ft
ft
„Kapitein, geef morgen luitenant
Eilingen veertien dagen kamerarrest
zoo'n gedrag moet men groote
lafheid noemen
Kapitein Giesman ging als een over
winnaar heen.
„Dat luitenantje zal nu wel wat ge
dweeër worden," dacht hij. Het was
een schande voor het heele officiers-
korps, dat het een luitenant had. die
voor een hond achter de kachel kroop.
Ja hij, kapitein Giesman, had zelf dit
geval maar bij de hand moeten heb
ben I Hij zou die Sultan wel eens
discipline geleerd hebben, zonder
daarbij zelfs een schram of een krab
op te loopen.
Intusschen marcheerde luitenant
Eilingen woedend naar zijn penaten.
Die ellendige sjerp; die lamme Sul
tan I
Niemand had in zulk een toestand
anders kunnen handeleD. En nu
huisarrestiedereen kon nu op't
rapport hooren waarom.
Eilingen begon hoe langer hoe woe
dender to worden. Luitenant Hor-
6ich moest nu niet onder zijn oogen
komen, dan zou hij hem zijn meaning
eons zeggen over dat prachtexemplaar
over Sultan.
Eu luitenant Transdorp, die zonder
vragen zijn sjerp meepakte, die
Toen Eilingen zijn sleutel in de
deur stak, hoorde hij een ontzettend
geklos op do trap, en zoo gauw li ij ze
geopend hndi bonsde Wênzel tegèn
Fiein aan en schreeuwde: „Luijtenant.
de oppasser van luijtenant Stein is
hier geweest, luijtenènt most morgen
lovend vast in „Orphcus" komine; de
luijtenènt zal de luijtenènt om 9 uren
komme haolen."
„Ezel," roept Eilingen woedend,
„morgen begint mijn huisarrestl"
„Ob!"
Wenzel's gezicht is nu niet meer te
beschrijven.
„Maor, maorluijtenènt
„Zwijg I Jij bent de schuld van al
les. Als mijn arrest om is, krijg jij
drie weken om er eens over na te den
ken dat het jouw zaak niet is mijn
Bjerp uit te leenenl"
„Maor, maor!"
Eilingen had reeds lang de deur
?an zijn kanier dichtgeworpen, toen
IVenzel als door den bliksem getrof
fen met strakke, wezenlooze blikken
naar een vlieg stond te kijken, die te
gen den spiegel van den kapstok zat.
„LuijtenèntIhuisarrest... dat
dat heit zeker kapitein Giesman je
bezorgd,"' schreeuwt Wenzel, uit zijn
soezerij ontwakend.
.Arme luitentnt arme Wenzel..
ellendige sjerp
En toen ging hij heen om Eilin
gen's buitenmodel schoenen op te
bergenvan „Orpheus" kwam niets
Eilingen's buitenmodel schoenen kon
hij nu gerust een Doornroosje's slaap
bezorgen. Goeden nacht!
Luitenant Eilingen loopt met Ilor-
sicli op de groote gang der Wilhel-
muskazerne, waar de amutenaarsver-
trekken zijn, alsook ue kamer, waar
het officieieurapport geiiouüen wordt.
Over Eilmgeus krijgawansuiierlijk
hangt eeu duistere wolk; nu was het
tijd om zich nader over net geval uit
te laten.
„ik noop, Horsich, dat je Sultan
gisteren nog een goed pak slaag ge
geven hebt,bromt Kuingen.
„Ja, natuurlijk, roept Horsich vroo-
lijk. „Sultan is een pruentig beest!...
Ik heb me baast een ougeluk gela
chen toen je het rno verteldeJe
moet bet mij niet kwalijk nemen
ik kan toch niet üelpeu dat Sultan
het verschil niet kent tusschen een
brock van eeu officier en van een
schooier."
„Dank je wel; moest ik dan maar
als een proefje er voor uitgekozen
worden I"
Horsich haalde lachend de schou
ders op.
„Suitan is erg wantrouwend
maar des te aardiger en aanhankelij
ker is hij voor mij. Ik durf haast wel
te weiden dat hij weer op den lioeK
van de kazerne op mij wacht... maar
over een half uur ga ik naar huls
eten; zoolang moet Sultan nog wach
ten."
Eiiii'.gen reikte Horsich de hand.
„Amicesmakelijk eten... ik moet
nu in het hol van den leeuw."
Horsich ging verder de gang op,
terwijl Eilingen nu onder diep zuch
ten de kamer, waar het rapport gc-
tio..- n binnenkwam.
In de kale kamer waren reeds eeni-
ge officieren en ook majoor Roeren.
„Wat heb je nu weer uitgevoerd?"
riep Roeren vol deelneming, toen Ei
lingen op hem toetrad.
„Is kapitein Giesman nog niet
bier?" vroeg hij ongeduldig.
Op dit oogenblik kwam de com
ma idant binnen.
„Heb je den kapitein geboodschapt,
dat alles voor het rapport klaar is?"
„Neen, commandant! Ik heb den
kapitein overal gezocht en kan hem
nergens vinden."
„Wat moet dat nu weer beteeke-
nen," bromde de commandant. ..Dat
noemt men nu militaire stiptheid!
Een kwartier geleden had het rap
port al moeten beginnenOrdon
nans, ga beneden naar de inspectie
kamer en vraag daar, waar de kapi
tein isbij inoet dadelijk komen!"
De soldaat verliet de kamer.
De commandant liep ongeduldig
heen en weer.
„Majoor," sprak hij tot Roeren,
„zendt na het rapport kapitein Gies
man bij mij ik moet hem nog over
do menagerekening spreken. Goe
den dag, heerenl"
„Dat is nu weer eens controleeren
van den commandant," mompelde Roe
reu. „Geen minuut is men veilig voor
zijn inspectiewoede. Kapitein Gies
man zal voor zijn telaatkomen ook
wel weer eeu langen neus halen."
Ondertusschen had de ordonnans in
de inspectiekamer naar kapitein
Giesman gevraagd.
„Een half uur geledeu zag ik hem
naar het magazijn gaan," zei luite
nant Horsich, die juist aanwezig was
"Wacht even, ik ga met je mee,
kapitein Giesman zal op no. 3 zijn, ik
moet daar de uniformen nakijken..."
Luitenant Horsich verliet te gelijk
met den ordonnans de inspectiekamer
liep het groote kazerneplein over en
ging naar het magazijn waarvoor de
kelder van de kazerne gebruikt werd.
Een straatdeuntje neuriënd liep hij
door de lange gang naar no. 3, waar
hij onverklaarbare geluiden hoorde.
„Wat is dat voor een spektakel,'
dacht hij zeer verwonderd bij zich
zelf en opende de deur om bijna het-
f zelfde oogenblik omver gerend te wor
den door een er uit stormend mon
ster, dat met woedend geblaf iets
wits, iets snuivends achterna holde,
dat bliksemsnel de gang doorliep de
trappen op.
Luitenant Horsich wist niet hoe hij
het had.
Toen holde hij het magazijn in
en wat zag hij daar! Daar zat kapi
tein Giesman met te berge gerezen
haren op een stroozak... zijn gezicht
vol krabben, zijn fijne broek ver
scheurd en aan flarden en om zijn
rechterhand een zakdoek, die door
drongen was van bloed.
Een beeld van jammer en ellende...
een offer van helsche vijanden!
En om hem heen... een slagveld.
Een omvergevallen tafel, p den
grond een gebroken inktflesch, op de
opengeslagen folianten vuile honden-
po jien!
Maar... maar... kapitein! riep
luitenant Horisch geheel buiten zich
zelf. En nu kwam er weer leven in
Giesrnan's gestalte.
Wat? Ben jij het, luitenant Hor
sich! Ellendige, ik kon je wel dade
lijk laten fusilleeren. Zeg. kijk me
aanl Kijk eens rond in 't magazijn!
Morgen krijgt jouw verwenschte
hond een portie arsenicum!
Wélke hond?
De jouwe, die miserabele dog
Sultan!
Sultan? fluisterde Horsich.
Ja, die mooie Sultan! schreeuw
de Giesman hem toe, van woede snui
vend als een auto van twintig paar-
dekracliten.
Maar hoe kwam die hond hiei
toch biunen? zei Horsich, nog steeds
buiten zich zelf.
De kapitein wees woedend naar net
tamelijke groote raam van den kel-
uer dal open stoud.
Kijk nu! alles is gemakkelijk te
verklaren. Je hond wachtte zooals
gewoonlijk op den hoek van de ka
zerne... Katten zie je overal loopen.
Je brave Sultan viGog op zoo'n
beest toe... en de jacht begon... De
kat vloog door het opeusLiaude raam
het magazijn in en vlak daar achter
was OiA je verwenschte Sultan al
binnen!
Horsich begon do gekste gezichten
te trekken om zijn lachlust te be-
dwingeu.
Dat moet dan een niet te beschrij
ven toestand geweest zijn. O, Sultan,
ondeugende rakkerl
Kapitein, de heeren officieren
zijn allen bij elkaar voor het rap
port sprak de ordonnans, die nu het
gesprek der beide heeren kwam sto-
Wat kan mij dat schelen, bul
derde Giesman uit. Gelooven dan
de heeren, dat ik op het rapport kan
komen als een hond zich voor de
deur opstelt en je eer in stukken
scheurt dan je er uit te laten. Zeg
dat tegen de heeren. Ruk in!
Horsich vertrouwde zijn ooren niet.
Wat? Zou Sultan, evenals Eilingen
den kapitein niet hebben laten gaan!
't YVas niet mogetijk, en toch...
Giesrnan's wanhopig gezicht gaf het
te kennen. Ja, t was om bet uit te
schateren.
Pardon, kapitein, Sultan schijnt
je werkelijk aangepakt te hebben!
Schijnt dat.' Je bent heel aardig
hoor! De kat vloog boven op de deur
stijl! Je houd ging woedend bij de
deur zitten... ik moest naar het rap
port... Je rakker ging niet bij de deur
vandaan... Hij sprong woedend naar
de snuivende kat, die zich daar bo-
venor erg gerust gevoelde... ik wou
geweld gebruiken en toen takelde dat
lieve dier me zoo toe.
Luitenant Horsich hoestte... hij
stikte bijna, terwijl de kapitein te
vergeefs zijn toilet in orde trachtte
te brengen.
Ik zal u, kapitein, een jas laten
brengen, bracht Horsich zeer mensch-
lievend er uit... maar mag ik... mag
ik even opmerken... dat luitenant
Eilingen gisteren hetzelfde overko
men is.
Kapitein Giesman mompelde iets
binnensmonds, waarvan het laatste
woord „jas" was.
Luitenant Horsich ging vlug heen,
terwijl Giesman woedend heen en
weer liep. Dit moest er ook nog bij
komen!
Wat zou do commandant opkijken,
als hij de laatste Sultan-affaire hoor
de... Wat had hij zich schandelijk ge
blameerd... Voor een soldaat die zijn
plicht moet doen, mag er geen belet
sel zijn, had hij nog kort te voren
uitgeschettcrd... en nu, wat was er
van dat principe terecht gekomen...
hij moest nu zelf zijn verontschuldi
ging aanbieden... hij had Sultan's
trekken nu ook leeren kenneu.
En daardoor kwam het dat luite
nant Eilingen dien dag trotsch en
vrij met Transdorp naar Orpheus
optrok. Eerst had hij Sultan nog een
buitengewoon groot stuk worst gege
ven... als blijk van vereering en
hoogachting.
(„Centrum")
De hoogste prijs.
(Naar het Duitsch, door Paul us).
Zij woonden op de bovenste verdie
ping van éèn van die huurkazernen,
die men in groote steden veel aan
treft, de arme weduwe en haar doch
ter Lucia. De moeder was costuum-
uaaister, terwijl de dochter als lin-
nennaaister in het onderhoud voor
zag. Zij leefden gelukkig en tevreden
met elkander, en hoopten nog eens
zorgelooze dagen te beleven.
Lucia was verloofd met een braven
arbeider, die zijn brood als letterzet
ter op een drukkerij verdiende, doch f
wiens eenig streven hot was, het nog
eens iets hooger dan letter zetter te
brengen Zijn vrije uren bracht hij,
voor zooverre hij niet bij zijn verloot-
de was, door met ernstige studie
ook woonde bij neg een cursus bij.
Des avonds kwam hij, met een boek
in de hand, meermalen per week bij
de beide vrouwen. Terwijl dezen ijve
rig naaiden, las hij hen iets voor, oen
goede roman of een reisbeschrijving.
De roman, door de phantasie van
den schrijver tot stand gekomen, ver
plaatste hen voor een uur in een ari
dere wereld, in een wereld, waarin
lies ideaal en schoon is. Zij hielden
alles voor werkelijkheid, wal de
schrijver hen verteldedo naar waar
iieid opgestelde reisverhalen van eon
koenen ontdekkingsreiziger lx-
schouwden zij als phautastische ver
tellingen uit eeu sprookjesland.
Op zekeren dag kwam Heinrich -
zoo heette de verloofde van Lucia
in opgewekte stemming binnenstap
pon
Ik heb oen lot gekocht, zeide
hij, een lot, waarmede men vijf
maal 100.000 francs kan winnen. Ik
zou u raden, ook zulk een lot te koo
pen Met twee loten hebben wij ook
dubbele kans.
Als ernstig beraden man had hij
een grooten invloed op de belde vrOw
jvfi-Ü! \v»er raadgever hij is a:.fe bïii
leiachtige gevallen was. Zonder lan
ge redeneeringen besloten zij dan ook
ditmaal zijn raad te volgen. Hein
ich werd opgedragen het lot te koo
■pen, en het nummer op te schrijven,
opdat hij na de trekkingen kon na
zien, of zij uitgekomen waren.
Maanden gingen voorbij, zonder
dat hun het verwachte geluk gebracht
werd. Tevergeefs doorzochten zij de
irekkingslijsten eerst vluchtig,
dan met meer opmerkzaamheid
maar hun beide nummers bevonden
zich niet onder de getxokkenen.
Evenwel gaven zij den moed niet
op. In hun naief geloof, dat het geluk
juist gaarne bij arme lieden komt,
hoopten zij zeker een prijs te zullen
winnen.
De hoogste prijS is wel wat veel,
meende de moeder, wier hoop door
den ouderdom reeds wat miuder veel-
eischend was. Het zou reeds mooi
zijn als wij tweemaal honderd dui
zend francs wonnen. En het noodlot
concessies doende, liet zij er dadel*;k
op volgen: Reeds honderd duizend
zou een zeer mooi vermogen Zijn!...
Ja, wij zouden zelfs aan vijftigdui
zend genoeg hebben.
Lucia deelde deze meening niet
Ik zou mij zeer teleurgesteld ge
voelen, riep het meisje opgewonden
als wij inplaats van den hoofd
prijs, een lageren prijs wonnen.
Waarom zouden wij niet den hoofd
prijs kunnen winnen? Den hoofdprijs
treffen kan toch evengoed als een
kleinere?
Wederom had een trekking plaats
gevonden. Zooals gewoonlijk, koent
Heinrich een courant. Haastig door
zocht hij op straat nog de lijst. Daar
zijn hart klopte, toen hij die cijfer
reeks zag zijn oogen dansten op
het papier daar die zes vetge
drukte cijfers, dut zeer opvallend
geplaatste getal, dat was het num
mer van zijn lot!
De grond draaide onder zijn voe
ten; hij moest zich aan een muur
vasthouden, om bet evenwicht niet
te verliezen.
Dan las bij nogmaals, las een der
de maal; ja, het stond er, de hoofd
prijs was op zijn lot gevallen.
Plotseling begon hij Ie twijfelen.
Men moet zich niet verheugen
voor men geheel zeker van zijn zaak
is ;het kan een drukfout zijn, zeido
hij bij zichzelf.
Snel kocht hij een nieuwe, een an
dere courant, een derde... een vier
de. De handen vol couranten stond
hij op de straat. De voorbijgangers
keken hem na wat zouden zij van
den vreemddoende man wel denken?
Plotseling sloeg iemand hem op den
schouder. Hij wendde zich om en
stond tegenover een vriend, die hem
verrast aanstaarde. Heinrich bezat
niet de macht zijn ontroering te be-
heerschen. Hij vertelde den vriend z'n
geluk.
Ah, riep deze uit nu zal uwe
aanstaande wel verheugd zijn. Zij zal
niet spoedig genoeg kunnen trouwen
uit angst den rijken man nog te zul
len verliezen!
Kort groetend verwijderde hij zich.
Heinrich had het hoofd zoo vol van
zijn eigen gedachten, dat hij geen
acht sloeg op de woorden van nijd en
afgunst, die zijn vriend zoo juist ge
sproken had. Hij ijlde naar het kan
toor van de loterij, alwaar hem zijn
geluk bevestigd werd. Binnen weinige
dagen zal hij dus een halve millio-
nair zijn.
Nu echter schoten hem do woorden
te binnen, die zijn vriend gesproken
had. Zijn geluk was niet meer onver
deeld. Een diepe neerslachtigheid
overviel hem. Zijn grootste geluk in
het leven was Lucia, zijn verloofde,
en toch die weinige hatelijke woor
den hadden hem aan haar doen twij
felen. Lucia verlangde niet naar het
huwelijk. Integendeel gisteren nog
had zij hem verklaard, dat zij daar
nog wat mee wachten wilde. Zou ze
hem werkelijk liefhebben? Wie kan
het weten? Nu ja, nu hij rijk is, nu
kan de zucht naar rijkdom haar be
sluit wel bepalen. Misschien neemt
zij hem nu slechts ter wille van zijn
geld. Het geld verlokt immers den
bestel Hoe kon hij zich van de waar
heid van haar liefde overtuigen. Zou
hij haar zijn geluk verzwijgen? Dat
ging niet. Zou zou de lijst verlangen
en het zelf lezen. Zij weet immers het
nummer.
Iu diepe gedachten daarover ver
zonken sloeg Heinrich den weg naar
de woning zijner verloofde in. Hij
was op het punt zijn geluk te verwen-
schen.
Zij houdt niet van mij en zal
toch alles doen om mij te doen ge
looven, dat zij mij bemint, mompelde
hij. Hot is toch een ongeluk rijk te
zijn!
tiij trof Lucia alleen. De moeder
was uitgegaan. Daar viel hem plotse
ling eeu denkbeeld in, dut hij ook te
gelijkertijd uitvoerde.
Lucia, sprak hij haastig, weet
gij het groots nieuws nog niet'?
Welk nieuws?
Gij hebt dsn hoofdprijs gewon
nen, liet hij er koel op volgen.
I-Iet jonge meisje liet zich op een
stuel nedorvallen. Eerst werd zij bleek
daarna bloedrood.
Op welk. eeu toon zegi gij dat
Heinrich! riep zij eindelijk uit. Gij
doet mij beven. Gij ziet zoo bedrukt.
at scheelt u?
Uw geluk is een groot ongeluk
oor mij, vervolgde hij.
Hoezoo dan?
Gij zijt eeu knap en nu ook een
•ijk meisje. Nu zult gij wel een ander
boven mij voortrekken. Misschien wel
deu jongen dokter die op de derde
"tfSSping "sróönt èn Öfch voor
schijnt te interesseeren. Die past u
nu ook beter dan een eenvoudig ar-
Ueider.
Hij hield op. Uit de schoone oogen
•an zijn verloofde blonken tranen en
-nikkend riep zij uit:
Het is niet mooi Heinrich, zoo
over mij te denken. Gij gelooft dus
dat ik u niet liefheb nu ik rijk ben.
Als gij den prij3 gewonnen had,
zoudt gij mij dan niet meer willen?
Sleed, rijker vloeiden haar tranen
/er haar wangen. Voor hem waren
dezo tranen echter paarlen aan de
woon van zijn geluk: zijn verloofde
had de proef doorstaan. Verheugd
sloot hij haar in ziju armen en ver
telde tiaar de geheelo waarheid.
To^n Lucia hem nu zoo vroolijk en
gelukkig zag droogde zij hare tranen
en met een tevreden glimlach zeide
zij:
Gij zijt een volleerd leugenaar!
Ik zou grooten lust hebben mij te wre
ken en jo te straffen door... je nu te
rijk voor mij te vinden.
Roozen.
Van Binnen was gepensioneerd ko
lonel en sedert eenige jaren weduw
naar. Hij bewoonde oen prachtig bui
len in Velum met een kolossalen tuin,
waarin hij naar hartelust zich kon
wijden aan zijn oude passie, de bloe
menteelt. Hoofdzakelijk legde hij zich
toe op de veredeling van rozen en ver
wierf zich dan ook in korten tijd een
grooten naam in den omtrek als ro-
zenkweeker. Zijn eenige dochter. Ro
se, deed na dén dood van haar moe
der voor hem de huishouding. Roosje
was eeu allerliefst en mooi meisje;
geen wonder dan ook, dat George Ber-
ner, caudidaat in de rechten, verliefd
op haar werd. En zij beantwoordde
deze liefde Voor papa Van Binnen
was het echter nog een groot geheim;
toen Berner evenwel promoveerde, be
sloot hij openlijk bij den kolonel aan
zoek te doen naar Rose's hand.
Om denzelfden tijd kwam mijnheer
Werner wonen op het buiten naast dat
van de familie Van Binnen. Het toe
val wilde, dat ook Werner een groot
liefhebber van rozen was, en er hoofd
zakelijk om deze reden heel erg naar
verlangde, met zijn beroemden buur
man kennis te maken. Hij liet dan
ook zoo spoedig mogelijk voor zijn ge
bruikelijke eerste visite belet vragen,
om er zeker van te zijn, dat hij den
kolonel thuis zou treffen. Bij deze ge
legenheid wilde hij tegelijkertijd de
rozenkweekerij van den ouden heer
bezichtigen en zeldzame exemplaren
van hem trachten to krijgen. Papa
Van Binnen had zich van zijn kant
reeds voorgenomen, zijn buurman een
paar van zijn mooiste soorten aan te
bieden.
Op den dag van 't bezoek diende het
dienstmeisje den heer Rerner aan. Ko
lonel Van Binnen hield natuurlijk den
binnenkomende voor Werner don be
woner van he' buiten naast hot zijne,
en merkte niet eens. dat de bezoeker
gekleed was in rok en eeu hoogen
hoed op had.
Het is mij een zeer groot genoe
gen, kennis met u te maken, mijnheer
Werner, neemt u plaats als 't u belieft,
zei do oudo heer, uiterst beleefd en
hartelijk.
Heel graagkolonel... heel
graag... ja... o... kolonel... ik zou heel
gaarne... ik wilde u... stotterde Beruer
verlegen.
Ik begrijp er alles van, ik weet
't al, zoi papa van Binnen met een ge
ruststellend knikje...
Och, kolonel, uw Rose...
Natuurlijk, mijnheer Vt erner,
tuurlijk... ik weet dat u...
Och! weet u 't al... O, kolonel, u
maakt me overgelukkig, riep Berner
ten hoogste verblijd uit.
't Is in orde, hoor! Als u er voor
al maar goed voor zorgt...
Dat zal niets to wenschon over
laten, kolonel, ik, ik... op de handen
dragen, zal ik...
Papa Van Binnen schudde ver
baasd het hoofd.
O, dat is heelemaal niet noodig.
Als u ze maar goed steunt, bind ze
b.v. maar aan een paal vast.
Aan een paal vastbinden... ja,
ja... antwoordde Borner, geheel ver
bluft.
U moet oppassen voor verwelken
en verdorren, raadde do kolonel ver
der aan.
Verwelken en verdorren... her
haalde Berner machinaal.
En in het voorjaar moet er ge
snoeid worden, vergeet u dat voor
al niet.
Ge...sn...oeid worden, herhaalde
Berner en keek den kolonel als wezen
loos aan, hij dacht dat do man plot
seling krankzinnig was geworden.
Natuurlijk moet u ze ook nu en
dan begieten, ging de kolonel rustig
voort.
Be...gie ten, kwam het benauwd
van Berner's lippen.
Ja... bovenop, zei de kolonel,
met een sproeier, terwijl hij ter ver
duidelijking deu armen jongen een
kan met water, die hij dacht dat leeg
was, over het hoofd gooide.
Berner schrok zich dood, schudde
zich af als een poedel, iiep een tafeltje
omver en stormde de deur uit
De kolenel stond sprakeloos. Daar
kwam lachend zijn dochter Rose de
kamer in, vloog op haar vader toe,
de armen om hem heen slaand.
Maar, papatje, het is toch wel
goed met u?...
Wat is dat nu voor een vraag,
Ja, vadertje, George denkt...
George George... wie is George
Rose bloosde.
Wel, George Berner, die daar net
bij u was, en...
Wat! George... Berner... bij mij?
vroeg papa Van Binnen ten hoogste
verbaasd.
Ja, zeker, knikte Rose lachend;.a>
Berner... Berner... je meent
hm, hm. wat moest die van me
hebben? mompelde de oude heer in
zich zelf; hard op vroeg hij echter aan
.ijn dochter:
Nu, kindlief, wat denkt hij dan?
U hebt zulken onzin gepraat, dat
hij...
Onzin! zei de oude heer, terwijl
hij driftig heen en weer liep.
Plotseling bleef hij voor zijn doch
ter stilstaan en vroeg toen:
Maar kindlief... hm... wat wilde
hij dan van ine.
George Iienier kwam om de hand
uw dochter vragen, antwoordde
Rose, daarbij tot over do ooreu blo
zende.
W...a t! om je hand'? Och! En !k
heb hem goede wenken gegeven... voor
de rozenteelt.
Dat is allervermakclijkst! lachte
Rose. Nu begrijp ik... Georg!.
Georg! riep zij, de kamer uiüoopende.
Eenige oogenblikken later kwam
hand in hand een gelukkig paar de
kanier binnen en het toeval wilde, dai
tegelijkertijd het echtpaar Werner n
visite maakte. Er werd heel wat af-
gelachen en de beide gasten waren de
eersten die het jonge paar geJ.uk-
wenschten.
Kolonel Van Binnen vereerde zijn
buurman een paar prachtige exem
plaren van zijn nieuwste rozenteelt,
en gaf hem daarbij inlichtingen die
eerst aan een verkeerd adres waren
gekomen. Beide „rozenbezitters" wa
ren met hun bezit zeer tevreden.
(Centr.)
EEN SLANGENBEZWEERDER DIE
TEGEN VERGIET BESTAND WAS.
Een medewerker van „De Globe"
vertelt een merkwaardige slangenga
schiedenis uit Iodic, waar hij lange
jaren woonde. Hij was nieuwsgierig
te weten, of de bekende Indische slan
genbezweerders door hun muziek ook
wilde slangen konden lokken. Toen
eens twee slangenbezweerders bij
hem kwamen, beloofde hij hun een
belooning. wanneer het hun gelukte,
een dergelijke slang te vangen. Eeni
ge dagen geleden had hij namelijk 'n
exemplaar van een buitengewoon
boosaardige zwarte kobra in zijn tuin
gadegeslagen en gezien, dat deze in
een mierenhoop kroop. De slangen
bezweerders gingen daarvoor zitten
en bliezen op hun, rieten pijpen. Na
eenigen tijd verscheen de slang plot
seling en stak haar kop tlH het gat.
De éene Indiër sprong dadelijk met
groote snelheid op haar toe en greep
haar met duim en wijsvinger bij den
hals, zoodat ze niet kon bijten. Hij
probeerde haar toen tot dansen te
brengen, door een klein stukje van
een witten wortel boven haar kop te
houden. L)e slang trachtte weg te
kruipen, werd echter telkens weer te
ruggebracht en begon eindelijk inder
daad langzaam heen en weer te draai
en. Do Europeaan vroeg deu Indiër
daarop wat hij gedaan zou hebben,
wanneer de slang iiein gebeten bad.
LI ij antwoordde, dat hij eeu beproefd
geneesmiddel tegen slangenbeet bij
zich bad en hoegenaumci goon vrees
koesterde. Meer m scnerts dan iu
ernst zei do Eugelscbmau, dat nij bera
5 pond geven zou, wanneer hij zich
door do slaag liet bijten. Dadelijk en
zonder dat bet kon .worden verhin
derd, stak. de Indiër den slang een
vinger in den bek. Toen hij new te
rugtrok, waren twee een weinig bloe
de i d'.' punten daarop zichtbaar. Ilij
gaf de slang auu zijn collega, dia
naar ui eeu mand legde, nam een
stuk van een verbrand been, door
hem als „slangenbeon" betiteld, uit
den zak, en hield dit aan do wond.
De aderen zwollen dik op, namen
echter spoedig weer den gewonen
vorm aan, en na eenigen tijd liet da
Indiër den steen vallen, verklaarde
dat alle vergift er uitgetrokkeu was
en liet zich eeu kom melk brongen,
waarin hij den slangensteen wierp.
Li de melk had een sterke gasontvvik-
keling plaats en aan de oppervlakte
vertoonde zich een olieachtige, stroo-
gele vloeistof. De Engelschman liet
een jonge kip brengen, welke hij licht
verwondde en dompelde deze iu de
vloeistof. De kip stierf binnen tien mi
nuten onder alle symptomen van ver
giftiging.
DAM8UBRIEK.
IIAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve
tan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34 Telephoon 1543.
PROBLEEM No. 373,
van
J. Eergier.
Zwart
1
m.
m
m
n
m
i*
M
M
■-
1
m
st
Sf
'-«V
-
<9
0
üf
Wit
46
43
Zwart. Schijven op 2, 7, 8, 9, 13, 15. 17, 20, 26 en 36.
Wit. Schijven op 28, 32, 33, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43.
PROBLEEM No. 374,
van
N. N.
Zwart
M
1
1
m
J§§
s
f/.V
k.-:
St
s
jr, i
.„'i
1
m
É3
gj
H
BÉ
Si
ÜP
S®
Wit
Zwart. Schijven op 4, 5, 30, 31, 35,
Wit. Schijven op 14, 15, 23, 27, 36,
Oplossingen van deze problemen
worden gaarne ingewacht aan bo
vengenoemd adres, uiterlijk Dinsdag
9 Juli a.s.
Wit 13-30 9-14 30—13
Zwart. 38—42 gedw., 42—47a, 3338b,
Wit. 3—9, met hetzelfde
a Zwart. 33—38,
Wit 3—9, met hetzelfde
b Zwart 4736,
42 en dam op 48.
41, 49 en 50.
Oplossing van probleem No. 369,
van den auteur: Wit 34—29, 28—J?,
32 21, 21—17 (Zwart 1122 of 12 21),
35-30. 44-39, 49 7 of 20!
Oplossing van eindspel No. 370,
I van den auteur
3—9, 14—28 28-41, 9—4,
47-36, 36-47 gedw., 47 36 36 9,
Wit 4 43!
spel als hoofdvariant
spel als hoofdvariant l