dorp leidde naar de bron. Ze letten niet op het arme huisje, waarin twee sidderende mehsclien zich hadden ge borgen ze legerden zich om het fris- sclie water. 7,9 lieten bun lederen zak ken medegebracht uit 't diepe Zui den neder in de onbezoedelde bron, en ze dachten er niet aan, dat ze ge vaarlijke smetstof voerden in de roer- looze wel. Den volgenden morgen braken ze alweder op, en 't getrappel hunner paarden was nauwelijks verdwenen, of de meisjes en vrouwen van het dorp kwamen schichtig bij de bron, en ze vulden de kruiken en kannen, gelijk ze gewoon waren. Ze praatten niet en lachten niet. en scmber-zwijgend gin gen ze naar do huizen terug... Tel kens zagen ze ons als vreesden ze, dat een ongeluk haar volgde in waar heid was het, dat ze de ruiters vrees den, die weerom konden komen, en haar zouden kunnen overvallen. Toch bleef deze angst als een mysterie in haar bloed ei later, als zij aan dit oogenbijk terugdachten, meenden ze, dat een vale schaduw was gerezen uit 't. huis, waar Esther en haar vader woonden. Ze verleiden het elkander rillend, hoe daarna een vreeswekken de verschijning, rood-gckleurd als bloed, was opgewolkt vlak bóven de verlaten hut, en geslegen naar den tintelend-blauwe, hemel. Men zeide, dat ook uit de bron een vurige rook was opgestegen, en dat er zich 's avonds een donkere gedaan te aan den rand van het dorp had ver toond. die een vreeselijke kreet had geslaakt, en met dreigende gebaren was nedergekomen en toen den vol genden dae een vremv den weg naar de bron weer durfde te ondernemen, werd ze tegengehouden door een vreemde kracht, die haar wegdreef naar het dorn toe gelijk door een nameloozen angst gedreven, kwam ze bij haar kinderen aan. En zieteen yan de kleine" lag neer in zware koorts en twee dagen later was hij ge storven. Het moest wel waar zijn, dat sinds "dien morgen al waren de ruiters, verre in onbekende streken een on heil zijn wreedste geweld bad gespan nen, om bet. dorp te belagen. Want niet alleen, dof de zwarte food, een huiveringwekkend- ziekte, tientallen rukten uit hun leven van vrede, en gejammer weLte ïr. menige woning, vroeger zonder leed, maar ook bedekte een afschuwelijks uit slag de lichamen van velen, die dan eindelijk uit het dorp trokken, en plaats vonden in een leprozenhuis... Te midden van al dat ongeluk reed de ridder va:: Rourloo ongedeerd uit. Het scheen of geen enkele krankheid het kasteel bezocht alle knechten en maagden, die er werkten, bleven ongedeerd Het viel ook allen op, dat Esther en haar vader gespaard ble ven, en er waren er al in den beginne, dio mompelden, dat zij de schuld zou dragen van alle ongeluk, geveerd over dit mooie, lachende land. liet blijft de vraag, of het jonge meisje eigenlijk wel iets afwist van de groote smart, die allen te lijden hadden, en wat den jeugdigen ridder betreft, voor deze be stond er niets dan zonlicht,, en hij reed naar zij', verloofde met vroolijk gemoed, en zijn pogen schitterden vul leute, en zijn stem zong de liederen van minstreel en troubadour, of geen verdriet was in de streek, waar zijn kasteel stond. Jong ben ik, ei» eenmaal is de jeugd, zei bij tot ziju bruid. Maar smart kunnen wij lenigen, antwoordde ze met zachte stem, en troost brengen. Zij volgde den raad van haar woor den, en zij kwam in de hutten der ar men en zieker-, en bracht er met haar stem, en haar koele hand lafenis en vrede, zooveel zij het vermocht. En zij, die door haar werden gehol pen in deze vreeselijke dagen, wisten niet, hoe ze haar wel moesten prijzen... De lijder zegende haar in de uren, dat zijn lichaam het scherpste werd ge kweld, en de angst voor den Dood het wit van 't oog vergrootte en schuim droesde langs open lippen. En wan neer men een oogenblik, enkele secon den, zijn eigen leed kon vergeten, mur melde men een wensch van geluk voor h&ar, die de besmetting trotseerde, en niet angstig was voor cle vreemde ziekte, al was ze een jonge bruid, wier leven kostbaar was om der wille van haar stil geluk. Het scheen of de zwarte Dood haar spaarde, daar hij niet breken ko.i een zóó machtig-won- dervol leven. De ridder van Ruurloo was onver schilliger hij was voor de dorpelin gen een wreed heer, en de ellende roerde hem weinig. Roekeloos spotte hij met alle vrees voor hem bestond niets dan vreugde, en als in een roes bekoog hij %icli in zijn lichtzinnige jeugd. Alleen wanneer hij Esther zagi, ui dezen tijd, gevoelde hij zich onzeker, en hij zette zijn paard aan tot meer deren spoed. De wolken stof stoven uit van de hoeven, en in een oogwenk was hij uit het gezicht verdwenen,, zóó joeg hij haar voorbij. Zij keek dan even om, en groeier smart was er dan in haar donkere oogen dan een memsch kan verdrogen. Doch zij zwegen tegen elkander, en zij lieten het anderen over te zoeken, uit wel ke motieven hun beider haat was ge sproten. Niet te lang meer, of 't, geheim zou verteld worden van huis tot huis. Een avond, dat Esther ging op den weg naar de bron hoorde ze een lui den kreet, en opziende, bemerkte ze, dat een troep doi-pelingen haar ouden vader medevoerden. Hij heeft de bron vergiftigd, schreeuwde een vrouw. Hij en Esther hebben schuld, dat zoo'n groot ongeluk gekomen is. De ridder zal rechtspreken. Laat er een paar bij de bron blij ven, dat ipen ook de dochter vindt. Zo moeten beiden sterren. Zoek de geheele streek af ze zullen er voor boeten. Ze volgde de dorpelingen tot aan het kasteel. Ze hoorde, tusschen de boomen verscholen, hoe men haar vader sloeg en hem met wreede sla gen en woorden tot spoed aanzette. Ze balde slechts onmachtig haar han den tot vuisten, en wachtte 3Ü1 de dingen af, die zouden komen. De ridder van Ruurloo trad uiit de poort en kwam de brug over, recht aan, recht-toe naar den mishandelde en zijn belagers. Wat is hier te doen? vroeg bij, Iiij en zijn dochter hebben de bron vergiftigd. We hel/ben het zelf gezien. In den toren met hem in den toren. Laat hem den hongerdood ster ven. Geen trek spande in 't onbewegelijk gelaat van den jongen ridder. Kort beval hij: De poort is open. Werp hem in den toren en sluit de d:uren. Hij zal den hongerdood sterven. Genade, beefde de grijsaard. Ze grepen hem vast en duwden hem voort. Het meisje, dat tot dusver had gewachl, bleef een oogwenlk maar, roerloos staan. Nog eenmaal zag ze om. Toen verdween ze in de peillooze diepte van het uitgestrekte woud. Dienzelfden avond zat in de sche mering der hooge z~f>l Claire alleen in den hoogen stoel bij bet ven ster. Ze wachtte haar beminde en meende ieder oogenblik, dat ze hem op den weg zou zien, wuivend niet de hand. Iedere eTnstoring:, die het late zonlicht nog tooverde over de vlakte, was voor haar het glanzen van zijn harnas, en ieder geluid de klank van paardenhoeven, die regel- matig-sneJ naderbij-kwamen. Een dienaar trad binnen. Er staat een vrouw aan de poort die u wil spreken. Mij wil spreken? Zij verhief zich van haar zetel. Gehuld in een sluier, die haar ge laat bedekte, wankelde een jon» ine.sje naar haar toe, en viel neer op haar knieën. Genade! genade! smeekte zo. Voor mijn vader... En ze verleide, hoe zij thuis-geko- men was, vroeg in den ocotend, en hoe men haar vader mode had ge sleurd naar don toren, om er den hongerdood to sterven. Doch niet sprak ze er over, dat de ridder van Ruurloo een onmeedoogend man was, zonder hart en zonder geweten, die haar trouweloos had verlaten, en nu met valsche woorden de liefde van Claire zocht dit geheim ver borg ze. En de jonge gravin zeker van haar macht beloofde haar, dat ze dienzelfden avond met haar ver loofde nog zou spreken. Bij 't hooren van deze woorden dat de ridder komen zou dienzelfden avond trok ze den sluier vaster over het donkere hoofd, en zonder link of groet vluchtte ze weg. Ze legde zich meer hij een soort berin. een heuveltje waar een liooge beuk stond, wiens takken al in den - vr-cegen avond diepe duisternis deden grenzen aan 't weifelend lioht rondomme. Daar waakte ze, tot ze de stem van den ridder hoorde, die zijn paard aanzette lot meerderen spoed. Het jonge meisje bleef liggen lang uitge strekt, tot alle geluid was verjaagd en slechts de ruischende stilte van den schemer haar omtrilde. Nu zal ze 't hem vragen, dacht en mijn vader is vrij, morgen, als de zon opgaat. verroerde zich niet. "Eindelijk steeds nog angstig luisterend, stond op, en met sluipenden tred ging ze den nacht in, naar de bron.... Ze zag, toen ze 's morgens ont waakte', ui't de verte, dat de dorpe lingen er zich verzamelden. Ze wachten op mij op mij, peinsde ze. Laat ik hier blijven... straks zullen ze mijm vader loslaten. De vrouwen en mannen, weken eohter niet. Het werd middag, avond ...nog had de ridder de gevangenis deur niet geopend. Esther bleef, tot het nacht werd, haar plaats behouden. Slechts naar één gedachte richtten zich de stroo- mingen van haar geest; haar vader leed dorst en honger, en zij kon hem niet bereiken. Drie dagen en nach ten achter elkander verliet ze de plek niet dan 's nachts... Ze sloop naar de bron, en schiep water in 't kleine, steenen kruikje, dat ze uit haar huis had gehaald. Den vierden dag be greep ze, dat haar vader niet terug zou komen, en den hongerdood zou sterven. Wat ze niet. wist, was, dat de jon ge ridder zijn bruid had beloofd den ouden man vrij te laten: uit wreed heid allen ihad hij zijn belofte niet vervuld en Claire geloofde in hem en op den bruiloftsdag, die aanstaande was. zou ze hem nog dankbaar ge stemd Zijn, dat hij aan haar verzoek had voldaan. Er was bruiloft in het kasteel van Bronckhorst. Geen Geldersche edel man, of hij was genoodigd, en luide klonken de stemmen en liederen, en het glas werd geheven, en men riep bet geluk toe aan bruid en brui degom. Zonder dat iemand het had gemerkt, was er een vrouw gekleed in zwart gewaad binnengeslopen, en ze stond tegen den wand, geluidloos, als ware ze een schrikbeeld. En eensklaps verstomde het woeste feestgedruisch, en een stilte daalde neer Ln de zaal, en een angst beving allen. De vrouw naderde en rtond bij het jonge bruidspaar. - Vrees niet, zeide ze en baar stem klonk gesmoord, als was ze ver vijderd ik kom van verre, en heb gehoord van 't hooge feest, dat hier wordt gevierd. Omdat ik in slaat boil U lot van mensclien in hun hand te lezen, ben ik hierheen gekomen, en Jik vraag u, jonge ridder, uw hand neder ie leggen op do tafel, do palm naai' boven. Lachend deed de ridder, wat de vrouw hem had gezegd. Zij boog zich over hem heen. Nooit Ihebt gij den dood gevreesd, riep ze plechtig, en de Dood zal u vooreerst sparen, maar in eenzaam heid zult ge leven. Nooit zult g® met uw jonge vrouw samen gaan, maar nadat :k van hier ben vertrokken,zult ge uw paard bestijgen en wegrennen als 'n razende. Nooit zult ge in dit lan terugkomen. De edelman lachte luid. Dat is wal fraais, wat ge me daar zegt, vrouw. Ik zooi niet... Ze sloeg den sluier van haar ge laat. Esther, riep hij. Ja Esther! Je hebt mij verraden en mijn vader lallen sterven. Nu wacht me mijn wraak. Ze sloeg haar armen om hem heen en kuste hem. Raak geen mensch meer aan, ridder van Ruurloo! Zadel uw paard, zooals ik heb gezegd. Ik ben me- laatsch en ik heb jou mijn melaatsch heid mede gegeven. Zeg je vrouw geen vaarwel, verlaat de zaal. Vloek over jou. Hij stond op, wankelde tot aan de poort. Voor zijn vrouw tijd had zioh te verheffen en hem te naderen, vlucht te hij weg en buiten sprong hij op zijn paard. Alles is uitgdkomen. zooals ik *t heb gezegd, riep 't jonee mensje. Zie! geen mensch kan hem inhalen, niemand zal weten, waar hij is ge bleven. Als een vergetene zal hij sller- uii, een melaatse he als ik ook. Niemand durfde haar aan te ra ken. Zwijgend schreed ze uit de poort en bij 't geluid van haar leprozen klap weken de menschen schuw op zijde. Waar de ridder van RuutIoo is ge storven, weet geen mensch ter we reld. Vrtend'chap. Door WINIFRED GELUK. „Rina! Rinal" En nog sens: „Ri- i! Rina!" Het bleef doodstil in het dennenbosch, geen zuchtje dreef door de hooge rechte naalden, de zomer warmte was diep-gedaald in de on eindig wijde ruimte ailerwege. En nog eens: „Rinal Rina!" Langzaam stond aan het eind van de dorpslaan een jong meisje op. Ze legde beschuttend de hand tegen 't voorhoofd, wachtte eenigen tijd. „Rinal Rinal" Ze liep veerkrachtig naar de rich ting vanwaar de stem kwam. Einde lijk kwam ze bij de kleine villa, waar Mathilde, haar vriendin, haar wacht te. „Heb jij geroepen?" vroeg ze. „Ja," zei Mathilde. „Er is iemand aangekomen voor wien je je meer dan gewoon interesseert. Johan..." „Hoelang is hij er dan?" „Twee uur." „Hij schijnt zich zonder mij óók wel vermaakt te hebben. „Ik was bij hem," lachte Mathilde. Rina zag haar aan, wendde onver schilligheid voor. Ze haalde zachtjes haar schouders op, zeide geen woord meer tot haar spottend lachende vriendin, en ging naar Pinnen. Ze vond Johan in druk gesprek met haar vader. Ze waren klaarblijkelijk met een interessante kwestie Pezig. Ein delijk sprak ze hem aan: „Jo bent hier al een tijdje," zeide ze, wat bitser dan ze van plan was. „Al een paar uur, nietwaar? I Mathil de heeft 't me gezegd." Hij zweeg even, bedremmeld. „Ik had ook nog met je vader te praten Eerst toen reikte ze hem de hand. Iiij trok haar naar zich toe, kuste haar koele voorhoofd, streek haar over lieur haren, glimlachte. Het speet hem eigenlijk wel, dat bij zoo langen tijd met Mathilde had gesproken l.iie i.oemue zich nu Rina's beste vriendin, doch wanneer zij naar een loer kon draaien, liet ze het niet na, meende hij. Zelfs na den verlovings dag had ze hem niet met 3-ust gela ten, en verscheidene malen had men Rina aangeraden, 'toch haar vriend schapsbetrekkingen met Mathilde te staken. Doch zij had trolsch 't hoofd opgericht. an haar jeugd waren MatMlde en zij vriendinnen geweest. Mathilde i 'n wees, en Rina'e hart, medelij dend gestemd, had zioh reeds vroeg aan het hulpbehoevende, troostzoe- kende jonge meisje gewijd. Het was een vreeand soort vriendsoliapl Want eigenlijk sympathiseerden ze niet met elkander, en slechts eèa zekere sleur, naast den naklank van het vroeger medelijden, hadden het ge-' voel van vriendschap tusschen de beide jeugdige meisjes doen beslaan. Toen, een goeden dag, hadden ze tweeën op een feestje Johan ontmoet, en van dit oogenblik waren zij elkan ders vijandinnen geworden, zonder dat zo 't elkander durfden te beken nen. Rina was trötsüh, hooghartig, zij geloofde niet, dat Johan Ihaar zou kunnen bedriegen. Mathilde was tar tend, spottend van aard in 't geheim benijdde ze haar vriendin haar zon nig geluk en het zij tot haar eer gezegd onbewust streefde ze er naar, Johan voor zich te winnen. Hij beschouwde haar als een goede vrien din van zijn verloofde, en slechts was hij er gevleid door, dat ze :hem zooveel opmerkzaamheden bewees. Ook dien middag had hij zich g-.heel door haar in beslag laten nemen, ze was vroolijk, geestig, baar gesprek had hem geboeid, en hij had haar met meer dan gewone belangstelling beschouwd. Daarom kon hij een lioh- Lo verlegenheid niet onderdrukken, toen Rina plotseling voor .hem stond, en hem do hand reikte. Zij doorvoel de die beschroomdheid oo&enhli'kke- lijik, en, fier als ze was, wilde ze 'hem niet toonen, welk een wreede pijn hij haar had aangedaan. Het was haar vader, die hot ge sprek weder verder voerde. Iiij had er niets van gemerkt dat er iels aan de stemming haperde. lik zal jullie tweeën maar alleen laten, zeide hij uitgelaten. Jullie zult zeker wol wat samen te praten hebben. Ze zwegen beiden. De deur sloeg toe. Ik heb met Mathilde alleen maar over onverschillige dingen gepraat, verdedigde hij zich. Zij liet hem niet merken, iicezeer ze ontstemd was. Zullen we uitgaan? zeide ze ge dwongen-lachend. Ik Iheb daar ginds in 't dennenbosch een leuk, stil. schaduwrijk nlekie gevonden. Zullen we er samen heengaan?! 't Is goed, hernam hij. Gearmd gingen ze 't 'huis uiit. In het prieel stond Mathilde, die hen la chend nawuifde. Toen ze echter de kromming van den weg voorbij wa ren, kwam er op haar gelaat een uit drukking van monacht-ng, van liaat bijna. Ze beot zioh de lippen tot bloe dens toe... bleef nog even staan, ver volgens met vasten tred volgde ze de beide gelieven. Terwijl ze tweeén dcor het woud gingen, knapten de naalden op den grond des te luider, maar, nadait ze waren gaan zitten, triumfeerde de stilt© ailerwege. Ze hoorden niet, dat een ander Mat'hilde naderde, zich in de gleuf, die zach langs dien rand van het, bosch in zijn ge heele lengte uitstrekte, ueervll ijde. Ze kon zóó het gesprek, dat tusschen beiden werden gevoerd, afluisteren, en met greater opmerkzaamheid luis terde ze toe, toen haar naam plotse ling genoemd werd. Was je kwaad, vroeg hij zacht jes, dat ik eerst met Maühiide heb gepraat. Re heb er werkelijk, werke lijk niet aan gedacht... Ik was niet kwaad, hertaalde ze met welluidende stem. Ik hel) het heel goed begrepen, dat ze je een oogenblik in beslag iheeft genomen, en dat je je toen niet dadelijk hebt herinnerd dot ik op de wereld as.... Ik ben toch voor jon gekomen, zeide hij. Ze kuste hem, ten eenig antwoord. Maft lilde bedekte ha"r gezicht met beide handen, ze voelde, hoe lanig- m tranen langs haar wangen Vloeiden. Had ze .Tohan da.n lief? Of 't sleoh'ts laffe ijverzucht dat Rina gelukkig was en zij niet. Telkens hoorde ze, hoe zij liefde woorden tot elkander murmelden... iedere kus was haar een lichamelijke smart! Had ze Johan toch lief? Maar Rina... haar beste vriendin... Ze bedwong met moeite haar spo1!- lust. Ze was toch wel-besöhouwd haar beste vriendin. Was het niet eigenlijk een verraad, wanneer ze, uit louter lichtzinnigheid, haar wree de spal verder ging spelen? Ja, ze had het vaak opgemerkt, dat Johan ook niet geheel onverschillig ten ha ren opzichte was. Het was zonderling... maar zij had het gevoel, dat Johan en zij volko men bij elkaar pasten. Ze klemde de lippen, opeen. Als zij maar zoo rijk was als Rinal Daardoor kwam het zöker. Ze peinsde na. Neen- ze moest eerlijk zijn, het eerlijk zichzelve be kennen, dat was het niet. Het was niet om Rina's rijkdom. Rina had van jongs af meer geluk gekend dan zij. Rina was hét altijd meegeloopen op school, la'.er altijd, nu ook weer. Rina was immers de machtigste geweest, o! 't was voel baar geen kunst, zoo hooghartig door het leven te gaan. En van de andere zijde... w e weet! of haar niet de liefde toebehoorde rechtens die nu aan Ihaar vriendin werd ge schonken. Het was geen gewone ijverzucht, die haar bezie'de, het was wel ter dege een srootsch gevoel dat ze vroeger nooit had geleend wat haar bloed hevig doorstroomde. Angst cn smart Hoe zou ze het kun nen verbergen, in de dagen, dat zij bij ihaar vriendin logeerde. Als hij haar aanzag, meest 'hij het kunnen bemerken. Mijn jongen hoorde ze Rina zeg gen, ik vertrouw je met mijn hee- ïe hart. Ik weet, dat je geen ander lief hebt. Het meisje, dat hen belu'sterde, balde haar handen lot vuisten, en hief ze dreigend naar haar. Toch bleef ze eenige seconden roerloos lig gen, en eindelijk, heed stil weende ze... en ze weende nog langen tijd, nadat de twee gelieven waren ver trokken. Avond! De tuin is a giorno verlicht, de glans dier lampions, onbewogen rossig, vloeit door de donkere lucht. Het is feest in den huize, haastig zijn eenige vrienden en buren uilgenoo- digd, om Johan's bezoek feestelijk te herdenken. Een paar hoornblazers, uit 't nabije dorp, blazen de vroolijk- ste danswijsjes, om het half uur hou den ze op, am hun dorstige kelen te laven. Riina danst mot Johan, Mathilde staat bij den grooten kastanjeboom, in liet duister verscholen. Hierdi-ingt geen enkele lichtschijn door. Waarom is het leven voor den eenen mensdh zooveel zwaarder dan voor den anderen? Ze durft den vrool ijlken kring niet te naderen. Wat moet ze ook temid den der jeugdige, jolige; opgewekte menschen doen?l Niets heeft ze er mede te maken. Dan, plotseling, klinkt een stem tot haar door. Ze beoff over haar ge heele lichaam. Het is Johan, die na dert. Jij hier, Mathilde?! vraagt hij. Zooals je ziet of liever niet ziet, tracht ze te lachen. Zoo'n knnnrvA -• 7,egt hij nu. Kom, herneemt ze ernstiger, daar hoef je me niet mee te vleien. Ik vlei je niet. roent Ihij heesch, ik meen werkelijk wat ik zeg. Jij bent het mooiste meisje, dat ik tot dusver heb ontmoet.. Vanmiddag hob je precies het zelfde tegen Rina gezegd, durf ik te wedden. Rina?! Rina?! Hij herhaalt den naam als in duizeling. Tilijilflbaah weet hij zich in do ééne seconde, dat hij het woord zegt, zelfs niet meer to 'herinneren, wat die naam hem moet beteekenen. Duizelig slaat hij de hand aan zijn voorhoofd, ©n hij weet niet dadelijk de woorden te vinden, die hij zeggen wil. Zijn hart klopt luide. Zij heeft haar hoofd gebcgen. Willen we na«r den tuin gaan, vraagt za smeekend. Laten we nog eon oogenblik sa men praten, zegt ij. Even maar. Neen Johan! Ik wil niet meer heb je 't eens en voor altijd begre pen. Er heeft een g roede ommekeer in me plaatsgevonden. Hoe bedoel je dat? Je hebt toch niets gedaan, dat slecht is, Maiflhil- del Wanneer zij i.n den tuin komen, 'kan niemand aan hen zien, dat er iets is voorgevallen. Rina valt het op, dat zij tweeën elkander voortdurend mijden, en dit verscherpt den trot- sdhen trek op haar gelaat. Niets wil zo laten mei-kon... Ook zij schrijdt ongedwongen door de rijen der gas ten, en velen bespreken het zachtjes onder elkander, dat zij wel gelukkig moet zijn. Mathilde danst veel. Hot zware, zwarte ihaar, dat zij iu een Stevige wrong houdt, daalt in den roolijken dans telkens neer, of het in een kraohtigen vloed naar bene den zal stroomen. Haar wangen branden en wie haar lachenden mond ziet, haar schitterende oogen, kan niet bevroeden, dat zooveel tegen strijdige, smartelijke gevoelens in de ziel van het jongo meisje om den voorrang strijden. Wanneer bet einde van het feest na dert, heeft menigeen der jonge hoeren een vleiend compliment voor haar, dat ze jolig beantwoordt. Neen! geen mensch kan vermoeden, dat de drie jonge menschen den nacht slapeloos zullen doorbrengen. En toch is dat zoo! Het is hun een kwelling bij elkan der te zijn. Vroeger dan hij oorspron kelijk van plan was, besluit Johan 1 weg te reizen. Hij heeft Mathilde' niot alleen meer getroffen het jongo meisje gaat hem uit den weg. Maar twee dagen voor hij zijn to rngrois zal aanvaarden, wordt Rina 's avonds ongesteld, en ze gaat op haar lcamer rusten.... Mathilde en Johan zitten te zamen in het groote vertrek. Ze zitten tegenover elkander, zij houdt haar hoofd gebo- gen over wat borduurwerk. En don, innig, zoodat ze het werk op haar schoot doet terugzinken, om de weel de van zijn stem ten volle te genie ten. klinkt zijn stem tot haar door: Mathilde! ik hob je aliang wil len spreken. Waarover, snikt ze, jubelt 70. - Nee. stoot zo de kracht van dit woord terug, ik wil er in géén geval naar luisteren lk mag niet Johan. Waarom mag je niet? dringt zijn stem op haar in. Weet je dan niet, dat ik je.... Nee, spreek het woord niet uit. Ik kan niet met Rina gelukkig worden. Dat kun je wel. Alles kan... Ik zal sterk zijn, en daardoor zul je in slaat zijn alles te dulden. Je hebt je woord gegeven, ik ken Rina, zo zal je op den duur gelukkig maken.'Mij zul je ver geten. Hoe kan ik je vergeten?! Nooit zul je me weerzien. Still Nee, kom nu niet dichter-bij me. Ik ben vroeger slecht geweest, eerlijk wil ik 't bekennen. Ik heb gehoopt, dat jij je met mij zou verloven en de verloving met Rina zou verbreken. Langzamerhand heb ik ingezien, dnt ik toch een vreugdeloos bestaan zou leiden. Ik ben daarvoor geboren Maar toch wil ik zonder een lage daad mijn leven volbrengen. Ik heb je lief, zeide hij heesch. Ik kan en mag 't je niet wcer- zeggen, hernam ze met gebroken stem misschien zul je veel later nog eens een tecken van leven van me ontvan gen, dan ben je met haar getrouwd. Vergeet me. Dat kan ik nooit. Een droevige glimlach gleed over haar wasbleek, strak-getrokken ge laat. Een man vergeet op dien duur, zeide ze zachtjes. Een vrouw nooit. Voor een vrouw is het haar geheele levensgeluk dat verwezenlijkt wordt of verloren gaat. Rina trad het vertrek weder bin nen. Onderzoekend, even, zag ze van den een naar den ander. Op geen der twee gezichten kon ze iets lezen. Ik wil jullie tête-5-tète niet sto ren. zeide Mathilde glimlachend, ter wijl ze opstond. Langzaam ging zo naar haar kamer. Hoe ze daar lieert geweend, heeft geen mensch ter we reld ooit geweten. Eenige dagen later ontving Rina tot haar verwondering den navolgden brief: Lieve Rina! Als je dezen ont vangt, ben ik op weg naar Indië Zoo als je weet, had mijn vader op Java veel relaties, en ik heb besloten me daar op een of andere wiize een weg te banen. Het spijt me. dat ik door mijn plotseling besluit geen afscheid van je kon nemen. Groet jo verloofde van mij, en ook je lieve bloedverwanten. Ik hoop, dat jij en jo man 'heel gelukkig mengt worden. Wanneer ik uit overmoed of lichtzinnigheid of uit spotzucht, die me is aangeboren, je verdriet of hoe jv t noemen wilt heb aangedaan, wil je me zeker wel vergeven. Met har telijke groeten, en nog eens met de wenschen, dat je gelukkig moogt wor den. MATHILDE. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie deze rubriek betrefferde, gr'- aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 34 Telephoon 1543. Probleem no. 409, van A. Thouilleux, (Le Damier Uni- versel.) 1® m S? li H m Wk p§ m W m in 13 12 m m i m s m li 11 jjj si Bi .3 a 11 a a ui SS ie i n B m Wit Zwart schijven op 3, 4, 11, 12,13, 15,16, 17, 18, 19, 20, 24 Wit schijven op 27, 29, 31, 32, 33, 34,35, 37, 39, 41, 43, 45 Probleem no. 410. van Yves le Golf, (Le Damier Uni- versel). Zwart en 25. en 49. V® Zwart schijven op 2, 4, 8, 11, 13, 14,15, 16, 17, 18, 19, 21, 23 Wit schijven op 22, 24, 25, 27. 28,30, 31, 32, 34, 35; 36. 37, en SS. en 48.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 16