i C'i a jgg 81 nP •ÜL, 1 n ?2 1 1 if Hf ife 11 61 _"I! a dan een braaf trekdier te liouden, 'of een eerzucht te koesteren, die ver ging boven den staat zijner geestelijke ont wikkeling, ging liet hem lichamelijk :.<i geestelijk uitstekend. ITij zou zeker gestorven zijn in de zelfde ziels- en gemoedsrust, waarin hij geleefd had, als niet op zekeren dag het paard van zijn baas ziek was geworden. Wijl dat paard niet loopen kon, werd de ezel voor den melkwagen gespapnen, die 's morgens naar de stad reed. Op die wijze kwam hij in de stad. Nu ben ik. toch nieuwsgierig, of het paard gelogen heeft I dacht hij onderweg. Want het paard had veel merkwaardige dingen verteld van de stad doch aangezien de ezel in zijn heele leven dergelijke dingen niet ge zien of beleefd had, had hij bij zulke vertelseltjes altijd stilzwijgend ge kauwd op zijn voer, of hoogstens bij de allerongelooflijkste passages de ooren geschud. Waarachtig, het lijkt bijna, of hij niet gelogen heeft I dacht hij ver der, toen de eerste hemelhooge huizen van de stad zichtbaar werden. Want dat er huizen stonden, hooger dan de populieren bij de hoeve, had hij eigen lijk ook niet willen gelooven. Oho I-a zei hij kort daarop en bleef verbluft staan. Want tegen een planken schutting was een groot geel ding geplakt cn daarop kon men zes koolzwarte paarden zien, met kos telijk tuig omhangen en pluimen op den kop, die alle zes op de achterpoo- ien stonden. Neen, Hij heeft waarlijk niet ge logen I dacht de ezel, die stond te gapen met open muil, en liefst nog een uur zoo was blijven staan; maar 'de zweep dreef hem voort tot aan een l.uis, waar melk. moest afgeleverd worden. Daar stond juist, voor een groentekar, ook oen mager paard, licog op de beenen, dat ondanks een blind oog en een lammen poot nog al tijd iels voornaams over zich had zoo iets als een aan lager wal geraak te voormalige officier. Pardon, begon de ezel, kunt u mij ook zeggen, wat die zwarte paarden te beteekenen hebben, daar ginds op dat gele ding tegen de schut ting Weet u 'dat nog niet vroeg het paard, ten zeerste verbaasd. Mijn hemel, waar komt u vandaan De ezel stotterde verlegen, dat hij van buiten kwam, en hij schaamde zich vreeselijk. O zoo I zei het paard. Nu. 'dan zal ik u dat eens uitleggen. Dal gele ding heet een rer.lamebiljet, en de paarden, die u er op zag, treden op een circus. En loopen ze 'daar altijd op de achterpoöten vroeg de ezel, vol eerbied. Ais ze niet méér kunnen dan dat, mogen ze wel thuis blijven, zei het paard minachtend. Wel is de kunst in de laatste jaren aanmerkelijk ach teruitgegaan. In mijn lijd werd veel meer verlangd; maar het publiek heeft geen oog meer voor de finesseshet echte versland van paarden wordt steeds zeldzamer. Toen ik destijds op trad bij Buoni, bij den beroemden Bucni Wat Heeft u ook op de achter- pooten geloopen riep de ezel, bui ten zichzelf van verbazing. Alsof dat een kunst was, enkel op 'de achterpoolen te loopen I Ik heb pclka gedanst gerekend en gelezen, en verstopte zakdoeken gezochtik heb voetbal gespeeld, en de hooge- school kende ik van buiten. Ik heb fabelachtig applaus gehad Alle kran ten waren vol van mijD weet toch, ioop ik, wat een krant is Ja, dat wist de ezel, want kranten komen ook op het platteland. En daar rijn meester altijd met het grootste respect over de kranten sprak, impo neerde het hem geweldig, dat het paard in de kranten gestaan had. Hij vergat daardoor heelemaal, te vragen hoe dan zoo'n gewichtig dier voor een groentenkar kwam. Werd u dan ook in het publiek uitgerekend vroeg hij. Dat spreekt van zelfMijn por tret lung aan alle aanplakborden en in alle sigarenwinkels. Dat :s zeker een hooge eer 1 zuchtte de ezel. Natuurlijk zei het paard. Ja, toen hadt u mij moeten zien I Ik heb kolossaal veel succes gehad, ieder sprak over mij Ik was een zooge r.aamde „ster", ik was het meest be kende paard van Europa 1 Ach ja, die roem 1...^ Doch daar kwam de groentéboer, zei „huup P' en het paard zette zijn ann lambeen in beweging en strom pelde verder. Da ezel echter was volmaakt uitzijn vroegere zielsrust opgeschrikt. Eiken morgen als luj voorhij het gele plak kaat sukkelde, gaf het hem een steek in 't hart, dat er dieren- waren, zóó beroemd, dat ze in 't openbaar ston den afgebeeld, dat ze opzien verwek ten en in de krant kwamen. Ik wil ook beroemd wor'den 1 sprak hij bij zichzeivcn. Ik wil, dat er ook over rnij gesproken en in de kranten geschreven wordt En op zekeren dag, toen hij uitge spannen was, deed hij de meest in spannende pogingen, om op de achter- pooten, of, om iels nieuws te vertoo- nen. op de voorpooten te staan. Maar zijn meester, die geen gevoel bad voor een hooger streven, gaf hem een geweldigen zweepslag, die hem weer op de vier pooten bracht, en bond hem aan da kribbe vast. Wat voor kuren krijgt dat oude beest opeens, bromde hij nijdig. Aldus miskend, verging den ezel de lust, op twee poolen te loopen. Niette min werd de wensch, eveneens opzien te wekken en beroemd te worden, steeds heviger in hem. Als het zoo niet ging, moest hij het op een andere ma nier probeeren. Maar hoe hij ook peinsde en verzon, er viel hem niets in, wat hem nader zou kunnen bren- geD tot het vurig begeerde duel. Ilij verzonk in diepzinnig getob. Hij at en dronk niet meer gewoon, en in zijn verstrooidheid deed hij de wonderlijk ste dingen. Ik denk, dat ik 'den ezel moet verkoopen, hij is nergens meer voor te gebruiken zei zijn meester. Tin I Eindelijk merkt Hij, dat ik voor iets hoogers ben geboren I dacht de ezel, en hij was overtuigd, dat dit het begin der genialiteit was. Dat maakte hem zóó verheugd, dat hij in gedachten midden cm de rails j van 'de electrisclie tram bleef staan, terwijl zijn meester met 'de melkkan in een huis verdween. Een poos stond hij daar na te den ken over zijn eigen beteekenis, tot hij eindelijk gestoord werd door een woe dend bellen. ?n Onaangenaam rumoer! dacht hij vol ergernis. Iloe kunnen de raenschen nu verwachten, dat iemand grootsche ideeün heeft, als zij je aan houdend zoo idioot storen I Het bellen werd steeds verwoeder. Eindelijk bedacht de ezel, dat het hem misschien kon gelden, en hij draaide ziin kop om. Daar stond een tramwagen en de bestuurder belde zich lam, wijl hij niet vooruit kon. Heerlijk Ik houd hem tegen i dacht de ezel verrukt. Op dit oogenblik kwam ook reed.1 'n tweede train aanrijden en belde nog hardei*. Door mij komen ze niet verder I Alleen door mij 1 dacht de ezel, bui ten zichzelf van voldoening over zijn gewichtige rol. Wat drommelhaal toch je kar daar weg I riep de bestuurder van de eerste tram. Maar de boer was nog niet terug. Ik verroer mij niet, nam de ezel vast zich voor en keek vol spanning rond, of de voorbijgangers al bleven staan. Inderdaad verzamelden zich eenige straatjongens, en een dienstvaardig heer greep hern bij den teugel en trachtte hem vooruit te trekken. Ze blijven staan 1 Ik veroorzaak een kolossalen oploop De heele stad zal over mij spreken I dacht de ezel en hield heldhaftig stand, terwijl zijn baas, nu toegeschoten, hem met de zweep bewerkte want de bestuurder vam een vierde tram schold nog hevi ger dan zijn drie voorgangers, wijl hij zelf een zijstraat afsloot en deswe ge uitgescholden werd door den chauffeur van een auto, die niet voort kon. Ik zal kolossaal bekend worden ze zullen in de kranten over mij schrijven 1 juichte de ezel inwendig en bleef zoo stokstijf staan, of hij van hout was. Intusschen waren een paar werklui gekomen, die zijn meester een handje hielpen, om hem te ranselen. Slaat maar toedacht de ezel. Wat beduidt al dat lijden tegenover den roem En ik heb ook een be hoorlijke dikke huid. Inmiddels raakte de strant geheel erstopt door trams en aankomende rijtuigen. De passagiers van de tram stapten mopperend uit en versperden de trottoirs. - Fabelachtig, zooveel opzien als ik maak I De ezel werd dronken van opgewon denheid. Hij moet uitgespannen worden I adviseerde een heer met gouden bril, uitgespannen en weggedragen! - Dragen, zegt hij, dacht de dolle ezel, dragen Zoo ver zal ik het brengen. Zelfs de beroemdste paarden moeten nog raenschen dragen ik ech ter zal door mensehen gedragen wor den Ik zal ongetwijfeld het meest be kende dier van Europa wordeu I Intusschen werd hij inderdaad uit gespannen vier stevige kerels pakten hem aan, elk bij een poot, en zetten hem als een tafel neer aan de andere zijde, van de straat. Dadelijk schoven de trams vooruit, de kijkers gingen lachend verder. De ezel echter, wien nu niets meer belette zich te bewegen, draaide zich triomfeerend om, tenein de zich aan het verbaasde publiek te vertoonen. Doch op dat oogenblik kwam ook de auto vrij en schoot voorwaarts. De ezel, die daarop niet gelet had, liep er vlak tegen aan en kwam te vallen; de auto reed over hem heen, stootte een lantaarnpaal omver on viel toen zelf om, terwijl de passagiers op straat ge slingerd werden. De ezel hoorde het geraas en ge schreeuw. Er zal enorm over mij ge sproken worden dacht hij. Maar dan liep het bloed hem uit bek eu neus, en hij kon niets meer denken want hij was dood. (Centr.) De blinde. ag in dag uit zat de bedelaar met het grijze haar op hetzelfde kruispunt van twee straten in de drukke stads wijk. Al vele jaren kwam hij alleen, zon der geleider. Terwijl hij met zijn dik ken stok onderzoekend op den grond stampte, vervolgde hij met tastende schreden zijn weg. Om den hals droeg de bedelaar een versleten schild met het door regen en stof bijna uitge- wischte opsclu'ift. „Blind door een ongeluk". Met zijn geldbusje op de knieën, het hoofd opgeheven met een onveran derlijk strakke uitdrukking zat de ou de man daar. Zijn linkeroog was ge sloten; het rechter, met vuurroode randen en oenigszins blauw beloopen, staarde zonder eenigen glans voor zich uit. Wie hem aanzag, wendde den blik vol ontzetting af, zoo af schrikwekkend was de aanblik van het misvormde gelaat van den grijs aard. Zwijgend en onbeweeglijk zat do oude man daar van den vroegen morgen tot den laten avond, in regen en zonneschijn, bij zonnegloed cn winterkoude. Het rumoer van de wereldstad om hem heen scheen hij niet te hooren; het geknetter der autobussen en elec- trische trams, liet geratel der wagens en het geschreeuw der kooplieden schenen evenmin indruk op zijn oor te maken als golfgeklots op den rots muur. Zijn geheele gevoel scheen zich te richten op den klank der koper en nikkelstukjes, welke van tijd tot tijd in zijn busje vielen. Hij had zijn vaste klanten, die hem eiken dag in 't voorbijgaan een geld stukje gaven. Nu en dan, als op ge luksdagen do giften rijkelijker vloei den, schoon zijn strak oog voor en kele seconden te schitteren; met de snelheid van den bliksem vloog er dan even een glimlach van tevredenheid zijn perkamenten gelaat. En zoo vaak er een zilverstukje in het busje klonk, 'draaide de oude man zijn zicht naar den edelmoedigen gever en fluisterde: God loone 't ui Zijn leven ging met volmaakte re gelmatigheid voorbij en de oude man gevoelde zich op zijn voordeeligen be- delaarspost zoo gelukkig, dat hij niets meer te wensclien had. De inhoud van zijn bestaan, al zijn behoeften on begeerten kristalliseerden zich in de onwederstaanbare neiging tot traag heid. Ilij kende slechts één genot: hot nicts-doen; slechts één ding vervulde hem met ontzetting: het werk! En zijn leven hier op 't hoekje van dé straat, dit ongestoorde dolco far niente, scheen hem de inhoud en het doel van alles, wat waard was, dat men ar naar streefde. Zoo zat de oude bedelaar ook op een Zondagavond weer bedaard op zijn gewoon plaatsje, gelukkig en te vreden. Het was weer een van zijn geluksdagen geweest. De oude man bad schitterend© inkomsten gehad. Langzamerhand werd het stiller tp straat, de wandelaars gingen weer naar huis. Plotseling trof een kinder stem het oor van den bedelaar, liet dochtertje van de melkverkoopster uit den winkel tegenover hem speel de met het kleine broertje, dut aan haar hoede was toevertrouwd. Do kin deren naderden den bedelaar. - Geef den blinden man de sou, die mama je voor hem gegeven heeft, Freddi! Dadelijk, nadat dit gezegd was, hoorde men liet geldstuk in het busje vallen. De kinderen verwijderden zich. Louise, Louise! riep de moeder der beide kleinen uit haar winkel. Wacht daarginds! Laat eerst de tram voorbijgaan! Op hetzelfde oogenblik kwam een tram aansnuiven. De waarschuwing van de moeder kwam te laat. Met het broertje op haar arm had liet kleine meisje reeds den rijweg bereikt en beproefde nog haastig loopende de straat over te steken. Op het pas be sproeide plaveisel gleed de kleine uit en viel dwars over de rails. In het geluld van de tram mengde zich de merg en been doordringende kreet van do moeder. De straat was op 't oogenblik heele maal leeg. Toen hij den angstkreet der moeder hoorde, sprong de blinde plotseling op, vloog met bewonderens waardige zekerheid naar het in ge vaar verkeerende meisje en trok het van de rails. De tram vloog voorhij. De blinde hief nu ook het jongetje i en bracht beide kinderen onge deerd: naar de moeder, die nog altijd als verlamd van schrik, doodsbleek tegen den post van de winkeldeur leunde. Snikkend omarmde de moeder llaar kinderen en toen ze zich overtuigd had, dat dezen zich niet bezeerd had den, wendde ze zich tot den bedelaar. Doch do woorden van dankbaarheid bleven haar in de keel steken, toen ze hem aanzag. Zijn linkeroog, dat altijd, medelij den vragend, gesloten was geweest, was plotseling wijd geopend op *cle gelukkige moeder gericht en 'n traan 'ontroering glinsterde in dit hel dere oog. Moeder en kinderen sloe gen den bedelaar met de uiterste ver bazing gade. Hij was dus niet blind! Iloe zou bij anders het reddingswerk hebben kunnen volbrengen? Dus was het opschrift op zijn schild een leu gen! Meer dan tien jaar bedroog hij zijn modemenschen. Een pijnlijk stilzwijgen volgde op do vreesdijke scène. Eindelijk ver- .laarde de bedelaar openhartig: Ja, het is zoo: met één oog kan ik nog zien. Maar ik had altijd een hekel aan werken. En toen ik op ze keren dag als smid mijn rechteroog verloor, besloot ik het toeval, dat mij het andere oog deed behouden, een beetje te corrigeeren. Ik wilde van nu af voor blinde spelen.Ik heb mij nooit verraden, dat mag ik gerust beweren. Maar toen ik... toen ik straks de kleinen in levensgevaar zag, toen nu, u zult mij immers niet verraden, niet waar? Anders zou ik mij een an dere standplaats móeten zoeken, en hier ben ilc immers bekend De betrokken personen hadden ech ter niet kunnen zwijgen. Toen de be delaar den volgenden morgen beschei den zijn plaats weer had ingenomen, brachten de buren van de melkver koopster hem een hartelijke ovatie en overhandigden hem als bewijs van dankbaarheid der gelukkige moeder nieuw schild, waarop in glim mende zwarte letters stond te lezen: „Door een ongeluk blind geworden. Met gevaar voor eigen leven twee kin deren van den dood gered." Dit nieuwe schild had het suooes, hetwelk men er zich van had voorge steld: het werkte op het gevoel der voorbijgangers. En de giften vloei den opnieuw en in nog ruimer mate dan vroeger. (N. v. 't N.) BLOEMENTEELT OP DUITSCHE MAILBOOTEN. Dat de groote transatlantische stoomschepen van den laalsben tijd ingericht worden op een zoo weelde rige wijze, dat zij aan comfort, zelfs voor da meest eischende reizigers, zoo goed als niets te wenschcn over laten, is igenoeg bekend; maar toch zal het volgende als een nieuwe en wel eenigszins verrassende bijdrage daartoe beschouwd worden. Ook op die reizen zijn levende bloe men schier onmisbaar, en, om daar zoo lang en zooveel mogelijk voor tafel- en salon-versiering in te kun nen voorzien, bewaarde men ze in de koelkamers, om ze naar gelang der behoefte te gebruiken. Men zou echter gaarne voor lange zeereizen in do behoefte aan frissche bloamen voorzien en de directeur der stoomvaartmaatschappij van Hamburg naar Zuid-Ainerika wend- do zich tot den bekenden tuinbouw kundige Neubert, te Wandsbek, mot het gevolg, dat men tot het besluit kwam, dat dit mogelijk, en alleen mogelijk zou zijn, wanneer men op het promenadedek der groote stoo- mers een plantenkas bouwde. Daar het overleg gepleegd was naai* aanleiding van den bouw van een groot stoomschip van deze vaart, de „Kap Finïsterro", werd hiertoe besloten. Groot kon die kas uit den aard der zank niet zijn, wijl er niet veel ruim te aan het promenadedek kon ont trekken worden; maar toch groot ge noeg, om nog in twee compartimen ten verdeeld te kunnen worden; om daarin, naar den eisch der voor for- ceeren bestemde planten of van die, welke teruggehouden moesten wor den, do temperatuur te kunnen re gelen. En juist die temperatuur "scheen een groot bezwaar op te leveren. Wanneer toch het schip in den win ter van Hamburg vertrok, kon het daar streng vriezen, terwijl het straks, onder den aequator aan eon brandende hitte zou blootgesteld zijn, een zoo groot verschil van tempera tuur, dat daarbij aan geen goede cul tuur kon gedacht worden. Door de installatie van een verwarmings- en verkoelingsinrichting is men er ech ter op de eerste heen- en terugreis in geslaagd een geregelde tempera tuur in deze kas van 15 gr.—20 gr. C. te onderhouden. Een mooi resul taat, waaraan men zeker de boven verwachting prachtige uitkomst der eerste proef te danken heeft. Het schip vertrok half November van Hamburg en de kas was toen voornamelijk gevuld, behalve met de oogenblikkelïjk gewenschte bloeien de, met kunstmatig teruggehouden planten, ten einde, die geleidelijk in bloei te brengen. Dit waren voorna melijk lelietjes van dalen, seringen, prunus, pirus, viburnum, rozen, enz. voorts bloeiende begonia's, cyclamen, met asparagus en dergelijke voor salonversiering en voor binderij van bouquetten, enz. Dat al deze planten gedurende de lange reis veel verzorging vereisch- ten, is licht te begrijpen; evenzuo dat dit alleen aan een ervaren bloem- lcweeker kan worden toevertrouwd, en dat alles, wat hij daarvoor noo- dig had, onder zijn onmiddellijk be reik was: lichte en zware aarde, zand, bloempotten, verschillende ge reedschappen, enz. Daar was echter zoo goed voor gezorgd, dat steeds aan de vraag naar bouquetten, die men den dames wilde aanbieden, kon worden voldaad, en wat dit betoe- kent, zal men begrijpen, als men weet, dat bij het passeeren der linie, voor een weldadigheidsbal ongeveer erhonderd bouquetjes van verscho bloemen konden afgeleverd worden. Toen de „Kap Finisterre" te Bue- nos-Ayres binnenliep, was het schip met lelietjes van dalen en seringen versierd, een aldaar nooit gezien schouwspel, dat een waren volksop loop veroorzaakte, en tot gevolg had, d.at deze drijvende bloemententoon stelling door ongeveer 20,000 perso nen bezocht werd, en de President der Argentijnsche Republiek den be kwamen bloemist Petersen daarover •complimenteerde. Niet minder en thousiasme verwekte dit fraaie schouwspel te Montevideo en te Rio- Janeiro. Toen het schip half Januari, bij een grimmige koude, weer te Ham burg arriveerde, was de eetzaal ver sierd met een keur van azalea's hya cinten', tulpen enz., zóó prachtig ont wikkeld, als men ze toen daar om dien tijd nog niet zag. Deze planten hadden dus tweemaal de linie ge passeerd, en voeren er, dank zij de goede zorg, wèl bij. Dat de directie der Hamburg-Zuid- Amerikaansche Stoomvaartmaat schappij hiermede zeer tevreden was, blijkt wel het beste hieruit, dat thans >p vijf nieuwe stoomschepen, die 'oor deze vaart in aanbouw zijn, dergelijke bloemenkassen wordeu ge bouwd; en dat het bij andere Maat schappijen navolging zal vinden, is wel te verwachten; te meer, daar de in Europa gekweekte bloemplanten in de groote steden der tropische landen zeer worden op prijs gesteld. Peperman is man in bonis. Ilij vierde onlangs zijn GOsten verjaar dag. Van alle zijne kennissen en vrienden en klanten, die geregeld bij den vroegeren kruidenier en kolonia- 1 ewarenhandelaar inkochten, hadden den ex-handelsman en huidigen huis jesmelker allerhande bewijzen gezon den hunner sympathie. Peperman vond bij de geschreven en gedrukte naamkaartjes een hetwelk zijn bij zondere aandacht trok. Het was het deftige kaartje van een zijner huur ders, den Jonkheer Van Kampen. Maar den waardigen Peperman bleef het een raadsel wat zijn huurder zou bewogen hebben lot het duistere op schrift „m. h g." Hij overwoog en dacht na maar vond niet de beteekenis van deze letterleekens. Eenige dagen daarna stïak" hij' 'den Jonkheer in' zaken aan gelegenheden. Jonker, ik heb uw kaartje ont vangen, waarvoor mijn dank, maar vertel mij eens wat beteekent „m. h. g."? Wel, antwoordde Van Kampen hoogst verwonderd, dat wil toch zeg gen „met hartelijken geluk wensch". Zoo, zegt Peperman, dan kun je toch veel zeggen met een paar letr tere. Jonkheer Van Kampen ontving ge- ruimen tijd na dit gesprek van Pe- perman diens naamkaartje. Doch nu was het aan hem om raadsels op te lossen, want het was voorzien van de :eheimzinnige teekens ,,s. v. p d." Maanden daarna ontmoetten huis baas en huurder elkander. Maar, mijnheer Peperman, zegt u me nu eens wat „s. v. p. d." op uw kaartje beteekent? Weet u dat niet? Ik dacht toch dat u bet begrepen had, want dade lijk daarna hebt u me de achterstal lige huur laten brengen. „S. v. p. d." wil toch zeggen: „S'il-vous-plait dui ten!" AANNEMELIJKE VERKLARING. 't Achtjarig zoontje van een dok ter speelde met een vriendje in de ler van zijn vader, gedurende diens afwezigheid; op eens trok hij de deur van een least open en ont, hulde voor do verschrikte oogen van zijn vriendje een skelet. Toen de kleine gast voldoende be komen was van zijn schrik, vertelde, het dokterszoontje dat zijn vader zeer trotsch was op dit geraamte. Zoo? vroeg de ander, waarom? Dat weet ik niet, was 't ant woord, misschien was het zijn eer ste patiënt. IN DEN DIERENTUIN. 'Mama. Kijk, Dora, dat is de gi raffe. Kleine Dora. O, ma, hoe komt dat arme beest zoo vol kladden? Keesje. Meester moet naar dia badplaats. Daar moet Ie zoo'n water drinken, voor zijn gezondheid; vader zegt, met ijzer er in. Jantje. Wat zal z'n hand dan zwaar wordenl HET WAS HOOG TIJD! Durf je zeggen, dat je dien haai vandaag geschoten hebt! E-è-è-ja... 't Was me dan ook hoog noodigi; lieve hemel, wat 'n lucht! EEN UITZONDERING. Iemand hield in een stad een toe spraak tot jonge mannen cn betoog de onder meer, dat een jongmensch geen plaatsen moest bezoeken, waar hij niet ook met een gerust geweten zijn zuster zou brongen. Is er wel iemand hier? vroeg hij die dit niet met mij eens is? Daar stond achter in de zaal een jongeman op, die met luide sten? riep: Ja, ik mijnheer! En waar? vroeg do verontwaardig de en verbaasde spreker, meent u dan wel heen te mogen gaan, waax u uw zuster toch niet zoudt willen brengen? Naar den barbier, antwoordde de jongeman.. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34 Teleplioon 1543. Probleem no. 371, van Bolzé. 46 Wit j m f- V fi§ fü t H §g e IÉ ggf 1 fc SS SP 47 Zwart schijven op 5, 7, 9, 11, 12, 13,11, 15, 17, 18, 22, 23, 27, 28 en 29. Wit schijven op 25, 26, 30, 31, 35, 37, 38, 39, 41, 42, 44, 46, 47, 48 en 19, Probleem no. 372, van M. Charly. Zwart Wt M UB 1Êk 1B 25 86 m ■m 'vÊk ëfc 45 3 Zwart schijven op 6, 7, 8, 9, 10, 13, 14 19. 20, 25, 29, 33, 34 en 38. Wit schijven op 17, 18, 21, 22, 26, 31, 36, 37, 40, 44, 47 eu 49. Oplossingen dezer problemen wor-1 Oplossing van probleem no. 367 van den gaarne ingewacht aan bovenge- den auteur: Wit 4237, 36—31, 3329, noemd adres, uiterlijk Dinsdag 2 4G—41, 44-7-40 (zwart sluit naar keuze), a.s. 47—42, 43:12, 49—7, 35:2, 2:51 Oplossing van eindspel No. Wit 29—42, 42—48, Zwart 3—9A B C, 9—4D, 368 van da auteur: 48—25, 25-20, 5:14, 20-14, 35:21! 415E, 1510E, 46:10, 10:30. Wit 42—48. 24-20, 35-30, 48 251 'A Zwart 32-5, 25 tot 3, ?:25, 25:34 Wit 4248, 24—20 enz., als bij variant Al B Zwart 3—26, 26—3. Op 26—21, 17 of 12 volgt 24—19 enz.! Wit 5:23,35:241 C Zwart 3—14, 4630. Wit 24—20 enz., als bij variant A. D Zwart 9—3. Op 9—18, 22 of 27 volgt weör wit 24—19 e Wit E Zwart 4— Op 36-47, wit 20—15! Op 36—31, 27, 22 of 18, wit 20—14! Op 36-41, wit 20—14, 5:23, 35:24! De nos. 367 cn 368 zijn goed opgelost door de heeren M. ten Brink, W. J. A. Matla, P. Mollema, J. J. Eype, G. Se- rodini. >7 is goed opgelost door den heer J. Siegerist. VOOR DE JEUGD. Wij zullen thans onze beschouwing over den „Coup de Turc" wear voort zetten. Deze slag is zeer moeilijk te zien in de partij en kunnen we er daarom niet genoeg de aandacht op vestigen. Schijnbaar komt do slag weinig voor, de oorzaak hiervan ligt waar schijnlijk wel daaraan dat hij den spelers ontgaat, 't ls wellicht voor de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 14