konden toch niet in overeenstemming
zijn met haar verheven diepgevoelden
zang en pianospel. Haar muziek deed
meerdere accuratesse vermoeden. Ja,
dat niet exact-waar zijn in haar mis
haagde hem en zijn zuster scheen dit
ook al een bagatelletje te vinden En
dan herinnerde hij zich 't spreek
woord: Gelegenheid maakt den dief.
Hij vond de groote variant: De over
groot© gelegenheid dwingt tot leugen
achtigheid, den zwakke.
Johan stak de sleutels bij zich.
Aan de deur van zijn kamer werd
geklopt. De bediende verscheen met
een telegram en Johan liet Item wach
ten. De inhoud scheen van zeer groot
gewicht want hij gaf terstond het be
vel handkoffer en reismantel klaar te
leggen. Nog dienzelfden avond ver
trok Johan naar Berlijn. Het belang
van allen stond op het spel. De
ruchten omtrent het. Bankhaus L.
hadden zioh bewaarheid.
Een paar dagen daarna verscheen
Ilenriette om haar sleutels ie halen.
Josephine had migraine maar het
was alsof Henriettes gezelschap hare
neerslachtigheid deed verdwijnen.
Wat is dat een aardig beeldje
hier op de tafel, Josephine, ik heb dat
bij jullie nog nooit gezien heb jullie
•dit al Lang?
Een dag of veertien geleden heeft
Johan het medegebracht. Je weet in
onze huiskamer zet ieder dat neer
wat hem het mooiste voorkomt. Zoo
als Je ziet stelt het voor een zittende
vrouw die een jongetje lezen leert
Johan zegt dat dit beeld het grootste
geluk van een hedendaagsche moeder
voorstelt niet alleen maar dat van de
ideale vrouw van het heden. Zoo zel
den, beweert hij, vindt men werkelijk
nog een verstandig meisje dat men
er des te verheugder om zijn moet
wanneer men bij uitzondering een
dergelijk ideaal vindt.
Volgens hem moesten de jonge
meisjes allemaal kinderjuffrouw
den om tot praktische moeders op te
leiden. Dut is het juist wat ik den
laatsten tijd zoo vreemd vind, of zou
hij gelijk hebben dat ook de meisjes
heter deden een of ander vak te kie
zen om daarin werkzaam te zijn als
zich in zalig-niets-doen voor te be
reiden totdat zij iets doen moeten.
Wat dunkt jou Ilenriette?
Ilenriette zweeg, en zag in dat
beeld hetzelfde ideaal waarin zij zich
kon opvoeden want zij was kinder
juffrouw moeten worden uit nood, op
offerend haar huiselijke dolcefarnien-
te en zij begreep dat bij een ongeluk
meestal toch een geluk schuilt
De piano stond open. Josephine en
Ilenriette voelden zich beiden tot do
muziek aangetrokken en beiden zon
gen het duet „Het lied wat mijne
moeder zong", hetzelfde dat Johan
dikwijls in zijne eenzaamheid voor
zich neuriede.
In den grooten sneltrein had Jo
han de reis heen en terug vlug afge
legd en zijn oogenbükkelijk verschij
nen in de wereldstad had hem in do
gelegenheid gesteld het jonge-Teven
van zijn zuster te behoeden voor een
zelfde lot als dat van haar vriendin.
Op den terugweg bemerkte hij, dat
hij de door Ilenriette bij hen achter
gelaten sleutels bij zich had. Zij was
er om verlegen, had zij "gezegd. Van
uit Hannover zond hij het volgende
telegram:
..Arriveer binnen enkele uren heb
elautels in mijn zak.
Alles in orde. Johan'
Dit telegram bracht de bedleude
juist binnen toen beide meisjes zon
gen.
Hé, wat aardig, ja juist die sleu
tels had ik vandaag willen halen
sprak Ilenriette.
Laat in den avond kwam
Johan thuis. Eerst den volgenden
morgen aan 't ontbijt sprak hij Jo
sephine.
Zeg, dat is nu wat moois, daar
ga jij nu met de sleutels van Hen-
riette op reis. Je telegram kw;
juist toen we aan het zmgen waren
en zij moest onverrlchtcrzake terug
keeren.
Op de nog opengeslagen piano zaj
Johan zijn lievelingslied.
De bediende bracht de medeöeeling
van Ilenriette dat zij hoopte binnen
een uurtje hare sleutels terug te kun
nen ontvangen. Zij kwam zelf. Johan
was naar 't kantoor gegaan, maar
nauwelijks was hij daar een uurtje
of het bericht gewerd hem in de huis
kamer te komen.
O, daar ben je al, Jo, sprak Jo
sephine. Henriette is gekomen om je
haar sleutels terug te vragen en ze
heeft ze dadelijk noodig.
Eigenlijk was het beter zo maar
te bewaren sprak Johan, aan Hen
riette den .bos overhandigend.
En hij fluisterde haar in 't oor, u
zult ze binnenkort toch wel weer la
ten liggen, is het niet?
Ik geloof het niet, antwoordde
Henriette met een blosje van verle
genheid op het gelaat.
Mag ik u hedenmiddag het tocht
je van eergisteren aanbieden?
Juist Jo, dat is nu eens leuk van
je, viel Josephine in.
Ilenriette ging huiswaarts, het
kwelde haai- in verdenking van na
latigheid te staan. Zij toch had een
beetje met opzet telkens haar sleutels
laten liggen. Zij maakte niet gaarne
te veel vrij gebruik van de haar zoo
gul aangeboden gastvrijheid en het
gezelschap van Johan en Josephine
had voor haar eene bijzondere aan
trekkelijkheid.
's Middags zat Henriette naast Jo
han voor in den wagen.
Ook zij genoot nu evenals Josephi
ne eenige dagen tevoren van de vrije
natuur.
Onderweg vroeg haar Johan
schalksch lachend:
Was het niet beter, dat u mij als
schatbewaarder voor altijd dien sleu
telbos gaf, dan hoefde u deze nooit
meer te vergeten?
Toen besefte Henriette dat zij Jo
sephines zuster zou worden.
Zij keken elkander aan, al voort
vliegend door de heerlijke avond
lucht en ln beider oogopslag lag een
belofte van groot geluk.
(Prov.. N. B. Gt.)
De ingeente rat.
Schatje, zei Emil, mijn man,
toen. wij eenige weken na de bruiloft
met een gast gezellig bij elkaar zaten
in het schemeruur 't is altijd beter
als men op een ongeluk is voorbereid;
een plotselinge schok kan voor de ze
nuwen heel gevaarlijk zijn. Laat ik u
dus zeggen, zoo besloot hij vlug zien
de, dat ik bleek werd, dat ik een tan
te heb. Een tante met veel goede ei
genschappen, onder andere haar fa
miliezwak, en daaraan zullen wij ze
ker hebben te danken, dat zij binnen
kort een bezoek komt brengen. Een
eld van werkzaamheid als bij ons
indt ze niet licht weer; een jong
huishouden, een jonge, in haar oogen
onpractische vrouw... dus, wapen u,
kindlief. Ik heb mijn voorgevoelens,
en die zeggen mij, dat over niet al
te langen tijd tante Tini hier zal ko
men binnenvallen.
Maar wij hebben haar niet uit-
genoodigd.
Och kind, op een uitnoodiging
heeft ze nog nooit gewacht; dan kon
e wel levenslang thuis blijven. Maar
wees gerust; wij zullen eendrachtelijk
alles doen, wat tot tegenweer kan
dienen. Ileinz zal wel een handje
helpen, als eigen kracht en fantasie
mij in den steek laat. Nietwaar?
Heinrich Tilgner, de beste vriend
an Emil, was sedert eenige dagen
onze gast. Hij vatte het aangeroerde
thema met graagte aan, en ik ver
baasde mij over de mate van boos
heid, welke deze beide mannen open
baarden in hun plannen om 't kwaad
te beteugelen. Ik wilde natuurlijk de
vreeselijke dingen niet gelooven, die
Emil mij vertelde van tante's bezoe
ken bij andere familieleden.
Nog geen week was vorloopen, of
Emil vertoonde mij met tragi-komisch
gebaar een brief: de kennisgeving van
tante's komst.
Nieuwsgierig zaten Heinz en ik uit
het venster te zien, toen het rijtuig
kwam aanrammelen. Ik kreeg een
schrik van de bagage; het rijtuig
stond vol kisten, en Emil zat gepakt
en begraven onder koffertjes, kus
sens, plaids, parapluies, enz. zoodat de
koetsier en onze meid eerst al dien
ballast konden verwijderen eer hij
kon uitstappen. Toon kwam een ou-
derwotsche sjaal voor den dag, en
daaruit een magere, tanige figuur,
met eeu stem, die zelfs den koetsier
bang maakte.
Dus dat is uw vrouw? Ik had mij
die heel anders voorgesteld, neef. Go
placht altijd met stevige blondines te
dweepenWeet ge nog wel?
En met een akelig grijnslachen klop
te zij Emil op den schouder. Toen tot
mij: Maar 't hindert niet, kind; wij
zullen 't wel vinden. Ik hoop rnij in
vele opzichten nuttig te maken. Eu
uw man zal een goede „assistente"
aan mij hebben.
Pardon, tante, zei Emil, maar
daarvoor heb ik op 't oogenblik een
goede mannelijke kracht; mug ik u
mijn vriend en collega dr. Tilgner
voorstellen?
O, hebt ge al een „logé?" Dat is
o: aangenaam voor zoo n klein huis
houden. Ik krijg toch een eigen ka
mer?
Natuurlijk, tante; Martha zal er
u dadolijk heenbrengen.
Toen wij hel kamertje naast de ei
genlijke logeerkamer, die Iieinz her
bergde, betraden, zag tante Tini mij
tamelijk onvriendelijk aan.
Nu, die vriend zal, lioop ik, wel
niét eeuwig hier blijven; dan kan ik
de groote kamer krijgen. Hier moest
vast 't een cn ander veranderd wor
den. 't Bed daar, de sofa hier; ginds
moeten mijn koffers staan. En dan
moet gij mij Lichtere gordijnen geven
Zijn er dekens genoeg op 't bed?
Ik vluchtte naar de keuken om voor
'l avondeten te zorgen. Maar nauwe
lijks was 't eerste schijntje van
braadreuk in tante's neus gedrongen,
kwam aansnellen.
Kind, ik zie dat ge „lapjes"
braadt. Die kan ik zoo niet eten.
Daar moet ge eerst en nu
kwam er een heel receptDenk er
aan, dat ik geen rijst kan verdragen...
en bier drink ik ook niet.
Onze goede meid Julia verklaarde
mij, dat zij geen lust had, zich door
een „vogelverschrikker" te laten dril
len. Zij somde haar grieven op en ein
digde met een kramjjachtig geween,
dat mijn man verschrikt naar de keu
ken deed komen.
Goede hemel, riep hij woedend,
dan geen middel tegen zulk een
bezoeking? Wij zullen geen rustig oo
genblik in huis hebben.
Maak u maar niet kwaad, jon
gen, troostte Iieinz; ik zie wel, dat wij
tot andere middelen moeten over
gaan, als we niet allen willen bezwij
ken in den strijd tegen den draak...
's Avonds hadden er geheimzinnige
toebereidselen plaats in Heinz' ka
mer. De heeren noemden het „chemi
sche experimenten". Ik mocht er bij
zijn.
Uit het retort of kromme halsflesch
ging een elastieke buis naar 't sleu
telgat van de deur, en toen werd er
in het retort mts gestookt dat een
waarlijk lielschen stank ontwikkel
de. Wij wisten, dat tante, die '1 nooit
velen kon, als zij ergens niet bij ge
roepen werd, vlak bij 't sleutelgat zou
zitten. Spoedig hoorden wij haar ge
weldig hoesten en maakten wij ons
bereid op een inval. Emil verwijderde
vlug de buis en blies de vlam onder 't
retort uit.
Doch geen tante verscheen. Een
kwartier verliep; alles bleef rustig.
Ik moet toch eens even zien of
niet onwel geworden is, fluisterde
ik, cn sloop naar buiten.
Daar ontdekte ik licht in onze eigen t
slaapkamer: od Emil's bed zat weltre-
moed tante Tini bezig haar laatste
hand te leggen aan haar nachtge
waad.
Hoor eens, Martha, ilc kan 't in
dien stank niet uithouden. Emil moet
maar op do sofa ln de logeerkamer
gaan liggen; ik blijf dezen nacht
bij u.
Na deze nederlaag waren beide
mannen drie dagen lang niet in staat,
hun experimenten voort te zetten of
iels anders te verzinnen.
't Is toch alles tevergeefs, zucht
te Heinz moedeloos; als ik deze
week niet een heel bijzonderen inval
krijg, ruim ik het veld en kan zij de
logeerkamer betrekken.
Zoo lang er niet een ander paar
in de familie trouwt en zij een nieuw
hu'shouden gelukkig kan maken, ra
ken wij haar niet kwijt. En wij we
ten niemand, die een huwelijk in het
zicht heeft.
Wij waren allen diep verslagen. Ik
had geen kracht meer om voor mijn
hu is vrouwelijke rechten te kampen.
Daar kwam Heinz op een goeden
dag met een stralend gezicht naar
huis. Ik herademde.
Hij was, zoo vertelde hij, bij pro
fessor L. in 'i bacteriologisch labora
torium geweest en had er allerlei be
langrijke dingen gezien, Op geheim-
zinnigen toon vertelde hij Emil van
allerlei proeven, fluisterde hem nu en
dan wat in, liep dan weer weg om
een boek te halen en te raadplegen,
kortom, hij was geheel en al in vuur.
Tante Tini barstte van nieuwsgie
righeid; zij had een en ander opgevan
gen en hield niet op met vragen. Emil
antwoordde schijnbaar afwijzend, zei,
dat 't zoo gevaarlijk was en toen eene
besteller voor Heinz een paar kistjes
bezorgde, waarin het kriebelde en
piepte, deed hij do deur van de lo
geerkamer op slot.
Natuurlijk had tante gauw haar
post aan 't sleutelgat ingenomen en
ontdekt, dat de kistjes eigenlijk kooi
tjes waren en de inhoud bestond uit
marmotjes, konijntjes en ratten. Dat
werd haar wel wat te machtig; voor
muizen cn ratten had ze een heilig
respect. Maar zij rekende zich min of
meer tot de .Jongeren" der weten
schap en kon daaraan offers bren
gen.
Onze gast zat nu den meesten tijd
in zijn kamer, die hij zorgvuldig af
sloot, en hield zich daar bezig met
zijn menagerie, terwijl tante Tini
uren doorbracht aan het sleutelgat.
Den derden dag na het ineenzetten
van deze komedie zou de bom bar
sten. Tante Tini had afgeluisterd dat
Heinz een buitengewone bacteriêncul-
tuur meegebracht had uit 't laborato
rium. Zij kon bet bijna niet uithou
den.
'sAvonds sloten de mannen zich
weer op met hunne piepende roofdie
ren. Tante vergat heelemaal, dat zij
haar aanwezigheid aan gene zijde der
deur niet mocht verraden, en stiet nu
en dan een gilletje uit waarvan nie
mand echter nota nam.
Plotseling evenwel ontstond een
\reeselijk spektakel: Heinz was opge
sprongen, wierp een paar stoelen om,
trok een kastje van do muur en riep
eindelijk:
Ze is op het portaal I
Meteen rukte hij de kamerdeur
open en klopte als eeu razende aan
do deur- van zijn buurvrouw.
Doe open gauw en klim op een
stoel.
Toen de deur geopend was en juf
frouw Tini een stoel had bestegen,
waar ze stond te lillen als een riet, de
rokken angstig bijeenhoudend, begon
de jonge dokter opnieuw een onder
zoekingstocht in hoeken en gaten, on
der de meubelen en het bed.
De nieuwsgierigheid won het een
oogenblik van de vrees; tante daalde
van haar verheven standpunt af en
zag toe, wat de heeren, ook Emil was
gekomen, met een paar oude scherm-
handschoenen aan, eigenlijk uitvoer
den.
Daar is ze, daar is ze.
Hij wees onder het bed. Een secon
de daarna schoot een klein grijs voor
werp snel onder hot bed uit en vlak
bij tante Tini langs.
Een rat, kermde zij, half on
machtig; een rat. Hoe komt die in
mijn kamer. Ik kan hier niet blijven.
De beide geleerden wisselden veel
zeggende blikken. Emil nam zonder
complimenten tante bij den arm en
schoof haar de deur uit.
Gij naoogt hier ook niet blijven
zei hij; niemand mag in deze kamer
blijven; die moet afgesloten en ont
smet worden...
Ontsmet?
Ja, want die rat..*
Wat zou die rat?
Is geen gewone rat
Wat dan?
Een ingeente rat...
-—Ingeënt?
Met pestbacillen...
Nooit te voren en nooit daarna
lieeft iemand 't volgende tafereel ge
noten; tante Tini bad de spraak ver
loren; met stomme ontzetting sperde
zij de oogen wijd open en maakte al
lerlei rare geluiden, zonder een ver
staanbaar woord voor den dag te
brengen, terwijl de beide dokters in
een lachkramp dreigden te bezwij
ken. Doch dat merkte zij niet; ze
wankelde de kamer uit, greep naar
oen regenmantel en een hoed, die
den kapstok hingen en, eer wij
't konden vermoeden, was zij de
deur uit.
Ik snelde naar de voorkamer en
zag naar buiten, juist bijtijds om t,e
dat ze oen rijtuig aaDriep en
beval:
Naar het station.
Met mijn hoed en mantel, sta
melde ik verbluft.
Die heb ik er voor over, schat,
riep Emil; morgen kunt ge een nieu
wen mantel koopen en 't schoonste
hoedje, dat ge vindt.
En dit zetten we als een gedenk-
teeken der overwinning onder een
glazen ldok. zei Heinz, een grauw
voorwerp oprapend. Het was een
kunstmuis op rolletjes, waarmee hij
de komedie had vertoond.
Den volgenden dag hadden ze nog
do grap, de achtergelaten bagage
van den gevluchten draak goed met
carbol en zwavel te „ontsmetten". Ik
'vond dat wel wat erg; maar Heïns
zei:
Laat maar; wij doen een goed
werk; zoolang huar garderobe naar
carbol on zwavel riekt, kan ze geen
andere ongelukkigen bezoeken.
Dit bleek; want twee maanden
bleef tante in haar eigen woning, eer
zo 'n nieuwe rondreis begon. Doch
bij ons is ze tot dusver nooit meer te
logeeren geweest.
(,,'t Centrum").
De tlomme Pries.
Ik heb nooit een netter, hoffelijker
voorkomender man ontmoet en hij
boezemde mij tegelijkertijd sympathie
en eerbied in,
In den trein tusschen Rotterdam cn
Parijs ik woonde toen nog te Pa
rijs hadden wij kennis gemaakt,
doordat wij in een gesprek geraak
ten. Een prettig onderhoud, waarvan
ik een duurzame herinnering zal
bewaren. Daar heb ik trouwens alle
•eden toe. Zijn vreemde tongval gaf
aan zijn stem een eigenaardige be
koring. iets muzikaals. Voornaam als
hij was, en sportman, zooals er wei
nig zijn, ontwikkelde hij over de din
gen, die mij ter har-te gaan, prachtige,
verstandige meeningon en denkbeel
den.
Hoe verwonderd was ik dan ook,
toen ik, nadat ik hem verteld had, dat
ik mijn auto van vier en twintig paar-
dekracht van de hand wilde doen om
een snellere te koopen, hem hoorde
antwoorden, dat hij nooit in een auto
mobiel had gereden.
„Niet dat ik er niet naar verlang,"
voegde hij er bij; „ik wil u zölf beken
nen, dat ik op het punt heb gestaan
er te Parijs een te koopen, maar ik
ben teruggeschrikt voor de moeite om
auto-rijden te leeren; dat lijkt mij zoo
moeilijk, zoo ingewikkeld
„Toch niet, toch niet," haastte ik
mij hem gerust te stellen; „komt u
dezer dagen eens naar mijn wagen
kijken, dan zal ik u de werking van
het mechanisme in een paar woor
den uitleggen en u zult zien hoe een
voudig het is. Misschien komt u dan
wel tot andere gedachten."
„Nu, als ik gelegenheid heb..."
Te Parijs stond zijn kamerdienaar,
die in denzelfden trein had gereisd
als wij, reeds aan het portier van on
zen coupé.
Het was een heel heer, die kamer
dienaar; hij was goed gekleed, droeg
nieuwe handschoenen en lakschoenen
Hij noemde zijn lieer Excellentie en
hielp hem bij het uitstappen.
Mijn reisgezel nam uil zijn porte
feuille een visite-kaartje eu reikte het
mij toe, terwijl hij zeide:
„Nu dat blijft afgesproken; binnen
twee dagen kom ilc u een bezoek bren
gen te Montvilliers; u woont villa
„Marie", niet waar? En leg me dan
eeu auto eens uit."
Nadat wij afscheid genomen had
den, las ilc zijn kaartje:
„Prins Metcherski".
„Mooi," dacht ilc, „de zaak is in
orde."
En ik wreef in de handen, want
inderdaad, als de zaak niet in orde
was gekomen, weet ik niet hoe ik uit
de moeilijkheden zou zijn geraakt.
Buitensporige uilgaven, verliezen bij
het spel en andere jeugdige dwaashe
denkortom "ik was blut zooals
men het noemt. Prins Metcherski ver
scheen mij dan ook als een redder.
Wat betreft 't gebruiken van 't be
drag, dat de verkoop van mijn auto
mij zou opbrengen om een snelleren
wagen te koopen, zooals ik hem te
verstaan had gegeven, onnoodig te
verzekeren, dat ilc er zelfs niet aan
dacht.
En ik wachtte. Eén, twee, drie da
gen gingen voorbij. Ilc begon ongerust
te worden. Maar op den vijfden dag
hieid een rijtuig slil voor villa „Ma-
De prins stapte er uit, vergezeld
van zijn kamerdienaar.
I-Iij scheen zeer m zijn humeur en
ia een wandeling door den tuin, waar
an hij den verwaarloosden toestand
niet scheen op te merken, bewonder
de hij mijn huis, wat mij in verlegen
heid bracht, want het had in mijn
oogen veel van zijn mooi verloren se
dert er hypotheek op stond. Eindelijk
zeide de prins:
„Mag ik de auto nu eens zien?"
W:' gingen er heen.
Een hoofdknik en een gesmak met
de tong bewezen mij, dat, al was de
prins onbekend met het mechanisme
van een auto, hij er niettemin de éle-
gonce, de fijnheid cn de harmonieuze
afmetingen van op de juiste waarde
wist te schatten.
„En leg me nu eens uit," zei hij na
een oogenblik.
Ik begon zoo duidelijk mogelijk
mijn uitlegging, maar dadelijk lcreeg
ilc den indruk, dat hij er niets van
begreep en er ook nooit iels van zou
begrijpen. Ilc zocht nog eenvoudiger
woorden en sprak slechts over de
voornaamste deelen. Vergeef sche
moeite! Uit zijn vragende blikken
bleek mij, dat de meest eenvoudige be
ginselen der werktuigkunde hem niet
bij te brengen waren. Wanhopig riep
lüj zijn kamerdienaar.
„Kom hier, Jean, misschien ben jij
minder dom dan ilc."
Jean was even dom als zijn heer.
De prins barstte in lachen uit.
„Neen, jij kunt me niet van dienst
zijn. Maar is het eigenlijk wel nood
zakelijk er iets van te hegrijpen? Een
goeden chauffeur nemen, dat zal het
beste zijn."
Maar liij moest eerst zien of het
rijtuig gemakkelijk genoeg was.
Hij stapte er in en ging op de
chauffeursplaats zitten en scheen er
zich zeer op zijn gemak te gevoelen.
„Prachtig, prachtig," zeide hij, „men
zit hier lekker. Maar er is geen leap
bij?"
„Natuurlijk i"
Jean en ik legden niet zonder moei
te de kap op. Daarna moesten alle
benoodigdheden er in: manden para-
pluie-standaard, lantaarns.
„En zit men met zijn tweeën niet te
nauw? Kom eens bij me zitten, Jean.
Mooi, ruimte genoeg voor de ellebo
gen."
Hij bekeek de stuurinrichtingen en
de rem en vroeg mij:
„Dus, om in beweging te lcoraen
moet ik eerst zóó en dan zóó doen,
zegt u?"
„Ja, eerst zóó en dan zóó."
Iiij deed, zooals ik zei. De wagen
zette zich in beweging, maakte een
raoofen bocht waaruit de bekwaam
heid van een uitstekend chauffeur
bleek, en reed toen snel been. Ik
bleef onthutst staan.
Ilc heb Prins Metcherski nooit te
ruggezien; mijn auto evenmin.
TEGEN PRAATZIEKE MENSCHEN.
In een praatje uit New-York, voor
komende in de „Hamburger Nacli-
richten, vlecht de briefschrijver een
uitstekend middel tegen praalraachi-
nes in:
Een acteur gaf in een der New-
Yorker clubs het volgende gesel ncde-
nisje van Kyrie Bellew ten beste:
„Bellew had er een vreeselijke he
al aan, met vervelende on praat
zieke menschen, in aanraking te ko
men. Ik zal u eens verhalen, hoe hij
het eens met zoo iemand klaarspeel
de, op de rci3 van New-York naar
Chicago:
Bellew zat lezend en rookend in
zijn coupé, toen er een man binnen
trad en naast hem ging zitten met de
woorden: „Wel, wie zou er gekozen
worden, Taft of Roosevelt?'
Bellew zag den man verbluft aan,
met gerimpeld voorhoofd. „Taft of
Roosevelt?" vroeg hij. „Wie zijn
dat?"
.Maar man!" riep de kletsmeijer
uit. „U wilt toch niet zeggen, dat u
nooit van Bill Taft of Teddy Roose
velt gehoord heeft?'
„Nooit", antwoordde Bellew kalm,
en hij verdiepte zich weer in zijn
boek. De vervelende reiziger pafte
gerulmen tijd stilzwijgend rookwol
ken uit, waarbij hij Bellew onrustig
aankeek. Tenslotte zei hij: „Ik zou
wel eens willen weten, hoe John D.
dat gevecht tegen de trusts toevalt".
,,John D."? vroeg Bellew.
John D. Rockefeller! De rijkste
man ter wereld! U moet toch stellig
van hem gehoord hebben!" brulde de
andere, vuurrood.
„Neen', zei Bellew. „Neen die is
mij totaal onbekend.
De verachting van den lcletsmeijer
liet zich niet in woorden uitdrukken.
Hij staarde Bellew langen tijd aan
en vroeg toen schamper: „Vertelt u
eens heeft u wel eens iets van
Adam gehoord?"
Bellew lcook even van zijn boek op,
gaapte en mompelde:
..Adain? Welke? Hoe is zijn achter,
naam?"
ZOO DE OUDEN ZONGEN.
Kleine Jan. Oom, ik zou zoo
raag suikergoed willen lcoopen....
Oom. En nu wou je zeker geld
van me hebben?
Kleine Jan. Ja, maar niet ca
deau. Ik heb een mooie poppenkast,
en u is makelaar. Kunt u me daar
geen hypotheek op ge\ en?
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1513.
Probleem No. 3G9, van
JUVENON.
Zwart schijven op 8. 11, 12, 13, 14, 18, 19, 23 en 25.
Wit schijven op 28, 32 33, 34, 35, 38, 39. 44 eu 49.
Probleem No. 370 (Eindspel) van
JUVENON.
47 48 49 bü
Zwart schij ven op 33 en 38.
Wit dammen op 3, 9 en 13.
Oplossingen worden gaarne inge
wacht aan bovengenoemd adres ui
terlijk Dinsdag 25 Juioj a.s.
Oplossing van probleem no. 365,
van den auteur: Wit 31 - 26, 37 - 32,
34 - 30, 43 - 39, 35 - 30, 48 - 43, 26 -
8, 44 2, 50 391
Oplossing van probleem no. 366,
van den auteur: Wit 25 - 20, 34 - 29,
42 - 37, 2-4 - 20, 33 - 28, 37 17, 32 -
!3, 28-21, 31 4!
Beide problemen zijn goed opgelost
door de heeren L. Brommet, W. J. A.
Matla, P. Mollema en J. Siegerist.
VOOR DE JEUGD.
Zooals wij in de vorige rubriek be
loofden, zullen wij thans iets behan
delen wat nog geheel nieuw voor u
Het damreglement schrijft voor,
dat men niet tweemaal over hetzelfde
stuk slaan mag en dit is oorzaak, dat
men in de partij soms een zeer eigen-
aardigen slag kan doen.
Deze slag „Coup de Turc" gehceten,
(Coup is slag, Turc, de naam van
den persoon dien men als den vinder
van dezen slag moet beschouwen)
wordt wel eens verkeerdelijk „Turk-
sche slag" genoemd.
Ten einde het controleeren van den
slag goed te kunnen nagaan is in het
damreglement tevens bepaald, dat bij
e.n slagzet de geslagen schijven eerst
na den slag van het bord mogen ge-
nonven worden. Dus niet tijden.': he'
slaan, gelijk men dikwijls ziet gebeu
ren. Dat het grootst aantal schijven
steeds geslagen moet worden, telt ook
mede bij de uilvoering van dezen
slag.
Deze soort van slagzelten zijn zeer
moeilijk voor het voorst ellingsvermo-
;en hoewel vaak sléchts enkele zet
ten diep.
Zooals gewoonlijk zullen wij begin
nen ifiet een eenvoudig voorbeeld te
geven van een „Coup de Turc".
Zet eens den volgenden stand op
het bord:
Zwart 2 schijven od 8, 19 en een
dam op 25.
Wit 5 schijven op 22, 29, 33, 34 en 38
De zwarte dam heeft van 14 naar
25 gespeeld, denkend altijd wat Ie
zullen krijgen, maar wit speelt 29 -
23, do dam moet de meeste schijven
slaan over 34 op 43 over 38 op 27 over
22 op 18, o ver 23 op 29, blijft daar
staan en neemt de schijven 34, 38, 22
en 23 van het bord, waarna wit met
schijf 33 den dam en beide schijven
slaat tot 2. Men heeft er zeker wel
op gelet, dat wit in beide voorbeel
den 5 schijven heeft; een „Coup de
Turcis nl. niet samen te stellen met
minder dan 5 schijven. Bestudeer dit
voorbeeld nu eens goed, later gevea
wij er meer en ingewikkelder.
De Haarlemsche Damclub houdt
haar speelavonden iederen Maandag
van 8 tot 12 uur in het gebouw ..de
Nijverheid," Jansstraat 85. alhier.
Liefhebbers van het damspel zijn
daar steeds welkom.
Voor het lidmaatschap kan men
zich bij het bestuur aanmelden.
Inlichtingen verstrekt gaarne de
secretaris, de heer J. Meijer, Kruis
straat 34, Teleohonn 1543.