Imws Imilid 11 1 DE WEERSPANNIGE DERDE BLAD Zaterdag 9 Novemtier 1912 Maildienst naar Nod. Oost Indië. Do verzending van brieven enz. hooft deze week plaats als volgt: Over Marseille, Dinsdag 12 Novem ber. (Laatste busliehting 6 u. 15 min, 'b avonds). Tenzij op verlangen der afzenders wordt met deze gelegenheid geen cor respondentie verzonden voor Atjeh en Onderhoorigheden, Sumatra's Oost kust. Paleinbang, Riouw, Bangka, Billiton en Borneo. Over Napels. Woensdag 13 Novem ber. (Laatste buslichting 12 u. 15 m. namiddag). Over BrindJsi, Vrijdag 15 Novem ber. (Laatste buslióhting 12 n. 30 m. namiddag). Met deze gelegenheid wordt alleen verzonden correspondentie voor At jeh en Onderfooorigheden en Suma tra's Oostkust. Over Marseille Zaterdag 16 Novem ber. (Laatste buslichting 6 uur 40 min. 's morgens). Sumatra's Westkust en Benkoelen alleen op verlangen der afzenders, overigens correspondentie voor geheel N.-O.-Indië. Over Rotterdam, met de zoogen. Zeepost, Zaterdag 16 November. U-aatst© buslichting 2.35 's mor gens). Het port van met deze gelegenheid verzonden brieven bedraagt 5 cent per 20 gram, dat der briefkaarten 2 1/2 cent per stuk, en dat van druk werk 2 cent per 50 gram. Om nog met deze mail te kunnen worden verzonden moeten postpak ketten Vrijdag vóór 9 u. 30 m. des avonds ten postkantore bezorgd zijn. (Atjeh, Sumatra's Oostkust, enz. wordt met deze gelegenheid niet ver zonden). Wij doen uitdrukkelijk opmerken, dat bedoeld wordt de buslichting aan het Hoofdpostkantoor in de Zijlstraat. to 1 1° 1 c3 ,0 rt .2 d fj E 3 M 3 4.50 m. 7.26 m. 4.50 12.20 a. 1.49 a. 9.— 7.25 a. 8.40 a. 12 20 3.35 7.45 a. 9.35 9.40 a. 11.50 OM OriS HEEN No. 1614 £en gesprek met Ds. H. ran Broekhuizen. ii. We praatten over de viering van <ien Zondag onder de Nederlanders in Pretoria. Zoo streng al3 de Engel- sche Zondag in Engeland (de Engel- schen in Zuid-Afrika vatten het dik wijls heel anders op) is de Zondagvie ring er niet. maar toch wordt er op dien dag niet aan sport gedaan. Voor voetbal en tennis, hockey en cricket is de Zaterdag bestemd en Ds. Van Broekhuizen tennist nog. Vroeger speelde hij voetbal mee, niet het As sociation, dat hier gespeeld wordt, maar Rugby. „Dat vinden wij hier te gevaarlijk," merkte ik op, maar daarvan wou hij niet weten. „Och neen," vond hij, „jarenlang heb ik meegespeeld in de Springbokken, van wie de Engelschen zoo vaak ver loren hebben. Je hebt er meer je hoofd bij noodig, dan bij Associa tion, maai' ik heb er nooit een onge luk mee gehad, behalve eens toen m neus lusschen twee ï^iofden be kneld raakte. Ik weet nog, hoe bij een van die matches een rijke Boer zei: „voor elk Engelschman wat jou gooi geef jou een pond." Nu, er is dien keer menige Engelschman te gen den grond gegaan. En nu nog vragen de Zuid-Afrikaners tc Am sterdam of ik voetbal met hen mee speel, inaar ik denk, dat de Nederlan ders een voetballenden dominé wel vreemd zouden vinden, niet?" Hoewel ik dat niet ontkennen kon, gaf ik te verstaan, dat wij aan een buitenlander veel vergeven. Over do geschiedenisboekjes, die de Engelschen op de scholen uitgeven, had Ds. Van Broekhuizen tot een hooge autoriteit gezegd: „Denkt u, dat de Zuid-Afrikaner® die leugens zullen gelooveri? Wees maar zeker, dat de geschiedenis van den oorlog 'aan de kinderen verteld zal worden door de moeders. Hot land is vol herinnerin gen. Als wij er doorgaan, dan zien wij de kopjes weer: daar hebben we gevochten, ginds hebben we gelegen, bier ligt mijn broer begraven, daar rust mijn zuster. En de Boeren pra ten nooit met de Engelschen over den oorlog. Als u kwam en ze kennen u niet, dan zwijgen ze ook, maar wan neer ze u naderhand kennen en ver trouwen, dan beginnen ze te vertel len. Mocht de man zich vergissen, dan verbetert de vrouw het verhaal, want zij weet het niet minder goed, de Boerenvrouw, de kracht van het Afri- kaansche volk. Menige Boer, die met zijn geweer naar de hoeve terugkwam en maar liever handsopper wor den wou, is door zijn vrouw terugge jaagd naar den troep. Ja, de Boerenvrouw is een krach tige steun voor de Boerenzaak. Maar wat wij in Pretoria zoo noodig heb ben, is een eigen gebouw, waar wij de jonge mannen kunnen vereeni gen. Daar hebben we geen geld ge noeg voor en ik kom in Nederland ook probeeren, of ik daar niet wat steun voor krijgen kan. Er gaan nu jongelui voor ons verloren, omdat ze naar de Engelsche clubs gaan: daar spreken ze Engelsch, lezen Engelsch, denken op 't laatst Engelsch. Voor den grond, die zoo duur is in Preto ria, hebben we 3000 pond betaald en daar is nog een hypotheek van 1000 pond op maar nu zijn de middelen ook uitgeput. Meermalen zijn mij door Engelschen aanbiedingen ge daan om samen een gebouw te stich ten, onlangs nog door een rijke En gelsche dame. „En welke taal moet daar dan gesproken worden?" vroeg ik. „W e 11, English of course (natuurlijk Engelsch)" zei ze. „Dank ja wel", zei ik, „wij kennen Engelsch, maar jelui moet ons dan ook maar in 't Hollandsch verstaan." En dat kunnen ze niet, ziet u, want een En gelschman kan geen andere taal leeren, daar staat zijn mond niet naar. Onze taal, daar moeten we op steunen." „En," zoo voegde hij er bij in dat eigenaardig mengelmoes van hoog-Nederlandsch en Afri- kaansch, dat hij voortdurend sprak: „als ons 2000 pond heeft, kan ons be gin." Het was een lust om van dezen strijdlustigen predikant het onwrik bare vertrouwen in do toekomst te hooren. De groote moeilijkheid, ver telde hij, zit in de naturellen-quaes- tie: het is onmogelijk, den Kaffer te behandelen als een gelijke, daarvoor is hij -veel te weinig ontwikkeld. Maar gelukkig heeft de Boer, in tegenstel- ling met den Engelschman, zijn ras zuiver gehouden." Er brandde op dien kouden Donder dagmorgen geen kachel in de kleine studeerkamer, maar dat hinderde niet, er was iets verwarmends, iets begecsterends in de woorden van den jongen predikant, die daar zoo stil voor zich heen zat te praten, om dat het binnen de nauwe begrenzing van de muren niet harder behoefde, maar van wien zijn aandachtige hoor der zich zoo voorsteilen kon, dat die stem kon schallen en daveren op zijn tijd, in kerk en vergaderzaal. Die be zieling heeft hem bijna jaren gevan genisstraf gekost. Toen hij op zeke ren dag m de kerk bad voor Paul Kruger en voor het arme verdrukte en vertrapte volk van Zuid-Afrika, zag de Engelsche justitie daar hoog verraad in en verwees hem naar de rechtbank. Had hij in Kaapstad te recht moeten staan, dan zou een En gelsche jury hem de stoutigheid ze ker ingepeperd hebben, maar te Wor cester bestond de jury uit Hollan ders en die zagen in zijn daad zoo'n schrikkelijk feit niet. Strijd is cr nog altijd, zooal niet met kanon en geweer, dan toch in onder wijs en opvoeding. De Afrikaner wil niet Engelsch worden, Afrikaner wil hij blijven. Er is mij verteld van een familie waar de kinderen als ze heel ondeugend zijn, in den hoek moeten staan met een penny om den hals, met het borstbeeld van den En gelschen koning er op, als straf. De Boeren maken zich vrij van den En gelschen invloed, ook op handelsge bied daar ze coöperatieve vereeni- gingen stichten om niet meer te moe ten koopen bij den Engelschen han delaar. En de Engelschman, of hij 't graag doet of niet, gaat naar de tuinpartijen van Louis Botha, in het zelfde huis te Groote Schuur, dat Ce cil Rhodes voor een Engelschen mi nister-resident heeft laten bouwen. Die langzame, maar zekere verrij zenis van een ras, dat voorgoed ter aarde geworpen scheen, mag ons in Nederland verblijden. Wat daar de Zuid-Afrikaner doet, is werk van den laaien en vasthoudenden Nederlan der. Bismarck wist het wel, toen hij zei, dat Holland gemakkelijk te ne men, maar niet te houden was. De waarheid daarvan heeft Engeland nu met Zuid-Afrika ondervonden. Daarom ook zou ik ieder die kan komen, willen opwekken tot den gang naar de vergaderzaal, op Woensdag den 13den. Een groot vriend van Zuid-Afrika schrijft mij nog het vol gende over D®. Van Broekhuizen: „Hij heeft hier na den oorlog eens gepreekt en het was een indrukwek kende noodkreet over een verslagen volk. Ook heeft hij hier verleid, zoo maar gewoon in zijn Afrikaansch Nederlandsch, van zijn ervaringen in den oorlog en het deftige Teyler- publïek heeft geschaterd over den hu mor van zijn verhaaltrant. En te Ant werpen was hij het weer, die het pu bliek tot tranen roerde bij het laatste Taal- en Letterkundig Congres te Antwerpen en bij de vele woor den daar gezegd, was hij een van de weinigen, die tot het gemoed sprak, evenals hij kort geleden te Amster dam bij 't genoemde Feestmaal kort maar krachtig zei wat hij te zeggen had, onder groote toejuiching van de aanwezigen. Naar zoo'n man te luisteren moet wel een groot geestesgenot zijnl" Toen ik met een woord van dank van hem afscheid nam, zeggende dat ik zoo graag het land eens zou zien, gaf hij in zijn aardig Afrikaansch ten antwoord: ,,'t Beste is: jij kom kuierI" Ja wel. De dagelijksche gang is naar de Groote Houtstraat, maar de weelde om een belangwekkend land en volle zelf te gaan zien en spreken, kent een Haarlemsch journalist niet. J. C. P. De oorlog op het Balhan- Schiereiland v. Turkije heeft den oorlog met ge wild. Nog gebonden aan handen en voeten door Italië, hebben de Turken •net vrees de dreigende houding van hun grensstaten en de mobilisatie in die landen waargenomen. Zelfs den 8en October, één dag voor de oorlogs verklaring van Montenegro, nam men in Konstantinopel het oorlogsgevaar nog niet ernstig op en bleef incn rus tig tegenover de zeer uitdagende hou dingen van Bulgarije, Servië en Mon tenegro. Nog steeds werd in Turkije gehoopt op een interventie der mo gendheden-, waartoe ook reeds door Frankrijk het initiatief genomen was. Ook om aan de BaJkan-slaten te ge- moet to komen, besloot de Porte den 7en October de wet van 1830 op het vïlajet-bestuur eindelijk te gaan toe passen. Het bericht; van dit besluit werd met levendige vreugde in Euro pa begroet, omdat men vermeende, dat daardoor hei oorlogsgevaar voor een groot deel geweken was. Poincaré raadde, naar aanleiding van dut be sluit, de gezanten van Bulgarije en Griekenland gematigdheid aan en naar verluid wordt, schijnt Servië wel ooren gehad te hebbeu voor het be houd van den vrede. Totdat, als een donderslag uit wel is waar bewolkten hemel, de mare over Europa heenrol- de Montenegro heeft Turkije den oor log verklaard. Die stap leek, met het oog op de zwakheid van dat land, zóo ontzettend brutaal, dat men onmid dellijk de conclusie kon maken, dat dio handeling in afspraak geschied was met de overige Balkanstaten en in Konstantiiiopei voedde men de mee rling, dat die oorlogsverklaring ge schied was om een interventie van de mogendheden te beletten. Toen was hel ook met het geduld der Turken ge daan. Het land ingehouden „Jaschas- syn Harb" (leve dc oorlog) weerklonk door heel Turkije, ia de overtuiging, dat slechts eei oorlog het uit die nij pende positie kon redden. Eerst den 17en October richtte de directeur van het Turksche ministerie van buiten- landsche zaken eer. nota aan het Bul- gaarsche- en Servische gezantschap, waarin de mobilisatie en de samen trekking bij de Turksche grenzen van het Bulgaarsohe leger, de dagelijksche aanvallen op ferten en stellingen langs de grens de inmenging in bin- nenlandsche zaken van het Turksche rijk en de onaannemelijke en ongepas te eischen van de Bulgaarsohe regee ring, als zoovele oorzaken genoemd werden, die het onmogelijk maakten den vrede tusschen Bulgarije cn Tur kije, te bewaren. Ingevolge daarvan, werd dan ooi: den gezanten aange zegd, om Turkije zoo snel mogelijk te veriaten, eu aau de Turksche gezan ten bij de onderscheidene mogendhe den werd gelast mede te deeleu, dat Turkije van nu af aan, zich in oorlog beschouwde met Servië en Bulgarije. Den volgenden dag, 18 October, ver klaarde ook Griekenland den oorlog. Uit alles blijkt, dat Turkije gaarne interventie van de mogendheden had gewild, dcKih dat de andere Balkan staten, zoo het heette, om nu einde lijk de uitvoering der hervormingen te verzekeren, het zwaard niet lan ger in de scheed© konden laten. De wegen der groote politiek zijn duister en wij, buitenstaanders, stellen ons «elf vragon, waarop eerst later, na' het verschijnen van oen blauw-, geel- of ander gekleurd boek, de antwoor den gegeven kunnen worden. De vraag, die wel op het oogenblik van het meeste belang is, is deze zal de oorlog tot den Balkan beperkt blijven, of zal er eene groote botsing volgen van de mogendheden in het Westen Voorloopïg willen wij hopen, dat deze «vraag in de naaste toekomst ontken nend beantwoord zal worden. Dadeliik na l>et uitbreken van de vijandelijkheden tusschen Montene gro en Turikije werd aan de grenzen van beide rijken het moorden en roo- ven, dat daar sinds jaren schering en inslag is, nu met onbeschrijflijke woe de en wreedheid op grooler schaal voortgezet. Ook bleek aldra, dat de Albaneezen, of tenminsie de Malisso- ren, geenszins met geestdrift hunne grieven tegen de Turken zouden la tten zwijgen, nu het gemeenschappe lijke vaderland in gevaar was. In drie colonnes overschreed het Montene- grijnsche leger de grenzen, om in Al banië en in de Sandsjak binnen te vallen. Met de Turken, die langs de grenzen wachtposten van mindere en meerdere sterkte bezet hadden, wer den bloedige gevechten geleverd. De Zuider-colonne stootte het hoofd te gen Skoetari, waar een taaie weer stand geboden .wordt door de Turk sche bezetting (op een 350 M. hoogen berg slaat de citadel Hendok, die de stad bestrijkt). Al die gevechten ken merkten zich door een buitengewoon hoog percentage aan verliezen, daar de Montenegrijnen in die eerste ont moetingen door hun doldriftig voor waarts gaan, eerst d.e vreeselijk© uit werking van de moderne vechtwape- nen moesten ondervinden, om tot be- fcinming te komen. De middelste colonne rukte voor waarts tot Toezi, waar zij in contact kwamen met 9 bataljons Turken, en de Noordelijke colonne bereikte den Men October Berana, dat zij aanvie len en omsingelden. Daar de opera- tiën op 't oorlogsveld bij de Montene grin osche arrens wel geen beslissend en invloed zullen hebben op den uitslag van den oorlog, zullen we de strijden den aldaar voorloopig verlaten eu nu een oveinzicht geven van de opstellin gen van Turken, Bulgaren, Serviërs en Grieken. In het Oosten van Turkije, hoofd zakelijk bij en ten Zuiden van Adri- anoipel staan, bij het uitbreken van den oorlog, 200.000 Turken. Meer Westwaarts tusschen Adrianopel en Uskub bevindt zich gedeeltelijk ver spreid, eene afdeeling onder Al. Ne- dir, ter sterkte van 40.000 man en bij Uskub onder Zeki pascha 100.000 man met eene gedetacheerde afdee ling ten Zuiden van die plaats onder David pascha. Aan de Grieksche grens staat een korps ter sterkte van 30.000 man onder de bevelen van Bas sin Faschin. De Bulgaren hebben hun hoofd macht geconcentreerd ter sterkte van 250.000 man en zijn in opmarsch in de lijn SofiaAdrianopel, verder een korps van 50.0(0 man ten Zuiden van de hoofdplaats. De Servers trekken in drie colon nes in zuidelijke richting naai' de Turksche greus. De Grieken, (60.000 man) zijn ge concentreerd opgerukt naar de Me- loena-pas, richting Elassone. Uit deze gegevens lest men den of fensieven geest diïe de verbondenen be zielt. Van een innemen van stellin gen, om de Turken het binnendrin gen over de landsgrenzen te beleden, geen sprake, langs de geheelo kae wordt met enorme krachtsinspan ning voorwaarts gegaan. Dat onstuimig voortrukken heeft de geheele wereld verbaasd. Ofschoon het moreel der verbondenen, door de eerste voordeelen, die zij behaalden, aanzienlijk wus gestegen, was bet toch niet te verwachten, dat hun élan van dien aard zou zijn, dat de vlug heid van hunne operatiën hunne doodsverachting en moed zou ©vena ren. Van tactisch handelen is m. i. geen sprake geweest. Dat de ontmoe tingen z;oh zoo snel afspeelden, is dan ook alleen toe te schrijven aan den woeslen drang naar voren van de verbondenen en aan het waar schijnlijk zeer slecht gebruik van de vuurwapenen aan Turksche zijde, (gebrek aan munitie, slechte eoca- dreering). In een „Times'-correspon- dentie las ik, dat de aanvallers hun ne geweren wegwierpen en er met den dolk op los gingen. Soms h adden de Turken door 't onstuimige van den aanval geen ijd om de bajonet ten op de geweren te planten. Dat snelle oprukken van de Bulgaren en Serviërs heeft waarschijnlijk nog wel een andere reden, nl. de bezwaren die verbonden zijn aan het opvoeren van voorraden levensmiddelen en munitie. Bij zoo'n snellen opmarsch, door een landstreek met vvenig ver keersmiddelen kan van eene behoor lijke verpleging van zoo'n greoté troepenmacht geen sprake zijn. Daar om moest het tempo van voorwaarts gaan bewaard blijven, om zoo spoe dig mogelijk de behoeden te gaan be vredigen iu het land van den vij and, waar men rei trouwde alles te vinden wat men noodig had. Hoe zal het gegaan zijn bij die run, met de gewonden, die naar het ach terland vervoerd moeten worden? Ge brek aan transportmiddelen en we gen, doen vermoeden, dat van eene behoorlijke verpleging der zieken niet veel terecht zal zijn gekomen. En des te nijpender wordt die vraag, waar het betreft de gewonde Turken, in handen gevallen van hunne vijan den. Wat zal het lot van deze onge- lukfeigen geweest zijn? C. J. A. KRUIJT. Amsterdamsche Kout XLIX. Justitie en Politie. In mijn vorigen brief had ik het over do politie-uiscussics in onzen Raad bij gelegenheid der begrootings- debatten, en ik stipte daarbij aan dat toen de politie ter sprake was o.m. geklaagd werd over de weinige zorg, die deze besteedt aan een onbelem merd straatverkeer en in 't algemeen over de slechte handhaving der orde op straat. Ik kotu daarop thans nog eens te rug, omdat dit een schoont gelegen heid is te wijzen, op de weinige mede werking, die de politie soms van de justitie, met name van enkele ambte naren van het O. M. bij het kanton gerecht ondervindt. Zeker, er is bij de politie en bij de politie-toestanden in Amsterdam veel aan te merken. Ik behoef dus ook niets terug to nemen, van wat ik schreef daaromtrent, maar billijk heidshalve moet ik thans ook 't licht laten vallen op_ eou andere zijde van de zaak, nL op de wijze waarop bij 't kantongerecht de politiezaken som tijds worden behandeld. Zoo gaan, om maar iets te noemen, van de tien processen-verbaal, die de verkeers-regeling betreffen, er acht naar het hoofdbureau van poli tie terug en niemand hoort er meer iets van. Wordt er wél gevolg aan- j gegeven, dan krijgt de politieman, dio het indiende een vragenlijst ter be- antwoording, om van te rillen en te beven. i Een venter is b.v. bekeurd omdat hij in strijd met de politieverordening met zijn kar stilstond tor plaatse waai* dat verheden is, en niet op aan maning der politie ..doorliep". De ambtenaar O. M. bij het kanton gerecht ontvangt het proces-verbaal, en zendt naar de politie een ellenlan ge vragenlijst, waaronder vragen als b.v. dezo: „Hoe lang had de man er gestaan?" „Bracht het moeilijkheden in het verkeer?" „Was het nu wel zoo noodzakelijk, dat er proces-verbaal werd opgemaakt?" Enfin, tal van vra gen, die, in dien de polilie-ageijf.cn cr zich op zouden moeten trainen ze to beantwoorden, hun geen tijd zouden overlaten om al het andere, dat toch ook tot hun plicht behoort, goed tc vermelden. Dit is natuurlijk in de eerste plaats al niet bevorderlijk aan he; res pect voor de politie. Er komt dus zoo langzamerhand een geest van „be keur maar raak, ze doen er toch niets aan." Niet minder bedenkelijk is het feit. dat sommige ambtenaren O. M. bij het kantongerecht zich op den zetel van den gemeentelijken wetgever plaatsen. Soms wordt de vraag ge hoord: is dit of dat nu zoo erg? Was het nu noodig, dat de gemeente daar voor een bepaling in de verordening vaststelde? Het sterkst wel is dit aan 't licht gekomen ten opzichte van de veror dening op de winkelsluiting. Gebleken toch is, dat van de 1100 overtredingen er slechts... 87 vervolgd zijn. Een en ander trok reeds een jaar geleden de aandacht van autoriteiten en er is indertijd een conferentie ge weest, ik meen tusschen den burge meester, den officier van justitie cr> de ambtenaren van net O. M bij het Kantongerecht. Deze conferentie heeft al bitter wei nig succes gehad, want enkele ambte naren gaan nog maar lustig door hun opvattingen in de plaats van de ge meentelijke verf ideningen te stellen. Een. kras staaltje neg. Niet zoo heel lang geleden kwam tn de Jodenbuurt een erkeersbelemme- ring voor, en daarbij had het een haartje gescheeld of er waren ernsti ge ongelukken gebeurd, waarbij mis schien verscheidens menschenlevens te betreuren gewees' zouden zijn. Er werd proces-verbaal opgernuakt door de politie, doch de ambtenaar van het O. M. bij bet Kantongerecht ging niet tot vervolging over. om datde overtreding geen ernstig ka rakter droeg, j Ook een opvatting I Nu wete men dat poging tot over treding niet stiafbaar is. Er moet dus eerst wel degelijk en geheel in den vorm overtreding geconstateerd zijn. En dan zou die, volgens liet O. M., nog een ..ernstig karakter" moeten dra gen De opmerking is van pas, dunkt mij, dat een overtreding, die een ernstig karakter draagt in de meeste geval len geen overtreding, maar een mis drijf is. Op dergelijke wijze wordt de poli tie.... ontmoedigd. Dat ban niet an ders Gaat zich bij het publiek de mee ning vestigen, dat op de processen-ver baal toch geen acht g-tslageu wordt, dan neemt hel aar tal der overtredin gen toe en do eerbied voor het gezag verdwijnt. Het zou dus zeer zeker wenschelnk zijn, dat de officier van justitie zijn ondergeschikte", ambtenaren bij het Kantongerecht opdroeg niet zelf als gemeente-wetgever op te treden, maar mede te helpen, dat de door den ge meenteraad vastgestelde verordenin gen ook worden nageleefd. Maar nu de keerzijde De tijd ligt achter ons, dat de Am sterdamsche politie-mar.nen premies kregen voor de processen-verbaal, die ze maakten. De vraag is echter of het kwaad thans niet in anderen vorm toch is blijven bestaan. Immers, bij de politie bestaan be- looningen, nl. in den vorm van gra tificaties en straffen, bv. als straf- idienst. Booze tongen nu fluisteren, dat bij de beoorxloeting of de politie agenten voor belooningen in aaiimer- k.ng komen rekening gehouden wordt met bet feit, of de betrokken man al of niet veel overtredingen heeft geconstateerd, terwijl ook min der spoedig gestraft zou worden, als het iemand geldt, die veel overtre dingen geverbaliseerd heeft. Hoe dit echter ook zij, het feit '3 niet te ontkennen, dat er over-ijvori ge agenten zijn, die maar rank verba liseeren. Ik eb langen tijd achter een de strafz'ttingen van het kanton gerecht bijgewoond en er me dikwijls over verbaasd en geërgerd voor welk© feuiliston (Naar het F r a n s c h). 10) Dit gesprek had precies plaats on der den notenboom, waarop Leonard nog zat en de laatste had dan ook woord voor woord verstaan. Hij on derschatte den ernst en de gevaren van zijn toestand niet; niet dat hij zich angstig maakte voor zichzelf, maar het ging om den naam van Vie- toire en dien van brigadier Marin. Als de jonge man werkelijk 's avonds laat op het grasveld van de brigade gevonden werd. dan zou zeker ieder een de waarheid raden, en wie weet wat hel gevolg zou zijn van die ontr dekking voor de mcnsclien wier ge luk en rust hem zoo dierbaar waren. Dat moest hii tot iedoren prijs ver mijden; maar hoe? Zijn vervolgers waren tot nu toe voortdurend lus- eclinri hem en dal deel van de heg, waarover hij zijn vlucht kon nemen. Zijn lichaamskracht gebruiken was onpractisch; hoe sterk en boe stoutmoedig Leonard ook was, hij kon niet hopen aan drie sterke en in vechten bedreven mannen te ontsnappen-, bovendien zou hij dan in elk geval worden ojigemerkt en herkend en dan bleef het resultaat hetzelfde. List was dus het eenig mo gelijke, en het werkzame brein van Bouvet trachtte een middel te vin den om aan deze verlegenheid te ont snappen. Wat hem vooral hinderde, was het licht waarmede Cabuchard voorzichtig liep, om zijn weg en die van zijn kameraden tc verlichten. Geen poging om te vluchten kon in het werk gesteld worden zoolang dat lastige licht niet was gedoofd. Bo vendien kon elk oogenblik een der stralen de aanwezigheid van den ar men minnaar verraden, in weerwil van het dichte gebladerte. Al ver scheidene malen had Lahourot de oogen opgeheven en ze voortdurend den kant van Leonard uit gericht. Hij had geen tijd te verliezen, er moest een besluit worden genomen. Op het oogenblik waarop Cabu chard voortdurend grommend over het ruïneeren van zijn bloemen, om den notenboom heenliep, waarin Leo nard zat, sloeg een lange tak alsof hij door den wind bewogen werd Cabu chard in het gelaat en de kaars ging uit. Domoor I riep Labourot woedend uit. Do gendarme-bloemist was op het eerste oogenblik geheel van zijn stuk gebracht door deze plotselinge duisternis; hij trachtte zich reken schap te geven, of dit door louter toe val kwam of een streek was van een oi zichtbaren vijand, toen de beleedi- gende uitroep van Labourot zijn aan dacht uitsluitend lot zich trok. Wie noemt mij daar een domoor? riep hij woedend uit; wat drommel 1 ben jij dat, Labourot? Well getuigt het dan misschien van gezond verstand, om het licht op dit oogenblik te laten uitgaan? Steek het vlug weer aan, of de deugniet, dien wij vervolgen, zal ons nog ont snappen. Laat hem ontsnappen, het kan mij niet schelenImaar jij hebt mij beleedigd, Labourot; jij hebt Ca- buchurd, een soldaat van Marengo eri Austerlitz beleedigd... je moet mij voldoening geven, mijnheer I Wanneer je maar wilt; maar steek nu voor den drommel je kaars weer aan. Ja, maar je noemt mij een dom kopWelnu 1 morgenochtend zul len wij elkaar ontmoeten over de Etoile-Verte; ik kies de sabel. Dat is afgesprokenmaar de kaars; de kaars! Ik zal het wel even doen, zei de Doffer; houdt beiden je oogen goed open, terwijl je hier blijft wachten... Ik kom onmiddellijk terug, het is alleen maar om een vlammetje van een lucifer te doen. En hij liep haastig het huis bin nen. Het oogenblik was gunstig en Leo nard aarzelde dan ook niet om zijn geluk te beproeven. Cabuchard riog altijd vervuld van de beleedigende Woorden, die hem waren toegevoegd, waarvoor hij voldoening wilde heb ben, scheen niet meer aan den nach telijken verwoester te denken en ging voort met allerlei verwenschïngen aan het adres van Labourot te uiten. Dan bleef Labourot nog over, die met de karabijn in zijn vuist onver schillig luisterde naar de uitdagin gen van zijn kameraad, en die opziijn qui-vive was; maar de duisternis was ondoordringbaar en een brutale po ging had kans op succes. Plotseling hoorden de twee gendar men een soort van ruischen in de bla deren boven hun hoofden. Op het zelfde oogenblik boog de tak die zich het eerst bewogen had tot op den grond; van het uiteinde sprong een gestalte die snel naar het andere ein de van het grasveld liep. Cabuchard, een man van langzame en stijve be wegingen, bewoog zich eerst niet en stelde zich tevreden met op dezelf de plaats te blijven slaan vloeken. Maar Labourot begon dadelijk den vluchteling te achtervolgen, terwijl hij uitriep: Daar is hij, de rekel! vlugl vlugi anders ontkomt hij ons nog. In drie sprongen was Leonard het grasveld over, maar bij de dichte heg aangekomen, waar hii overheen moest, had hij een oogenblik van groote verlegenheid; hij vond den overgang niet terug, dien hij op den heenweg gemaakt had door twee tak ken van elkaar te buigen. In dien tijd won Labourot, die zonder eerbied voor het tuintje van Cabuchard maar doorholde, terrein en holde in rechte lijn op den jongen man af, die niet meer door de gezegende schaduw van de groote hoornen beschermd werd. In dit hachelijk oogenblik wist Bou vet niets beters te doen dan zich op den buik te gooien en zoo voort te kruipen door het hooge gras, om den zoo begeerden doorgang te vinden. Nu werd Labourot, toen hij zijn tegenstander verdwijnen zag, op zijn beurt gedwongen zijn stap in te hou- 'ii, om te besluiten hoe hij nu het zekerst verder zou gaan. Terwijl hij nog aarzelde, kwam er beweging in her gebladerte van de heg voor hem, hij hoorde een gekraak van takken en hekwerk. Dat was Leonard, die eindelijk gelukkig den doorgang had gevonden en die zich nu met kracht tusschen de twee doornstruiken heen- werkte. Nog een seconde en hij zou veilig voor alle vervolging zijn. Labourot raadde dit waarschijnlijk resultaat cn hij knerste van woede op zijn tanden. Het was geen dief die men daar op het grasveld van de bri gade gevonden had! Hij nam zijn geweer van den schou der en gaf vuur, bijna zonder dat hij zichzelf er recht van bewust was. Geen kreet deed zich hooren en toen de rook van het schot was opge trokken, was alles verdwenen. Op hetzelfde oogenblik hoorde men hoe er vensters in huis geopend wer den sn hoe een vrouwestem wanho pige kreten uitstiet. De Doffer kwain met een nieuw licht locgeloopeti. Hél Labourot, wat gebeurt er toch? vroeg hij, op wien heb je ge schoten?Jc hebt stellig den bri gadier wakker gemaakt, en de juf frouw staat boven voor baar venster en zingt daar een aandoenlijke ro manceWij zullen hier gauw be zoek krijgen. Geef mij je licht, zei Labourot op levendigen toon, terwijl hij hem haastig de kaars afnam. Hij liep snel naar de heg en zijn kameraden volgden hem. Aan den kant van het grasveld zag men geen ander spoor van den vluchteling dan voetstappen en neergetrapt gras; maar aan den anderen kant lagen versche bloeddruppels op de verdorde en droge bladeren. Zoo! dus ik heb hem wel ge raakt, zei Labourot met voldoening, ofschoon zeker niet in zijn beencn Hij heelt het hazenpad gekozen, maar men zal hem wel terugvindenHet is niet de moeite waard hem te vol gen. Den volgenden morgen vertrokken do lotelingen van Fleurv naar het

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 9