... Je hebt hom toch aan jo rechterhand geplaatst? Overigens hebben we vanmiddag luitgeïe/vii gasten, met wie we eer inleggen. 1 lij moet opmerken, hoe ver eerd we zijn door zijn aanwezigheid.. Heb je om de likeuren gedacht? Om elf uur de sorbet? Stel jo maar gerust! Denk maar om jc sigaren. Neem de beste, die je bij groote gelegenheden... Kalm maar! Havanna's, zooals men zo bij mij rookt, vindt men nau welijks ergens anders. Een gulden per stuk! Halfnogeii t Men zit aan tafel. Mevrouw Imche ras, die e n hoogrood®"kleur heeft komt liet van opgewondenheid of van de nauwe zijden japon? lacht ©n babbelt. Zij zwijgt alleen nu en dan, om te luisteren naar de zeer korte antwoorden van den vriend des ministers. Dan loopt haar woorden stroom weer door: U bent dus niot van mijn mee ning. meneer Trouillat? De tentoon stellingen zijn ook Uit jaar grenze loos vervelend, Zoo'n wandeling tus- sehon beschilderd linnen is afgrijse lijk... Houdt u van d ui venpastei?... Ik heb ze voor u laten gereedmaken. Maar u eet bijna niet.... Als '1 u blieft, neemt u nog eens van deze truffels. De duivenpastei smaakt uitstekend. Neemt u van dien Chateau Laf- fittel Deze vriendschappelijke raad wordt gefluisterd door de lippen van me vrouw Imcheras. De bediende wacht met opgeheven flesch en vooroverge bogen lichaam. Meneer Trouillat laat genadig zij:i glas vullen. liet is een „Vijfenzeventlger", verklaart van de andere zijde der ta fel meneer Imcheras. Een goed jaar voor een wijn soort. Met een buiging licht de gastheer hot glas op, waarin de rood© vloei stof fonkelt en geurt. Meneer Trouil lat doet hem bescheid. En hot stem- menrumpcr groeit aan door de lichte opgewondenheid gedurende den maal tijd, de warmte, den wijn, den toe deren, maar opwekkenden geur der bloemen. Waaiers wuiven. De ongesteven overhemden der hoeren bollen naar buiten, als ze zich voorover buigen. Alen maakt elkander opmerkzaam op den lieer Trouillat. Een oude dame kijkt hem aan en fluistert een dikken heer, wiens hoofd zoo rood is of het zal barsten, eenige woorden in het oor. Meneer Trouillat is het middel punt der tafel, de gevierde gast. Im cheras, die tégenover hem zit, ver liest hem niet uit het oog. Neemt u niet jan dezen getruffel- den fazant? Neen, meneer Trouillat neemt niet van dezen getruffelden fazant. De vrouw des huizes voelt zich wan hopend, van derf heer des huizes maakt zich een zekere opgewonden heid- meester. Hij werpt zijn vrouw 'n ernstig bestraffende» blik toe. Een zeer onhandig gekozen gerecht. En meneer Imcheras ziet het roede lint terug wijken, het hreede, fladderen de lint, rood als de wuivende doek van een stierenvechter. Hij geeft zijn vrouw teekenen dat zij haast moet maken met het vol gende gerecht, dat den getruffelden fazant misschien weer goed kan ma ken! MevrouW Imcheras acht nu liet oogenblik gekomen, om haar gast in vertrouwen te nemen, hem voor zich te winnen. Zij overdenkt en v.'ugt haar woorden, voordat zij ze spreekt. Hoe zal zij het gevaarlijk thema be ginnen den gladden weg betreden?Zal zij spreken over zijn hooge politieke konnissen, zijn aanzien in voorname kringen.' Zij begint ineens: Dus, meneer Trouillat, >u, die met zulke beroemde en geziene perso nen bevriend zijt... Meneer Trouillat maakt een afwij zend gebaar, dat echter niets zegt. O, spreek mij niet tegen I We kennen uw besche-eenheid! U, de trouwste vriend van meneer Robiet. Den minister-president... vult haar man aan. Algemeene bewonderende opmerk zaamheid, spanning, verwachting! Daarna hoort men, te nudcien der stilte, de stem van Trouillat, zeer luide: Robiet, den minister-president? Dien ken ik heelemaal niet... Hoe, zou Trouillat krankzinnig zijn? Het echtpaar Imcheras kijkt el kaar met angstig vragende blikken aan. Hun ooren tuiten van opgewon denheid. De onverbiddelijke en men zou haast zeggen sarcastische stem van Trouillat, weerklinkt weer. Vergeef me mevrouw, ik ben niet de vriend van den minister-president. Ik heS hem zelfs nooit gezien, ik ben de vriend van Emil Roblot, den lakenhandelaar. Die zijn echter met elkander ver want, vleit de sidderende stem van mevrouw Imcheras, en de arme vrouw klemt zich vast aan deze laat ste hoop. Maar hot antwoord klinkt hard en ongenadig; Niet, voorzomer ik weet! Het wordt stil aan tafel! Mevrouw Imcheras, die reeds rood was, kreeg nu een purperen gelaatskleur; haar man daarentegen wordt bleek als eon doek. Waar blijft nu het land zijner droomori? Dat is een harde slag! Hij is een gebroken man. Om hem heen hoort men geroezemoes van stemmen; hij hoort niets, niet eens (ie spottende woorden van zijn vrouw, die hem bij lret opstaan van de tafel, en terwijl zij naar don salon gaat, toefluisterde: Red tenminste vlug de goede si garen I DURE RESTAURANTS. De correspondent van do „Corriere die Sicilia, te New-York, haalt in een uitvoerigen brief aan zijn blad, waarin hij ook de spijskaart in voor name restaurants tor sprake brengt, een sterk staaltje arm van de hooge hotelprijzon en de duurte der levens middelen in genoemde stad. „Ik heb hier", aldus de correspon dent, spijskaarten voor mij liggen van eenige der meeat populaire hotels en restaurants. Daarop vind ik ver meld: runder-filet f '2.85, gebraden schaapsvleesch f 2.40, eendebout f 2.10, gebraden kip f 2.85, een por tie aardappelen f 0.75. En dat zijn nu betrekkelijk nog maar eenvoudige gerechten. Maar do fijnproever, die nog iets fijners wil eischen, kan nog dieper ln zijn beurs tasten. Zoo iemand kan voor oen pastel gerust f 3.50 A f 4 en voor een patrijs f 5 neerleggen. Overeenkomstig daarmede zijn na tuurlijk de prijzen der hotelkamers. Voor eon klein kamertje moet men minstens f 10 betalen en aan den an doren kant wordt men voor dit hooge bedrag op zulk een eigenaardige wijze in zijn persoonlijke vrijheid be lemmerd, a'.s men zich nauwelijks kan voorstellen. In geen geval mag men met den hoed op het hoofd de koffiekamer van hot hotel binnengaan, en nog erger is het, wanneer men zijn hoed op 'n toevallig bezotten stoel naast zich neerlegt. Zelfs al zou men maar drio minuten in de zaal verblijven, moet men eerst zijn hoed in do gar derobe afgeven. Een der rijkste, 'fijnste en 'duurste restaurants te New-York ging on langs nog liever failliet, dan dat het zijn gasten zou hebben toegestaan :n kleederdracht onder te doen voer die der kellners. Een ieder, die het res taurant wilde binnengaan, moest eerst z'n overjas losmaken, opdat de portier zich kon overtuigen, dat de gast een passend costiuvm droeg. Eerst na deze inspectie mocht men' het „paradijs" binnengaan. In de meeste hotels en restaurants krijgt men dan ock een piacht en een praal te zien, wuar men verstomd van staat. Hier en daar ziet men zelfs een illuminatie onder de marmeren en glazen tafels. Door het tafelkleed hoen schijnen dan de „gekleurde potjes" en zoodoende wordt do eet lust ook door prachtig gekleurde lichtschakeeringen opgewekt. Hot is alles „fijn spul" maar men moet niet vragen wat het kost. Zij. Jij spreekt nu eeuwig en al tijd over modes. Dacht je dat je de laatste modes zoudt onderscheiden, als je bij een modiste was? Hij. Zeker. Zij: - Hoa? Hij. Door de prijzen te vragen. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1513. Probleem No. 367 van M. J. Bourquln. 46 3 H 3.-. 3 H H Si 3 Ij. 8 3§ 3 £8) ï'"Sü' 1 II 46 wit lijven o Wit schijven op 33, 'i Zwart schijven op 2, 3. 8, 10, 11, 13, li, 17, 18, 19. 21, 22, 23, 24. 27. 28, 1 en 31. 18, 3D, 40, 42, 43. 44, 46, 47 en 49 Eindspel No. 368 van P. J. Eype. Zwart lii tuil tm i m 3 m is: JM tea k:i Zwart twee dammen op 3 en 46. Wit twee schijven op 24 en 35 en twee dammen op 5 en 29. Oplossingen van deze problemen worden gaarne ontvangen aan bo vengenoemd adres, uiterlijk Dinsdag 18 Juni e. k. Oplossing van probleem No. 363, van ilon auteur Wit 44 - 39, 28 - 23, 38 - 33, 46 - 41, 41 43, 36 - 31, 47 - 42 50 - 44, .45 34, 35 2 1 Oplossing van probleem No. 364, van don auteur Wit 44 - 40, 33 - 29, 27 - 22, 2G - 21, 48 - 43, 38 - 33, 33 4 2e oplossing 34 - 29, 26 - 21, 39 - 34, 88 - 82. 32 5 Ook verkrijgt Wit gemakkelijk winst door 34 - 29, 39 - 34, 27 - 22, 22 4 enz. De auteur is met No. 364 niet geluk kig geweest Beide problemen zijn goed opgelost door de hoeren M. tun Brink, P. J. Eype. J. Jacobson Azn., W. J. A. Mat- lu, P. Moliema, C. Serodmi en J. Siegerist. VOOR DE JEUGD. Op ons vraagstukje kwam geen en kel antwoord m en zouden wij dus gevolg moeten geven aan onze bedrei ging om deze rubriek maar op, te hef fen, ware het niet, dat een „Getrouw lezer" ons hot verzoek had gedaan geen govolg te geven aan ons voorne men. Toch gelooven wij niet, op deze wij ze te kunnen voortgaan, indien ons ook in 't vervolg niet blijkt, dat er werkelijk belangstelling heerscht. En waaruit kunnen wij dat beter zien, dan uit cle toezending van antwoor den op de door ons geplaatste vraag stukjes, al zouden die antwoorden dan ook niet correct zijn. Wij hopen dan ook, dat verbetering in dozen toestand mag intreden, en zullen in afwachting daarvan, voor- loopig nog deze rubriek voortzetten. Beginnen wij nu met de oplossing te geven van het laatste vraagstukje, waarvan de stand hier volgt Zwart schijven op1U, 11, 13, 17, 19 en 30. Wit schijven op: 22, 27, 37, 40, 43 en 49. Wit speelde als laatste zet, 28 - 22, een lokzetje om Zwart in de verlei ding te brengen 12 - 17 te spelen, waardoor schijnbaar aan Zwart een schijf winst komt. Zwart heeft zich laten verlokken tot dien zet, zooals uit den stand van het vraagstukje blijkt. Wit speelt nu 40 - 34 Zwart moet nu, wijl „meorslag" voor gaat, van 30 4S slaan en heeft dan tevens dam, een dam evonwel die hem nood lottig is, want Wit speelt thans een voudig schijf 27 op 21 en Zwart is wederom gedwongen met zijn dam twee schijven to slaan van 48 18, waarna Wit met ziju schijf van veld 21 naar- 5 slaat, daar dam neemt en het spel gewonnen heeft. Ge ziet hier wederom uit dit voor beeld, hoe gevaarlijk.het menigmaal is achter een schijf te gaan, die als '1 ware door den tegenspeler wordt aan- geboden. Wij zullen ditmaal geen vraagstuk je opgeven en a. s. week de rubriek voortzetten met de behandeling van een geheel nieuw onderwerp. De llaarlemsehe. Damclub houdt haar speelavond iederen Maandag van 8 tot 12 uur in het gebouw „De Nijverheid", Junsslraat S5, alhier. Liefhebber-s van het damspel ziju daar steeds welkom. Voor het lidmaatschap kan men zich bij het bestuur aanmelden. Inlichtingen verstrekt gaarne d« secretaris, de beer J. Meijer, Kruis straat 34, Telephoon 1543.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 14