BUBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD 80a Jaregang. ZATERDAG 12 OOTOBSR 1912 No 8992 DE ZATERDAGAVOND KAARLENF3 BA'33LAD KOST M HAARLEM'S DAGBLAD ZUM f20 PEB 8 iaanden SSSSS&ffi GROOTE HOUTSTRAAT 55. ADVERTENTIEW DOELTREFFEND. 8F 19 CEHT PES WEEK. DRUKKERU ZUIDER BLTTENSPAARNB 6. OPGEMERKT liet Rijke Natuurleven WINTER BIJ ENKELE DIEREN. De natuur or dei vindt weer den in vloed der koude Oostenwinden en der langere nachten. Er komt een gcdeel-; telrjke stilstand in de ontwikkeling; der planten, er komt rust bij heel wat' hier overwinterende dieren. Nu werkt veel nog met verdubbelde kracht. Boomen en heesters doen hun best, de bladeren leeg te pompen, al vorens ze af te werpen, vogels trekken nog steeds weg of komen uit kouder streken terug, insecten sterven of win teren zich onder allerlei vormen in en verschillende zoogdieren beginnen hun winterslaap Als we nu gelukkig zijn iii onze waarnemingen, Kunnen we dikwijls de egels bezig zien met liet verzamelen van de nestbekleeding. Geheel den zomer heeft het dier met zijn beschuttende kleur heel wat vijanden op een afstand gehouden. Met zijn vinnig stekelpantser heelt hij zich verweerd, als hij door hond of vos werd opgespoord en zijn gekromde rug sLeldo hem in staat, veilig te rus ten, zoolang de zon nog aan den hemel stond, om 's nachts op roof uit te gaan. Nu nadert zijn lange rustperio de. li ij zou toch niet meer kunnen gra ven in den harden bodem. De muizen, die hij ondanks zijn onbeholpen gang des zomers nog kan verrassen, blijven nu buiten zijn jachtgebied en enger lingen en volwassen insecten kan hij in der, grond niet volgen, tegengehou den als hij wordt door zijn scherpe speren. Dus is hij genoodzaakt, een veilig plaatsjo to zoeken of het zicli zelf te maken en zoo zien wij hem dan, bela den met bladeren, naar zijn leger trek ken, om dit Ie bekleeden en zoodoende het warmte-verlies geringer te maken. Als een kat. die di warmte mint, zoo krult bij zicli ineen. Het lange kopje, met de uitstaande liaarkraag, ver dwijnt bijna gebeel tusschen de ste kels en, als een 011 aan Lastbare bol, wacht lvij liet vcor jaar af. Voedsel, om der. gebeelen winter cp te leven, kon bij niet. verzamelen, daar voor hnd hij te veel noodig, daarvoor' was zijn voorraad te gering. Hij be weegt zicli daarom zoo min mogelijk, om warmteverlies t: ontgaan en kan verder- niets anders doen dan rusten. De mol, zijn ccr.frater op de jacht naar insecten, wijkt in den winter ge heel van lieni af Ook dit schijnbaar zoo onhandige dier moet van vlcescbvoedsel leven, maar daar hem gee i stekels weerhou den en zijn poolen hem flink steunen, kan hij de insecten nagaan, als ze, om zich voor bevriezen te bewaren, naar diepere grondlagen verhuizen. Voor hem bestaat er geen rusttijd, llij is de onvermoeide mijnwerker, de rusteloo- ze insectenvijand, dio van geen win-, terslaap weet. Gaat zijn voedsel om laag, hij zet zich schrap, werkt inet de! gespierde pootjes en het wig-vormige lichaam massa's aarde opzii, en trekt ook naar de diepte. Is de temperatuur zoo, dat het leger van wortel vijanden naar boogere la gen verhuist, dan verplaatst ook hij zijn jachtgebied en verwerkt meer per dag, dan hij zelf weegt. Zoo sterk is zijn zucht naar voedsel, dat hij ïeservevoorraad in zijn gangen opzamelt, om bij gebrek, hulptroepen te hebben. Men heeft heelc massa's regenwor men gevonden met afgebeten kopge- deelte, om het wegkruipen te verhin deren. Zii vormden het voedsel voor schrale tijden. Zoo is de winter van weinig invloed On het leven van dezen kleinen vriend, zoo werkt hij. onzichtbaar voor allen, mre pnii rip verdelffintr van liet scha delijk gedierte als andere dieren rust nemen of wegtrekken naar zachter kli maat. Een veel vlugger boschbewoner, de üerlijke eekhoorn, volgt weer de egels na. Dat bruine volkje is nu nog vaak to zien in de donkere kruinen van ouzo naaldbcomen of de gelende bladkro- nen van beuken en eiken. Nog enkele weken en ook zij zullen den rusttijd beginnen, ook zij zullen hun vroolijk gestoe: in takken en twijgen voor enkele maanden hebben gestaakt. Vroeg in het voorjaar beginnen zij weer te dartelen, vroeg in de lente beginnen zij hun rooverswerk. Mooie s"ba!ksc' e diertjes zijn het, die lenïue eekhoorns, maar hun werk is uit den booze. Een mijner kennissen, wiens muur geheel met klimop is begroeid en wiens hu s in de buurt van een bosch- rijke omgeving is gelegen, was in dit voorjnne hiervan getuige. Heel wat masseren hadden tus schen de oude klimopranken hun nest gebouwd, heel wat merels had den er op de lninsteleoze nesten, de blauwe eitjes gedeponeerd; dat had den enkele eekhoorns gemerkt. lederen mórgen, voor dag en dauw, als het leven in de b.sschen nog maar nauwelijks was ontwaakt, sprongen een paar bruine pluimstaar ten van tak tot tak, van boom tot boom, oin ten sloite in de dicht be- hloderde klimoptakken aan te lan den. Angstig vlogen de vogels op, niet wetende, dat hun zelf geen gevaar dreigde, piepend vlogen zij om de bruine roovers heen, maar nutteloos was steeds al hun gekrijsch en de eekhoorns trokken niet af, voor zij een versch eitje als ontbijt hadden genuttigd. Dit rooven is eerst opge houden met het uitvliegen der bij toeval ontwikkelde broedsels. Gedu rende het verdere deel van den zomer leven de eekhoorns hoofd zakelijk van plantaardig voedsel en in dezen tiïd zijn ze druk in de weer om eikels, beukenootjes en kastanjes te verzamelen. Ze leggen daarvan i.n holten en on der boomstronken voorraadschuren aan, rnaar als het hard gaat vriezen, bemoeien ze zich daar niet meer mee. Kon is hun grootste vijand en, waar zo des zomers, bij ruw weer, al hun opgeruimdheid verliezen, is het licht te begrijpen, dat zo in den winter niet aan het drukke leven kunnen meedoen. Git allerlei bouw stoffen maken de eekhoorns zicli dan een nest, hoog :n den hoorn en, be schut aan alle kanten, wachten ze 't warmere jaargetijde af. H. PEUSENS. VRAGENBUS. Mejuffr. G. M. IC. te Z, Het plantje, waarvan u mij een blaadje hebt gezonden, is Deutsia graeilus. Tn hel voorjaar hebt u het uitge- plant, zooals u zegt-. De overgang was oorzaak van bet geel worden der bindpunten, Het plantje moet nu vorst,vrij overwinteren, terwijl er dan heel weinig moet, worden gegoten. T.n T voorjaar dóet u bpRr, de plant niet den pot in den grond te zetten en wat vloei mest te geven, dan uit te planten. Als in 't najaar do wortels over den pot ziin gegroeid, kunt u die geinst wegsnijden. De kluit, blijft dan loch onaangetast. Dat uw pelargonium niet bloe'de. kan wel liggen aan 'te weinig licht, of eigenlijk kan dat de eenige 001- z.aak zijn, daar de bladeren goed wa ren ontwikkeld. De plant zoekt bij ge brek aan licht, altijd haar heil in flinke hl ad vorming. Veel licht en zon is u'tstekend voor de pelargoniums. I-I. PEUSENS. Rubriek vcor Vrouwen Japansehe Kinderen. Daar trippelen ze: de Japansehe kleinen, vroolijk en wel op hui san dalen rondspringend. Sterk-sprekend komen de donkere oogen uit tegen over de matgele'tint; vuurrood zijn de frissciie lippen en gitzwart de flad derende haren. Met 'hun hooge stem metjes zingen ze een allennelcdieust dansliedje en zien er over liet geheel allergrappigst uit in hun bonte ki mono's. Ze beginnen nl. met e Groen gele, scharlakenroode of hel-lila kleeren te dragen, waarhij dan nog de verschillend gekleurde ceintuur en het vurige haarlint komt; maar naarmate de jaren wordt liet costuum doffer en bescheidener van kleur. De Japansehe kleinen zijn over het algemeen zeer beleefd en welopge voed; ze mogen schalksch en guitig zijn in huil spelen, ze zullen het pu bliek noo t overlast aandoén en schijnen nog veel vroolijker en opge wekter, dan de Europeesche kinde ren. Ze vermaken zich meest buiten, waar liet klimaat dan ook aanleiding toe geeft; want zelfs in de rijkste huizen zijn geen speciale kinderka mers. s Morgens vroeg bestaat de maal tijd al uit rijst, met gedroogde of gebakken viscli en vruenten, waarbij de groene thee ook geschonken wordt. Dikwijls komen de schoolkin deren tussehentijds niet terug en krijgen den maaltijd dan mee in al lerliefste verlakte trommeltjes! Want eerst 's avonds, na het bad, als men frisch en wel, allen weer bij elkaar zit, wordt de hoofdmaaltijd gebruikt. Het schijnt wel, dat in Japan, de kloof tusschen de „grooten" en de „kleintjes' veel minder gevoeld wordt. Jong en oud gaat op de meest onge dwongen wijze met elkaar om. Voorbeeldig is ook de verhouding tusschen de leerlingen en het onder wij/end personeel. Tegenwoordig zit ten de Japannertjes op school ook op stoelen en banken, vroeger op mat ten, maar men vermeent opgemerkt te hebben, dat dit een „kortbeenig- heid" heeft te voorschijn geroepen bij het geheele ras. De Kinderen moeten bedenkelijk veel leeren; er gaan alleen reeds ja ren mee heen, eer ze hun eigen alpha bet kunnen schrijven. De schcon- schrijfkunst hoort ook nog tot een toeken van beschaving; en dus wor den hier ook heel wat uren aan ge wijd! Europeesche onderwijzers vin den de Japansehe leerlingen in den regel „akehg-gedwee" en beleefd. De aanleg is over het geheel middelma tig; de volharding ecliter uiterst taai! Dikwijls komen er schoolreisjes voor en worden er uitstapjes ge maakt naar uitzichttorens, tempels, of de een of andere historische plek. Geldt het uitstapje de een of andere religieuse plechtigheid dan hebben de kinderen dus huns gelijken aan den dienst zien deelnemen: koorknapen in bonte gewaden, dié de wièrcokva- te hanteerden, of verschillende inslru menten bespeelden, als: cymbalen, pauken of bellen. De kleeren der geestelijken zijn over 't geheel van rijk geborduurde brocaat zijde, meest :n groen en goud-bruine tinLen. Dikwijls ook deen kleine jon gens in diezelfde dracht op het „No- Tooneel" dienst. Dit is het klassieke drama, de lievelingsuitspanning der beschaafde kringen. In de mil taire familieën, de Samurai, leeren do kinderen reeds heel vroeg den eigen- aardig-zwevenden gang, de merkwaar dige dansbewegingen en de harts tochtelijke en toch kalme gebaren. Ook in de gewone theaters treden wel eens kinderen op, doch niet va ker; dan bij ons. Wel is het eigen aardig, dat zelfs de jongste kinderen meegenomen worden naar het thea ter en daar muisstil 'zitten en zi'ch zelfs dol vermaken, gedurende de panaen. Ze zitten nog op matten in eerbiedige houding geknield, gedu rende de voorstelling. Nog steeds heet Japan bet „Para dijs der kinderen". Maar men kon het beter noemen: „het Paradiis der Ouders". Want hun „van nature" zou ik bijna zeggen, welopgevoed heid is verbluffend. Natuurlijk moet dit het gevolg zijn van een zeer ver standig opvoedings-syst-ecinMet kal me, vriendelijke woorden krijgen de ouders alles gedaan van hun lieve lingen. En hun zorg gaat dan ook alle beschrijvingen te boven. Zinde lijkheid, de eerste voorwaarde der ihygiène wordt dan ook met de groot ste nauwkeurigheid betracht en daarom is het te meer verwonderlijk, dat de Japansehe moeder kalm een soort van uitslag op bet hoofd harer lievelingen laat voortwoekeren. Met groot gemak was daar beterschap op, doch: „hierdoor trekken de slechte sappen weg uit lichaam en geest". - heet het; en dus ziet men in de sle den minder, maar op het platteland, zeker wel drie-kwart der kinderen aan een vies-soort uitslag lijden, op het hoofd. Later verdwijnt dit kwaad van zelf. Maar wat ook een naar gezicht is, de kleinen leeren niet met den zak doek omgaan; vandaar dat de neus jes, .wat zindelijkheid aangaat, dik wijls in déplorabelen toestand ver- keeren. Waarschijnlijk ligt hier ook een bijzondere reden aan ten grond slag. want anders kon men dit on mogelijk verwachten, van de trouw- over-haar-kroost-wakende Japansohe Moeder. Scb'rtte rende zelfhelveerschiiig en ongewone hoffeliikheïd ziin de hoofd deugden der Japansehe kinderen. En liefde tot hloemen en planten, is den kleinen aangeboren: een bloeiende kersenboom vooral brengt hen in verrukking, en, met de srootste dank baarheid kunnen zij dezen bloesem vooral beschouwen! Steeds meer op Europeesehen voet wordt echter het Jnnansche opvoedingssysteem ge schoeid. MARIE VAN A MS TEL- Als vrouwen Iets zeker weten. Hu mor es k e door Freiherr YON SCHLICHT. De bril van mijn vrouw was weg weg spoorloos van den aardbo dem verdwenen, en toch was hij er gisteren nog geweest. Dat wist mijn vrouw volkomen zeker, ja, ze wist zelfs heel precies, waar de bril giste ren nog gelegen had: in de slaapka mer, in het ronde, blauwe strooien naaimandje, dat op de tafel aan 't voeteneind van 't bod stond. Daar had do bril gistermiddag nog gele gen, ja, nog meer, mijn vrouw had hem er zelf ingelegd, eigenhandig of, zooals men aan 't hof zegt, hoogst- eigenhandig. Mijn vrouw herinnerde zich zoo nauwkeur g mogelijk alle bijzonderheden. Het betrof een nieu wen bril, dien ze pas gistermiddag van den instrumentmaker gehaald had. Daarna was ze met don bril in den zak naar de stad gegaan om daar nog een paar boodschappen te doen, eerst bij den juwelier, toen in een magazijn van witte goederen, daar na bij een modiste, vervolgens nog hier en daar en eindelijk had ze een kennis opgezocht. Van daar was zo direct naar huis gegaan, had bene den "in de kleedkamer mantel en hoed afgelegd en vervolgens haar slaapkamer opgezocht om een paar gemakkelijke schoenen aan te trek ken. Eer ze dat echter deed, had ze den nieuwen bril in hot naaimandje gelegd. Mijn vrouw wist dat volko men zeker; er was geen eed, dien ze er niet op had Uurven zweren; ze wist het zoo zeker, dat liet een belec- diging was er ook maar een seconde aan te twijfelen, of ze 't werkelijk W'.l wist maar toch de bril was er niet, en toch had mijn vrouw hem zelf in het naaimandje gelegd. Waar was de bril? Of hij wilde of niet, hij moest in het naaimandje liggen, en daar om keerde mijn vrouw die telkens opnieuw ondersthoven. Er viel heel wal uit bet mandje, heel wat, dat er volstrekt niet in behoorde, alleen de 'bril niet. Waar was die? Mijn vrouw zocht in hot naaimand je, maar toen ik eindelijk in de slaap kamer kwam om met haar te zoeken1, stond ze niet meer voor het korfje, docli voor een reusachtige driedecii- ge kast. Elk van de drie kasten be vatte acht plankon. Elke plank was door loodrechte plankjes in drie vak jes verdeeld, zoodat de kast in haar geheel 72 vakjes bevatte. Elk van deze vakjes was tot den rand gevuld en voor deze 72 volgepropte vakjes stond mijn vrouw en zocht naar den bril. 11c werd door ontzetting aangegre pen. Om 's hemels wil, zei ik op smee kenden toon, je wilt toch misschien niet deze heel e kast uil elkaar ha len? Dan duurt het immers minstens vier weken, eer je kamer weer in orde is, en bovendien is het ook vol- koineu doelloos, den bril hier te zoe ken, want als je zeker weet, dat je hem in het mandje hebt geleg', lean bij toch niet plotseling iu een van deze vakjes zijn. Mijn vrouw begon van zenuwach tigheid bijna te schreien. Maar ergens moet hij toch zijn. Dat ik hem in het mandje gelegd he'u, weet ik zeker maar misschien heb ik hem er later toch weer uitge nomen en met andere dingen hier in deze kast gelegd. Ik acht dat zeif trouwens onmogelijk, maar ik heb toch geen rust; ik moet zoeken. En mijn vrouw zocht. Als een man zoekt, vindt hij stel lig zeker niemendal, maar als eon vrouw zoekt, vindt ze alle mogelijke dingen, behalve datgene, wat ze zoekt. Het duurde dan ook niet lang, of mijn vrouw kwam, beladen als eer pakjesdrager, bij mij in de kamer. Kijk eens, wat ik daar neg zoo toevallig ontdekt heb; veel dingen, waarvan ik heelemaal niet meer wis: dat ik ze bezat. Alles, wat ze tot duster gevonden had, legde mijn vrouw voor mij als in een Oostersche bazar. Natuurlijk had ik geen flauw vermoeden, wat ik met al die dingen moest beginnen, maar plotseling en zonder eenige in leiding zei mijn wederhelft: Zeg, ik heb zóó gedacht: nu al les reeds zoo lang iu de kast heeft gelegen, kan het er gerust nog wat langer liggen. En alles weer bij elkaar pakkend, haastte ze zich weg om weer naai den bril te zoeken. Ze vloog naar de linnenkast en be gon daarin te snuffelen. Het is een eigenaardigheid van al le vrouwen, dat ze de tel woede krij gen, 20odra ze voor een geopende linnenkast staan. Of een vrouw wil of niet, ze moet tellen, eerst de ser vetten, dan de tafellakens, de groote en de kleine. Vervolgeus de hand doeken, de keukeudoeken, het onder goed, ze telt maar in één stuk dooi en zo moet geen vrouw zijn, als ze ziel? niet vertelde. Maar dal wil geen vrouw bekennen, en in plaats van te zeggen: ik heb mij zooeven bij de servetten veertien stuks verteld, ont breken die plotseling. En zoo duurde het dan ook niet lang, of mijn vrouw kwam heel opgewonden bij mij in de kamer. Stel je voon, 't is haast niet te gelooven; de sciirik is me zoo in mijn beenen geslagen, dat mijn handen trillen. Stel je voor, van de nieuwe, ronde tafellakens, die we voor kort hebben aangeschaft, mankeeren er nu al vier stuks. Die zullen in de wasch zijn, trachtte ik haar te kalmeeren. Maar zij sprak tegen. In de wasch zijn er maar twee vier mankeeren, dat is er zes, en achttien liggen in dc ka.st. Neen, twee-en-twintig, hkJd ik vol. Mijn vrouw keek mij verontwaar digd aan. Maar ik heb ze immers geteld en ik zal toch nog wel tot achttien kunnen tellen? Maar misschien niet tot twee en twintig! bracht ik er tegen in. Zeer beleedigd liep mijn vrouw weg en toen ze een hall uur later te rugkwam, miste ze zes daghemden, precies een half dozijn. Zest g moes ten er wezen en in plaats daarvan waren er slechts vier en vijftig. Waar konden de andere zijn? Misschien daar, waar ook de ontbrekeude tafellakens zullen zijn, zei ik. Mijn vrouw zette een heel gelukkig, gewicht. Denk je werkelijk, dat ik mij ook daar verteld heb? En na een poosje voegde zij er bij: een wonder zou eigenlijk niet zijn: ik heb van al les zou ontzettend veel, alleen zes dozijn daghemden; wie kan dan ook tot iwee en zeventig tellen, dan moet men z.ch wel vertellen. Die gedachte deed haar in een hart roerend snikken uitbarsten, maar plotseling vroeg ze: Zou je denken, dat de bril in dc 3choenenkast ligt? Hoe zou hij daar toch komen? vroeg Hi ten hoogste verbaasd. Mijn vrouw streek zicli over 't voorhoofd. Ik weet het ook niet. Ik weet heelemaal niets meer, mijn arm ■hoofd doet mij reeds zoo'n pijn, dat ik onmogelijk meer denken kan. Maar ergens moet de bril toch wezen want ik weet heel zeker, dat ik hem g'sleren in 't naaimandje heb ge legd. Dan ligt hij toch zeker niet in de schoenenkast, weersprak ik; je zoudt evengoed in de keukenkast kunnen kijken. En eer ik het beletten kon, deed mijn vrouw dat ook. Het schoot haar plotseling te binnen, dat ze gisteren nog in do keuken was geweest om met do keukenmeid over net avond eten to spreken. Ze achtte het zelf wel niet waarschijnlijk, dat ze toen den bril nog in de hand gehad zuu hebben, maar mogelijk was het toch altijd. Mijn vrouw zocht in de keukenkast en ik teldo ondertusschen de kasten, waar.n ze nog zou zoeken; drie boe kenkasten, vier kleeren kasten, een wijnkast, een ijskast, twee kasten met Mcisscncr porcclcin, t-.vee buf fetkasten, iu de ontbijtkamer twee hoekkasten, in de hcekkamer tweo kasten met kleine luxe-voorwerpen! Een rilling ging me door de leden en één diüg stond bij me vast: de bril moest teruggevouden worden en dat heden nog. Als een vrouw naar de keuken gaat, komt zo voorloopig niet weer voor 't licht. Daarvoor zorgen de dienstmeisjes wel; want al zijn d e ook nog zoo ordelijk, zóó ordelijk zijn ze niet, dat zo niet nog veel ordelij ker zouden kunnen wezen. Eu dus zou men mijn vrouw in de keuken wel niet haar bril, maar wel zooveel andere dingen vinden, dat ze daar door mij en al het overige op de we reld geheel vergat. Mijn besluit was genomen. Ik vloog naar de stad naar den instrument maker, bij wien mijn vrouw gisteren den nieuwen bril gekocht had. Ik wilde een nieuwen bril, maar dat ging niet zoo gemakkelijk. Zeker, ds rechte glazen waren er wel, maar niet de garnituur. Mijn vrouw droeg een heel bijzonder soort bril; dien mnAst &9 man. evenals dan vorigen. j eerst uit Berlijn laien komen en daar konden vier ol vijf dagen mee heengaan. En intusschen haalt mijn vrouw alle vijf-en-twintig kasten in ons huis onderstboven, zei ik; neen, neen dat gaat niet. Ge moet een bril in voor raad hebben; al is het met precies dezelfde, dan toch een, die er veel op gelijkt. Zie maar eens na, ge zult wel wat vinden. Het is werkelijk volkomen doel loos, to gaan zoeken, zei de instru mentmaker, maar hij trok ioch een der groote schuifladen open en stond toen plotseling als wijlen de huis vrouw van Lot, toen die in een zout pilaar veranderde. Vervolgens sloeg bij zich met da hand zoo stijf voor het voorhoofd, dat ik er pijn in 't hoofd van kreeg. Schei uit met zulke grapepu, zei ik, mijn hoofd doet mij buitendien rèed9 pijn genoeg. Wat is er toch? En nu kwam het er uit: daar vcor hem in de schuiflade lag de bril van mijn vrouw! Eerst nu herinnerde hij het zich: mijn vrouw had den bril g sieren willen meenemen en hem ook reeds in de hand gehad, maar hem op 't laatste oogenblik toch ver zocht den bril maar liever te zenden, opdat zij die niet bij vergissing hier of daar zou laten liggen. Do bril was er! In een auto raasde ik naar huis. Niemand had bespeurd, dat ik was weggegaan, niemand merkte het, dat- ik terugkwam. Uit de keuken klonk de berispende stem van mijn vrouw en ik zegende de onordelijkheid van de dienstmeisjes. Toen sloop ik zachtjes de trap op en legde den bril boven in het naai mandje van mijn vrouw. En daar vond rnijn vrouw hem den volgenden morgen, toen ik 'met op zet een knoopje van mijn overhemd had getrokken en ik haar verzocht, dut er weer aan te naaien. Toen moest ze het mandje voor den dag halen, en toen ze het deed, zag ze den bril. Ik had gedacht dat ze nu van ver bazing niet tot zichzelve zou kunnen komen, dat zij als 't ware voor een raadselachtig, een onbegrijpelijk ge val, een wonder zuu staan. Maar daar had ik mij vergist. Alsof er niets was gebeurd, nam ze den bril op en zette hem op den neus. Maar ben je nu heelemaal niet verbaasd, dat de bril plotseling te rug is? vroeg ik nu op mijn beurt heel verwonderd. Toen keek mijn vrouw mij met heel groote oogen aan. Waarom zou ik verbaasd zijn? En alsof het de natuurlijkste zaak der wereld was, voegde ze erbij: De bril moest immers eindelijk in het mandje gevonden worden; want ik weet heel zeker dat ik heb er giste ren in gelegd heb. Haar wraak. Bij de firma „Louise, Louisette en Louison" is 't, als in de meeste me dezaken te Parijs, gewoonte, dat de directrices 's avonds hall acht ophou den mei werken. 't Zal des namiddags ongeveer twee uur geweest zijn, toen Angèle Leinusot juffrouw Angèle, zcoals de werksters haar noemden een der vijf uf zes directrices van de be roemde modezaak in de Rue Royale, aan de deur der hoofddirectie klopte. De firma „Louise, Louisette en Louison" werd, in vertrouwen gezegd, slechts door ééne gewichtige persoon lijkheid, den heer Ernest Louis Ram- ponneau, vertegenwoordigd. Tegen over deze groote mogend he'd gaf juf frouw Angèle, na duizend veront schuldigingen, wijl ze hem had dur ven storen, den volgenden wensoh te kennen: Zou 't van avond niet, bij wijze van uitzondering, mogelijk zijn, dat ik wat vroeger dan gewoonlijk naar huis ging? Bij voorbeeld om half ze ven? De heer Ernest Louis Ramponneau had bij zijn ondergeschikten niet den naam. bijzonder toeschietelijk te zijn. Ongetwijfeld vvenschte hij heden die reputatie eens stevig te rechtvaar digen. Want zonder zijn directrice zelfs aan te zien, antwoordde hij zoo onverschillig mogei'jk: U zei, juf frouw?... U vvenschte vanavond om halfzeven in plaats van half aoht weg te gaan?... En waarom, als ik u vra gen mag? Om welke gewichtige re

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 13