BUBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
80a Jaregang. ZATERDAG 12 OOTOBSR 1912 No 8992
DE ZATERDAGAVOND
KAARLENF3 BA'33LAD KOST M HAARLEM'S DAGBLAD ZUM
f20 PEB 8 iaanden SSSSS&ffi GROOTE HOUTSTRAAT 55. ADVERTENTIEW DOELTREFFEND.
8F 19 CEHT PES WEEK. DRUKKERU ZUIDER BLTTENSPAARNB 6. OPGEMERKT
liet Rijke Natuurleven
WINTER BIJ ENKELE DIEREN.
De natuur or dei vindt weer den in
vloed der koude Oostenwinden en der
langere nachten. Er komt een gcdeel-;
telrjke stilstand in de ontwikkeling;
der planten, er komt rust bij heel wat'
hier overwinterende dieren.
Nu werkt veel nog met verdubbelde
kracht. Boomen en heesters doen hun
best, de bladeren leeg te pompen, al
vorens ze af te werpen, vogels trekken
nog steeds weg of komen uit kouder
streken terug, insecten sterven of win
teren zich onder allerlei vormen in en
verschillende zoogdieren beginnen
hun winterslaap
Als we nu gelukkig zijn iii onze
waarnemingen, Kunnen we dikwijls
de egels bezig zien met liet verzamelen
van de nestbekleeding.
Geheel den zomer heeft het dier
met zijn beschuttende kleur heel wat
vijanden op een afstand gehouden.
Met zijn vinnig stekelpantser heelt hij
zich verweerd, als hij door hond of
vos werd opgespoord en zijn gekromde
rug sLeldo hem in staat, veilig te rus
ten, zoolang de zon nog aan den hemel
stond, om 's nachts op roof uit te
gaan. Nu nadert zijn lange rustperio
de. li ij zou toch niet meer kunnen gra
ven in den harden bodem. De muizen,
die hij ondanks zijn onbeholpen gang
des zomers nog kan verrassen, blijven
nu buiten zijn jachtgebied en enger
lingen en volwassen insecten kan hij
in der, grond niet volgen, tegengehou
den als hij wordt door zijn scherpe
speren.
Dus is hij genoodzaakt, een veilig
plaatsjo to zoeken of het zicli zelf te
maken en zoo zien wij hem dan, bela
den met bladeren, naar zijn leger trek
ken, om dit Ie bekleeden en zoodoende
het warmte-verlies geringer te maken.
Als een kat. die di warmte mint, zoo
krult bij zicli ineen. Het lange kopje,
met de uitstaande liaarkraag, ver
dwijnt bijna gebeel tusschen de ste
kels en, als een 011 aan Lastbare bol,
wacht lvij liet vcor jaar af.
Voedsel, om der. gebeelen winter cp
te leven, kon bij niet. verzamelen, daar
voor hnd hij te veel noodig, daarvoor'
was zijn voorraad te gering. Hij be
weegt zicli daarom zoo min mogelijk,
om warmteverlies t: ontgaan en kan
verder- niets anders doen dan rusten.
De mol, zijn ccr.frater op de jacht
naar insecten, wijkt in den winter ge
heel van lieni af
Ook dit schijnbaar zoo onhandige
dier moet van vlcescbvoedsel leven,
maar daar hem gee i stekels weerhou
den en zijn poolen hem flink steunen,
kan hij de insecten nagaan, als ze, om
zich voor bevriezen te bewaren, naar
diepere grondlagen verhuizen. Voor
hem bestaat er geen rusttijd, llij is de
onvermoeide mijnwerker, de rusteloo-
ze insectenvijand, dio van geen win-,
terslaap weet. Gaat zijn voedsel om
laag, hij zet zich schrap, werkt inet de!
gespierde pootjes en het wig-vormige
lichaam massa's aarde opzii, en trekt
ook naar de diepte.
Is de temperatuur zoo, dat het leger
van wortel vijanden naar boogere la
gen verhuist, dan verplaatst ook hij
zijn jachtgebied en verwerkt meer per
dag, dan hij zelf weegt.
Zoo sterk is zijn zucht naar voedsel,
dat hij ïeservevoorraad in zijn gangen
opzamelt, om bij gebrek, hulptroepen
te hebben.
Men heeft heelc massa's regenwor
men gevonden met afgebeten kopge-
deelte, om het wegkruipen te verhin
deren. Zii vormden het voedsel voor
schrale tijden.
Zoo is de winter van weinig invloed
On het leven van dezen kleinen vriend,
zoo werkt hij. onzichtbaar voor allen,
mre pnii rip verdelffintr van liet scha
delijk gedierte als andere dieren rust
nemen of wegtrekken naar zachter kli
maat.
Een veel vlugger boschbewoner, de
üerlijke eekhoorn, volgt weer de
egels na.
Dat bruine volkje is nu nog vaak to
zien in de donkere kruinen van ouzo
naaldbcomen of de gelende bladkro-
nen van beuken en eiken.
Nog enkele weken en ook zij zullen
den rusttijd beginnen, ook zij zullen
hun vroolijk gestoe: in takken en
twijgen voor enkele maanden hebben
gestaakt.
Vroeg in het voorjaar beginnen zij
weer te dartelen, vroeg in de lente
beginnen zij hun rooverswerk.
Mooie s"ba!ksc' e diertjes zijn het,
die lenïue eekhoorns, maar hun werk
is uit den booze.
Een mijner kennissen, wiens muur
geheel met klimop is begroeid en
wiens hu s in de buurt van een bosch-
rijke omgeving is gelegen, was in dit
voorjnne hiervan getuige.
Heel wat masseren hadden tus
schen de oude klimopranken hun
nest gebouwd, heel wat merels had
den er op de lninsteleoze nesten, de
blauwe eitjes gedeponeerd; dat had
den enkele eekhoorns gemerkt.
lederen mórgen, voor dag en
dauw, als het leven in de b.sschen
nog maar nauwelijks was ontwaakt,
sprongen een paar bruine pluimstaar
ten van tak tot tak, van boom tot
boom, oin ten sloite in de dicht be-
hloderde klimoptakken aan te lan
den.
Angstig vlogen de vogels op, niet
wetende, dat hun zelf geen gevaar
dreigde, piepend vlogen zij om de
bruine roovers heen, maar nutteloos
was steeds al hun gekrijsch en de
eekhoorns trokken niet af, voor zij
een versch eitje als ontbijt hadden
genuttigd. Dit rooven is eerst opge
houden met het uitvliegen der bij
toeval ontwikkelde broedsels.
Gedu rende het verdere deel van
den zomer leven de eekhoorns hoofd
zakelijk van plantaardig voedsel en
in dezen tiïd zijn ze druk in de weer
om eikels, beukenootjes en kastanjes
te verzamelen.
Ze leggen daarvan i.n holten en on
der boomstronken voorraadschuren
aan, rnaar als het hard gaat vriezen,
bemoeien ze zich daar niet meer mee.
Kon is hun grootste vijand en,
waar zo des zomers, bij ruw weer,
al hun opgeruimdheid verliezen, is
het licht te begrijpen, dat zo in den
winter niet aan het drukke leven
kunnen meedoen. Git allerlei bouw
stoffen maken de eekhoorns zicli dan
een nest, hoog :n den hoorn en, be
schut aan alle kanten, wachten ze 't
warmere jaargetijde af.
H. PEUSENS.
VRAGENBUS.
Mejuffr. G. M. IC. te Z, Het
plantje, waarvan u mij een blaadje
hebt gezonden, is Deutsia graeilus.
Tn hel voorjaar hebt u het uitge-
plant, zooals u zegt-. De overgang
was oorzaak van bet geel worden der
bindpunten, Het plantje moet nu
vorst,vrij overwinteren, terwijl er dan
heel weinig moet, worden gegoten. T.n
T voorjaar dóet u bpRr, de plant niet
den pot in den grond te zetten en
wat vloei mest te geven, dan uit te
planten. Als in 't najaar do wortels
over den pot ziin gegroeid, kunt u die
geinst wegsnijden. De kluit, blijft dan
loch onaangetast.
Dat uw pelargonium niet bloe'de.
kan wel liggen aan 'te weinig licht,
of eigenlijk kan dat de eenige 001-
z.aak zijn, daar de bladeren goed wa
ren ontwikkeld. De plant zoekt bij ge
brek aan licht, altijd haar heil in
flinke hl ad vorming. Veel licht en zon
is u'tstekend voor de pelargoniums.
I-I. PEUSENS.
Rubriek vcor Vrouwen
Japansehe Kinderen.
Daar trippelen ze: de Japansehe
kleinen, vroolijk en wel op hui san
dalen rondspringend. Sterk-sprekend
komen de donkere oogen uit tegen
over de matgele'tint; vuurrood zijn
de frissciie lippen en gitzwart de flad
derende haren. Met 'hun hooge stem
metjes zingen ze een allennelcdieust
dansliedje en zien er over liet geheel
allergrappigst uit in hun bonte ki
mono's. Ze beginnen nl. met e Groen
gele, scharlakenroode of hel-lila
kleeren te dragen, waarhij dan nog
de verschillend gekleurde ceintuur
en het vurige haarlint komt; maar
naarmate de jaren wordt liet costuum
doffer en bescheidener van kleur.
De Japansehe kleinen zijn over het
algemeen zeer beleefd en welopge
voed; ze mogen schalksch en guitig
zijn in huil spelen, ze zullen het pu
bliek noo t overlast aandoén en
schijnen nog veel vroolijker en opge
wekter, dan de Europeesche kinde
ren. Ze vermaken zich meest buiten,
waar liet klimaat dan ook aanleiding
toe geeft; want zelfs in de rijkste
huizen zijn geen speciale kinderka
mers.
s Morgens vroeg bestaat de maal
tijd al uit rijst, met gedroogde of
gebakken viscli en vruenten, waarbij
de groene thee ook geschonken
wordt. Dikwijls komen de schoolkin
deren tussehentijds niet terug en
krijgen den maaltijd dan mee in al
lerliefste verlakte trommeltjes! Want
eerst 's avonds, na het bad, als men
frisch en wel, allen weer bij elkaar
zit, wordt de hoofdmaaltijd gebruikt.
Het schijnt wel, dat in Japan, de
kloof tusschen de „grooten" en de
„kleintjes' veel minder gevoeld wordt.
Jong en oud gaat op de meest onge
dwongen wijze met elkaar om.
Voorbeeldig is ook de verhouding
tusschen de leerlingen en het onder
wij/end personeel. Tegenwoordig zit
ten de Japannertjes op school ook op
stoelen en banken, vroeger op mat
ten, maar men vermeent opgemerkt
te hebben, dat dit een „kortbeenig-
heid" heeft te voorschijn geroepen
bij het geheele ras.
De Kinderen moeten bedenkelijk
veel leeren; er gaan alleen reeds ja
ren mee heen, eer ze hun eigen alpha
bet kunnen schrijven. De schcon-
schrijfkunst hoort ook nog tot een
toeken van beschaving; en dus wor
den hier ook heel wat uren aan ge
wijd! Europeesche onderwijzers vin
den de Japansehe leerlingen in den
regel „akehg-gedwee" en beleefd. De
aanleg is over het geheel middelma
tig; de volharding ecliter uiterst
taai!
Dikwijls komen er schoolreisjes
voor en worden er uitstapjes ge
maakt naar uitzichttorens, tempels,
of de een of andere historische plek.
Geldt het uitstapje de een of andere
religieuse plechtigheid dan hebben de
kinderen dus huns gelijken aan den
dienst zien deelnemen: koorknapen
in bonte gewaden, dié de wièrcokva-
te hanteerden, of verschillende inslru
menten bespeelden, als: cymbalen,
pauken of bellen.
De kleeren der geestelijken zijn over
't geheel van rijk geborduurde brocaat
zijde, meest :n groen en goud-bruine
tinLen. Dikwijls ook deen kleine jon
gens in diezelfde dracht op het „No-
Tooneel" dienst. Dit is het klassieke
drama, de lievelingsuitspanning der
beschaafde kringen. In de mil taire
familieën, de Samurai, leeren do
kinderen reeds heel vroeg den eigen-
aardig-zwevenden gang, de merkwaar
dige dansbewegingen en de harts
tochtelijke en toch kalme gebaren.
Ook in de gewone theaters treden
wel eens kinderen op, doch niet va
ker; dan bij ons. Wel is het eigen
aardig, dat zelfs de jongste kinderen
meegenomen worden naar het thea
ter en daar muisstil 'zitten en zi'ch
zelfs dol vermaken, gedurende de
panaen. Ze zitten nog op matten in
eerbiedige houding geknield, gedu
rende de voorstelling.
Nog steeds heet Japan bet „Para
dijs der kinderen". Maar men kon
het beter noemen: „het Paradiis der
Ouders". Want hun „van nature"
zou ik bijna zeggen, welopgevoed
heid is verbluffend. Natuurlijk moet
dit het gevolg zijn van een zeer ver
standig opvoedings-syst-ecinMet kal
me, vriendelijke woorden krijgen de
ouders alles gedaan van hun lieve
lingen. En hun zorg gaat dan ook
alle beschrijvingen te boven. Zinde
lijkheid, de eerste voorwaarde der
ihygiène wordt dan ook met de groot
ste nauwkeurigheid betracht en
daarom is het te meer verwonderlijk,
dat de Japansehe moeder kalm een
soort van uitslag op bet hoofd harer
lievelingen laat voortwoekeren. Met
groot gemak was daar beterschap op,
doch: „hierdoor trekken de slechte
sappen weg uit lichaam en geest". -
heet het; en dus ziet men in de sle
den minder, maar op het platteland,
zeker wel drie-kwart der kinderen
aan een vies-soort uitslag lijden, op
het hoofd. Later verdwijnt dit kwaad
van zelf.
Maar wat ook een naar gezicht is,
de kleinen leeren niet met den zak
doek omgaan; vandaar dat de neus
jes, .wat zindelijkheid aangaat, dik
wijls in déplorabelen toestand ver-
keeren. Waarschijnlijk ligt hier ook
een bijzondere reden aan ten grond
slag. want anders kon men dit on
mogelijk verwachten, van de trouw-
over-haar-kroost-wakende Japansohe
Moeder.
Scb'rtte rende zelfhelveerschiiig en
ongewone hoffeliikheïd ziin de hoofd
deugden der Japansehe kinderen. En
liefde tot hloemen en planten, is den
kleinen aangeboren: een bloeiende
kersenboom vooral brengt hen in
verrukking, en, met de srootste dank
baarheid kunnen zij dezen bloesem
vooral beschouwen! Steeds meer op
Europeesehen voet wordt echter het
Jnnansche opvoedingssysteem ge
schoeid.
MARIE VAN A MS TEL-
Als vrouwen Iets zeker
weten.
Hu mor es k e door
Freiherr YON SCHLICHT.
De bril van mijn vrouw was weg
weg spoorloos van den aardbo
dem verdwenen, en toch was hij er
gisteren nog geweest. Dat wist mijn
vrouw volkomen zeker, ja, ze wist
zelfs heel precies, waar de bril giste
ren nog gelegen had: in de slaapka
mer, in het ronde, blauwe strooien
naaimandje, dat op de tafel aan 't
voeteneind van 't bod stond. Daar
had do bril gistermiddag nog gele
gen, ja, nog meer, mijn vrouw had
hem er zelf ingelegd, eigenhandig
of, zooals men aan 't hof zegt, hoogst-
eigenhandig. Mijn vrouw herinnerde
zich zoo nauwkeur g mogelijk alle
bijzonderheden. Het betrof een nieu
wen bril, dien ze pas gistermiddag
van den instrumentmaker gehaald
had.
Daarna was ze met don bril in den
zak naar de stad gegaan om daar
nog een paar boodschappen te doen,
eerst bij den juwelier, toen in een
magazijn van witte goederen, daar
na bij een modiste, vervolgens nog
hier en daar en eindelijk had ze een
kennis opgezocht. Van daar was zo
direct naar huis gegaan, had bene
den "in de kleedkamer mantel en
hoed afgelegd en vervolgens haar
slaapkamer opgezocht om een paar
gemakkelijke schoenen aan te trek
ken. Eer ze dat echter deed, had ze
den nieuwen bril in hot naaimandje
gelegd. Mijn vrouw wist dat volko
men zeker; er was geen eed, dien ze
er niet op had Uurven zweren; ze
wist het zoo zeker, dat liet een belec-
diging was er ook maar een seconde
aan te twijfelen, of ze 't werkelijk W'.l
wist maar toch de bril was er niet,
en toch had mijn vrouw hem zelf in
het naaimandje gelegd. Waar was de
bril? Of hij wilde of niet, hij moest
in het naaimandje liggen, en daar
om keerde mijn vrouw die telkens
opnieuw ondersthoven. Er viel heel
wal uit bet mandje, heel wat, dat er
volstrekt niet in behoorde, alleen de
'bril niet.
Waar was die?
Mijn vrouw zocht in hot naaimand
je, maar toen ik eindelijk in de slaap
kamer kwam om met haar te zoeken1,
stond ze niet meer voor het korfje,
docli voor een reusachtige driedecii-
ge kast. Elk van de drie kasten be
vatte acht plankon. Elke plank was
door loodrechte plankjes in drie vak
jes verdeeld, zoodat de kast in haar
geheel 72 vakjes bevatte. Elk van
deze vakjes was tot den rand gevuld
en voor deze 72 volgepropte vakjes
stond mijn vrouw en zocht naar den
bril.
11c werd door ontzetting aangegre
pen.
Om 's hemels wil, zei ik op smee
kenden toon, je wilt toch misschien
niet deze heel e kast uil elkaar ha
len? Dan duurt het immers minstens
vier weken, eer je kamer weer in
orde is, en bovendien is het ook vol-
koineu doelloos, den bril hier te zoe
ken, want als je zeker weet, dat je
hem in het mandje hebt geleg', lean
bij toch niet plotseling iu een van
deze vakjes zijn.
Mijn vrouw begon van zenuwach
tigheid bijna te schreien.
Maar ergens moet hij toch zijn.
Dat ik hem in het mandje gelegd
he'u, weet ik zeker maar misschien
heb ik hem er later toch weer uitge
nomen en met andere dingen hier in
deze kast gelegd. Ik acht dat zeif
trouwens onmogelijk, maar ik heb
toch geen rust; ik moet zoeken.
En mijn vrouw zocht.
Als een man zoekt, vindt hij stel
lig zeker niemendal, maar als eon
vrouw zoekt, vindt ze alle mogelijke
dingen, behalve datgene, wat ze
zoekt.
Het duurde dan ook niet lang, of
mijn vrouw kwam, beladen als eer
pakjesdrager, bij mij in de kamer.
Kijk eens, wat ik daar neg zoo
toevallig ontdekt heb; veel dingen,
waarvan ik heelemaal niet meer wis:
dat ik ze bezat.
Alles, wat ze tot duster gevonden
had, legde mijn vrouw voor mij als
in een Oostersche bazar. Natuurlijk
had ik geen flauw vermoeden, wat ik
met al die dingen moest beginnen,
maar plotseling en zonder eenige in
leiding zei mijn wederhelft:
Zeg, ik heb zóó gedacht: nu al
les reeds zoo lang iu de kast heeft
gelegen, kan het er gerust nog wat
langer liggen.
En alles weer bij elkaar pakkend,
haastte ze zich weg om weer naai
den bril te zoeken.
Ze vloog naar de linnenkast en be
gon daarin te snuffelen.
Het is een eigenaardigheid van al
le vrouwen, dat ze de tel woede krij
gen, 20odra ze voor een geopende
linnenkast staan. Of een vrouw wil
of niet, ze moet tellen, eerst de ser
vetten, dan de tafellakens, de groote
en de kleine. Vervolgeus de hand
doeken, de keukeudoeken, het onder
goed, ze telt maar in één stuk dooi
en zo moet geen vrouw zijn, als ze
ziel? niet vertelde. Maar dal wil geen
vrouw bekennen, en in plaats van te
zeggen: ik heb mij zooeven bij de
servetten veertien stuks verteld, ont
breken die plotseling. En zoo duurde
het dan ook niet lang, of mijn vrouw
kwam heel opgewonden bij mij in de
kamer.
Stel je voon, 't is haast niet te
gelooven; de sciirik is me zoo in mijn
beenen geslagen, dat mijn handen
trillen. Stel je voor, van de nieuwe,
ronde tafellakens, die we voor kort
hebben aangeschaft, mankeeren er
nu al vier stuks.
Die zullen in de wasch zijn,
trachtte ik haar te kalmeeren.
Maar zij sprak tegen.
In de wasch zijn er maar twee
vier mankeeren, dat is er zes, en
achttien liggen in dc ka.st.
Neen, twee-en-twintig, hkJd ik
vol.
Mijn vrouw keek mij verontwaar
digd aan.
Maar ik heb ze immers geteld
en ik zal toch nog wel tot achttien
kunnen tellen?
Maar misschien niet tot twee en
twintig! bracht ik er tegen in.
Zeer beleedigd liep mijn vrouw
weg en toen ze een hall uur later te
rugkwam, miste ze zes daghemden,
precies een half dozijn. Zest g moes
ten er wezen en in plaats daarvan
waren er slechts vier en vijftig.
Waar konden de andere zijn?
Misschien daar, waar ook de
ontbrekeude tafellakens zullen zijn,
zei ik.
Mijn vrouw zette een heel gelukkig,
gewicht.
Denk je werkelijk, dat ik mij
ook daar verteld heb? En na een
poosje voegde zij er bij: een wonder
zou eigenlijk niet zijn: ik heb van al
les zou ontzettend veel, alleen zes
dozijn daghemden; wie kan dan ook
tot iwee en zeventig tellen, dan moet
men z.ch wel vertellen.
Die gedachte deed haar in een hart
roerend snikken uitbarsten, maar
plotseling vroeg ze:
Zou je denken, dat de bril in dc
3choenenkast ligt?
Hoe zou hij daar toch komen?
vroeg Hi ten hoogste verbaasd.
Mijn vrouw streek zicli over 't
voorhoofd.
Ik weet het ook niet. Ik weet
heelemaal niets meer, mijn arm
■hoofd doet mij reeds zoo'n pijn, dat
ik onmogelijk meer denken kan.
Maar ergens moet de bril toch wezen
want ik weet heel zeker, dat ik hem
g'sleren in 't naaimandje heb ge
legd.
Dan ligt hij toch zeker niet in de
schoenenkast, weersprak ik; je zoudt
evengoed in de keukenkast kunnen
kijken.
En eer ik het beletten kon, deed
mijn vrouw dat ook. Het schoot haar
plotseling te binnen, dat ze gisteren
nog in do keuken was geweest om
met do keukenmeid over net avond
eten to spreken. Ze achtte het zelf
wel niet waarschijnlijk, dat ze toen
den bril nog in de hand gehad zuu
hebben, maar mogelijk was het toch
altijd.
Mijn vrouw zocht in de keukenkast
en ik teldo ondertusschen de kasten,
waar.n ze nog zou zoeken; drie boe
kenkasten, vier kleeren kasten, een
wijnkast, een ijskast, twee kasten
met Mcisscncr porcclcin, t-.vee buf
fetkasten, iu de ontbijtkamer twee
hoekkasten, in de hcekkamer tweo
kasten met kleine luxe-voorwerpen!
Een rilling ging me door de leden
en één diüg stond bij me vast: de
bril moest teruggevouden worden en
dat heden nog.
Als een vrouw naar de keuken
gaat, komt zo voorloopig niet weer
voor 't licht. Daarvoor zorgen de
dienstmeisjes wel; want al zijn d e
ook nog zoo ordelijk, zóó ordelijk zijn
ze niet, dat zo niet nog veel ordelij
ker zouden kunnen wezen. Eu dus
zou men mijn vrouw in de keuken
wel niet haar bril, maar wel zooveel
andere dingen vinden, dat ze daar
door mij en al het overige op de we
reld geheel vergat.
Mijn besluit was genomen. Ik vloog
naar de stad naar den instrument
maker, bij wien mijn vrouw gisteren
den nieuwen bril gekocht had.
Ik wilde een nieuwen bril, maar
dat ging niet zoo gemakkelijk. Zeker,
ds rechte glazen waren er wel, maar
niet de garnituur. Mijn vrouw droeg
een heel bijzonder soort bril; dien
mnAst &9 man. evenals dan vorigen.
j eerst uit Berlijn laien komen en
daar konden vier ol vijf dagen mee
heengaan.
En intusschen haalt mijn vrouw
alle vijf-en-twintig kasten in ons huis
onderstboven, zei ik; neen, neen dat
gaat niet. Ge moet een bril in voor
raad hebben; al is het met precies
dezelfde, dan toch een, die er veel
op gelijkt. Zie maar eens na, ge zult
wel wat vinden.
Het is werkelijk volkomen doel
loos, to gaan zoeken, zei de instru
mentmaker, maar hij trok ioch een
der groote schuifladen open en stond
toen plotseling als wijlen de huis
vrouw van Lot, toen die in een zout
pilaar veranderde.
Vervolgens sloeg bij zich met da
hand zoo stijf voor het voorhoofd,
dat ik er pijn in 't hoofd van kreeg.
Schei uit met zulke grapepu, zei
ik, mijn hoofd doet mij buitendien
rèed9 pijn genoeg. Wat is er toch?
En nu kwam het er uit: daar vcor
hem in de schuiflade lag de bril van
mijn vrouw! Eerst nu herinnerde hij
het zich: mijn vrouw had den bril
g sieren willen meenemen en hem
ook reeds in de hand gehad, maar
hem op 't laatste oogenblik toch ver
zocht den bril maar liever te zenden,
opdat zij die niet bij vergissing hier
of daar zou laten liggen.
Do bril was er!
In een auto raasde ik naar huis.
Niemand had bespeurd, dat ik was
weggegaan, niemand merkte het, dat-
ik terugkwam. Uit de keuken klonk
de berispende stem van mijn vrouw
en ik zegende de onordelijkheid van
de dienstmeisjes.
Toen sloop ik zachtjes de trap op
en legde den bril boven in het naai
mandje van mijn vrouw.
En daar vond rnijn vrouw hem den
volgenden morgen, toen ik 'met op
zet een knoopje van mijn overhemd
had getrokken en ik haar verzocht,
dut er weer aan te naaien. Toen
moest ze het mandje voor den dag
halen, en toen ze het deed, zag ze
den bril.
Ik had gedacht dat ze nu van ver
bazing niet tot zichzelve zou kunnen
komen, dat zij als 't ware voor een
raadselachtig, een onbegrijpelijk ge
val, een wonder zuu staan. Maar
daar had ik mij vergist. Alsof er niets
was gebeurd, nam ze den bril op en
zette hem op den neus.
Maar ben je nu heelemaal niet
verbaasd, dat de bril plotseling te
rug is? vroeg ik nu op mijn beurt
heel verwonderd.
Toen keek mijn vrouw mij met
heel groote oogen aan.
Waarom zou ik verbaasd zijn?
En alsof het de natuurlijkste zaak
der wereld was, voegde ze erbij: De
bril moest immers eindelijk in het
mandje gevonden worden; want ik
weet heel zeker dat ik heb er giste
ren in gelegd heb.
Haar wraak.
Bij de firma „Louise, Louisette en
Louison" is 't, als in de meeste me
dezaken te Parijs, gewoonte, dat de
directrices 's avonds hall acht ophou
den mei werken.
't Zal des namiddags ongeveer
twee uur geweest zijn, toen Angèle
Leinusot juffrouw Angèle, zcoals
de werksters haar noemden een
der vijf uf zes directrices van de be
roemde modezaak in de Rue Royale,
aan de deur der hoofddirectie klopte.
De firma „Louise, Louisette en
Louison" werd, in vertrouwen gezegd,
slechts door ééne gewichtige persoon
lijkheid, den heer Ernest Louis Ram-
ponneau, vertegenwoordigd. Tegen
over deze groote mogend he'd gaf juf
frouw Angèle, na duizend veront
schuldigingen, wijl ze hem had dur
ven storen, den volgenden wensoh te
kennen:
Zou 't van avond niet, bij wijze
van uitzondering, mogelijk zijn, dat
ik wat vroeger dan gewoonlijk naar
huis ging? Bij voorbeeld om half ze
ven?
De heer Ernest Louis Ramponneau
had bij zijn ondergeschikten niet den
naam. bijzonder toeschietelijk te
zijn. Ongetwijfeld vvenschte hij heden
die reputatie eens stevig te rechtvaar
digen. Want zonder zijn directrice
zelfs aan te zien, antwoordde hij zoo
onverschillig mogei'jk: U zei, juf
frouw?... U vvenschte vanavond om
halfzeven in plaats van half aoht weg
te gaan?... En waarom, als ik u vra
gen mag? Om welke gewichtige re