dorp leidde naar de bron. Ze letten
niet op het arme huisje, waarin twee
sidderende mehsclien zich hadden ge
borgen ze legerden zich om het fris-
sclie water. 7,9 lieten bun lederen zak
ken medegebracht uit 't diepe Zui
den neder in de onbezoedelde bron,
en ze dachten er niet aan, dat ze ge
vaarlijke smetstof voerden in de roer-
looze wel.
Den volgenden morgen braken ze
alweder op, en 't getrappel hunner
paarden was nauwelijks verdwenen,
of de meisjes en vrouwen van het dorp
kwamen schichtig bij de bron, en ze
vulden de kruiken en kannen, gelijk
ze gewoon waren. Ze praatten niet en
lachten niet. en scmber-zwijgend gin
gen ze naar do huizen terug... Tel
kens zagen ze ons als vreesden ze, dat
een ongeluk haar volgde in waar
heid was het, dat ze de ruiters vrees
den, die weerom konden komen, en
haar zouden kunnen overvallen. Toch
bleef deze angst als een mysterie in
haar bloed ei later, als zij aan dit
oogenbijk terugdachten, meenden ze,
dat een vale schaduw was gerezen uit
't. huis, waar Esther en haar vader
woonden. Ze verleiden het elkander
rillend, hoe daarna een vreeswekken
de verschijning, rood-gckleurd als
bloed, was opgewolkt vlak bóven de
verlaten hut, en geslegen naar den
tintelend-blauwe, hemel.
Men zeide, dat ook uit de bron een
vurige rook was opgestegen, en dat
er zich 's avonds een donkere gedaan
te aan den rand van het dorp had ver
toond. die een vreeselijke kreet had
geslaakt, en met dreigende gebaren
was nedergekomen en toen den vol
genden dae een vremv den weg naar
de bron weer durfde te ondernemen,
werd ze tegengehouden door een
vreemde kracht, die haar wegdreef
naar het dorn toe gelijk door een
nameloozen angst gedreven, kwam ze
bij haar kinderen aan. En zieteen
yan de kleine" lag neer in zware
koorts en twee dagen later was hij ge
storven.
Het moest wel waar zijn, dat sinds
"dien morgen al waren de ruiters,
verre in onbekende streken een on
heil zijn wreedste geweld bad gespan
nen, om bet. dorp te belagen. Want
niet alleen, dof de zwarte food, een
huiveringwekkend- ziekte, tientallen
rukten uit hun leven van vrede, en
gejammer weLte ïr. menige woning,
vroeger zonder leed, maar ook
bedekte een afschuwelijks uit
slag de lichamen van velen, die dan
eindelijk uit het dorp trokken, en
plaats vonden in een leprozenhuis...
Te midden van al dat ongeluk reed
de ridder va:: Rourloo ongedeerd uit.
Het scheen of geen enkele krankheid
het kasteel bezocht alle knechten
en maagden, die er werkten, bleven
ongedeerd Het viel ook allen op, dat
Esther en haar vader gespaard ble
ven, en er waren er al in den beginne,
dio mompelden, dat zij de schuld zou
dragen van alle ongeluk, geveerd over
dit mooie, lachende land. liet blijft de
vraag, of het jonge meisje eigenlijk
wel iets afwist van de groote smart,
die allen te lijden hadden, en wat den
jeugdigen ridder betreft, voor deze be
stond er niets dan zonlicht,, en hij
reed naar zij', verloofde met vroolijk
gemoed, en zijn pogen schitterden vul
leute, en zijn stem zong de liederen
van minstreel en troubadour, of geen
verdriet was in de streek, waar zijn
kasteel stond.
Jong ben ik, ei» eenmaal is de
jeugd, zei bij tot ziju bruid.
Maar smart kunnen wij lenigen,
antwoordde ze met zachte stem, en
troost brengen.
Zij volgde den raad van haar woor
den, en zij kwam in de hutten der ar
men en zieker-, en bracht er met haar
stem, en haar koele hand lafenis en
vrede, zooveel zij het vermocht.
En zij, die door haar werden gehol
pen in deze vreeselijke dagen, wisten
niet, hoe ze haar wel moesten prijzen...
De lijder zegende haar in de uren, dat
zijn lichaam het scherpste werd ge
kweld, en de angst voor den Dood het
wit van 't oog vergrootte en schuim
droesde langs open lippen. En wan
neer men een oogenblik, enkele secon
den, zijn eigen leed kon vergeten, mur
melde men een wensch van geluk voor
h&ar, die de besmetting trotseerde, en
niet angstig was voor cle vreemde
ziekte, al was ze een jonge bruid,
wier leven kostbaar was om der wille
van haar stil geluk. Het scheen of de
zwarte Dood haar spaarde, daar hij
niet breken ko.i een zóó machtig-won-
dervol leven.
De ridder van Ruurloo was onver
schilliger hij was voor de dorpelin
gen een wreed heer, en de ellende
roerde hem weinig. Roekeloos spotte
hij met alle vrees voor hem bestond
niets dan vreugde, en als in een roes
bekoog hij %icli in zijn lichtzinnige
jeugd.
Alleen wanneer hij Esther zagi, ui
dezen tijd, gevoelde hij zich onzeker,
en hij zette zijn paard aan tot meer
deren spoed. De wolken stof stoven
uit van de hoeven, en in een oogwenk
was hij uit het gezicht verdwenen,,
zóó joeg hij haar voorbij. Zij keek
dan even om, en groeier smart was
er dan in haar donkere oogen dan
een memsch kan verdrogen. Doch zij
zwegen tegen elkander, en zij lieten
het anderen over te zoeken, uit wel
ke motieven hun beider haat was ge
sproten.
Niet te lang meer, of 't, geheim zou
verteld worden van huis tot huis.
Een avond, dat Esther ging op den
weg naar de bron hoorde ze een lui
den kreet, en opziende, bemerkte ze,
dat een troep doi-pelingen haar
ouden vader medevoerden.
Hij heeft de bron vergiftigd,
schreeuwde een vrouw.
Hij en Esther hebben schuld, dat
zoo'n groot ongeluk gekomen is.
De ridder zal rechtspreken.
Laat er een paar bij de bron blij
ven, dat ipen ook de dochter vindt.
Zo moeten beiden sterren.
Zoek de geheele streek af ze
zullen er voor boeten.
Ze volgde de dorpelingen tot aan
het kasteel. Ze hoorde, tusschen de
boomen verscholen, hoe men haar
vader sloeg en hem met wreede sla
gen en woorden tot spoed aanzette.
Ze balde slechts onmachtig haar han
den tot vuisten, en wachtte 3Ü1 de
dingen af, die zouden komen.
De ridder van Ruurloo trad uiit de
poort en kwam de brug over, recht
aan, recht-toe naar den mishandelde
en zijn belagers.
Wat is hier te doen? vroeg bij,
Iiij en zijn dochter hebben de
bron vergiftigd.
We hel/ben het zelf gezien.
In den toren met hem in den
toren.
Laat hem den hongerdood ster
ven.
Geen trek spande in 't onbewegelijk
gelaat van den jongen ridder. Kort
beval hij:
De poort is open. Werp hem in
den toren en sluit de d:uren. Hij zal
den hongerdood sterven.
Genade, beefde de grijsaard.
Ze grepen hem vast en duwden
hem voort. Het meisje, dat tot dusver
had gewachl, bleef een oogwenlk
maar, roerloos staan. Nog eenmaal
zag ze om. Toen verdween ze in de
peillooze diepte van het uitgestrekte
woud.
Dienzelfden avond zat in de sche
mering der hooge z~f>l Claire alleen
in den hoogen stoel bij bet ven
ster. Ze wachtte haar beminde en
meende ieder oogenblik, dat ze hem
op den weg zou zien, wuivend niet
de hand. Iedere eTnstoring:, die het
late zonlicht nog tooverde over de
vlakte, was voor haar het glanzen
van zijn harnas, en ieder geluid de
klank van paardenhoeven, die regel-
matig-sneJ naderbij-kwamen.
Een dienaar trad binnen.
Er staat een vrouw aan de poort
die u wil spreken.
Mij wil spreken?
Zij verhief zich van haar zetel.
Gehuld in een sluier, die haar ge
laat bedekte, wankelde een jon»
ine.sje naar haar toe, en viel neer op
haar knieën.
Genade! genade! smeekte zo.
Voor mijn vader...
En ze verleide, hoe zij thuis-geko-
men was, vroeg in den ocotend, en
hoe men haar vader mode had ge
sleurd naar don toren, om er den
hongerdood to sterven. Doch niet
sprak ze er over, dat de ridder van
Ruurloo een onmeedoogend man
was, zonder hart en zonder geweten,
die haar trouweloos had verlaten,
en nu met valsche woorden de liefde
van Claire zocht dit geheim ver
borg ze. En de jonge gravin zeker
van haar macht beloofde haar, dat
ze dienzelfden avond met haar ver
loofde nog zou spreken.
Bij 't hooren van deze woorden
dat de ridder komen zou dienzelfden
avond trok ze den sluier vaster
over het donkere hoofd, en zonder
link of groet vluchtte ze weg.
Ze legde zich meer hij een soort
berin. een heuveltje waar een
liooge beuk stond, wiens takken al in
den - vr-cegen avond diepe duisternis
deden grenzen aan 't weifelend lioht
rondomme.
Daar waakte ze, tot ze de stem van
den ridder hoorde, die zijn paard
aanzette lot meerderen spoed. Het
jonge meisje bleef liggen lang uitge
strekt, tot alle geluid was verjaagd
en slechts de ruischende stilte van
den schemer haar omtrilde.
Nu zal ze 't hem vragen, dacht
en mijn vader is vrij, morgen,
als de zon opgaat.
verroerde zich niet. "Eindelijk
steeds nog angstig luisterend, stond
op, en met sluipenden tred ging ze
den nacht in, naar de bron....
Ze zag, toen ze 's morgens ont
waakte', ui't de verte, dat de dorpe
lingen er zich verzamelden.
Ze wachten op mij op mij,
peinsde ze. Laat ik hier blijven...
straks zullen ze mijm vader loslaten.
De vrouwen en mannen, weken
eohter niet. Het werd middag, avond
...nog had de ridder de gevangenis
deur niet geopend.
Esther bleef, tot het nacht werd,
haar plaats behouden. Slechts naar
één gedachte richtten zich de stroo-
mingen van haar geest; haar vader
leed dorst en honger, en zij kon hem
niet bereiken. Drie dagen en nach
ten achter elkander verliet ze de plek
niet dan 's nachts... Ze sloop naar de
bron, en schiep water in 't kleine,
steenen kruikje, dat ze uit haar huis
had gehaald. Den vierden dag be
greep ze, dat haar vader niet terug
zou komen, en den hongerdood zou
sterven.
Wat ze niet. wist, was, dat de jon
ge ridder zijn bruid had beloofd den
ouden man vrij te laten: uit wreed
heid allen ihad hij zijn belofte niet
vervuld en Claire geloofde in hem en
op den bruiloftsdag, die aanstaande
was. zou ze hem nog dankbaar ge
stemd Zijn, dat hij aan haar verzoek
had voldaan.
Er was bruiloft in het kasteel van
Bronckhorst. Geen Geldersche edel
man, of hij was genoodigd, en luide
klonken de stemmen en liederen, en
het glas werd geheven, en men
riep bet geluk toe aan bruid en brui
degom. Zonder dat iemand het had
gemerkt, was er een vrouw gekleed
in zwart gewaad binnengeslopen, en
ze stond tegen den wand, geluidloos,
als ware ze een schrikbeeld.
En eensklaps verstomde het woeste
feestgedruisch, en een stilte daalde
neer Ln de zaal, en een angst beving
allen.
De vrouw naderde en rtond bij het
jonge bruidspaar.
- Vrees niet, zeide ze en baar
stem klonk gesmoord, als was ze ver
vijderd ik kom van verre, en
heb gehoord van 't hooge feest, dat
hier wordt gevierd. Omdat ik in slaat
boil U lot van mensclien in hun hand
te lezen, ben ik hierheen gekomen,
en Jik vraag u, jonge ridder, uw hand
neder ie leggen op do tafel, do palm
naai' boven.
Lachend deed de ridder, wat de
vrouw hem had gezegd.
Zij boog zich over hem heen.
Nooit Ihebt gij den dood gevreesd,
riep ze plechtig, en de Dood zal u
vooreerst sparen, maar in eenzaam
heid zult ge leven. Nooit zult g® met
uw jonge vrouw samen gaan, maar
nadat :k van hier ben vertrokken,zult
ge uw paard bestijgen en wegrennen
als 'n razende. Nooit zult ge in dit
lan terugkomen.
De edelman lachte luid.
Dat is wal fraais, wat ge me
daar zegt, vrouw. Ik zooi niet...
Ze sloeg den sluier van haar ge
laat.
Esther, riep hij.
Ja Esther! Je hebt mij verraden
en mijn vader lallen sterven. Nu
wacht me mijn wraak.
Ze sloeg haar armen om hem heen
en kuste hem.
Raak geen mensch meer aan,
ridder van Ruurloo! Zadel uw paard,
zooals ik heb gezegd. Ik ben me-
laatsch en ik heb jou mijn melaatsch
heid mede gegeven. Zeg je vrouw
geen vaarwel, verlaat de zaal. Vloek
over jou.
Hij stond op, wankelde tot aan de
poort.
Voor zijn vrouw tijd had zioh te
verheffen en hem te naderen, vlucht
te hij weg en buiten sprong hij op
zijn paard.
Alles is uitgdkomen. zooals ik *t
heb gezegd, riep 't jonee mensje.
Zie! geen mensch kan hem inhalen,
niemand zal weten, waar hij is ge
bleven. Als een vergetene zal hij sller-
uii, een melaatse he als ik ook.
Niemand durfde haar aan te ra
ken. Zwijgend schreed ze uit de poort
en bij 't geluid van haar leprozen
klap weken de menschen schuw op
zijde.
Waar de ridder van RuutIoo is ge
storven, weet geen mensch ter we
reld.
Vrtend'chap.
Door WINIFRED GELUK.
„Rina! Rinal" En nog sens: „Ri-
i! Rina!" Het bleef doodstil in het
dennenbosch, geen zuchtje dreef door
de hooge rechte naalden, de zomer
warmte was diep-gedaald in de on
eindig wijde ruimte ailerwege. En
nog eens: „Rinal Rina!"
Langzaam stond aan het eind van
de dorpslaan een jong meisje op. Ze
legde beschuttend de hand tegen 't
voorhoofd, wachtte eenigen tijd.
„Rinal Rinal"
Ze liep veerkrachtig naar de rich
ting vanwaar de stem kwam. Einde
lijk kwam ze bij de kleine villa, waar
Mathilde, haar vriendin, haar wacht
te.
„Heb jij geroepen?" vroeg ze.
„Ja," zei Mathilde. „Er is iemand
aangekomen voor wien je je meer
dan gewoon interesseert. Johan..."
„Hoelang is hij er dan?"
„Twee uur."
„Hij schijnt zich zonder mij óók
wel vermaakt te hebben.
„Ik was bij hem," lachte Mathilde.
Rina zag haar aan, wendde onver
schilligheid voor. Ze haalde zachtjes
haar schouders op, zeide geen woord
meer tot haar spottend lachende
vriendin, en ging naar Pinnen. Ze
vond Johan in druk gesprek met haar
vader. Ze waren klaarblijkelijk met
een interessante kwestie Pezig. Ein
delijk sprak ze hem aan:
„Jo bent hier al een tijdje," zeide
ze, wat bitser dan ze van plan was.
„Al een paar uur, nietwaar? I Mathil
de heeft 't me gezegd."
Hij zweeg even, bedremmeld.
„Ik had ook nog met je vader te
praten
Eerst toen reikte ze hem de hand.
Iiij trok haar naar zich toe, kuste
haar koele voorhoofd, streek haar
over lieur haren, glimlachte. Het speet
hem eigenlijk wel, dat bij zoo langen
tijd met Mathilde had gesproken
l.iie i.oemue zich nu Rina's beste
vriendin, doch wanneer zij naar een
loer kon draaien, liet ze het niet na,
meende hij. Zelfs na den verlovings
dag had ze hem niet met 3-ust gela
ten, en verscheidene malen had men
Rina aangeraden, 'toch haar vriend
schapsbetrekkingen met Mathilde te
staken. Doch zij had trolsch 't hoofd
opgericht.
an haar jeugd waren MatMlde
en zij vriendinnen geweest. Mathilde
i 'n wees, en Rina'e hart, medelij
dend gestemd, had zioh reeds vroeg
aan het hulpbehoevende, troostzoe-
kende jonge meisje gewijd. Het was
een vreeand soort vriendsoliapl Want
eigenlijk sympathiseerden ze niet
met elkander, en slechts eèa zekere
sleur, naast den naklank van het
vroeger medelijden, hadden het ge-'
voel van vriendschap tusschen de
beide jeugdige meisjes doen beslaan.
Toen, een goeden dag, hadden ze
tweeën op een feestje Johan ontmoet,
en van dit oogenblik waren zij elkan
ders vijandinnen geworden, zonder
dat zo 't elkander durfden te beken
nen.
Rina was trötsüh, hooghartig, zij
geloofde niet, dat Johan Ihaar zou
kunnen bedriegen. Mathilde was tar
tend, spottend van aard in 't geheim
benijdde ze haar vriendin haar zon
nig geluk en het zij tot haar eer
gezegd onbewust streefde ze er
naar, Johan voor zich te winnen. Hij
beschouwde haar als een goede vrien
din van zijn verloofde, en slechts
was hij er gevleid door, dat ze :hem
zooveel opmerkzaamheden bewees.
Ook dien middag had hij zich g-.heel
door haar in beslag laten nemen, ze
was vroolijk, geestig, baar gesprek
had hem geboeid, en hij had haar
met meer dan gewone belangstelling
beschouwd. Daarom kon hij een lioh-
Lo verlegenheid niet onderdrukken,
toen Rina plotseling voor .hem stond,
en hem do hand reikte. Zij doorvoel
de die beschroomdheid oo&enhli'kke-
lijik, en, fier als ze was, wilde ze 'hem
niet toonen, welk een wreede pijn hij
haar had aangedaan.
Het was haar vader, die hot ge
sprek weder verder voerde. Iiij had
er niets van gemerkt dat er iels aan
de stemming haperde.
lik zal jullie tweeën maar alleen
laten, zeide hij uitgelaten. Jullie
zult zeker wol wat samen te praten
hebben.
Ze zwegen beiden. De deur sloeg
toe.
Ik heb met Mathilde alleen maar
over onverschillige dingen gepraat,
verdedigde hij zich.
Zij liet hem niet merken, iicezeer
ze ontstemd was.
Zullen we uitgaan? zeide ze ge
dwongen-lachend. Ik Iheb daar
ginds in 't dennenbosch een leuk,
stil. schaduwrijk nlekie gevonden.
Zullen we er samen heengaan?!
't Is goed, hernam hij.
Gearmd gingen ze 't 'huis uiit. In
het prieel stond Mathilde, die hen la
chend nawuifde. Toen ze echter de
kromming van den weg voorbij wa
ren, kwam er op haar gelaat een uit
drukking van monacht-ng, van liaat
bijna. Ze beot zioh de lippen tot bloe
dens toe... bleef nog even staan, ver
volgens met vasten tred volgde ze de
beide gelieven.
Terwijl ze tweeén dcor het woud
gingen, knapten de naalden op den
grond des te luider, maar, nadait ze
waren gaan zitten, triumfeerde de
stilt© ailerwege. Ze hoorden niet, dat
een ander Mat'hilde naderde,
zich in de gleuf, die zach langs
dien rand van het, bosch in zijn ge
heele lengte uitstrekte, ueervll ijde.
Ze kon zóó het gesprek, dat tusschen
beiden werden gevoerd, afluisteren,
en met greater opmerkzaamheid luis
terde ze toe, toen haar naam plotse
ling genoemd werd.
Was je kwaad, vroeg hij zacht
jes, dat ik eerst met Maühiide heb
gepraat. Re heb er werkelijk, werke
lijk niet aan gedacht...
Ik was niet kwaad, hertaalde
ze met welluidende stem. Ik hel)
het heel goed begrepen, dat ze je een
oogenblik in beslag iheeft genomen,
en dat je je toen niet dadelijk hebt
herinnerd dot ik op de wereld
as....
Ik ben toch voor jon gekomen,
zeide hij.
Ze kuste hem, ten eenig antwoord.
Maft lilde bedekte ha"r gezicht met
beide handen, ze voelde, hoe lanig-
m tranen langs haar wangen
Vloeiden. Had ze .Tohan da.n lief? Of
't sleoh'ts laffe ijverzucht dat
Rina gelukkig was en zij niet.
Telkens hoorde ze, hoe zij liefde
woorden tot elkander murmelden...
iedere kus was haar een lichamelijke
smart! Had ze Johan toch lief?
Maar Rina... haar beste vriendin...
Ze bedwong met moeite haar spo1!-
lust. Ze was toch wel-besöhouwd
haar beste vriendin. Was het niet
eigenlijk een verraad, wanneer ze,
uit louter lichtzinnigheid, haar wree
de spal verder ging spelen? Ja, ze
had het vaak opgemerkt, dat Johan
ook niet geheel onverschillig ten ha
ren opzichte was.
Het was zonderling... maar zij had
het gevoel, dat Johan en zij volko
men bij elkaar pasten. Ze klemde de
lippen, opeen. Als zij maar zoo rijk
was als Rinal Daardoor kwam het
zöker. Ze peinsde na. Neen- ze moest
eerlijk zijn, het eerlijk zichzelve be
kennen, dat was het niet. Het was
niet om Rina's rijkdom.
Rina had van jongs af meer geluk
gekend dan zij. Rina was hét altijd
meegeloopen op school, la'.er altijd,
nu ook weer. Rina was immers de
machtigste geweest, o! 't was voel
baar geen kunst, zoo hooghartig
door het leven te gaan. En van de
andere zijde... w e weet! of haar niet
de liefde toebehoorde rechtens
die nu aan Ihaar vriendin werd ge
schonken.
Het was geen gewone ijverzucht,
die haar bezie'de, het was wel ter
dege een srootsch gevoel dat ze
vroeger nooit had geleend wat
haar bloed hevig doorstroomde.
Angst cn smart Hoe zou ze het kun
nen verbergen, in de dagen, dat zij
bij ihaar vriendin logeerde. Als hij
haar aanzag, meest 'hij het kunnen
bemerken.
Mijn jongen hoorde ze Rina zeg
gen, ik vertrouw je met mijn hee-
ïe hart. Ik weet, dat je geen ander
lief hebt.
Het meisje, dat hen belu'sterde,
balde haar handen lot vuisten, en
hief ze dreigend naar haar. Toch
bleef ze eenige seconden roerloos lig
gen, en eindelijk, heed stil weende
ze... en ze weende nog langen tijd,
nadat de twee gelieven waren ver
trokken.
Avond! De tuin is a giorno verlicht,
de glans dier lampions, onbewogen
rossig, vloeit door de donkere lucht.
Het is feest in den huize, haastig zijn
eenige vrienden en buren uilgenoo-
digd, om Johan's bezoek feestelijk te
herdenken. Een paar hoornblazers,
uit 't nabije dorp, blazen de vroolijk-
ste danswijsjes, om het half uur hou
den ze op, am hun dorstige kelen te
laven.
Riina danst mot Johan, Mathilde
staat bij den grooten kastanjeboom,
in liet duister verscholen. Hierdi-ingt
geen enkele lichtschijn door.
Waarom is het leven voor den
eenen mensdh zooveel zwaarder dan
voor den anderen?
Ze durft den vrool ijlken kring niet
te naderen. Wat moet ze ook temid
den der jeugdige, jolige; opgewekte
menschen doen?l Niets heeft ze er
mede te maken.
Dan, plotseling, klinkt een stem
tot haar door. Ze beoff over haar ge
heele lichaam. Het is Johan, die na
dert.
Jij hier, Mathilde?! vraagt hij.
Zooals je ziet of liever niet
ziet, tracht ze te lachen.
Zoo'n knnnrvA -• 7,egt hij nu.
Kom, herneemt ze ernstiger,
daar hoef je me niet mee te vleien.
Ik vlei je niet. roent Ihij heesch,
ik meen werkelijk wat ik zeg. Jij
bent het mooiste meisje, dat ik tot
dusver heb ontmoet..
Vanmiddag hob je precies het
zelfde tegen Rina gezegd, durf ik te
wedden.
Rina?! Rina?! Hij herhaalt den
naam als in duizeling. Tilijilflbaah
weet hij zich in do ééne seconde, dat
hij het woord zegt, zelfs niet meer to
'herinneren, wat die naam hem moet
beteekenen. Duizelig slaat hij de
hand aan zijn voorhoofd, ©n hij weet
niet dadelijk de woorden te vinden,
die hij zeggen wil. Zijn hart klopt
luide. Zij heeft haar hoofd gebcgen.
Willen we na«r den tuin gaan,
vraagt za smeekend.
Laten we nog eon oogenblik sa
men praten, zegt ij. Even maar.
Neen Johan! Ik wil niet meer
heb je 't eens en voor altijd begre
pen. Er heeft een g roede ommekeer
in me plaatsgevonden.
Hoe bedoel je dat? Je hebt toch
niets gedaan, dat slecht is, Maiflhil-
del
Wanneer zij i.n den tuin komen,
'kan niemand aan hen zien, dat er
iets is voorgevallen. Rina valt het op,
dat zij tweeën elkander voortdurend
mijden, en dit verscherpt den trot-
sdhen trek op haar gelaat. Niets wil
zo laten mei-kon... Ook zij schrijdt
ongedwongen door de rijen der gas
ten, en velen bespreken het zachtjes
onder elkander, dat zij wel gelukkig
moet zijn. Mathilde danst veel. Hot
zware, zwarte ihaar, dat zij iu een
Stevige wrong houdt, daalt in den
roolijken dans telkens neer, of het
in een kraohtigen vloed naar bene
den zal stroomen. Haar wangen
branden en wie haar lachenden mond
ziet, haar schitterende oogen, kan
niet bevroeden, dat zooveel tegen
strijdige, smartelijke gevoelens in de
ziel van het jongo meisje om den
voorrang strijden.
Wanneer bet einde van het feest na
dert, heeft menigeen der jonge hoeren
een vleiend compliment voor haar,
dat ze jolig beantwoordt. Neen! geen
mensch kan vermoeden, dat de drie
jonge menschen den nacht slapeloos
zullen doorbrengen.
En toch is dat zoo!
Het is hun een kwelling bij elkan
der te zijn. Vroeger dan hij oorspron
kelijk van plan was, besluit Johan
1 weg te reizen. Hij heeft Mathilde' niot
alleen meer getroffen het jongo
meisje gaat hem uit den weg.
Maar twee dagen voor hij zijn to
rngrois zal aanvaarden, wordt Rina
's avonds ongesteld, en ze gaat op
haar lcamer rusten....
Mathilde en Johan zitten te zamen in
het groote vertrek. Ze zitten tegenover
elkander, zij houdt haar hoofd gebo-
gen over wat borduurwerk. En don,
innig, zoodat ze het werk op haar
schoot doet terugzinken, om de weel
de van zijn stem ten volle te genie
ten. klinkt zijn stem tot haar door:
Mathilde! ik hob je aliang wil
len spreken.
Waarover, snikt ze, jubelt 70. -
Nee. stoot zo de kracht van dit woord
terug, ik wil er in géén geval naar
luisteren lk mag niet Johan.
Waarom mag je niet? dringt
zijn stem op haar in. Weet je dan
niet, dat ik je....
Nee, spreek het woord niet uit.
Ik kan niet met Rina gelukkig
worden.
Dat kun je wel. Alles kan... Ik zal
sterk zijn, en daardoor zul je in slaat
zijn alles te dulden. Je hebt je woord
gegeven, ik ken Rina, zo zal je op den
duur gelukkig maken.'Mij zul je ver
geten.
Hoe kan ik je vergeten?!
Nooit zul je me weerzien. Still
Nee, kom nu niet dichter-bij me. Ik
ben vroeger slecht geweest, eerlijk
wil ik 't bekennen. Ik heb gehoopt,
dat jij je met mij zou verloven en
de verloving met Rina zou verbreken.
Langzamerhand heb ik ingezien, dnt
ik toch een vreugdeloos bestaan zou
leiden. Ik ben daarvoor geboren
Maar toch wil ik zonder een lage daad
mijn leven volbrengen.
Ik heb je lief, zeide hij heesch.
Ik kan en mag 't je niet wcer-
zeggen, hernam ze met gebroken stem
misschien zul je veel later nog eens
een tecken van leven van me ontvan
gen, dan ben je met haar getrouwd.
Vergeet me.
Dat kan ik nooit.
Een droevige glimlach gleed over
haar wasbleek, strak-getrokken ge
laat.
Een man vergeet op dien duur,
zeide ze zachtjes. Een vrouw nooit.
Voor een vrouw is het haar geheele
levensgeluk dat verwezenlijkt
wordt of verloren gaat.
Rina trad het vertrek weder bin
nen. Onderzoekend, even, zag ze van
den een naar den ander. Op geen der
twee gezichten kon ze iets lezen.
Ik wil jullie tête-5-tète niet sto
ren. zeide Mathilde glimlachend, ter
wijl ze opstond. Langzaam ging zo
naar haar kamer. Hoe ze daar lieert
geweend, heeft geen mensch ter we
reld ooit geweten.
Eenige dagen later ontving Rina tot
haar verwondering den navolgden
brief: Lieve Rina! Als je dezen ont
vangt, ben ik op weg naar Indië Zoo
als je weet, had mijn vader op Java
veel relaties, en ik heb besloten me
daar op een of andere wiize een weg
te banen. Het spijt me. dat ik door
mijn plotseling besluit geen afscheid
van je kon nemen.
Groet jo verloofde van mij, en ook
je lieve bloedverwanten. Ik hoop, dat
jij en jo man 'heel gelukkig mengt
worden. Wanneer ik uit overmoed of
lichtzinnigheid of uit spotzucht, die
me is aangeboren, je verdriet of hoe
jv t noemen wilt heb aangedaan, wil
je me zeker wel vergeven. Met har
telijke groeten, en nog eens met de
wenschen, dat je gelukkig moogt wor
den.
MATHILDE.
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie deze rubriek betrefferde, gr'-
aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 34 Telephoon 1543.
Probleem no. 409,
van A. Thouilleux, (Le Damier Uni-
versel.)
1®
m
S?
li H m
Wk p§
m
W
m
in
13 12
m
m
i m s
m
li
11 jjj
si
Bi
.3 a 11
a
a ui
SS
ie
i n B
m
Wit
Zwart schijven op 3, 4, 11, 12,13, 15,16, 17, 18, 19, 20, 24
Wit schijven op 27, 29, 31, 32, 33, 34,35, 37, 39, 41, 43, 45
Probleem no. 410.
van Yves le Golf, (Le Damier Uni-
versel).
Zwart
en 25.
en 49.
V®
Zwart schijven op 2, 4, 8, 11, 13, 14,15, 16, 17, 18, 19, 21, 23
Wit schijven op 22, 24, 25, 27. 28,30, 31, 32, 34, 35; 36. 37,
en SS.
en 48.