konden toch niet in overeenstemming zijn met haar verheven diepgevoelden zang en pianospel. Haar muziek deed meerdere accuratesse vermoeden. Ja, dat niet exact-waar zijn in haar mis haagde hem en zijn zuster scheen dit ook al een bagatelletje te vinden En dan herinnerde hij zich 't spreek woord: Gelegenheid maakt den dief. Hij vond de groote variant: De over groot© gelegenheid dwingt tot leugen achtigheid, den zwakke. Johan stak de sleutels bij zich. Aan de deur van zijn kamer werd geklopt. De bediende verscheen met een telegram en Johan liet Item wach ten. De inhoud scheen van zeer groot gewicht want hij gaf terstond het be vel handkoffer en reismantel klaar te leggen. Nog dienzelfden avond ver trok Johan naar Berlijn. Het belang van allen stond op het spel. De ruchten omtrent het. Bankhaus L. hadden zioh bewaarheid. Een paar dagen daarna verscheen Ilenriette om haar sleutels ie halen. Josephine had migraine maar het was alsof Henriettes gezelschap hare neerslachtigheid deed verdwijnen. Wat is dat een aardig beeldje hier op de tafel, Josephine, ik heb dat bij jullie nog nooit gezien heb jullie •dit al Lang? Een dag of veertien geleden heeft Johan het medegebracht. Je weet in onze huiskamer zet ieder dat neer wat hem het mooiste voorkomt. Zoo als Je ziet stelt het voor een zittende vrouw die een jongetje lezen leert Johan zegt dat dit beeld het grootste geluk van een hedendaagsche moeder voorstelt niet alleen maar dat van de ideale vrouw van het heden. Zoo zel den, beweert hij, vindt men werkelijk nog een verstandig meisje dat men er des te verheugder om zijn moet wanneer men bij uitzondering een dergelijk ideaal vindt. Volgens hem moesten de jonge meisjes allemaal kinderjuffrouw den om tot praktische moeders op te leiden. Dut is het juist wat ik den laatsten tijd zoo vreemd vind, of zou hij gelijk hebben dat ook de meisjes heter deden een of ander vak te kie zen om daarin werkzaam te zijn als zich in zalig-niets-doen voor te be reiden totdat zij iets doen moeten. Wat dunkt jou Ilenriette? Ilenriette zweeg, en zag in dat beeld hetzelfde ideaal waarin zij zich kon opvoeden want zij was kinder juffrouw moeten worden uit nood, op offerend haar huiselijke dolcefarnien- te en zij begreep dat bij een ongeluk meestal toch een geluk schuilt De piano stond open. Josephine en Ilenriette voelden zich beiden tot do muziek aangetrokken en beiden zon gen het duet „Het lied wat mijne moeder zong", hetzelfde dat Johan dikwijls in zijne eenzaamheid voor zich neuriede. In den grooten sneltrein had Jo han de reis heen en terug vlug afge legd en zijn oogenbükkelijk verschij nen in de wereldstad had hem in do gelegenheid gesteld het jonge-Teven van zijn zuster te behoeden voor een zelfde lot als dat van haar vriendin. Op den terugweg bemerkte hij, dat hij de door Ilenriette bij hen achter gelaten sleutels bij zich had. Zij was er om verlegen, had zij "gezegd. Van uit Hannover zond hij het volgende telegram: ..Arriveer binnen enkele uren heb elautels in mijn zak. Alles in orde. Johan' Dit telegram bracht de bedleude juist binnen toen beide meisjes zon gen. Hé, wat aardig, ja juist die sleu tels had ik vandaag willen halen sprak Ilenriette. Laat in den avond kwam Johan thuis. Eerst den volgenden morgen aan 't ontbijt sprak hij Jo sephine. Zeg, dat is nu wat moois, daar ga jij nu met de sleutels van Hen- riette op reis. Je telegram kw; juist toen we aan het zmgen waren en zij moest onverrlchtcrzake terug keeren. Op de nog opengeslagen piano zaj Johan zijn lievelingslied. De bediende bracht de medeöeeling van Ilenriette dat zij hoopte binnen een uurtje hare sleutels terug te kun nen ontvangen. Zij kwam zelf. Johan was naar 't kantoor gegaan, maar nauwelijks was hij daar een uurtje of het bericht gewerd hem in de huis kamer te komen. O, daar ben je al, Jo, sprak Jo sephine. Henriette is gekomen om je haar sleutels terug te vragen en ze heeft ze dadelijk noodig. Eigenlijk was het beter zo maar te bewaren sprak Johan, aan Hen riette den .bos overhandigend. En hij fluisterde haar in 't oor, u zult ze binnenkort toch wel weer la ten liggen, is het niet? Ik geloof het niet, antwoordde Henriette met een blosje van verle genheid op het gelaat. Mag ik u hedenmiddag het tocht je van eergisteren aanbieden? Juist Jo, dat is nu eens leuk van je, viel Josephine in. Ilenriette ging huiswaarts, het kwelde haai- in verdenking van na latigheid te staan. Zij toch had een beetje met opzet telkens haar sleutels laten liggen. Zij maakte niet gaarne te veel vrij gebruik van de haar zoo gul aangeboden gastvrijheid en het gezelschap van Johan en Josephine had voor haar eene bijzondere aan trekkelijkheid. 's Middags zat Henriette naast Jo han voor in den wagen. Ook zij genoot nu evenals Josephi ne eenige dagen tevoren van de vrije natuur. Onderweg vroeg haar Johan schalksch lachend: Was het niet beter, dat u mij als schatbewaarder voor altijd dien sleu telbos gaf, dan hoefde u deze nooit meer te vergeten? Toen besefte Henriette dat zij Jo sephines zuster zou worden. Zij keken elkander aan, al voort vliegend door de heerlijke avond lucht en ln beider oogopslag lag een belofte van groot geluk. (Prov.. N. B. Gt.) De ingeente rat. Schatje, zei Emil, mijn man, toen. wij eenige weken na de bruiloft met een gast gezellig bij elkaar zaten in het schemeruur 't is altijd beter als men op een ongeluk is voorbereid; een plotselinge schok kan voor de ze nuwen heel gevaarlijk zijn. Laat ik u dus zeggen, zoo besloot hij vlug zien de, dat ik bleek werd, dat ik een tan te heb. Een tante met veel goede ei genschappen, onder andere haar fa miliezwak, en daaraan zullen wij ze ker hebben te danken, dat zij binnen kort een bezoek komt brengen. Een eld van werkzaamheid als bij ons indt ze niet licht weer; een jong huishouden, een jonge, in haar oogen onpractische vrouw... dus, wapen u, kindlief. Ik heb mijn voorgevoelens, en die zeggen mij, dat over niet al te langen tijd tante Tini hier zal ko men binnenvallen. Maar wij hebben haar niet uit- genoodigd. Och kind, op een uitnoodiging heeft ze nog nooit gewacht; dan kon e wel levenslang thuis blijven. Maar wees gerust; wij zullen eendrachtelijk alles doen, wat tot tegenweer kan dienen. Ileinz zal wel een handje helpen, als eigen kracht en fantasie mij in den steek laat. Nietwaar? Heinrich Tilgner, de beste vriend an Emil, was sedert eenige dagen onze gast. Hij vatte het aangeroerde thema met graagte aan, en ik ver baasde mij over de mate van boos heid, welke deze beide mannen open baarden in hun plannen om 't kwaad te beteugelen. Ik wilde natuurlijk de vreeselijke dingen niet gelooven, die Emil mij vertelde van tante's bezoe ken bij andere familieleden. Nog geen week was vorloopen, of Emil vertoonde mij met tragi-komisch gebaar een brief: de kennisgeving van tante's komst. Nieuwsgierig zaten Heinz en ik uit het venster te zien, toen het rijtuig kwam aanrammelen. Ik kreeg een schrik van de bagage; het rijtuig stond vol kisten, en Emil zat gepakt en begraven onder koffertjes, kus sens, plaids, parapluies, enz. zoodat de koetsier en onze meid eerst al dien ballast konden verwijderen eer hij kon uitstappen. Toon kwam een ou- derwotsche sjaal voor den dag, en daaruit een magere, tanige figuur, met eeu stem, die zelfs den koetsier bang maakte. Dus dat is uw vrouw? Ik had mij die heel anders voorgesteld, neef. Go placht altijd met stevige blondines te dweepenWeet ge nog wel? En met een akelig grijnslachen klop te zij Emil op den schouder. Toen tot mij: Maar 't hindert niet, kind; wij zullen 't wel vinden. Ik hoop rnij in vele opzichten nuttig te maken. Eu uw man zal een goede „assistente" aan mij hebben. Pardon, tante, zei Emil, maar daarvoor heb ik op 't oogenblik een goede mannelijke kracht; mug ik u mijn vriend en collega dr. Tilgner voorstellen? O, hebt ge al een „logé?" Dat is o: aangenaam voor zoo n klein huis houden. Ik krijg toch een eigen ka mer? Natuurlijk, tante; Martha zal er u dadolijk heenbrengen. Toen wij hel kamertje naast de ei genlijke logeerkamer, die Iieinz her bergde, betraden, zag tante Tini mij tamelijk onvriendelijk aan. Nu, die vriend zal, lioop ik, wel niét eeuwig hier blijven; dan kan ik de groote kamer krijgen. Hier moest vast 't een cn ander veranderd wor den. 't Bed daar, de sofa hier; ginds moeten mijn koffers staan. En dan moet gij mij Lichtere gordijnen geven Zijn er dekens genoeg op 't bed? Ik vluchtte naar de keuken om voor 'l avondeten te zorgen. Maar nauwe lijks was 't eerste schijntje van braadreuk in tante's neus gedrongen, kwam aansnellen. Kind, ik zie dat ge „lapjes" braadt. Die kan ik zoo niet eten. Daar moet ge eerst en nu kwam er een heel receptDenk er aan, dat ik geen rijst kan verdragen... en bier drink ik ook niet. Onze goede meid Julia verklaarde mij, dat zij geen lust had, zich door een „vogelverschrikker" te laten dril len. Zij somde haar grieven op en ein digde met een kramjjachtig geween, dat mijn man verschrikt naar de keu ken deed komen. Goede hemel, riep hij woedend, dan geen middel tegen zulk een bezoeking? Wij zullen geen rustig oo genblik in huis hebben. Maak u maar niet kwaad, jon gen, troostte Iieinz; ik zie wel, dat wij tot andere middelen moeten over gaan, als we niet allen willen bezwij ken in den strijd tegen den draak... 's Avonds hadden er geheimzinnige toebereidselen plaats in Heinz' ka mer. De heeren noemden het „chemi sche experimenten". Ik mocht er bij zijn. Uit het retort of kromme halsflesch ging een elastieke buis naar 't sleu telgat van de deur, en toen werd er in het retort mts gestookt dat een waarlijk lielschen stank ontwikkel de. Wij wisten, dat tante, die '1 nooit velen kon, als zij ergens niet bij ge roepen werd, vlak bij 't sleutelgat zou zitten. Spoedig hoorden wij haar ge weldig hoesten en maakten wij ons bereid op een inval. Emil verwijderde vlug de buis en blies de vlam onder 't retort uit. Doch geen tante verscheen. Een kwartier verliep; alles bleef rustig. Ik moet toch eens even zien of niet onwel geworden is, fluisterde ik, cn sloop naar buiten. Daar ontdekte ik licht in onze eigen t slaapkamer: od Emil's bed zat weltre- moed tante Tini bezig haar laatste hand te leggen aan haar nachtge waad. Hoor eens, Martha, ilc kan 't in dien stank niet uithouden. Emil moet maar op do sofa ln de logeerkamer gaan liggen; ik blijf dezen nacht bij u. Na deze nederlaag waren beide mannen drie dagen lang niet in staat, hun experimenten voort te zetten of iels anders te verzinnen. 't Is toch alles tevergeefs, zucht te Heinz moedeloos; als ik deze week niet een heel bijzonderen inval krijg, ruim ik het veld en kan zij de logeerkamer betrekken. Zoo lang er niet een ander paar in de familie trouwt en zij een nieuw hu'shouden gelukkig kan maken, ra ken wij haar niet kwijt. En wij we ten niemand, die een huwelijk in het zicht heeft. Wij waren allen diep verslagen. Ik had geen kracht meer om voor mijn hu is vrouwelijke rechten te kampen. Daar kwam Heinz op een goeden dag met een stralend gezicht naar huis. Ik herademde. Hij was, zoo vertelde hij, bij pro fessor L. in 'i bacteriologisch labora torium geweest en had er allerlei be langrijke dingen gezien, Op geheim- zinnigen toon vertelde hij Emil van allerlei proeven, fluisterde hem nu en dan wat in, liep dan weer weg om een boek te halen en te raadplegen, kortom, hij was geheel en al in vuur. Tante Tini barstte van nieuwsgie righeid; zij had een en ander opgevan gen en hield niet op met vragen. Emil antwoordde schijnbaar afwijzend, zei, dat 't zoo gevaarlijk was en toen eene besteller voor Heinz een paar kistjes bezorgde, waarin het kriebelde en piepte, deed hij do deur van de lo geerkamer op slot. Natuurlijk had tante gauw haar post aan 't sleutelgat ingenomen en ontdekt, dat de kistjes eigenlijk kooi tjes waren en de inhoud bestond uit marmotjes, konijntjes en ratten. Dat werd haar wel wat te machtig; voor muizen cn ratten had ze een heilig respect. Maar zij rekende zich min of meer tot de .Jongeren" der weten schap en kon daaraan offers bren gen. Onze gast zat nu den meesten tijd in zijn kamer, die hij zorgvuldig af sloot, en hield zich daar bezig met zijn menagerie, terwijl tante Tini uren doorbracht aan het sleutelgat. Den derden dag na het ineenzetten van deze komedie zou de bom bar sten. Tante Tini had afgeluisterd dat Heinz een buitengewone bacteriêncul- tuur meegebracht had uit 't laborato rium. Zij kon bet bijna niet uithou den. 'sAvonds sloten de mannen zich weer op met hunne piepende roofdie ren. Tante vergat heelemaal, dat zij haar aanwezigheid aan gene zijde der deur niet mocht verraden, en stiet nu en dan een gilletje uit waarvan nie mand echter nota nam. Plotseling evenwel ontstond een \reeselijk spektakel: Heinz was opge sprongen, wierp een paar stoelen om, trok een kastje van do muur en riep eindelijk: Ze is op het portaal I Meteen rukte hij de kamerdeur open en klopte als eeu razende aan do deur- van zijn buurvrouw. Doe open gauw en klim op een stoel. Toen de deur geopend was en juf frouw Tini een stoel had bestegen, waar ze stond te lillen als een riet, de rokken angstig bijeenhoudend, begon de jonge dokter opnieuw een onder zoekingstocht in hoeken en gaten, on der de meubelen en het bed. De nieuwsgierigheid won het een oogenblik van de vrees; tante daalde van haar verheven standpunt af en zag toe, wat de heeren, ook Emil was gekomen, met een paar oude scherm- handschoenen aan, eigenlijk uitvoer den. Daar is ze, daar is ze. Hij wees onder het bed. Een secon de daarna schoot een klein grijs voor werp snel onder hot bed uit en vlak bij tante Tini langs. Een rat, kermde zij, half on machtig; een rat. Hoe komt die in mijn kamer. Ik kan hier niet blijven. De beide geleerden wisselden veel zeggende blikken. Emil nam zonder complimenten tante bij den arm en schoof haar de deur uit. Gij naoogt hier ook niet blijven zei hij; niemand mag in deze kamer blijven; die moet afgesloten en ont smet worden... Ontsmet? Ja, want die rat..* Wat zou die rat? Is geen gewone rat Wat dan? Een ingeente rat... -—Ingeënt? Met pestbacillen... Nooit te voren en nooit daarna lieeft iemand 't volgende tafereel ge noten; tante Tini bad de spraak ver loren; met stomme ontzetting sperde zij de oogen wijd open en maakte al lerlei rare geluiden, zonder een ver staanbaar woord voor den dag te brengen, terwijl de beide dokters in een lachkramp dreigden te bezwij ken. Doch dat merkte zij niet; ze wankelde de kamer uit, greep naar oen regenmantel en een hoed, die den kapstok hingen en, eer wij 't konden vermoeden, was zij de deur uit. Ik snelde naar de voorkamer en zag naar buiten, juist bijtijds om t,e dat ze oen rijtuig aaDriep en beval: Naar het station. Met mijn hoed en mantel, sta melde ik verbluft. Die heb ik er voor over, schat, riep Emil; morgen kunt ge een nieu wen mantel koopen en 't schoonste hoedje, dat ge vindt. En dit zetten we als een gedenk- teeken der overwinning onder een glazen ldok. zei Heinz, een grauw voorwerp oprapend. Het was een kunstmuis op rolletjes, waarmee hij de komedie had vertoond. Den volgenden dag hadden ze nog do grap, de achtergelaten bagage van den gevluchten draak goed met carbol en zwavel te „ontsmetten". Ik 'vond dat wel wat erg; maar Heïns zei: Laat maar; wij doen een goed werk; zoolang huar garderobe naar carbol on zwavel riekt, kan ze geen andere ongelukkigen bezoeken. Dit bleek; want twee maanden bleef tante in haar eigen woning, eer zo 'n nieuwe rondreis begon. Doch bij ons is ze tot dusver nooit meer te logeeren geweest. (,,'t Centrum"). De tlomme Pries. Ik heb nooit een netter, hoffelijker voorkomender man ontmoet en hij boezemde mij tegelijkertijd sympathie en eerbied in, In den trein tusschen Rotterdam cn Parijs ik woonde toen nog te Pa rijs hadden wij kennis gemaakt, doordat wij in een gesprek geraak ten. Een prettig onderhoud, waarvan ik een duurzame herinnering zal bewaren. Daar heb ik trouwens alle •eden toe. Zijn vreemde tongval gaf aan zijn stem een eigenaardige be koring. iets muzikaals. Voornaam als hij was, en sportman, zooals er wei nig zijn, ontwikkelde hij over de din gen, die mij ter har-te gaan, prachtige, verstandige meeningon en denkbeel den. Hoe verwonderd was ik dan ook, toen ik, nadat ik hem verteld had, dat ik mijn auto van vier en twintig paar- dekracht van de hand wilde doen om een snellere te koopen, hem hoorde antwoorden, dat hij nooit in een auto mobiel had gereden. „Niet dat ik er niet naar verlang," voegde hij er bij; „ik wil u zölf beken nen, dat ik op het punt heb gestaan er te Parijs een te koopen, maar ik ben teruggeschrikt voor de moeite om auto-rijden te leeren; dat lijkt mij zoo moeilijk, zoo ingewikkeld „Toch niet, toch niet," haastte ik mij hem gerust te stellen; „komt u dezer dagen eens naar mijn wagen kijken, dan zal ik u de werking van het mechanisme in een paar woor den uitleggen en u zult zien hoe een voudig het is. Misschien komt u dan wel tot andere gedachten." „Nu, als ik gelegenheid heb..." Te Parijs stond zijn kamerdienaar, die in denzelfden trein had gereisd als wij, reeds aan het portier van on zen coupé. Het was een heel heer, die kamer dienaar; hij was goed gekleed, droeg nieuwe handschoenen en lakschoenen Hij noemde zijn lieer Excellentie en hielp hem bij het uitstappen. Mijn reisgezel nam uil zijn porte feuille een visite-kaartje eu reikte het mij toe, terwijl hij zeide: „Nu dat blijft afgesproken; binnen twee dagen kom ilc u een bezoek bren gen te Montvilliers; u woont villa „Marie", niet waar? En leg me dan eeu auto eens uit." Nadat wij afscheid genomen had den, las ilc zijn kaartje: „Prins Metcherski". „Mooi," dacht ilc, „de zaak is in orde." En ik wreef in de handen, want inderdaad, als de zaak niet in orde was gekomen, weet ik niet hoe ik uit de moeilijkheden zou zijn geraakt. Buitensporige uilgaven, verliezen bij het spel en andere jeugdige dwaashe denkortom "ik was blut zooals men het noemt. Prins Metcherski ver scheen mij dan ook als een redder. Wat betreft 't gebruiken van 't be drag, dat de verkoop van mijn auto mij zou opbrengen om een snelleren wagen te koopen, zooals ik hem te verstaan had gegeven, onnoodig te verzekeren, dat ilc er zelfs niet aan dacht. En ik wachtte. Eén, twee, drie da gen gingen voorbij. Ilc begon ongerust te worden. Maar op den vijfden dag hieid een rijtuig slil voor villa „Ma- De prins stapte er uit, vergezeld van zijn kamerdienaar. I-Iij scheen zeer m zijn humeur en ia een wandeling door den tuin, waar an hij den verwaarloosden toestand niet scheen op te merken, bewonder de hij mijn huis, wat mij in verlegen heid bracht, want het had in mijn oogen veel van zijn mooi verloren se dert er hypotheek op stond. Eindelijk zeide de prins: „Mag ik de auto nu eens zien?" W:' gingen er heen. Een hoofdknik en een gesmak met de tong bewezen mij, dat, al was de prins onbekend met het mechanisme van een auto, hij er niettemin de éle- gonce, de fijnheid cn de harmonieuze afmetingen van op de juiste waarde wist te schatten. „En leg me nu eens uit," zei hij na een oogenblik. Ik begon zoo duidelijk mogelijk mijn uitlegging, maar dadelijk lcreeg ilc den indruk, dat hij er niets van begreep en er ook nooit iels van zou begrijpen. Ilc zocht nog eenvoudiger woorden en sprak slechts over de voornaamste deelen. Vergeef sche moeite! Uit zijn vragende blikken bleek mij, dat de meest eenvoudige be ginselen der werktuigkunde hem niet bij te brengen waren. Wanhopig riep lüj zijn kamerdienaar. „Kom hier, Jean, misschien ben jij minder dom dan ilc." Jean was even dom als zijn heer. De prins barstte in lachen uit. „Neen, jij kunt me niet van dienst zijn. Maar is het eigenlijk wel nood zakelijk er iets van te hegrijpen? Een goeden chauffeur nemen, dat zal het beste zijn." Maar liij moest eerst zien of het rijtuig gemakkelijk genoeg was. Hij stapte er in en ging op de chauffeursplaats zitten en scheen er zich zeer op zijn gemak te gevoelen. „Prachtig, prachtig," zeide hij, „men zit hier lekker. Maar er is geen leap bij?" „Natuurlijk i" Jean en ik legden niet zonder moei te de kap op. Daarna moesten alle benoodigdheden er in: manden para- pluie-standaard, lantaarns. „En zit men met zijn tweeën niet te nauw? Kom eens bij me zitten, Jean. Mooi, ruimte genoeg voor de ellebo gen." Hij bekeek de stuurinrichtingen en de rem en vroeg mij: „Dus, om in beweging te lcoraen moet ik eerst zóó en dan zóó doen, zegt u?" „Ja, eerst zóó en dan zóó." Iiij deed, zooals ik zei. De wagen zette zich in beweging, maakte een raoofen bocht waaruit de bekwaam heid van een uitstekend chauffeur bleek, en reed toen snel been. Ik bleef onthutst staan. Ilc heb Prins Metcherski nooit te ruggezien; mijn auto evenmin. TEGEN PRAATZIEKE MENSCHEN. In een praatje uit New-York, voor komende in de „Hamburger Nacli- richten, vlecht de briefschrijver een uitstekend middel tegen praalraachi- nes in: Een acteur gaf in een der New- Yorker clubs het volgende gesel ncde- nisje van Kyrie Bellew ten beste: „Bellew had er een vreeselijke he al aan, met vervelende on praat zieke menschen, in aanraking te ko men. Ik zal u eens verhalen, hoe hij het eens met zoo iemand klaarspeel de, op de rci3 van New-York naar Chicago: Bellew zat lezend en rookend in zijn coupé, toen er een man binnen trad en naast hem ging zitten met de woorden: „Wel, wie zou er gekozen worden, Taft of Roosevelt?' Bellew zag den man verbluft aan, met gerimpeld voorhoofd. „Taft of Roosevelt?" vroeg hij. „Wie zijn dat?" .Maar man!" riep de kletsmeijer uit. „U wilt toch niet zeggen, dat u nooit van Bill Taft of Teddy Roose velt gehoord heeft?' „Nooit", antwoordde Bellew kalm, en hij verdiepte zich weer in zijn boek. De vervelende reiziger pafte gerulmen tijd stilzwijgend rookwol ken uit, waarbij hij Bellew onrustig aankeek. Tenslotte zei hij: „Ik zou wel eens willen weten, hoe John D. dat gevecht tegen de trusts toevalt". ,,John D."? vroeg Bellew. John D. Rockefeller! De rijkste man ter wereld! U moet toch stellig van hem gehoord hebben!" brulde de andere, vuurrood. „Neen', zei Bellew. „Neen die is mij totaal onbekend. De verachting van den lcletsmeijer liet zich niet in woorden uitdrukken. Hij staarde Bellew langen tijd aan en vroeg toen schamper: „Vertelt u eens heeft u wel eens iets van Adam gehoord?" Bellew lcook even van zijn boek op, gaapte en mompelde: ..Adain? Welke? Hoe is zijn achter, naam?" ZOO DE OUDEN ZONGEN. Kleine Jan. Oom, ik zou zoo raag suikergoed willen lcoopen.... Oom. En nu wou je zeker geld van me hebben? Kleine Jan. Ja, maar niet ca deau. Ik heb een mooie poppenkast, en u is makelaar. Kunt u me daar geen hypotheek op ge\ en? DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1513. Probleem No. 3G9, van JUVENON. Zwart schijven op 8. 11, 12, 13, 14, 18, 19, 23 en 25. Wit schijven op 28, 32 33, 34, 35, 38, 39. 44 eu 49. Probleem No. 370 (Eindspel) van JUVENON. 47 48 49 bü Zwart schij ven op 33 en 38. Wit dammen op 3, 9 en 13. Oplossingen worden gaarne inge wacht aan bovengenoemd adres ui terlijk Dinsdag 25 Juioj a.s. Oplossing van probleem no. 365, van den auteur: Wit 31 - 26, 37 - 32, 34 - 30, 43 - 39, 35 - 30, 48 - 43, 26 - 8, 44 2, 50 391 Oplossing van probleem no. 366, van den auteur: Wit 25 - 20, 34 - 29, 42 - 37, 2-4 - 20, 33 - 28, 37 17, 32 - !3, 28-21, 31 4! Beide problemen zijn goed opgelost door de heeren L. Brommet, W. J. A. Matla, P. Mollema en J. Siegerist. VOOR DE JEUGD. Zooals wij in de vorige rubriek be loofden, zullen wij thans iets behan delen wat nog geheel nieuw voor u Het damreglement schrijft voor, dat men niet tweemaal over hetzelfde stuk slaan mag en dit is oorzaak, dat men in de partij soms een zeer eigen- aardigen slag kan doen. Deze slag „Coup de Turc" gehceten, (Coup is slag, Turc, de naam van den persoon dien men als den vinder van dezen slag moet beschouwen) wordt wel eens verkeerdelijk „Turk- sche slag" genoemd. Ten einde het controleeren van den slag goed te kunnen nagaan is in het damreglement tevens bepaald, dat bij e.n slagzet de geslagen schijven eerst na den slag van het bord mogen ge- nonven worden. Dus niet tijden.': he' slaan, gelijk men dikwijls ziet gebeu ren. Dat het grootst aantal schijven steeds geslagen moet worden, telt ook mede bij de uilvoering van dezen slag. Deze soort van slagzelten zijn zeer moeilijk voor het voorst ellingsvermo- ;en hoewel vaak sléchts enkele zet ten diep. Zooals gewoonlijk zullen wij begin nen ifiet een eenvoudig voorbeeld te geven van een „Coup de Turc". Zet eens den volgenden stand op het bord: Zwart 2 schijven od 8, 19 en een dam op 25. Wit 5 schijven op 22, 29, 33, 34 en 38 De zwarte dam heeft van 14 naar 25 gespeeld, denkend altijd wat Ie zullen krijgen, maar wit speelt 29 - 23, do dam moet de meeste schijven slaan over 34 op 43 over 38 op 27 over 22 op 18, o ver 23 op 29, blijft daar staan en neemt de schijven 34, 38, 22 en 23 van het bord, waarna wit met schijf 33 den dam en beide schijven slaat tot 2. Men heeft er zeker wel op gelet, dat wit in beide voorbeel den 5 schijven heeft; een „Coup de Turcis nl. niet samen te stellen met minder dan 5 schijven. Bestudeer dit voorbeeld nu eens goed, later gevea wij er meer en ingewikkelder. De Haarlemsche Damclub houdt haar speelavonden iederen Maandag van 8 tot 12 uur in het gebouw ..de Nijverheid," Jansstraat 85. alhier. Liefhebbers van het damspel zijn daar steeds welkom. Voor het lidmaatschap kan men zich bij het bestuur aanmelden. Inlichtingen verstrekt gaarne de secretaris, de heer J. Meijer, Kruis straat 34, Teleohonn 1543.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 16