BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
Ms 8908
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
71.20 PER 8 BAANDEN
CF 10 CENT PEN WEER.
^'mvfsTKATB GROOTE HOUTSTRAAT 55.
IN HAARLEM'S DAGBLAD HJM
ADVEHTENT1ËN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT
liet Rijke Natuurleven
AGROECA, DE GEHEIMZINNIGE
HEIDESPIN.
Het aantal bouwkunstenaars in de
dierenwereld is legio. Hun wiskundi
ge kennis staat niet in lijvige folian
ten opgeteckend, graadboog en pas
ser kennen ze niet, en toch voldoen
hun bouwwerken vaak aan de hoog
ste eischen der arithmetics.
Teelten een zeshoek met passer en
linaal en zie, of de bijen, werkend in
het dienste duister van korf en kast,
hun zeshoekige cellen minder regel
matig bouwen, trek uit de hand een
cirkel en constateer dan, dat de vink
u hij het afronden van zijn nest over
treft.
De woningen der mieren overtref
fen in doelmatigheid de drijvende
paleizen onzer moderne stoomboot
maatschappijen, doen er ten minste
niet voor onder, de cocon3 der zijde
rupsen zijn veeldradige wonderweef-
sels.
Uit weinig bouwstof een doelmatige
tvoning te construeeren, is slechts den
kunstenaars gegeven. Nu is het waar,
dat do rstijl bij dezelfde diersoort niet,
of alleen in noodzakelijke gevallen
wordt gewijzigd. dat de bouwstof bij
na steeds dezelfde is. maar wat zo dnn
ook tot stand brengen, kan vaak vol
maakt heeten.
Bij bijna alle diergroepen zitn de
bouwkunstenaars vertegenwoordigd.
De beverwoning in Amerika en het
nest van den mol in onze streken, het
drijvendo pantservaartuig van do
zwarte watertor en het beschuttende
kraleupakisje der sebuimdiertjes, ze
zijn het bewijs, dat de bouwkunst in
allo afdeelingen der diereumaatschap-
pij is doorgedrongen, dat ze overal
haar beoefenaars heeft.
Wandelen we in dezen tijd langs de
met hei en brem bewassen zandwegen
onzer hooger gelegen bosschen, dan
zien wo vaak aan de kleine erica- en
ca'.unastengeltjes mooie miniatuur-
urntjes hangen.
Wat hebben al veel natuuronderzoe
kers stil gestaan lm Ut geheimzinni
ge gebouwtje. liet ding is nog geen
c.M. in doorsnede, maar het is een
architectonisch raadsel.
Hebt ge eens zoon urntje in 't
oog gekregen, dan ziet ge ze weer op
iedere wandeling en telkens weer
trekken ze aan door hun stille ge
heimzinnigheid.
Het raadsel, dat ze bevatten, kan ik
niet oplossen, de theorieën omtrent
dit kleine natuurobject vullen gehee-
la bladzijden in wetenschappelijke-
en populaire werken over de Natuur
lijke Historie, maar iedere theorie
roept tientallen bestrijders wakker en
de waarheid is nog niet gevonden.
Wat bier volgt weten we zeker. In
t voorjaar kruipt een klein spinnetje
behoedzaam tegen de heidestongels op
en zoekt een stevig plaatsje, om de
ragfijne, bijna etherische draden vast
te zetten.
Een breed aanzetsfuk wordt naar
Deneden tot een cylïndervormig steel
tje uitgewerkt en daaronder worden
de eitjes gelegd. Een paar dozijn geel
witte bolletjes, ieder op zich zelf een
toekomstig leventje inhoudend, wor
den onder het steeltje gelegd op een
dun, bijna doorschijnend roostertje.
Dit sluit het eigenlijke nestje niet
geheel af.
In t midden zien we een kleine cir
kelvormige opening, niet grooter dau
een speldeknop. Otn dit alles heen
wordt nu het urntje gebouwd of beter
gezegd: het nestje-wordt tot een urntje
uitgewerkt.
Daar hangt dan het reinwitte nest
je, niet grooter dan een flinke hagel
korrel, maar veel regelmatiger vun
vorm, De onderzijde is zuiver cirkel
rond eu door een bijna doorschijnend,
zuiver horizontaal vlak afgesloten.
Nergens is met het bloote oog een
opening lo zien, nergens ook bespeu
ren we den kleinen architect, die zoo
meesterlijk wist te werken.
Maar het nestje is nog niet vol
doende beschermd. Geen mier zal de
eitjes komen kapen, geen roofzuchtig
irsect zal zich met-de eitjes voeden,
maar er kunnen sluipwespen komen,
wier legboor diep in het wondere ge
bouwtje verdwijnt, om een eitje af
to zetten.
Daarom draagt het spinnetje eerst
nog kleine zandkorreltjes naar boven
en weldra ziet de geheele buitenwand
er uit als fijn schuurpapier.
Nu even een stukje theorie. Er is
ecu sluipwesp, Pezomachus agroecae
genaamd, die de ongelukkige reputa
tie heeft, den boven beschreven aan
val te wagen, als het maar even kan.
Volgens de theorie kan dat diertje
niet door den zandigen wand heen ste
ken en geen eitje zal dus in het nest
je belanden. Mooi gevonden en erg
aannemelijk.-
Eerste raadsel: ik heb hier voor me
een nestje, dicht met zand beplakt.
Van buiten geen opening. De door
snede met een scherp mes brengt de
verrassing. Een kleine pop ligt weg
gedoken in het fijne weefsel. De ei
tjes van Agroeca, zooals ons spinne
tje heet, zijn niet te zien.
In het vervolg ga ik er op letten of
de wespen niet op do nestjes afko
men, als het hngelkorrelstadïum nog
geen plaats heeft gemaakt voor de
schuurpapier-wanden.
Ook heb ik een doorgesneden nest
je, dat nog niet met zand was bedekt,
maar overigens geheel was voltooid.
Onder het kleine roostertje bevindt
zich een ruimte, drie maal zoo groot
als de zolder waarin de eitjes liggc-n.
In deze afdeeling is alles nog onge
rept. Do horizontale vloer, het zoo
even genoemde cirkelvormig vliesjo,
is nog niet betreden. Het derde sta
dium heli ik ook in een fleschje staan.
Daar zijn de kleine spinnetjes reeds
uit het ei gekropen. Do opening in
den vloer, die tegelijkertijd het pla
fond van de benedenafdeeling Vormt,
heeft ze een voor een doorgelaten.
Een fijn schaartje, waarmee ik een
opening in het urntje heh geknipt,
heeft ze verontrust. Het kunstmatige
deurtje is echter het eenige middel
om in het geheimzinnige vertrekje
door te dringen.
Daar zie ik nu de kleine witte spin
netjes door elkaar kruipen, onbehol
pen en met rustelooze beweginkjes. Af
en toe waagt zich er een buiten het
warme nestje en zonder mijn hulp
keert hij er niet weep in terug.
Tot zoover reiken mijn eigen waar
nemingen.
Nu is tot nu toe voor allen nog een
raadsel, hoe de kleine spinnetjes,
wanneer ze niet worden geholpen,
door spinsel en zand heenbreken.
Verschillende onderzoekers hebben
hieraan heel wat uren gewijd.
Een bekend Natuur Historicus heeft
gezegd, dat de regen do korreltjes
wegspoelt, en dan den weg voor de
jonge spinnetjes baant. De heer Hoo-
genraad heeft door proeven aange
toond, dat de regen geen invloed op
het nestje heeft en dat een onderdom
peling die een etmaal duurde, geen
enkel zandkorreltje verdreef. Zoo
blijft dus het groote raadsel bestaan.
Zijn er onder de lezers belangstel
lende onderzoekers, die graag mee
willen helpen de oplossing te vinden,
dan wil ik wel voor een urtje in het
eerste en tweede stadium zorgen, mits
de transportkosten, twee postzegels
van vijf cent, worden vergoed.
Het spreekt ook van zelf, dat het
aantal, dat ik kan verzenden, niet
groot is, daar de heidespinnetjes nu
wel geen zeldzaamheden zijn, maar
toch niet zoo menigvuldig voorkomen,
als hun bekende familieleden, de
kruis- en groote roofspinnen. Natuur
studie mag nooit tot uitroeiing lei
den,
H. PEUSENS.
Rubriek voor Vrouwen
Zomerseizoen. Witte Toi
letten. Rokmodellen.
Toepassing van tweeërlei
stof.
Het zomerseizoen is nu in vollen
gang eu de witte toiletjes worden
druk gedragen, vooral door de jonge
meisjes en vrouwen, wier slanke tail
le gemakkelijk een wit kleedje ver
draagt. Wel is waar décreteert de
mode het wit voor eiken leeftijd, doch
de waarlijk élégante vrouw, die zich
op goeden smaak kan beroemen,
draagt geen wilto japon als haar tail
le in de negentig centimeters omvang
heeft! Zij zal er iu een donker toilet
veel Voordecliger uitzien en een mooi
contrast vormen tegen de, in het wit
gekleede, eifeng-stallenl
De witte japonnen zijn over het al
gemeen zeer eenvoudig van snit en
lijnen. Geen paniers of draperieën
worden hier in toepassing gebracht,
doch volants van kant of borduursel
en entre-dcux, is het eenige materiaal,
dat als gameering kan dienst doen.
Do afgepaste linnen of batist japon
nen, zijn veelal machinaal gebor
duurd of met linnen kant gei'ncrus-
teerd, en niet zelden ziet men den on
derren# der rokken la zwart of
blauw linon, hetgeen zéér élégant
kleedt en bovendien heel practlsch is!
Dames, die in het bezit zijn van
kanten of geborduurde batist stroo-
ken, kunnen deze nu benutten en met
weinig kosten een allerliefst toiletje
vervaardigen, door op een nauweu
rok van wit linon een donkeren rand
en vervolgens drie hoog kanten slroo-
ken aan te brengen; welk model weer
als zéér nieuw geldt! De ceintures, dia
op het oogenblik schier onvermijdelijk
zijn, moeten van dezelfde kleur als de
onderrand zijn, opdat een harmonisch
geheel verkregen worde! Allerliefst j
zijn de gekleurde basque-taillcs, waar
van do schootdeelen van voreu rond
worden weggesneden en die rondom
met witte grëlót-fronje worden afg©-|
werkt. De meeste witte japonnen zijn
zonder halsboorden ingericht en rond,
vierkant of in V-vorm uitgesneden.
Veel opgang zal dezen zomer de
Robespierre-krang maken met de en-
coeur-uitsnijding.
Bij de witte toiletten is de groote
witte tagal-strooien hoed met bloemen
garnituur liet meest flatteus, terwijl
wit zijdon of wit batist parasols ge
bruikt worden.
De moderne kleine hoed, wordt met
dén enkele pleureuse of aigrette ge
garneerd, die recht op en in het voor-
midden wordt aangebracht.
Aangezien de mode steeds gewoon
is in uitersten te vervallen, vreest
men thans, dat de nauwe rekken hun
roem binnenkort ov'èrleefd zullen heb
ben. Reeds brengt men sporadisch
plooirokken, die met gladde heup-tak
ken zijn ingricht en dus weer heel
wat meer stof vorderen. Die heupstuk
ken zijn rond, of in punten gesneden;
het is evenwel nog niet met- zekerheid
te zeggen, of deze nouveauté nu al
dadelijk zal inslaan. Vele vrouwen
ma leen bedenking tegen de plooirok
ken voor het wandelcostuum, want
wie onzer kent niet het onaangename
van die wijdto met regenachtig weer.
als de nat geworden rokzóom het
schoeisel een slordig en onoogelijk
aanzien geeft. Met den tamelijk nou
wen rok heeft men daarvan absoluut
geen last; men kan er zoo flink mee
doorstappen.
We zullen daarom den tijd niet
vooruit loopen en rustig afwachten
of Madame Mode hier het pleit zal
winnen. Ik maak alleen melding van
de grillige neigingen der mode, op
dat mijne geachte lezeressen op hare
hoede zouden zijn en toch vooral niet
te veel costuums aanschaffen.
Nu de verschillende magazijnen hun
restanten uitverkoopen tegen veel ver-
miuderdc prijzen, is men zoo licht ge
neigd, eenige coupons stof of zijde
aan te schaffen, die later zouden blij
ken onvoldoende te zijn voor een toi
let. Als men dus van de koopjes wil
profiteered dan verdient het aanbe
veling geen al te kleine metermaat
aan te schaffen.
Een andere nouveauté die zeker ver
melding verdient is de toepassing van
tweeërlei stoffage, als: een rok van
voile, mousseline, charmeuse of éo-
lienne met een jacquet van taffetas,
dun laken of fijne serge. Het vuor-
deel van deze mode is gelegen in het
feit dat men op die manier toiletten
kan afdragen, die gedeeltelijk on
bruikbaar waren. Een fourreau,
waarvan bet bovengedeelte versleten
is, kan nu als rok dienen onder een
of ander fantasie-jaquet, waardoor
men een zeer modern geheel verkrijgt.
Vooral gestreepte stoffen leenen zich
uitstekend om met een effen zijden
jaquet te worden gedragen. Onnoc-
dig hieraan toe te voegen, dat de kos
ten van een dergelijk jaquet niet zoo
hoog zijn als van een gewoon man
teltje, omdat een zijden jaquet een
fantasie-artikel blijft, waarvoor men
geen tailleur noodig heeft, docli dat
door elke bekwame naaister ge
maakt kan worden.
MARIE VAN AMSTEL.
Parijsche Brieven
cccxxxv.
In een mijner laatste brieven maakte
ik onder meer gewag van het plebis
cict, ingesteld voor de keuze of, juis
ter uitgedrukt, de verkiezing van een
„prince des poètes", als opvolger van
wijlen Léon Dierx, den vorigen titu
laris, den derden van de glorierijke
reeks, waarvan Paul Varlame en Stl-
phane Mallarmé de eerste twee
ren.
De dagbladen „Gil Bias", „Comoe-
dia", „Les Nouvelles" en liet tijd
schrift „Lu Phalange" haddei, in^cn-
derlinge samenwerking, een plebi!biot!
end ar dichLus uitgeschreven. ..Comoe-
dia" had buitendien een afzonderlijk
volksbesluit voor het groote publiek
ingesteld.
Het dichterlijk plebisciet is al geëin
digd. Met 33t> stemmen is Paul Fort
als prins der dichters uitgeroepen.
Raoul Ponchon kwam als „goede
tweede" aan met 'J(i stemmen. De ove
rige stemmen waren gevallen cp Jean
Richepin, Henri de Régnier, Frédéric
Mistral, Einile Verhaereu, Emile Her-
gerat, Laurent Tailhade, Francus Vie-
lé-Griffin, Paul-Napoléon Roinard,
Gustave Kalm en nog een twintigtal
andere poëten.
De op Paul Fort gevallen keuze had
den velen voorzien.
Jean Richepin en Ilenri de Règnier
mogen naar de schatting van niet
weinigen nog giooter dichter zijn dan
Paul Fort zij zijn beiden lid van
de Académie Francaise, beiden do-ir
een officieele instelling geconsacreer
de dichters, zocdat de prinselijke ti
tel voor hen overbodige weelde zo
zijn, misschien zelfs hun zou mis
staan.
Frédéric Mistral is ongetwijfeld een
zeer groot dichter, doch hij schrijft
Provencaalsch, een taal dus, die voir
menigen Franschman vertaling be
hoeft.
Emile Verhaeren kwam niet in aan
merking, omdat, hoe groot ook zijn
invloed moge zijn op de dichtkunst
der jongeren, hij een Belg is en de na
tionaliteit zich hier uit den aard dei-
zaak min of meer deed gelden.
Emile Bergerat heeft zich reeds se
dert jaren uit het publieke leven te
ruggetrokken en is dus iu deze „ville
deToubli" schier geheel vergeten.
Laurent Tailhade heeft zich altijd
apart gehouden en zijn tijagenooten
te veel en ie dikwjjis haide waarhe
den gezegd. Dat is zelfs misschien
moet ik zeggen: vooral m de we
reld der letteren onvergeeflijk.
Francis Vielé-Uri'fin is voor de helft
vau Amerikaanscheo bloed en spreekt
het Fransch nog stee ls met een tikje
Angelsaksisch accent uit.
Paul-Nupoléon Roinard is wel, zoo-
als de edelmoedige Rachilde opmerk
te, „eeii'fiere, een eenvoudige, een ziel
vol geloof en naïveteit, een afgezon
derd kunstenaar, die niets meer van
het leven verwacht,... dan het won
der!" doch welbeschouwd is zijn
poëzie van den tweeden rang.
Gustave Kaiin is sedert den dood
van zijn vader, die zijn zoon gaarne
juwelier had zien worden en het be
roep van letterkundige een onbehoor
lijk bedrijf vond. een man ,,in bonis"
Bovendien is hij prooter als criticus
dan als dichter.
Enzoovoort wat de andere dich
ters betreft, op wie eenige stemmen
gevallen zijn.
Rest Paul Fort.
Ah! een type, die Paul Fort! Zijn
kansen warén al van meet af aan zeer
groot.
Eerstens is hij inderdaad een groot
dichter. In de vijftien bundels „balla
des franchises", d'e tot nog toe van
hem zijn verschenen, betoont hij zich
een geestelijke nakomeling van Fran
cois Villon, iemand voor. wien het
dichten een levensbehoefte, 'n gansch
natuurlijke geestelijke verrichting is
„De laatste der troubadours", zooals
sommigen hem noemen ja, dat is
hij inderdaad.
Bovendien heeft hij zich popujair
weten te maken, niet slechts hij dich
ters en prozaschrijvers, doch ook b;j
schilders, beeldhouwers en musici. EI-
knn Dinsdagavond zetelt hij in het
café „La Closerie des Lilas", gelegen
tegenover het Bal Bullier, achter aen
Jardin du Luxembou-g een klein
café, waar op andere dagen haast
„geen kip" komt, doch dat eiken
Dinsdagavond volloopt van kunste
naars heel veel jongere en enkele
oudere die in Paul Fort een soort
van begenadigden minstreel zien, die
door een wonderlijk toeval anachro
nistisch in de negentiende eeuw is
geboren. Zij groepeeren zich om hem
heen, luisteren met extatische aan
dacht naar de woorden, dij rapjes en
ongedwongen zijn eenigszins scheevjn
er. lispelei.den mond ontvlieden,
trachten, met groote inspanning, de
ideeën te volgen, die zijn liuogst fan
tastisch en imagine tief brein ten beste
geeft. Paul Fort spreekt spreekt
soms uren achtereen, Paul Fort, neemt,
tusschentijds een slokje, want Paul
Fort heeft dikwijls dorst maar de
drank schijnt niet den minsten nadee-
ligen invloed op hem uit te oefenen.
Nog nooit heeft een sterveling he.n
builen westen gezien.
Een wonderlijk brein, d rt van dezen
minstreel! Eens onderhield hij zich
ongeveer een uur met mij alieen. Hij
ontwikkelde de theorie van „de inter
nationale, universeele poëzie, geba
seerd op raseigenschappen', bij w el
ke geestesnianilestatie hij van Racine
op Eschylus, van Eschylus op Daute,
van Dante op Shakespeare, van Sha
kespeare op Rabelais, enz. enz. sprong
en wel in een dei gelijk snel tempo,
dat ik hem ten slotte moest verzoe
ken, voor 'n minuut of vijf, zes zij
mond te willen houden, opdat ik mijn
door elkander geschudde hersenen
weder behoorlijk kon ordenen. Twee
minuten later stroomde weder zijn
„flux de paroles' (Waarom sommige
Hollanders van „flux de bouche" spre
ken, welke uitdrukking indien ze in
do Fransche taal bestond, „kwijl" zou
btteekenen, begrijp ik niet goed).
Het behoeft geen betoog, dat de po
pulariteit van i'aul Foil niet weinig
h&eït bijgedragen tot zijn veikieziiuj
als „pnnce des poètes en het spij
imj, te moeten zeggen, dut ik desbe-
treffende bijeenkomsten heb bijge
woond, waarbij verschillende kunste
naars zich niet gedroegen als gold iiet
de verkiezing van een prins in o,
ironie! de „republiek der letteren",
doch veeleer als opgewonden en ïntri-
geerende belanghebbenden in 'n cam
pagne voor de verkiezing van een
volksafgevaardigde. Op ecu dier bij
eenkomsten had de nobele Sévèrine
den moed, onbewimpeld te verklaren,
dat het xneerendeel der aanwezigen
zich als „marchands de vin gedroeg.
Van eenige jonge litteratoren weet
ik zeker, dal zij ostensief hun stem cp
Paul Fort hebben laten vallen, ten
einde meer kans te hebben, dat hun
werk opgenomen wordt in het door
genoemden dichter geredigeerde tijd
schrift „Vers et Prose", dat, naast den
„Mercure de France", het belangrijk
ste periodieke blad der Fransche let
terkundigen is.
Of Paul Fort daarmede rekening zal
houden? Ik weet het i iet. Ik weet al
leen maar, dat hem zijn verkiezing tot
prins der dichters verre van onver
schillig is geweest, hij geen paal en
perk heeft gesteld aan de hinderlijk
luidruchtige en schreeuwerige betoo
gingen van zijn satellieten en, in
weerwil van Rachilde's opwekking,
geen vin heeft verroerd om de kaaseu
van zijn trouwen vriend Paul-Napo-
léon Roinard te doen stijgen In trou
we, ik vind Francois Villon een echte
troubadour Enfin, die leefde ook in
de vijftiende eeuw, een minder ver
lichte dan de onze.
Veel sympathieker dan Paul Fort
heeft zich Raoul Ponchon in dezen
ideéelen strijd gedragen. Toen een zij
ner inededichteren openlijk zijn „caa-
didaluur" opwierp, richtte de joviale
Raoul den volgenden open brief tot
hem.
„Prins der dichters? Ik? Maar, on
gelukkige die je bent, weet dan, dat
ik slechts een rijmelaar van den der
den rang en geen uichtsr ben. Nie
mand .weet minder van de Fransche
taal, haar syntaxis eri haar prosodie
af dan, helaas, ik. Ik beschouw de
heele geschiedenis eenvoudig als een
grap van een journalist, die copie te
kort komt en om mij wil lach-n. Bei
den moeten jullie wel een zonderling
begrip hebben van wat een echte dïch
ter i;, mdien jullie oprechtehjk meent
dat ik er een ben".
Raoul Ponchon leeft afgezonderd,
redigeert geen tijdschrift, heeft geen
satellieten, schrijft eens in de week
een gedicht in het dagb.ad ,,Le Jour
nal". Niettemin verkreeg hij nog 1)6
stemmen, ie meeste na Paul Fort. En
het zou mij niet verwonderen, indien
het plebisciet van het groote publiea
te 2ijner tijd den braven Raoul het
prinsdom toekende.
OTTO KNAAP.
Edelweis.
Edelweis is mooi. Eenvoudig kind
cle. bei gen is ze zich haar schoonheid
niet bewust.
IJdelheid kent ze niet; zelfzucht is
haar vreemd, Ze leeft voor grootv,
atr, haar alles....
Z'u ouden dag maakt ze zoet do-
haar teedere zorg en liefde.
Eu hii
Met de hartelijkste genegenhe'd
tracht hij haar het gemis van vader
en moeder te vergoeden. Den heelen
dag werkt en zorgt hij voor z'n lieve,
kleine Aipenbloem, zooals hij haar
placht te noemen...
Hoeveei inspanning kost het zijn
oude boenen des avonds na gedancn
arbeid ilen hoogen Alp te beklimmen.
Hoe lang schijnt de weg van het dal'.
Dan komt hij aan den voet van den
berg en nu gaat het opwaarts
Floe hooger hij stijgt, hoe vluggei
hij gaat.
Hij weet wel, dat in de kleine hut
zijn Edelweis hem .wacht, vol verlan
gen eu ongeduld....
Hij weet wel, dat zijn hut de zinde-
lijkste, de vriendelijkste van al de
hutten der bergen is. En hij versnelt
zijn pas....
Edelweis hoort hem ze ijlt hem te
gemoet
„Lieve, beste grootje, hen je daar
eindelijk juicht ze in een kus en dan
tceder bezorgd Ben je zoo moe Geef
me maar een arm, hcor I Steun maar!
Lachend en schertsend gaau ze
huiswaarts.
Glimlachjes toovert ze op zijn ge
laat.
Rimpels, door het verdriet ge
groefd, verdwijnen...
Hii voelt zich weer jonger, blijdcr
Zijn zonnetje. Reeds zeventien jaar le
ven ze zóó vóór en dóór elkaar
Grootvader verlangt niet meer....
Edelweis wenscht niet anders....
II.
Driftig stampt fre'ile Elsa met haar
kleinen voet op den rctsachtigen bo-
decu
- Komen we dsn nooit bij de hut,
gids? vraagt ze cngeduldig.
Bedaard ziet de gids haar aan. Hij
kent de driftige uitvallen der toeris
ten en verbaast zich er niet over.
Kwaad wordt hij nooit.., Hij weet
zijn macht....
Zonder hem kunnen ze immers niets,
vinden ze niets, komen ze om...
Nog vijf minuten flink doorstap
pen, freule dan zijn we nog vóór do
bui binnen, zegt hij kalm, als het du-
motje heftig met den bergstok op den
gion-I slaat.
Gejaagd en gehaast beklimt Elsa
der, steden Alp, steeds hooger....
Eehoedzaam gaat de gids achter
haar....
Telkens maant hij de freule voor
zichtig te zijn, op te passen voor dit
rotsblok, dien steenZe ziet geen ge-
Wild, roekeloos ding mompelt
hij wrevelig ir. zijn baard.
Het wordt stikdonker In de verte
relt de donder aan, nader, steeds na
der....
Een felle bliksemstraal doorklieft de
lucht... Beiden slaan stil.
Angstig grijpt Elsa haar geleider
ast.
O, ik ben hier zóó bang I Had k
p&pa's raad tocli gevolgd was ik
maar bij hem gebleven jammert z».
De g-ds zwijgt. Voetje voor voetje
leidt inj Elsa voort, tastend, zoekend
in die duisternis...
Eensklaps laciit hij zacht en blijft
staan.
Wees nu maar niet bang meer,
juffrouw. Hier bent u veilig, hoor 1
zegt hij goedig.
Een tweede bliksemstraal zet alles
i een verblindend, blauwachtig licht,
eén klein, ondenkbaar oogenblik...
Vóór zien ziet Elsa een armoedig»,
schamele hut.
Met zacht gtweld trekt de gids haar
voort, viok bij het huisje.
Dan opent bij zachtjes de deur.
Nieuwsgierig eu angstig staart El-
t iu <le duistere ruimte.
Aan het eind van die ruimte brandt
ten klei', lampje.
Eer» flikkerend vlammetje werpt ':n
Bauwen schijn op een gebogen meis
jesfiguur.
Het is Edelweis.
Zij bidt voor grootvaders leven I-Iij
isC'P weg naar huis. Zij vreest....
/ij hoort of ziet niets... Innig, vurig
bidt ze.. O, bewaar grootje toch Hij
is al zoo oud til de wég is zoo lang.
Laat grootvader niet omkomen.... Ik
kan hem niet misssn ik houd zooveel
ar» hem
Zóó smeekt Edelweis, kinderlijk een
voudig, vól angst, vol aandrang....
G< troffen zien de bezoekers op het
meisje neer...
Ze durven haar niet storen en zwij
gen....
Intusschen dondert en rommelt het
voort. Het kleine vertrekje staat zoo
nu en dan in lichte laaie.
Grccte, zware regendroppels klette
ren op net dak, tegen de ruiten....
Een natte, zwoele wmd strijkt door
de hul tn doet Edelweis omzien.
Verschrikt springt ze op, als ze <le
g&sfaiten gewaar wordt. Ze slaat de
handen voor het gelaat en beeft....
Vost treedt de gida op haar toe en
legt zijn hand cp haar schouder.
Voor ons niet bang zijn, kleintje
We zuilen je geen kwaad doen, hoor I
We mogen bier toch wel schuilen, niet
waar
De anders zoo Larsche stem van den
man kli.ikt uu vaderlijk teeder.
Edelweis is gerust de oude Zwit-
serscht gastvrijheid komt boven en
verdrijft alle zorg, éven....
Vlug ontsteekt ze de groote lamp,
schuift twee stoelen bii de tafel en
noodt de bezoekers plaats te nemen.
ermoeid en afgemat zinkt de freule
in grootvaders leunstoel;, hoed en
bergstok glijden op den grond. Met ge
sloten oogen steunt ze haar hoofd op
het roodbewerkte kussen.
Bedrijvig loopt Edelweis heen en
weer.
Ze brengt een ronde schaal met
vtrsch-gebakken koeken eu volle, zjc
te rooui.
Vriendelijk verzoekt ze haar bezue
kers iets te gebruiken.
De gids neemt een koek; Elsa ver
roert zich niet...
Edelweis leunt op de tafelbeurte
lings ziel ze van de freule naar den
gids....
Bewonderend glijdt haar blik over
hei rijke toilet, het smaakvoile kap
sel, de kostbare sieraden der freule.
Dal a-les is zoo nieuw voor baar.
Ze kent geen weelde, geen rijk-
dern
De kieine klok op het grove houten
kastje in den hoek der hut doel acht
kerte, heldere slagen hcoren.
Edelweis schrikt op en rilt Een
smartelijke trek verschijnt op huar ge
laat groote tranen biggelen langs
haar wangen.
O, w at is bet al laat 1 fluistert ze
ontroerd.
Elsa slaat de oogen op. Ze heeft niet
geslapen, maar gedacht, lang en ern
stig....
Er is veel in haar omgegaan.
Papa is voor haar, wat grootvader
voor Edelweis moet zijn 1
Zij heeft geen moeder meer, geen
zusters of broers, geen vrienden.
Alleen papa I Tranen dringen in
haar oogen, als ze a-in hem denkt.