BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. Ms 8908 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST 71.20 PER 8 BAANDEN CF 10 CENT PEN WEER. ^'mvfsTKATB GROOTE HOUTSTRAAT 55. IN HAARLEM'S DAGBLAD HJM ADVEHTENT1ËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT liet Rijke Natuurleven AGROECA, DE GEHEIMZINNIGE HEIDESPIN. Het aantal bouwkunstenaars in de dierenwereld is legio. Hun wiskundi ge kennis staat niet in lijvige folian ten opgeteckend, graadboog en pas ser kennen ze niet, en toch voldoen hun bouwwerken vaak aan de hoog ste eischen der arithmetics. Teelten een zeshoek met passer en linaal en zie, of de bijen, werkend in het dienste duister van korf en kast, hun zeshoekige cellen minder regel matig bouwen, trek uit de hand een cirkel en constateer dan, dat de vink u hij het afronden van zijn nest over treft. De woningen der mieren overtref fen in doelmatigheid de drijvende paleizen onzer moderne stoomboot maatschappijen, doen er ten minste niet voor onder, de cocon3 der zijde rupsen zijn veeldradige wonderweef- sels. Uit weinig bouwstof een doelmatige tvoning te construeeren, is slechts den kunstenaars gegeven. Nu is het waar, dat do rstijl bij dezelfde diersoort niet, of alleen in noodzakelijke gevallen wordt gewijzigd. dat de bouwstof bij na steeds dezelfde is. maar wat zo dnn ook tot stand brengen, kan vaak vol maakt heeten. Bij bijna alle diergroepen zitn de bouwkunstenaars vertegenwoordigd. De beverwoning in Amerika en het nest van den mol in onze streken, het drijvendo pantservaartuig van do zwarte watertor en het beschuttende kraleupakisje der sebuimdiertjes, ze zijn het bewijs, dat de bouwkunst in allo afdeelingen der diereumaatschap- pij is doorgedrongen, dat ze overal haar beoefenaars heeft. Wandelen we in dezen tijd langs de met hei en brem bewassen zandwegen onzer hooger gelegen bosschen, dan zien wo vaak aan de kleine erica- en ca'.unastengeltjes mooie miniatuur- urntjes hangen. Wat hebben al veel natuuronderzoe kers stil gestaan lm Ut geheimzinni ge gebouwtje. liet ding is nog geen c.M. in doorsnede, maar het is een architectonisch raadsel. Hebt ge eens zoon urntje in 't oog gekregen, dan ziet ge ze weer op iedere wandeling en telkens weer trekken ze aan door hun stille ge heimzinnigheid. Het raadsel, dat ze bevatten, kan ik niet oplossen, de theorieën omtrent dit kleine natuurobject vullen gehee- la bladzijden in wetenschappelijke- en populaire werken over de Natuur lijke Historie, maar iedere theorie roept tientallen bestrijders wakker en de waarheid is nog niet gevonden. Wat bier volgt weten we zeker. In t voorjaar kruipt een klein spinnetje behoedzaam tegen de heidestongels op en zoekt een stevig plaatsje, om de ragfijne, bijna etherische draden vast te zetten. Een breed aanzetsfuk wordt naar Deneden tot een cylïndervormig steel tje uitgewerkt en daaronder worden de eitjes gelegd. Een paar dozijn geel witte bolletjes, ieder op zich zelf een toekomstig leventje inhoudend, wor den onder het steeltje gelegd op een dun, bijna doorschijnend roostertje. Dit sluit het eigenlijke nestje niet geheel af. In t midden zien we een kleine cir kelvormige opening, niet grooter dau een speldeknop. Otn dit alles heen wordt nu het urntje gebouwd of beter gezegd: het nestje-wordt tot een urntje uitgewerkt. Daar hangt dan het reinwitte nest je, niet grooter dan een flinke hagel korrel, maar veel regelmatiger vun vorm, De onderzijde is zuiver cirkel rond eu door een bijna doorschijnend, zuiver horizontaal vlak afgesloten. Nergens is met het bloote oog een opening lo zien, nergens ook bespeu ren we den kleinen architect, die zoo meesterlijk wist te werken. Maar het nestje is nog niet vol doende beschermd. Geen mier zal de eitjes komen kapen, geen roofzuchtig irsect zal zich met-de eitjes voeden, maar er kunnen sluipwespen komen, wier legboor diep in het wondere ge bouwtje verdwijnt, om een eitje af to zetten. Daarom draagt het spinnetje eerst nog kleine zandkorreltjes naar boven en weldra ziet de geheele buitenwand er uit als fijn schuurpapier. Nu even een stukje theorie. Er is ecu sluipwesp, Pezomachus agroecae genaamd, die de ongelukkige reputa tie heeft, den boven beschreven aan val te wagen, als het maar even kan. Volgens de theorie kan dat diertje niet door den zandigen wand heen ste ken en geen eitje zal dus in het nest je belanden. Mooi gevonden en erg aannemelijk.- Eerste raadsel: ik heb hier voor me een nestje, dicht met zand beplakt. Van buiten geen opening. De door snede met een scherp mes brengt de verrassing. Een kleine pop ligt weg gedoken in het fijne weefsel. De ei tjes van Agroeca, zooals ons spinne tje heet, zijn niet te zien. In het vervolg ga ik er op letten of de wespen niet op do nestjes afko men, als het hngelkorrelstadïum nog geen plaats heeft gemaakt voor de schuurpapier-wanden. Ook heb ik een doorgesneden nest je, dat nog niet met zand was bedekt, maar overigens geheel was voltooid. Onder het kleine roostertje bevindt zich een ruimte, drie maal zoo groot als de zolder waarin de eitjes liggc-n. In deze afdeeling is alles nog onge rept. Do horizontale vloer, het zoo even genoemde cirkelvormig vliesjo, is nog niet betreden. Het derde sta dium heli ik ook in een fleschje staan. Daar zijn de kleine spinnetjes reeds uit het ei gekropen. Do opening in den vloer, die tegelijkertijd het pla fond van de benedenafdeeling Vormt, heeft ze een voor een doorgelaten. Een fijn schaartje, waarmee ik een opening in het urntje heh geknipt, heeft ze verontrust. Het kunstmatige deurtje is echter het eenige middel om in het geheimzinnige vertrekje door te dringen. Daar zie ik nu de kleine witte spin netjes door elkaar kruipen, onbehol pen en met rustelooze beweginkjes. Af en toe waagt zich er een buiten het warme nestje en zonder mijn hulp keert hij er niet weep in terug. Tot zoover reiken mijn eigen waar nemingen. Nu is tot nu toe voor allen nog een raadsel, hoe de kleine spinnetjes, wanneer ze niet worden geholpen, door spinsel en zand heenbreken. Verschillende onderzoekers hebben hieraan heel wat uren gewijd. Een bekend Natuur Historicus heeft gezegd, dat de regen do korreltjes wegspoelt, en dan den weg voor de jonge spinnetjes baant. De heer Hoo- genraad heeft door proeven aange toond, dat de regen geen invloed op het nestje heeft en dat een onderdom peling die een etmaal duurde, geen enkel zandkorreltje verdreef. Zoo blijft dus het groote raadsel bestaan. Zijn er onder de lezers belangstel lende onderzoekers, die graag mee willen helpen de oplossing te vinden, dan wil ik wel voor een urtje in het eerste en tweede stadium zorgen, mits de transportkosten, twee postzegels van vijf cent, worden vergoed. Het spreekt ook van zelf, dat het aantal, dat ik kan verzenden, niet groot is, daar de heidespinnetjes nu wel geen zeldzaamheden zijn, maar toch niet zoo menigvuldig voorkomen, als hun bekende familieleden, de kruis- en groote roofspinnen. Natuur studie mag nooit tot uitroeiing lei den, H. PEUSENS. Rubriek voor Vrouwen Zomerseizoen. Witte Toi letten. Rokmodellen. Toepassing van tweeërlei stof. Het zomerseizoen is nu in vollen gang eu de witte toiletjes worden druk gedragen, vooral door de jonge meisjes en vrouwen, wier slanke tail le gemakkelijk een wit kleedje ver draagt. Wel is waar décreteert de mode het wit voor eiken leeftijd, doch de waarlijk élégante vrouw, die zich op goeden smaak kan beroemen, draagt geen wilto japon als haar tail le in de negentig centimeters omvang heeft! Zij zal er iu een donker toilet veel Voordecliger uitzien en een mooi contrast vormen tegen de, in het wit gekleede, eifeng-stallenl De witte japonnen zijn over het al gemeen zeer eenvoudig van snit en lijnen. Geen paniers of draperieën worden hier in toepassing gebracht, doch volants van kant of borduursel en entre-dcux, is het eenige materiaal, dat als gameering kan dienst doen. Do afgepaste linnen of batist japon nen, zijn veelal machinaal gebor duurd of met linnen kant gei'ncrus- teerd, en niet zelden ziet men den on derren# der rokken la zwart of blauw linon, hetgeen zéér élégant kleedt en bovendien heel practlsch is! Dames, die in het bezit zijn van kanten of geborduurde batist stroo- ken, kunnen deze nu benutten en met weinig kosten een allerliefst toiletje vervaardigen, door op een nauweu rok van wit linon een donkeren rand en vervolgens drie hoog kanten slroo- ken aan te brengen; welk model weer als zéér nieuw geldt! De ceintures, dia op het oogenblik schier onvermijdelijk zijn, moeten van dezelfde kleur als de onderrand zijn, opdat een harmonisch geheel verkregen worde! Allerliefst j zijn de gekleurde basque-taillcs, waar van do schootdeelen van voreu rond worden weggesneden en die rondom met witte grëlót-fronje worden afg©-| werkt. De meeste witte japonnen zijn zonder halsboorden ingericht en rond, vierkant of in V-vorm uitgesneden. Veel opgang zal dezen zomer de Robespierre-krang maken met de en- coeur-uitsnijding. Bij de witte toiletten is de groote witte tagal-strooien hoed met bloemen garnituur liet meest flatteus, terwijl wit zijdon of wit batist parasols ge bruikt worden. De moderne kleine hoed, wordt met dén enkele pleureuse of aigrette ge garneerd, die recht op en in het voor- midden wordt aangebracht. Aangezien de mode steeds gewoon is in uitersten te vervallen, vreest men thans, dat de nauwe rekken hun roem binnenkort ov'èrleefd zullen heb ben. Reeds brengt men sporadisch plooirokken, die met gladde heup-tak ken zijn ingricht en dus weer heel wat meer stof vorderen. Die heupstuk ken zijn rond, of in punten gesneden; het is evenwel nog niet met- zekerheid te zeggen, of deze nouveauté nu al dadelijk zal inslaan. Vele vrouwen ma leen bedenking tegen de plooirok ken voor het wandelcostuum, want wie onzer kent niet het onaangename van die wijdto met regenachtig weer. als de nat geworden rokzóom het schoeisel een slordig en onoogelijk aanzien geeft. Met den tamelijk nou wen rok heeft men daarvan absoluut geen last; men kan er zoo flink mee doorstappen. We zullen daarom den tijd niet vooruit loopen en rustig afwachten of Madame Mode hier het pleit zal winnen. Ik maak alleen melding van de grillige neigingen der mode, op dat mijne geachte lezeressen op hare hoede zouden zijn en toch vooral niet te veel costuums aanschaffen. Nu de verschillende magazijnen hun restanten uitverkoopen tegen veel ver- miuderdc prijzen, is men zoo licht ge neigd, eenige coupons stof of zijde aan te schaffen, die later zouden blij ken onvoldoende te zijn voor een toi let. Als men dus van de koopjes wil profiteered dan verdient het aanbe veling geen al te kleine metermaat aan te schaffen. Een andere nouveauté die zeker ver melding verdient is de toepassing van tweeërlei stoffage, als: een rok van voile, mousseline, charmeuse of éo- lienne met een jacquet van taffetas, dun laken of fijne serge. Het vuor- deel van deze mode is gelegen in het feit dat men op die manier toiletten kan afdragen, die gedeeltelijk on bruikbaar waren. Een fourreau, waarvan bet bovengedeelte versleten is, kan nu als rok dienen onder een of ander fantasie-jaquet, waardoor men een zeer modern geheel verkrijgt. Vooral gestreepte stoffen leenen zich uitstekend om met een effen zijden jaquet te worden gedragen. Onnoc- dig hieraan toe te voegen, dat de kos ten van een dergelijk jaquet niet zoo hoog zijn als van een gewoon man teltje, omdat een zijden jaquet een fantasie-artikel blijft, waarvoor men geen tailleur noodig heeft, docli dat door elke bekwame naaister ge maakt kan worden. MARIE VAN AMSTEL. Parijsche Brieven cccxxxv. In een mijner laatste brieven maakte ik onder meer gewag van het plebis cict, ingesteld voor de keuze of, juis ter uitgedrukt, de verkiezing van een „prince des poètes", als opvolger van wijlen Léon Dierx, den vorigen titu laris, den derden van de glorierijke reeks, waarvan Paul Varlame en Stl- phane Mallarmé de eerste twee ren. De dagbladen „Gil Bias", „Comoe- dia", „Les Nouvelles" en liet tijd schrift „Lu Phalange" haddei, in^cn- derlinge samenwerking, een plebi!biot! end ar dichLus uitgeschreven. ..Comoe- dia" had buitendien een afzonderlijk volksbesluit voor het groote publiek ingesteld. Het dichterlijk plebisciet is al geëin digd. Met 33t> stemmen is Paul Fort als prins der dichters uitgeroepen. Raoul Ponchon kwam als „goede tweede" aan met 'J(i stemmen. De ove rige stemmen waren gevallen cp Jean Richepin, Henri de Régnier, Frédéric Mistral, Einile Verhaereu, Emile Her- gerat, Laurent Tailhade, Francus Vie- lé-Griffin, Paul-Napoléon Roinard, Gustave Kalm en nog een twintigtal andere poëten. De op Paul Fort gevallen keuze had den velen voorzien. Jean Richepin en Ilenri de Règnier mogen naar de schatting van niet weinigen nog giooter dichter zijn dan Paul Fort zij zijn beiden lid van de Académie Francaise, beiden do-ir een officieele instelling geconsacreer de dichters, zocdat de prinselijke ti tel voor hen overbodige weelde zo zijn, misschien zelfs hun zou mis staan. Frédéric Mistral is ongetwijfeld een zeer groot dichter, doch hij schrijft Provencaalsch, een taal dus, die voir menigen Franschman vertaling be hoeft. Emile Verhaeren kwam niet in aan merking, omdat, hoe groot ook zijn invloed moge zijn op de dichtkunst der jongeren, hij een Belg is en de na tionaliteit zich hier uit den aard dei- zaak min of meer deed gelden. Emile Bergerat heeft zich reeds se dert jaren uit het publieke leven te ruggetrokken en is dus iu deze „ville deToubli" schier geheel vergeten. Laurent Tailhade heeft zich altijd apart gehouden en zijn tijagenooten te veel en ie dikwjjis haide waarhe den gezegd. Dat is zelfs misschien moet ik zeggen: vooral m de we reld der letteren onvergeeflijk. Francis Vielé-Uri'fin is voor de helft vau Amerikaanscheo bloed en spreekt het Fransch nog stee ls met een tikje Angelsaksisch accent uit. Paul-Nupoléon Roinard is wel, zoo- als de edelmoedige Rachilde opmerk te, „eeii'fiere, een eenvoudige, een ziel vol geloof en naïveteit, een afgezon derd kunstenaar, die niets meer van het leven verwacht,... dan het won der!" doch welbeschouwd is zijn poëzie van den tweeden rang. Gustave Kaiin is sedert den dood van zijn vader, die zijn zoon gaarne juwelier had zien worden en het be roep van letterkundige een onbehoor lijk bedrijf vond. een man ,,in bonis" Bovendien is hij prooter als criticus dan als dichter. Enzoovoort wat de andere dich ters betreft, op wie eenige stemmen gevallen zijn. Rest Paul Fort. Ah! een type, die Paul Fort! Zijn kansen warén al van meet af aan zeer groot. Eerstens is hij inderdaad een groot dichter. In de vijftien bundels „balla des franchises", d'e tot nog toe van hem zijn verschenen, betoont hij zich een geestelijke nakomeling van Fran cois Villon, iemand voor. wien het dichten een levensbehoefte, 'n gansch natuurlijke geestelijke verrichting is „De laatste der troubadours", zooals sommigen hem noemen ja, dat is hij inderdaad. Bovendien heeft hij zich popujair weten te maken, niet slechts hij dich ters en prozaschrijvers, doch ook b;j schilders, beeldhouwers en musici. EI- knn Dinsdagavond zetelt hij in het café „La Closerie des Lilas", gelegen tegenover het Bal Bullier, achter aen Jardin du Luxembou-g een klein café, waar op andere dagen haast „geen kip" komt, doch dat eiken Dinsdagavond volloopt van kunste naars heel veel jongere en enkele oudere die in Paul Fort een soort van begenadigden minstreel zien, die door een wonderlijk toeval anachro nistisch in de negentiende eeuw is geboren. Zij groepeeren zich om hem heen, luisteren met extatische aan dacht naar de woorden, dij rapjes en ongedwongen zijn eenigszins scheevjn er. lispelei.den mond ontvlieden, trachten, met groote inspanning, de ideeën te volgen, die zijn liuogst fan tastisch en imagine tief brein ten beste geeft. Paul Fort spreekt spreekt soms uren achtereen, Paul Fort, neemt, tusschentijds een slokje, want Paul Fort heeft dikwijls dorst maar de drank schijnt niet den minsten nadee- ligen invloed op hem uit te oefenen. Nog nooit heeft een sterveling he.n builen westen gezien. Een wonderlijk brein, d rt van dezen minstreel! Eens onderhield hij zich ongeveer een uur met mij alieen. Hij ontwikkelde de theorie van „de inter nationale, universeele poëzie, geba seerd op raseigenschappen', bij w el ke geestesnianilestatie hij van Racine op Eschylus, van Eschylus op Daute, van Dante op Shakespeare, van Sha kespeare op Rabelais, enz. enz. sprong en wel in een dei gelijk snel tempo, dat ik hem ten slotte moest verzoe ken, voor 'n minuut of vijf, zes zij mond te willen houden, opdat ik mijn door elkander geschudde hersenen weder behoorlijk kon ordenen. Twee minuten later stroomde weder zijn „flux de paroles' (Waarom sommige Hollanders van „flux de bouche" spre ken, welke uitdrukking indien ze in do Fransche taal bestond, „kwijl" zou btteekenen, begrijp ik niet goed). Het behoeft geen betoog, dat de po pulariteit van i'aul Foil niet weinig h&eït bijgedragen tot zijn veikieziiuj als „pnnce des poètes en het spij imj, te moeten zeggen, dut ik desbe- treffende bijeenkomsten heb bijge woond, waarbij verschillende kunste naars zich niet gedroegen als gold iiet de verkiezing van een prins in o, ironie! de „republiek der letteren", doch veeleer als opgewonden en ïntri- geerende belanghebbenden in 'n cam pagne voor de verkiezing van een volksafgevaardigde. Op ecu dier bij eenkomsten had de nobele Sévèrine den moed, onbewimpeld te verklaren, dat het xneerendeel der aanwezigen zich als „marchands de vin gedroeg. Van eenige jonge litteratoren weet ik zeker, dal zij ostensief hun stem cp Paul Fort hebben laten vallen, ten einde meer kans te hebben, dat hun werk opgenomen wordt in het door genoemden dichter geredigeerde tijd schrift „Vers et Prose", dat, naast den „Mercure de France", het belangrijk ste periodieke blad der Fransche let terkundigen is. Of Paul Fort daarmede rekening zal houden? Ik weet het i iet. Ik weet al leen maar, dat hem zijn verkiezing tot prins der dichters verre van onver schillig is geweest, hij geen paal en perk heeft gesteld aan de hinderlijk luidruchtige en schreeuwerige betoo gingen van zijn satellieten en, in weerwil van Rachilde's opwekking, geen vin heeft verroerd om de kaaseu van zijn trouwen vriend Paul-Napo- léon Roinard te doen stijgen In trou we, ik vind Francois Villon een echte troubadour Enfin, die leefde ook in de vijftiende eeuw, een minder ver lichte dan de onze. Veel sympathieker dan Paul Fort heeft zich Raoul Ponchon in dezen ideéelen strijd gedragen. Toen een zij ner inededichteren openlijk zijn „caa- didaluur" opwierp, richtte de joviale Raoul den volgenden open brief tot hem. „Prins der dichters? Ik? Maar, on gelukkige die je bent, weet dan, dat ik slechts een rijmelaar van den der den rang en geen uichtsr ben. Nie mand .weet minder van de Fransche taal, haar syntaxis eri haar prosodie af dan, helaas, ik. Ik beschouw de heele geschiedenis eenvoudig als een grap van een journalist, die copie te kort komt en om mij wil lach-n. Bei den moeten jullie wel een zonderling begrip hebben van wat een echte dïch ter i;, mdien jullie oprechtehjk meent dat ik er een ben". Raoul Ponchon leeft afgezonderd, redigeert geen tijdschrift, heeft geen satellieten, schrijft eens in de week een gedicht in het dagb.ad ,,Le Jour nal". Niettemin verkreeg hij nog 1)6 stemmen, ie meeste na Paul Fort. En het zou mij niet verwonderen, indien het plebisciet van het groote publiea te 2ijner tijd den braven Raoul het prinsdom toekende. OTTO KNAAP. Edelweis. Edelweis is mooi. Eenvoudig kind cle. bei gen is ze zich haar schoonheid niet bewust. IJdelheid kent ze niet; zelfzucht is haar vreemd, Ze leeft voor grootv, atr, haar alles.... Z'u ouden dag maakt ze zoet do- haar teedere zorg en liefde. Eu hii Met de hartelijkste genegenhe'd tracht hij haar het gemis van vader en moeder te vergoeden. Den heelen dag werkt en zorgt hij voor z'n lieve, kleine Aipenbloem, zooals hij haar placht te noemen... Hoeveei inspanning kost het zijn oude boenen des avonds na gedancn arbeid ilen hoogen Alp te beklimmen. Hoe lang schijnt de weg van het dal'. Dan komt hij aan den voet van den berg en nu gaat het opwaarts Floe hooger hij stijgt, hoe vluggei hij gaat. Hij weet wel, dat in de kleine hut zijn Edelweis hem .wacht, vol verlan gen eu ongeduld.... Hij weet wel, dat zijn hut de zinde- lijkste, de vriendelijkste van al de hutten der bergen is. En hij versnelt zijn pas.... Edelweis hoort hem ze ijlt hem te gemoet „Lieve, beste grootje, hen je daar eindelijk juicht ze in een kus en dan tceder bezorgd Ben je zoo moe Geef me maar een arm, hcor I Steun maar! Lachend en schertsend gaau ze huiswaarts. Glimlachjes toovert ze op zijn ge laat. Rimpels, door het verdriet ge groefd, verdwijnen... Hii voelt zich weer jonger, blijdcr Zijn zonnetje. Reeds zeventien jaar le ven ze zóó vóór en dóór elkaar Grootvader verlangt niet meer.... Edelweis wenscht niet anders.... II. Driftig stampt fre'ile Elsa met haar kleinen voet op den rctsachtigen bo- decu - Komen we dsn nooit bij de hut, gids? vraagt ze cngeduldig. Bedaard ziet de gids haar aan. Hij kent de driftige uitvallen der toeris ten en verbaast zich er niet over. Kwaad wordt hij nooit.., Hij weet zijn macht.... Zonder hem kunnen ze immers niets, vinden ze niets, komen ze om... Nog vijf minuten flink doorstap pen, freule dan zijn we nog vóór do bui binnen, zegt hij kalm, als het du- motje heftig met den bergstok op den gion-I slaat. Gejaagd en gehaast beklimt Elsa der, steden Alp, steeds hooger.... Eehoedzaam gaat de gids achter haar.... Telkens maant hij de freule voor zichtig te zijn, op te passen voor dit rotsblok, dien steenZe ziet geen ge- Wild, roekeloos ding mompelt hij wrevelig ir. zijn baard. Het wordt stikdonker In de verte relt de donder aan, nader, steeds na der.... Een felle bliksemstraal doorklieft de lucht... Beiden slaan stil. Angstig grijpt Elsa haar geleider ast. O, ik ben hier zóó bang I Had k p&pa's raad tocli gevolgd was ik maar bij hem gebleven jammert z». De g-ds zwijgt. Voetje voor voetje leidt inj Elsa voort, tastend, zoekend in die duisternis... Eensklaps laciit hij zacht en blijft staan. Wees nu maar niet bang meer, juffrouw. Hier bent u veilig, hoor 1 zegt hij goedig. Een tweede bliksemstraal zet alles i een verblindend, blauwachtig licht, eén klein, ondenkbaar oogenblik... Vóór zien ziet Elsa een armoedig», schamele hut. Met zacht gtweld trekt de gids haar voort, viok bij het huisje. Dan opent bij zachtjes de deur. Nieuwsgierig eu angstig staart El- t iu <le duistere ruimte. Aan het eind van die ruimte brandt ten klei', lampje. Eer» flikkerend vlammetje werpt ':n Bauwen schijn op een gebogen meis jesfiguur. Het is Edelweis. Zij bidt voor grootvaders leven I-Iij isC'P weg naar huis. Zij vreest.... /ij hoort of ziet niets... Innig, vurig bidt ze.. O, bewaar grootje toch Hij is al zoo oud til de wég is zoo lang. Laat grootvader niet omkomen.... Ik kan hem niet misssn ik houd zooveel ar» hem Zóó smeekt Edelweis, kinderlijk een voudig, vól angst, vol aandrang.... G< troffen zien de bezoekers op het meisje neer... Ze durven haar niet storen en zwij gen.... Intusschen dondert en rommelt het voort. Het kleine vertrekje staat zoo nu en dan in lichte laaie. Grccte, zware regendroppels klette ren op net dak, tegen de ruiten.... Een natte, zwoele wmd strijkt door de hul tn doet Edelweis omzien. Verschrikt springt ze op, als ze <le g&sfaiten gewaar wordt. Ze slaat de handen voor het gelaat en beeft.... Vost treedt de gida op haar toe en legt zijn hand cp haar schouder. Voor ons niet bang zijn, kleintje We zuilen je geen kwaad doen, hoor I We mogen bier toch wel schuilen, niet waar De anders zoo Larsche stem van den man kli.ikt uu vaderlijk teeder. Edelweis is gerust de oude Zwit- serscht gastvrijheid komt boven en verdrijft alle zorg, éven.... Vlug ontsteekt ze de groote lamp, schuift twee stoelen bii de tafel en noodt de bezoekers plaats te nemen. ermoeid en afgemat zinkt de freule in grootvaders leunstoel;, hoed en bergstok glijden op den grond. Met ge sloten oogen steunt ze haar hoofd op het roodbewerkte kussen. Bedrijvig loopt Edelweis heen en weer. Ze brengt een ronde schaal met vtrsch-gebakken koeken eu volle, zjc te rooui. Vriendelijk verzoekt ze haar bezue kers iets te gebruiken. De gids neemt een koek; Elsa ver roert zich niet... Edelweis leunt op de tafelbeurte lings ziel ze van de freule naar den gids.... Bewonderend glijdt haar blik over hei rijke toilet, het smaakvoile kap sel, de kostbare sieraden der freule. Dal a-les is zoo nieuw voor baar. Ze kent geen weelde, geen rijk- dern De kieine klok op het grove houten kastje in den hoek der hut doel acht kerte, heldere slagen hcoren. Edelweis schrikt op en rilt Een smartelijke trek verschijnt op huar ge laat groote tranen biggelen langs haar wangen. O, w at is bet al laat 1 fluistert ze ontroerd. Elsa slaat de oogen op. Ze heeft niet geslapen, maar gedacht, lang en ern stig.... Er is veel in haar omgegaan. Papa is voor haar, wat grootvader voor Edelweis moet zijn 1 Zij heeft geen moeder meer, geen zusters of broers, geen vrienden. Alleen papa I Tranen dringen in haar oogen, als ze a-in hem denkt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 15