Imws Imilid
11
1
DE WEERSPANNIGE
DERDE BLAD
Zaterdag 9 Novemtier 1912
Maildienst naar Nod.
Oost Indië.
Do verzending van brieven enz.
hooft deze week plaats als volgt:
Over Marseille, Dinsdag 12 Novem
ber. (Laatste busliehting 6 u. 15 min,
'b avonds).
Tenzij op verlangen der afzenders
wordt met deze gelegenheid geen cor
respondentie verzonden voor Atjeh
en Onderhoorigheden, Sumatra's Oost
kust. Paleinbang, Riouw, Bangka,
Billiton en Borneo.
Over Napels. Woensdag 13 Novem
ber. (Laatste buslichting 12 u. 15 m.
namiddag).
Over BrindJsi, Vrijdag 15 Novem
ber. (Laatste buslióhting 12 n. 30 m.
namiddag).
Met deze gelegenheid wordt alleen
verzonden correspondentie voor At
jeh en Onderfooorigheden en Suma
tra's Oostkust.
Over Marseille Zaterdag 16 Novem
ber. (Laatste buslichting 6 uur 40
min. 's morgens).
Sumatra's Westkust en Benkoelen
alleen op verlangen der afzenders,
overigens correspondentie voor geheel
N.-O.-Indië.
Over Rotterdam, met de zoogen.
Zeepost, Zaterdag 16 November.
U-aatst© buslichting 2.35 's mor
gens).
Het port van met deze gelegenheid
verzonden brieven bedraagt 5 cent
per 20 gram, dat der briefkaarten
2 1/2 cent per stuk, en dat van druk
werk 2 cent per 50 gram.
Om nog met deze mail te kunnen
worden verzonden moeten postpak
ketten Vrijdag vóór 9 u. 30 m. des
avonds ten postkantore bezorgd zijn.
(Atjeh, Sumatra's Oostkust, enz.
wordt met deze gelegenheid niet ver
zonden).
Wij doen uitdrukkelijk opmerken,
dat bedoeld wordt de buslichting aan
het Hoofdpostkantoor in de Zijlstraat.
to 1
1° 1
c3
,0 rt
.2 d
fj E
3
M 3
4.50
m. 7.26 m.
4.50
12.20
a. 1.49 a.
9.—
7.25 a. 8.40 a.
12 20
3.35
7.45 a. 9.35
9.40 a. 11.50
OM OriS HEEN
No. 1614
£en gesprek met Ds. H. ran
Broekhuizen.
ii.
We praatten over de viering van
<ien Zondag onder de Nederlanders
in Pretoria. Zoo streng al3 de Engel-
sche Zondag in Engeland (de Engel-
schen in Zuid-Afrika vatten het dik
wijls heel anders op) is de Zondagvie
ring er niet. maar toch wordt er op
dien dag niet aan sport gedaan. Voor
voetbal en tennis, hockey en cricket
is de Zaterdag bestemd en Ds. Van
Broekhuizen tennist nog. Vroeger
speelde hij voetbal mee, niet het As
sociation, dat hier gespeeld
wordt, maar Rugby. „Dat vinden
wij hier te gevaarlijk," merkte ik op,
maar daarvan wou hij niet weten.
„Och neen," vond hij, „jarenlang heb
ik meegespeeld in de Springbokken,
van wie de Engelschen zoo vaak ver
loren hebben. Je hebt er meer je
hoofd bij noodig, dan bij Associa
tion, maai' ik heb er nooit een onge
luk mee gehad, behalve eens toen
m neus lusschen twee ï^iofden be
kneld raakte. Ik weet nog, hoe bij
een van die matches een rijke Boer
zei: „voor elk Engelschman wat jou
gooi geef jou een pond." Nu, er is
dien keer menige Engelschman te
gen den grond gegaan. En nu nog
vragen de Zuid-Afrikaners tc Am
sterdam of ik voetbal met hen mee
speel, inaar ik denk, dat de Nederlan
ders een voetballenden dominé wel
vreemd zouden vinden, niet?"
Hoewel ik dat niet ontkennen kon,
gaf ik te verstaan, dat wij aan een
buitenlander veel vergeven.
Over do geschiedenisboekjes, die de
Engelschen op de scholen uitgeven,
had Ds. Van Broekhuizen tot een
hooge autoriteit gezegd: „Denkt u, dat
de Zuid-Afrikaner® die leugens zullen
gelooveri? Wees maar zeker, dat de
geschiedenis van den oorlog 'aan de
kinderen verteld zal worden door de
moeders. Hot land is vol herinnerin
gen. Als wij er doorgaan, dan zien
wij de kopjes weer: daar hebben we
gevochten, ginds hebben we gelegen,
bier ligt mijn broer begraven, daar
rust mijn zuster. En de Boeren pra
ten nooit met de Engelschen over den
oorlog. Als u kwam en ze kennen u
niet, dan zwijgen ze ook, maar wan
neer ze u naderhand kennen en ver
trouwen, dan beginnen ze te vertel
len. Mocht de man zich vergissen, dan
verbetert de vrouw het verhaal, want
zij weet het niet minder goed, de
Boerenvrouw, de kracht van het Afri-
kaansche volk. Menige Boer, die met
zijn geweer naar de hoeve terugkwam
en maar liever handsopper wor
den wou, is door zijn vrouw terugge
jaagd naar den troep.
Ja, de Boerenvrouw is een krach
tige steun voor de Boerenzaak. Maar
wat wij in Pretoria zoo noodig heb
ben, is een eigen gebouw, waar wij
de jonge mannen kunnen vereeni
gen. Daar hebben we geen geld ge
noeg voor en ik kom in Nederland
ook probeeren, of ik daar niet wat
steun voor krijgen kan. Er gaan nu
jongelui voor ons verloren, omdat ze
naar de Engelsche clubs gaan: daar
spreken ze Engelsch, lezen Engelsch,
denken op 't laatst Engelsch. Voor
den grond, die zoo duur is in Preto
ria, hebben we 3000 pond betaald en
daar is nog een hypotheek van 1000
pond op maar nu zijn de middelen
ook uitgeput. Meermalen zijn mij
door Engelschen aanbiedingen ge
daan om samen een gebouw te stich
ten, onlangs nog door een rijke En
gelsche dame. „En welke taal moet
daar dan gesproken worden?" vroeg
ik. „W e 11, English of course
(natuurlijk Engelsch)" zei ze. „Dank
ja wel", zei ik, „wij kennen Engelsch,
maar jelui moet ons dan ook maar
in 't Hollandsch verstaan." En dat
kunnen ze niet, ziet u, want een En
gelschman kan geen andere taal
leeren, daar staat zijn mond niet
naar. Onze taal, daar moeten we op
steunen." „En," zoo voegde hij er
bij in dat eigenaardig mengelmoes
van hoog-Nederlandsch en Afri-
kaansch, dat hij voortdurend sprak:
„als ons 2000 pond heeft, kan ons be
gin."
Het was een lust om van dezen
strijdlustigen predikant het onwrik
bare vertrouwen in do toekomst te
hooren. De groote moeilijkheid, ver
telde hij, zit in de naturellen-quaes-
tie: het is onmogelijk, den Kaffer te
behandelen als een gelijke, daarvoor
is hij -veel te weinig ontwikkeld. Maar
gelukkig heeft de Boer, in tegenstel-
ling met den Engelschman, zijn ras
zuiver gehouden."
Er brandde op dien kouden Donder
dagmorgen geen kachel in de kleine
studeerkamer, maar dat hinderde
niet, er was iets verwarmends, iets
begecsterends in de woorden van
den jongen predikant, die daar zoo
stil voor zich heen zat te praten, om
dat het binnen de nauwe begrenzing
van de muren niet harder behoefde,
maar van wien zijn aandachtige hoor
der zich zoo voorsteilen kon, dat die
stem kon schallen en daveren op zijn
tijd, in kerk en vergaderzaal. Die be
zieling heeft hem bijna jaren gevan
genisstraf gekost. Toen hij op zeke
ren dag m de kerk bad voor Paul
Kruger en voor het arme verdrukte
en vertrapte volk van Zuid-Afrika,
zag de Engelsche justitie daar hoog
verraad in en verwees hem naar de
rechtbank. Had hij in Kaapstad te
recht moeten staan, dan zou een En
gelsche jury hem de stoutigheid ze
ker ingepeperd hebben, maar te Wor
cester bestond de jury uit Hollan
ders en die zagen in zijn daad zoo'n
schrikkelijk feit niet.
Strijd is cr nog altijd, zooal niet met
kanon en geweer, dan toch in onder
wijs en opvoeding. De Afrikaner wil
niet Engelsch worden, Afrikaner wil
hij blijven. Er is mij verteld van een
familie waar de kinderen als ze
heel ondeugend zijn, in den hoek
moeten staan met een penny om den
hals, met het borstbeeld van den En
gelschen koning er op, als straf. De
Boeren maken zich vrij van den En
gelschen invloed, ook op handelsge
bied daar ze coöperatieve vereeni-
gingen stichten om niet meer te moe
ten koopen bij den Engelschen han
delaar. En de Engelschman, of hij 't
graag doet of niet, gaat naar de
tuinpartijen van Louis Botha, in het
zelfde huis te Groote Schuur, dat Ce
cil Rhodes voor een Engelschen mi
nister-resident heeft laten bouwen.
Die langzame, maar zekere verrij
zenis van een ras, dat voorgoed ter
aarde geworpen scheen, mag ons in
Nederland verblijden. Wat daar de
Zuid-Afrikaner doet, is werk van den
laaien en vasthoudenden Nederlan
der. Bismarck wist het wel, toen hij
zei, dat Holland gemakkelijk te ne
men, maar niet te houden was. De
waarheid daarvan heeft Engeland nu
met Zuid-Afrika ondervonden.
Daarom ook zou ik ieder die kan
komen, willen opwekken tot den gang
naar de vergaderzaal, op Woensdag
den 13den. Een groot vriend van
Zuid-Afrika schrijft mij nog het vol
gende over D®. Van Broekhuizen:
„Hij heeft hier na den oorlog eens
gepreekt en het was een indrukwek
kende noodkreet over een verslagen
volk. Ook heeft hij hier verleid, zoo
maar gewoon in zijn Afrikaansch
Nederlandsch, van zijn ervaringen
in den oorlog en het deftige Teyler-
publïek heeft geschaterd over den hu
mor van zijn verhaaltrant. En te Ant
werpen was hij het weer, die het pu
bliek tot tranen roerde bij het laatste
Taal- en Letterkundig Congres te
Antwerpen en bij de vele woor
den daar gezegd, was hij een van
de weinigen, die tot het gemoed sprak,
evenals hij kort geleden te Amster
dam bij 't genoemde Feestmaal kort
maar krachtig zei wat hij te zeggen
had, onder groote toejuiching van de
aanwezigen.
Naar zoo'n man te luisteren moet
wel een groot geestesgenot zijnl"
Toen ik met een woord van dank
van hem afscheid nam, zeggende dat
ik zoo graag het land eens zou zien,
gaf hij in zijn aardig Afrikaansch ten
antwoord:
,,'t Beste is: jij kom kuierI"
Ja wel. De dagelijksche gang is
naar de Groote Houtstraat, maar de
weelde om een belangwekkend land
en volle zelf te gaan zien en spreken,
kent een Haarlemsch journalist niet.
J. C. P.
De oorlog op het Balhan-
Schiereiland
v.
Turkije heeft den oorlog met ge
wild. Nog gebonden aan handen en
voeten door Italië, hebben de Turken
•net vrees de dreigende houding van
hun grensstaten en de mobilisatie in
die landen waargenomen. Zelfs den
8en October, één dag voor de oorlogs
verklaring van Montenegro, nam men
in Konstantinopel het oorlogsgevaar
nog niet ernstig op en bleef incn rus
tig tegenover de zeer uitdagende hou
dingen van Bulgarije, Servië en Mon
tenegro. Nog steeds werd in Turkije
gehoopt op een interventie der mo
gendheden-, waartoe ook reeds door
Frankrijk het initiatief genomen was.
Ook om aan de BaJkan-slaten te ge-
moet to komen, besloot de Porte den
7en October de wet van 1830 op het
vïlajet-bestuur eindelijk te gaan toe
passen. Het bericht; van dit besluit
werd met levendige vreugde in Euro
pa begroet, omdat men vermeende,
dat daardoor hei oorlogsgevaar voor
een groot deel geweken was. Poincaré
raadde, naar aanleiding van dut be
sluit, de gezanten van Bulgarije en
Griekenland gematigdheid aan en
naar verluid wordt, schijnt Servië wel
ooren gehad te hebbeu voor het be
houd van den vrede. Totdat, als een
donderslag uit wel is waar bewolkten
hemel, de mare over Europa heenrol-
de Montenegro heeft Turkije den oor
log verklaard. Die stap leek, met het
oog op de zwakheid van dat land, zóo
ontzettend brutaal, dat men onmid
dellijk de conclusie kon maken, dat dio
handeling in afspraak geschied was
met de overige Balkanstaten en in
Konstantiiiopei voedde men de mee
rling, dat die oorlogsverklaring ge
schied was om een interventie van de
mogendheden te beletten. Toen was
hel ook met het geduld der Turken ge
daan. Het land ingehouden „Jaschas-
syn Harb" (leve dc oorlog) weerklonk
door heel Turkije, ia de overtuiging,
dat slechts eei oorlog het uit die nij
pende positie kon redden. Eerst den
17en October richtte de directeur van
het Turksche ministerie van buiten-
landsche zaken eer. nota aan het Bul-
gaarsche- en Servische gezantschap,
waarin de mobilisatie en de samen
trekking bij de Turksche grenzen van
het Bulgaarsohe leger, de dagelijksche
aanvallen op ferten en stellingen
langs de grens de inmenging in bin-
nenlandsche zaken van het Turksche
rijk en de onaannemelijke en ongepas
te eischen van de Bulgaarsohe regee
ring, als zoovele oorzaken genoemd
werden, die het onmogelijk maakten
den vrede tusschen Bulgarije cn Tur
kije, te bewaren. Ingevolge daarvan,
werd dan ooi: den gezanten aange
zegd, om Turkije zoo snel mogelijk te
veriaten, eu aau de Turksche gezan
ten bij de onderscheidene mogendhe
den werd gelast mede te deeleu, dat
Turkije van nu af aan, zich in oorlog
beschouwde met Servië en Bulgarije.
Den volgenden dag, 18 October, ver
klaarde ook Griekenland den oorlog.
Uit alles blijkt, dat Turkije gaarne
interventie van de mogendheden had
gewild, dcKih dat de andere Balkan
staten, zoo het heette, om nu einde
lijk de uitvoering der hervormingen
te verzekeren, het zwaard niet lan
ger in de scheed© konden laten. De
wegen der groote politiek zijn duister
en wij, buitenstaanders, stellen ons
«elf vragon, waarop eerst later, na'
het verschijnen van oen blauw-, geel-
of ander gekleurd boek, de antwoor
den gegeven kunnen worden. De
vraag, die wel op het oogenblik van
het meeste belang is, is deze zal de
oorlog tot den Balkan beperkt blijven,
of zal er eene groote botsing volgen
van de mogendheden in het Westen
Voorloopïg willen wij hopen, dat deze
«vraag in de naaste toekomst ontken
nend beantwoord zal worden.
Dadeliik na l>et uitbreken van de
vijandelijkheden tusschen Montene
gro en Turikije werd aan de grenzen
van beide rijken het moorden en roo-
ven, dat daar sinds jaren schering en
inslag is, nu met onbeschrijflijke woe
de en wreedheid op grooler schaal
voortgezet. Ook bleek aldra, dat de
Albaneezen, of tenminsie de Malisso-
ren, geenszins met geestdrift hunne
grieven tegen de Turken zouden la
tten zwijgen, nu het gemeenschappe
lijke vaderland in gevaar was. In drie
colonnes overschreed het Montene-
grijnsche leger de grenzen, om in Al
banië en in de Sandsjak binnen te
vallen. Met de Turken, die langs de
grenzen wachtposten van mindere en
meerdere sterkte bezet hadden, wer
den bloedige gevechten geleverd. De
Zuider-colonne stootte het hoofd te
gen Skoetari, waar een taaie weer
stand geboden .wordt door de Turk
sche bezetting (op een 350 M. hoogen
berg slaat de citadel Hendok, die de
stad bestrijkt). Al die gevechten ken
merkten zich door een buitengewoon
hoog percentage aan verliezen, daar
de Montenegrijnen in die eerste ont
moetingen door hun doldriftig voor
waarts gaan, eerst d.e vreeselijk© uit
werking van de moderne vechtwape-
nen moesten ondervinden, om tot be-
fcinming te komen.
De middelste colonne rukte voor
waarts tot Toezi, waar zij in contact
kwamen met 9 bataljons Turken, en
de Noordelijke colonne bereikte den
Men October Berana, dat zij aanvie
len en omsingelden. Daar de opera-
tiën op 't oorlogsveld bij de Montene
grin osche arrens wel geen beslissend en
invloed zullen hebben op den uitslag
van den oorlog, zullen we de strijden
den aldaar voorloopig verlaten eu nu
een oveinzicht geven van de opstellin
gen van Turken, Bulgaren, Serviërs
en Grieken.
In het Oosten van Turkije, hoofd
zakelijk bij en ten Zuiden van Adri-
anoipel staan, bij het uitbreken van
den oorlog, 200.000 Turken. Meer
Westwaarts tusschen Adrianopel en
Uskub bevindt zich gedeeltelijk ver
spreid, eene afdeeling onder Al. Ne-
dir, ter sterkte van 40.000 man en bij
Uskub onder Zeki pascha 100.000
man met eene gedetacheerde afdee
ling ten Zuiden van die plaats onder
David pascha. Aan de Grieksche
grens staat een korps ter sterkte van
30.000 man onder de bevelen van Bas
sin Faschin.
De Bulgaren hebben hun hoofd
macht geconcentreerd ter sterkte van
250.000 man en zijn in opmarsch in
de lijn SofiaAdrianopel, verder een
korps van 50.0(0 man ten Zuiden van
de hoofdplaats.
De Servers trekken in drie colon
nes in zuidelijke richting naai' de
Turksche greus.
De Grieken, (60.000 man) zijn ge
concentreerd opgerukt naar de Me-
loena-pas, richting Elassone.
Uit deze gegevens lest men den of
fensieven geest diïe de verbondenen be
zielt. Van een innemen van stellin
gen, om de Turken het binnendrin
gen over de landsgrenzen te beleden,
geen sprake, langs de geheelo kae
wordt met enorme krachtsinspan
ning voorwaarts gegaan.
Dat onstuimig voortrukken heeft
de geheele wereld verbaasd. Ofschoon
het moreel der verbondenen, door de
eerste voordeelen, die zij behaalden,
aanzienlijk wus gestegen, was bet
toch niet te verwachten, dat hun élan
van dien aard zou zijn, dat de vlug
heid van hunne operatiën hunne
doodsverachting en moed zou ©vena
ren. Van tactisch handelen is m. i.
geen sprake geweest. Dat de ontmoe
tingen z;oh zoo snel afspeelden, is
dan ook alleen toe te schrijven aan
den woeslen drang naar voren van
de verbondenen en aan het waar
schijnlijk zeer slecht gebruik van de
vuurwapenen aan Turksche zijde,
(gebrek aan munitie, slechte eoca-
dreering). In een „Times'-correspon-
dentie las ik, dat de aanvallers hun
ne geweren wegwierpen en er met
den dolk op los gingen. Soms h adden
de Turken door 't onstuimige van
den aanval geen ijd om de bajonet
ten op de geweren te planten. Dat
snelle oprukken van de Bulgaren en
Serviërs heeft waarschijnlijk nog wel
een andere reden, nl. de bezwaren
die verbonden zijn aan het opvoeren
van voorraden levensmiddelen en
munitie. Bij zoo'n snellen opmarsch,
door een landstreek met vvenig ver
keersmiddelen kan van eene behoor
lijke verpleging van zoo'n greoté
troepenmacht geen sprake zijn. Daar
om moest het tempo van voorwaarts
gaan bewaard blijven, om zoo spoe
dig mogelijk de behoeden te gaan be
vredigen iu het land van den vij
and, waar men rei trouwde alles te
vinden wat men noodig had.
Hoe zal het gegaan zijn bij die run,
met de gewonden, die naar het ach
terland vervoerd moeten worden? Ge
brek aan transportmiddelen en we
gen, doen vermoeden, dat van eene
behoorlijke verpleging der zieken
niet veel terecht zal zijn gekomen. En
des te nijpender wordt die vraag,
waar het betreft de gewonde Turken,
in handen gevallen van hunne vijan
den. Wat zal het lot van deze onge-
lukfeigen geweest zijn?
C. J. A. KRUIJT.
Amsterdamsche Kout
XLIX.
Justitie en Politie.
In mijn vorigen brief had ik het
over do politie-uiscussics in onzen
Raad bij gelegenheid der begrootings-
debatten, en ik stipte daarbij aan dat
toen de politie ter sprake was o.m.
geklaagd werd over de weinige zorg,
die deze besteedt aan een onbelem
merd straatverkeer en in 't algemeen
over de slechte handhaving der orde
op straat.
Ik kotu daarop thans nog eens te
rug, omdat dit een schoont gelegen
heid is te wijzen, op de weinige mede
werking, die de politie soms van de
justitie, met name van enkele ambte
naren van het O. M. bij het kanton
gerecht ondervindt.
Zeker, er is bij de politie en bij de
politie-toestanden in Amsterdam veel
aan te merken. Ik behoef dus ook
niets terug to nemen, van wat ik
schreef daaromtrent, maar billijk
heidshalve moet ik thans ook 't licht
laten vallen op_ eou andere zijde van
de zaak, nL op de wijze waarop bij
't kantongerecht de politiezaken som
tijds worden behandeld.
Zoo gaan, om maar iets te noemen,
van de tien processen-verbaal, die
de verkeers-regeling betreffen, er
acht naar het hoofdbureau van poli
tie terug en niemand hoort er meer
iets van. Wordt er wél gevolg aan-
j gegeven, dan krijgt de politieman, dio
het indiende een vragenlijst ter be-
antwoording, om van te rillen en te
beven.
i Een venter is b.v. bekeurd omdat
hij in strijd met de politieverordening
met zijn kar stilstond tor plaatse
waai* dat verheden is, en niet op aan
maning der politie ..doorliep".
De ambtenaar O. M. bij het kanton
gerecht ontvangt het proces-verbaal,
en zendt naar de politie een ellenlan
ge vragenlijst, waaronder vragen als
b.v. dezo: „Hoe lang had de man er
gestaan?" „Bracht het moeilijkheden
in het verkeer?" „Was het nu wel zoo
noodzakelijk, dat er proces-verbaal
werd opgemaakt?" Enfin, tal van vra
gen, die, in dien de polilie-ageijf.cn cr
zich op zouden moeten trainen ze to
beantwoorden, hun geen tijd zouden
overlaten om al het andere, dat toch
ook tot hun plicht behoort, goed tc
vermelden.
Dit is natuurlijk in de eerste plaats
al niet bevorderlijk aan he; res
pect voor de politie. Er komt dus zoo
langzamerhand een geest van „be
keur maar raak, ze doen er toch niets
aan."
Niet minder bedenkelijk is het feit.
dat sommige ambtenaren O. M. bij
het kantongerecht zich op den zetel
van den gemeentelijken wetgever
plaatsen. Soms wordt de vraag ge
hoord: is dit of dat nu zoo erg? Was
het nu noodig, dat de gemeente daar
voor een bepaling in de verordening
vaststelde?
Het sterkst wel is dit aan 't licht
gekomen ten opzichte van de veror
dening op de winkelsluiting.
Gebleken toch is, dat van de 1100
overtredingen er slechts... 87 vervolgd
zijn.
Een en ander trok reeds een jaar
geleden de aandacht van autoriteiten
en er is indertijd een conferentie ge
weest, ik meen tusschen den burge
meester, den officier van justitie cr>
de ambtenaren van net O. M bij het
Kantongerecht.
Deze conferentie heeft al bitter wei
nig succes gehad, want enkele ambte
naren gaan nog maar lustig door hun
opvattingen in de plaats van de ge
meentelijke verf ideningen te stellen.
Een. kras staaltje neg.
Niet zoo heel lang geleden kwam tn
de Jodenbuurt een erkeersbelemme-
ring voor, en daarbij had het een
haartje gescheeld of er waren ernsti
ge ongelukken gebeurd, waarbij mis
schien verscheidens menschenlevens
te betreuren gewees' zouden zijn.
Er werd proces-verbaal opgernuakt
door de politie, doch de ambtenaar
van het O. M. bij bet Kantongerecht
ging niet tot vervolging over. om
datde overtreding geen ernstig ka
rakter droeg,
j Ook een opvatting I
Nu wete men dat poging tot over
treding niet stiafbaar is. Er moet dus
eerst wel degelijk en geheel in den
vorm overtreding geconstateerd zijn.
En dan zou die, volgens liet O. M., nog
een ..ernstig karakter" moeten dra
gen
De opmerking is van pas, dunkt mij,
dat een overtreding, die een ernstig
karakter draagt in de meeste geval
len geen overtreding, maar een mis
drijf is.
Op dergelijke wijze wordt de poli
tie.... ontmoedigd. Dat ban niet an
ders Gaat zich bij het publiek de mee
ning vestigen, dat op de processen-ver
baal toch geen acht g-tslageu wordt,
dan neemt hel aar tal der overtredin
gen toe en do eerbied voor het gezag
verdwijnt.
Het zou dus zeer zeker wenschelnk
zijn, dat de officier van justitie zijn
ondergeschikte", ambtenaren bij het
Kantongerecht opdroeg niet zelf als
gemeente-wetgever op te treden, maar
mede te helpen, dat de door den ge
meenteraad vastgestelde verordenin
gen ook worden nageleefd.
Maar nu de keerzijde
De tijd ligt achter ons, dat de Am
sterdamsche politie-mar.nen premies
kregen voor de processen-verbaal, die
ze maakten. De vraag is echter of het
kwaad thans niet in anderen vorm
toch is blijven bestaan.
Immers, bij de politie bestaan be-
looningen, nl. in den vorm van gra
tificaties en straffen, bv. als straf-
idienst. Booze tongen nu fluisteren,
dat bij de beoorxloeting of de politie
agenten voor belooningen in aaiimer-
k.ng komen rekening gehouden
wordt met bet feit, of de betrokken
man al of niet veel overtredingen
heeft geconstateerd, terwijl ook min
der spoedig gestraft zou worden, als
het iemand geldt, die veel overtre
dingen geverbaliseerd heeft.
Hoe dit echter ook zij, het feit '3
niet te ontkennen, dat er over-ijvori
ge agenten zijn, die maar rank verba
liseeren. Ik eb langen tijd achter
een de strafz'ttingen van het kanton
gerecht bijgewoond en er me dikwijls
over verbaasd en geërgerd voor welk©
feuiliston
(Naar het F r a n s c h).
10)
Dit gesprek had precies plaats on
der den notenboom, waarop Leonard
nog zat en de laatste had dan ook
woord voor woord verstaan. Hij on
derschatte den ernst en de gevaren
van zijn toestand niet; niet dat hij
zich angstig maakte voor zichzelf,
maar het ging om den naam van Vie-
toire en dien van brigadier Marin.
Als de jonge man werkelijk 's avonds
laat op het grasveld van de brigade
gevonden werd. dan zou zeker ieder
een de waarheid raden, en wie weet
wat hel gevolg zou zijn van die ontr
dekking voor de mcnsclien wier ge
luk en rust hem zoo dierbaar waren.
Dat moest hii tot iedoren prijs ver
mijden; maar hoe? Zijn vervolgers
waren tot nu toe voortdurend lus-
eclinri hem en dal deel van de heg,
waarover hij zijn vlucht kon nemen.
Zijn lichaamskracht gebruiken
was onpractisch; hoe sterk en
boe stoutmoedig Leonard ook was,
hij kon niet hopen aan drie sterke
en in vechten bedreven mannen te
ontsnappen-, bovendien zou hij dan
in elk geval worden ojigemerkt en
herkend en dan bleef het resultaat
hetzelfde. List was dus het eenig mo
gelijke, en het werkzame brein van
Bouvet trachtte een middel te vin
den om aan deze verlegenheid te ont
snappen. Wat hem vooral hinderde,
was het licht waarmede Cabuchard
voorzichtig liep, om zijn weg en die
van zijn kameraden tc verlichten.
Geen poging om te vluchten kon in
het werk gesteld worden zoolang dat
lastige licht niet was gedoofd. Bo
vendien kon elk oogenblik een der
stralen de aanwezigheid van den ar
men minnaar verraden, in weerwil
van het dichte gebladerte. Al ver
scheidene malen had Lahourot de
oogen opgeheven en ze voortdurend
den kant van Leonard uit gericht.
Hij had geen tijd te verliezen, er
moest een besluit worden genomen.
Op het oogenblik waarop Cabu
chard voortdurend grommend over
het ruïneeren van zijn bloemen, om
den notenboom heenliep, waarin Leo
nard zat, sloeg een lange tak alsof hij
door den wind bewogen werd Cabu
chard in het gelaat en de kaars ging
uit.
Domoor I riep Labourot woedend
uit.
Do gendarme-bloemist was op het
eerste oogenblik geheel van zijn
stuk gebracht door deze plotselinge
duisternis; hij trachtte zich reken
schap te geven, of dit door louter toe
val kwam of een streek was van een
oi zichtbaren vijand, toen de beleedi-
gende uitroep van Labourot zijn aan
dacht uitsluitend lot zich trok.
Wie noemt mij daar een domoor?
riep hij woedend uit; wat drommel 1
ben jij dat, Labourot?
Well getuigt het dan misschien
van gezond verstand, om het licht op
dit oogenblik te laten uitgaan? Steek
het vlug weer aan, of de deugniet,
dien wij vervolgen, zal ons nog ont
snappen.
Laat hem ontsnappen, het kan
mij niet schelenImaar jij hebt
mij beleedigd, Labourot; jij hebt Ca-
buchurd, een soldaat van Marengo eri
Austerlitz beleedigd... je moet mij
voldoening geven, mijnheer I
Wanneer je maar wilt; maar
steek nu voor den drommel je kaars
weer aan.
Ja, maar je noemt mij een dom
kopWelnu 1 morgenochtend zul
len wij elkaar ontmoeten over de
Etoile-Verte; ik kies de sabel.
Dat is afgesprokenmaar de
kaars; de kaars!
Ik zal het wel even doen, zei de
Doffer; houdt beiden je oogen goed
open, terwijl je hier blijft wachten...
Ik kom onmiddellijk terug, het is
alleen maar om een vlammetje van
een lucifer te doen.
En hij liep haastig het huis bin
nen.
Het oogenblik was gunstig en Leo
nard aarzelde dan ook niet om zijn
geluk te beproeven. Cabuchard riog
altijd vervuld van de beleedigende
Woorden, die hem waren toegevoegd,
waarvoor hij voldoening wilde heb
ben, scheen niet meer aan den nach
telijken verwoester te denken en ging
voort met allerlei verwenschïngen
aan het adres van Labourot te uiten.
Dan bleef Labourot nog over, die
met de karabijn in zijn vuist onver
schillig luisterde naar de uitdagin
gen van zijn kameraad, en die opziijn
qui-vive was; maar de duisternis was
ondoordringbaar en een brutale po
ging had kans op succes.
Plotseling hoorden de twee gendar
men een soort van ruischen in de bla
deren boven hun hoofden. Op het
zelfde oogenblik boog de tak die zich
het eerst bewogen had tot op den
grond; van het uiteinde sprong een
gestalte die snel naar het andere ein
de van het grasveld liep. Cabuchard,
een man van langzame en stijve be
wegingen, bewoog zich eerst niet en
stelde zich tevreden met op dezelf
de plaats te blijven slaan vloeken.
Maar Labourot begon dadelijk den
vluchteling te achtervolgen, terwijl hij
uitriep:
Daar is hij, de rekel! vlugl vlugi
anders ontkomt hij ons nog.
In drie sprongen was Leonard het
grasveld over, maar bij de dichte heg
aangekomen, waar hii overheen
moest, had hij een oogenblik van
groote verlegenheid; hij vond den
overgang niet terug, dien hij op den
heenweg gemaakt had door twee tak
ken van elkaar te buigen. In dien
tijd won Labourot, die zonder eerbied
voor het tuintje van Cabuchard maar
doorholde, terrein en holde in rechte
lijn op den jongen man af, die niet
meer door de gezegende schaduw van
de groote hoornen beschermd werd.
In dit hachelijk oogenblik wist Bou
vet niets beters te doen dan zich op
den buik te gooien en zoo voort te
kruipen door het hooge gras, om den
zoo begeerden doorgang te vinden.
Nu werd Labourot, toen hij zijn
tegenstander verdwijnen zag, op zijn
beurt gedwongen zijn stap in te hou-
'ii, om te besluiten hoe hij nu het
zekerst verder zou gaan. Terwijl hij
nog aarzelde, kwam er beweging in
her gebladerte van de heg voor hem,
hij hoorde een gekraak van takken
en hekwerk. Dat was Leonard, die
eindelijk gelukkig den doorgang had
gevonden en die zich nu met kracht
tusschen de twee doornstruiken heen-
werkte. Nog een seconde en hij zou
veilig voor alle vervolging zijn.
Labourot raadde dit waarschijnlijk
resultaat cn hij knerste van woede
op zijn tanden. Het was geen dief die
men daar op het grasveld van de bri
gade gevonden had!
Hij nam zijn geweer van den schou
der en gaf vuur, bijna zonder dat hij
zichzelf er recht van bewust was.
Geen kreet deed zich hooren en
toen de rook van het schot was opge
trokken, was alles verdwenen.
Op hetzelfde oogenblik hoorde men
hoe er vensters in huis geopend wer
den sn hoe een vrouwestem wanho
pige kreten uitstiet. De Doffer kwain
met een nieuw licht locgeloopeti.
Hél Labourot, wat gebeurt er
toch? vroeg hij, op wien heb je ge
schoten?Jc hebt stellig den bri
gadier wakker gemaakt, en de juf
frouw staat boven voor baar venster
en zingt daar een aandoenlijke ro
manceWij zullen hier gauw be
zoek krijgen.
Geef mij je licht, zei Labourot
op levendigen toon, terwijl hij hem
haastig de kaars afnam.
Hij liep snel naar de heg en zijn
kameraden volgden hem. Aan den
kant van het grasveld zag men geen
ander spoor van den vluchteling dan
voetstappen en neergetrapt gras;
maar aan den anderen kant lagen
versche bloeddruppels op de verdorde
en droge bladeren.
Zoo! dus ik heb hem wel ge
raakt, zei Labourot met voldoening,
ofschoon zeker niet in zijn beencn
Hij heelt het hazenpad gekozen, maar
men zal hem wel terugvindenHet
is niet de moeite waard hem te vol
gen.
Den volgenden morgen vertrokken
do lotelingen van Fleurv naar het