r
m
té-
M
m
j
m
4
a 'Jt
Wel ja, Bismarck wilde den oorlog,
en Liebknecht en Bebel hebben inder
tijd aangetoond, dat de groote Duit-
soher de falsaris van de „Dépêohe
<d Ems", was. Maar... Bismarck heeft
den oorlog gowonnen, niet?
Doch ook Entile Ollivier wilde den
oorlog. De Keizerlijke Regeering wei
gerde Thiers en den republikeinen al-
te uilstel om voornoemde dépêche
aandaohtig te bestudeeren. Zij ver
klaarde den oorlog met gebalde vuis
ten en gesloten oogen.
Ei, ei, Emile Ollivier, zijt gij ver
geetachtig geworden? Herinnert gij
u niet de woorden van den maar
schalk Le Boeuf: ,,Er ontbreekt zelfs
geen slobkousknoop aam ons." Die
van keizerin Eugenie: „Dat is een
oorlog voor mij! Ik wil dienl"? En
die van u zélf: „Ik neem met een
lioht gemoed de verantwoording van
dezen oorlog op mij." Herinnert gij u
dat alles niet meer? Gij zoudt heusch
veel beter doen, geen oude koeien uit
de sloot te balen.
OTTO KNAAP.
Scharde hem, die zija
vriend verlaat,
Oorspronkelijke novelle
door JAN KLAUS.
Op de groote biljetten, die de di
rectie van den Schouwburg vóór de
opvoering van het nieuwe stuk over
al in de stad had doen aanplakken,
stond met reusachtige letters de uaam
van den beroemden tooneelspeler:
Gerard Budellier. Het sprak vuuzelf,
dat hij bij de première de titelrol zou
vervullen; ja. men mompelde alge
meen, dat de auteur zijn stuk eigen
lijk voor Gerard Budellier had ge
schreven, en dat hij bij het scheppen
vau zijn werk gedacht had aan het
talent van hem, die de hoofdpersoon
zou uitbeelden...
Gerard Budellier was ongetrouwd
gebleven. Hij bewoonde alleen een
der elegantste huizen der stad, en hij
had een verzameling van de kost
baarste kunstschatten, die hij lang
zamerhand had weten bijeen te bren
gen: schilderijen van oude meesters,
antiquiteiten, en vooral eon menigte
prachtige Japansche va.zon. Hij had
deze in de zeldzaamste kleuren, in de
zeldzaamste vormen, en hij was er
trotsch op, wanneer men zijn verza
meling de schoonste van Europa
noemde.
Op een kouden Novemberdag het
was op den morgen voor 't stuk voor
de eerste maal zou worden gegeven
werd er bij den auteur een man
aangediend, die een smoezelig visite
kaartje had afgegeven.
Henri Demel, peinsde de tooneel
speler, Henri Demel.... ik heb den
naam toch eerder gehoord. Hij wierp
een blik naar 't vuil karton. Bal
zei hij onwillekeurig.
Heeft die.... mijnheer... een pak
bij ziel)?
Neet zei de bediende, op zijn ge
meenzame wijze, maar bij kende
mijnheer van vroeger, en mijnheer
zou heui zeker wel willen ontvaugen.
De tooneelspeler bekeek zichzelf in
den spiegel, glimlachend. Hij strikte
zijn das yog rechter en keuriger dan
ooit, en was het toevallig onwil
lekeurig kwam bet in zijn gedachten,
dat hij er toch nog jong eu lang niet
kwaad uitzag voor zijn jaren....
Mijnheer Deoiei, riep de bediende
do met luide stern.
De binnentredende was een soha-
mel-gekleede man, die met een bijna-
nederige buiging den beroemden too
neelspeler groette, die hem van 't
hoofd tot de voeten opnam.
Ze bleven even zwijgend tegenover
elkander staan.
Kent u mij ken je mij niet
meer?
Demel Demel don naam
herinner ik me. Waar kan ik dien
gehoord hebben?
Het is meer dan vijf-en-twintig
jaar geleden. We waren beiden jong
In dien tijd hebben we elkander lee-
ren kennen.
Ik herinner me zoo iets.... U toe
kende toen, nietwaar U was op de
Académie.
Ja, dat was ik maar 't is
me niet ineegeloopen. Ik dacht, dat ik
een groot talent had ik heb veel ge-
wrekt, maar 't is me alles tegenge
vallen. Ik ben langen tijd lithograaf
geweest maar de vorige week is de
fabriek, waar ik werkte, failliet ge
gaan. en ik sta nu op 3traat. Ik heb
een vrouw en vijf kinderen, ik kom
hier natuurlijk niet om te bedelen,
maar misschien, dat u dat jij, ine
kunt voorthelpen.
De beroemde tooneelspeler fronste
zijn voorhoofd.
Ik heb werkelijk geen tijd.
De ander bleef onbewegelijk staan,
Het is niet. dat ik kom bedelen.
riep hij trotsch uit. Et kom je den-
zelfden vriendendienst terugvragen,
dien ik jou voor vijf en twintig jaar
heb bewezen.
Ik herinner me bet niet meer. Ik
weet niet, wat u met nadruk ge
bruikte hij dit woord u mij voor
vijf en twintig jaar
Herinner jij je 1 niet?
Nee! werkelijk niet....
Goed! Dan zal ik '1 je in herin
nering brengen. Voor vijf en twintig
jaar waren wij allebei jonge kunste-
iars.
De ander wuifde met zijn hand, als
wilde hij bet verder verloop der his
torie zooveel mogelijk stremmen.
Dat is een zware strijd, ging
Demel voort, als had hij die handbe
weging nfet bemerkt dien een jong
kunstenaar te voeren heeft. Niemand
helpt hem, hij heeft op niets anders te
vertrouwen, dan op zijn eigen kracht.
Wij waren in dien tijd groote vrien
den, en ai onze idealen bepraatten we
met elkander. Wij besloten niets te
doen. dat op reclame zou kunnen lij
ken, wij wilden er koinen, door wat
wij noemden: eigen kracht. Toen, een
dag, één enkelen dag, geraakte jouw
besluit aan het wankelen. In de eer
ste plaats beriep je je op niïjn vriend
schap.
ik herinner me alles! kreunde de
ander.
We hebben samen overlegd, wat
ik voor je zou kunnen doen. Toen heb
ik je gered, hoewel ik iets deed dal
niet mocht.
Dat is het begin van je roem ge
weest. Ik wil niet ontkennen, dat je
zelf ook wel wat hebt beteekend, maar
zooveel, die talent hebben, komen er
niet ea bij slot van rekening heb je "t
misschien niet meer verdiend dan een
ander, zeker niet meer dan ik. Ik
heb voor jou gedaan, wat ik voor me
zelf niet doen wilde. Jij ging plotse
ling de hoogte in. en ik bleef in de
laagte, zondier kans op beroemdheid.
Ik heb je indertijd den vriendendienst
niet terug gevraagd nu op het
oogenblik, nu ik me geen raad weet
van zorg en angst, en ik er voor sta
mijn huishouden niet te laten ver
hongeren vraag ik je voor het eerst
in inijn leven den vriendendienst.
De beroemde tooneelspeler had zijn
rust teruggevonden. Hij bekeek zich
zelf nogmaals in den spiegel, glim
lachte even, en zag uet met blijd
schap, hoe de kleur van zijn das met
zijn pak harmonieerde.
Heeft u nog iets? vroeg hij.
Je denkt, dat ik bedel je ver
gist je daarin! Ik wil er op zweren,
dat je je vergist. Je denkt, dat mijn
schilderijen niets beteekenen. Kom
eens bij me in huis. O! 't ziet er daar
heel anders uit dan hier. Ik heb geen
verzameling vazen daar ben je even
beroemd urn als om je spei, is 't niet?
Maar al ben ik onbekend, toch maak
ik mooi en goed werk. Jij hebt relaties
in de kunstwereld, je naam heeft ge
zag. het kost je maar een woord, en
mergen, overmorgen ben ik beroemd,
en mijn schilderijen worden met dui
zenden betaald. Zoolang ik nog li
thograaf was, heb ik er niet maar ge
taald. We leefden, nietwaar? Als ik
morgen een betrekking zou krijgen,
zou 't me wéér niet interesseeren. Zoo-
aH de zaken op 't oogenblik staan,
heb ik in den eersten tijd geen kans
op een positie. Het is een slechte tijd."
De ander had hem met onbewogen
gezicht aangehoord.
.Heeft u eindelijk uitgepraat?"
«Ja
,Dan mag ik zeker ook wel eens
wat zeggen. Dat verhaal, dat u mij op-
discht, komt zeker uit uw fantasie
voort. Ik herinner me er niets meer
van."
Onderwijl bedacht hij bij zichzelf,
dat, zoo zijn vroegere vriend de his
torie ruchtbaar zou maken, zijn
naam ernstig gevaar zou loopen. En
dat vlak voor de première! Hij moest
zijn tegenwoordigheid van geest zoo
veel mogelijk bewaren. Hij keek De
mel onderzoekend aan. langen tijd
Ei. of deze zijn gedachten raadde..
„Je hoeft voor mij niet hang te
zijn," zeide hij met nadruk. „Ik zal je
bewijzen, dat ik je geen ongeluk wil
brengen. Ik verraad mijn vriend
niet."
Toen voelde de auteur zich geheel
zeker van zijn zaak. Hoog, trotsch,
richtte hij zich op, en zijn stem klonk
bevelend:
„Er is geen woord van waar," riep
hij uit. „Ik laat me door u niet bedrie
gen, en geen geld afzetten. Wanneer
u dergelijke leugenachtige verha
len
„Je weet wel beter," hernam de an
der zacht.
„Gestel eens, dat het waar is, dan
zie ik nog niet in, dat ik me met der
gelijke onaangename herinneringen
uit mijn jeugd zou bezighouden. Ik
heb werkelijk geen tijd meer ik heb
me nog ernstig voor te bereiden."
„Dus je zult me niet helpen?"
„Ik verbied u me „je" te noemen.
Op straat kent u me niet. We hebben
nu voor altijd met elkander afge
daan, hoop ik."
De ander week achteruit, of een
slag hem bedreigde.
„Hoe kan jij me," riep hij schor.
De tooneelspeler glimlachte. Hij
was, nu hij wist, dat Demel niet klap
pen zou, geheel op zijn gomak! Hij
opende méér dan beleefd de deur.
„U zult zoo goed zijn
„Ik wil niet, dat je me zóó
De dienaar kwam te voorschijn
Vóvr de verblufte Demel wist, wat
hem overkwam, had hij hem een gul-
en in dc hand geduwd.
„Hier!" zeide hij zachtjes.
De groote deur werd geopend. Hij
stond op straat.
Hij sloeg de hand aan zijn oogen,
c. verbaasd. Toen keek hij om
li. Slechts onverschillige men
schen gingen hem voorbij, niemand
had zijn verrassing opgemerkt. Hij
icef nog even staan, eindelijk liep hij
eer door; hij slenterde door men-
schenvolle straten, trams en auto's
snorden langs hem heen, hij be
merkte het niet. Met gebogen hoofd,
als gekweld door een nameloos be-
ouw, zwierf hij steeds verder. Einde
met een ruk, stond hy stiL
Hij vond zichzelf op een groot plein
aan hel einde der wereldstad terug.
Van alle zijden schenen do aanplak
biljetten, niet tien weidschen naam
van Budellier, op hem aau te dringen.
Waar hij zich keerde of wendde, aan
alle kanten zag hij den naam, eu zijn
heele doffe geest was er van vervuld.
Toen eerst voelde hij, dat de gulden
nog altijd in zijn hand was gekleefd.
Met een gevoel van afgrijzen wilde
hij het geld van zich afwerpen. Ver
volgens bedacht hij zich. Was het niet
beter het geld te behouden, tot nij
pende nood bij hem in huis trad?
Eindelijk kwam een nieuwe ge
dachte bij hem op. Hij werd er een
voudig heen gedreven, het was hem
onmogelijk er weerstand aan te bie
den.
Hij zou dien avond naar den
schouwburg gaan, en zijn voormali-
;en vriend in zijn roem aanschouwen.
Dit besluit gaf hein grooten vrede.
En hij behoorde tot de eersten, die
naar binnen stapten en zich 'n plaats
zij het op oen der laatste rangen, wist
te veroveren. De beroemde auteur
dacht niet meer aan de vreemde scène
die zich bij hem aan huis had afge-
sj>eeld; reeds stroomden de men-
schen naar binnen. Straks zou hij
hen in extase voeren door de kracht
van zij 11 wondervol genie. Hij stond
in zijn kleedkamer, en grimeerde zich
zijn kop. Dat zich Demel in de zaal
bevond, wist hij niet, en zoo hij het
zou hebben geweien, zou het Item niet
hebben geïnteresseerd. Hij dacht nu
aan niets anders dan aan het stuk,
en aan den indruk, dien hij op het
publiek zou maken.
Vooral aan het derde bedrijf, dacht
hij
Het was een stuk, dat speelde in de
finanlieele wereld, met misschien
wat te fantastische handelingen, die
hij, voor den goeden smaak, iets zou
moeien temperen; en toch zou hij er
zijn volle temperament in kunnen ge
ven. Bij de repetities had hij, zooals
zijn gewoonte was. niet gespeeld, zoo-
als hij bij de eerste uitvoering dacht
te doen, zoodat zijn geheele overlegde
actie zelfs voor zijn collega's een go-
heim was. Hij nam nog, bij neergela
ten tooneel, even de mïse-en-scène op..
Zóó zou 't gaan, peinsde hij.
De zaal was nu geheel gevuld.
Hij gevoelde plotseling een zonder
linge beklemming bij zich oprijzen.
Het geleek hem, alsof hij een deel van
het stuk niet zou kunnen spelen... of
ineens straks zijn krachten zouden te
kort schieten.
Wat was het toch, dat hem het den
ken verlamde? Het was hem of er er
gens in liet derde bedryf een fout
moest schuilen, die hij niet zou kun
nen verbeteren. Midden-in de acte
stond beslist een zin, dien hij niet zou
kunnen uitspreken.
Er werd gescheld....
Alles klaar-? het scherm ging op.
Hij voelde zich geheel op zijn ge
mak, toen hij het tooneel betrad. Een
applaus steeg tot hem op uit de rijen.
Hij was daar gewoon aan; het zou
hem onaangenaam hebben getroffen,
wanneer hij niet oogenblikkelijk bij
val had gevonden.
Toch, tijdens het eerste spel reeds,
ontbrak het contact, dat tusschen hem
en het publiek had bestaan. Wat kon
liet toch zijn, dat als een bedreiging
hem in do ooren klonk? Hij gevoelde,
hoe het publiek meer lette op het spel
dor anderen dan op liet zijne. Hij
speelde met alle krachtsinspanning
Het gelukte hem niet. Telkens zweeg
hij. midden-in zijn rol dan tracht
te hij met alle zelfbeheersehing, die
in hem wa3, zijn figuur wel te red
den. maar hij wist. dat men zich in de
zaal over hem verbaasde. Hij begreep,
wat het was, dat hem het goede spel
verstoorde...
Demel moest in de zaal zijn!
Alles, wat zijn vroegere vriend dien
dag had verteld, was ten volle waar
geweest. Meer nog had hij misdreven
dacht hij, terwijl hij mechanisch
de woorden van het stuit sprak. Niet
alleen zijn vriend had hij verlaten,
maar ook bet meisje, dat hij eeuwigo
trouw haxl gezworen! Het klamme
zweet brak hem uit. Hoe had hij ge
durfd, zóó met zijn jeugd te spotten.
Later had hij nooit meer iets van
haar gehoord.... Wie weet, misschien
zat ze in de zaal, evenals zijn vroege
re vriend.
Welk een treurige moed was liet
van hem geweest, Demel met geld af
te schepen. Nu had bij er voor te
boeten. Hij hoorde gelach onder liet
publiek. Was dat voor hem? Een
eendagsvlieg was de roem van den
tooneelspeler. Gisteren had men hem
nog algemeen toegejuicht. Thans
lachte men ihem uit!
Het einde van liet eerste bedrijf was
genaderd Zonder eenigen bijval had
hy liet looneel veriaten. En ook ue
tweeue acte giug voorbij, terwijl geen
applaus volgde. Nu kwam iae<t derde
bedrijf, waartegen hij zoo had op
gezien.
YVerktuigoiijk sprak hij de woor
den. Er begon in bet publiek nu ee-
n ge ontroering te komen, en o won
der! langzamerhand sleepte hem zyn
kunst weder mee. Vreemd was het! 't
Publiek was nu weder volkomen op
zijn hand. Op geen der andere spelers
lette het. Hij wist, dat ook Demel, die
altijd enthousiast was voor waarach
tige kunst, zijn actie niet diepen eer
bied volgde. Dit gaf Item rust en
troost.
Hij speelt weer goed, fluisterden
de menschen elkander toe...
Demel zat stil en luisterde. Ja, het
was een groot genie, zijn vroegere
vriend. Hij verdiende zijn sncces vol
komen. Zonderling, dat je een slecht
mensoh kan zijn, en toch een groot
kunstenaar. Op het tooneel bezwoer
die eene man honderden, door do
magische kracht van zijn stem en ge
baren.
Doch eensklaps schrok hij op.
Hij zag, dat de tooneelspeler strak
in de zaal keek.
Hij hoorde de woorden van den
souffleur, dringend, duidelijk fluiste
rend.
Schande hem, die zijn vriend
verlaat. Nog eens: Schande hem, die
zijn vriend verlaat.
De acteur zweeg zijn handen
sloegen krampachtig door de lucht:
Toen stond Demel o.p. Hij verhief
zich te midden der zittervden. Budel-
l'er bemerkte hem, een glimlach voer
hem over het nog-jong gelaat...
Iets vreemds dat nooit een bezoe
ker dier première zal vergeten, ge
schiedde.
Demel riep met heescke s'ern:
Budellier! ik schenk je vergiffe
nis.
Op hetzelfde oogenblik ging hij weer
zitten.
Het was doodsstil in de zaal.
Eu daarna zoo ontroerend
schoon als de stem van den beroem
den tooneelspeler nog nooit had go-
klonken... zóó dat de harten beef
den... en menigeen snikte van een
vreemd en onbegrejien verdriet, zóó
diép en ver en vol als hij nog nimmer
iets had gezegd, herhaalde Bvde"
de woorden "van den souffleur, als
een vloekende zelf-beschuldiging:
Sohande hem, die zijn vriend
verlaat.
Hij zonk, als hoorde het bij zijn
spel, op zijn stoel terug. Duizendvou
dig schalde het applaus door de zaal.
Op zijn donkere eenzame plaats zat
de verlaten vriend, en weende luid.
HET TESTAMENT VAN EEN
DRONKAARD.
Te Oswega (A.) stierf een dronk
aard,* die als testament het volgende
schreef:
,,Ik laat aan mijne omgeving na
ellendig voorbeeld en eene nagedach
tenis die spoedig verrotten zal.
Aan mijne ouders laat ik na zooveel
smart als zij in hunne zwakheid nog
dragen kunnen. Aan mijne broeders
en zusters, zooveel schande en ver
driet als ik maar over hen brengen
kon. Aan mijn vrouw laat ik na een
gebroken hart en een leven van schan
de. Ik laat aan elkeen van mijne kin
deren na, armoede, onkunde, een ge
meen karakter en de herinnering dat
hun vader in een dronkaardsgraf i3
neergespoeld".
DAMRU8RIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten
aan don heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543.
ÖOC
t i
Hf 11 B
JU ju
jp m
fHP m
fjj
a mm
Am
4k SI Sfi
Wit
4/ 48 4b 60
Zwart. Schijven op 17, 22, 25 en dammen op 11 en 50.
Wit. Schijven op 26, 30, 45 en dammen op 10 eu 42.
EINDSPEL No. 414.
van N.
Zwart
47 48 4» 60
Zwart. Schijven op 26 en 39.
Wit. Schijven op27, 36 en dam op
Oplossingen worden gaarne inge
wacht aan bovengenoemd adre3 uiter
lijk Dinsdag 26 November 1912.
Oplossing van probleem No. 409,
van den auteurWit 27—22, 35—30,
33-28, 2822, 32 14, 34-30, 39 6!
Oplossing van probleem No. 410,
van den auteur: Wit 24—20, 3429,
30—24, 28 10, 35 24, 32 3, 48 46,
4—261
Beide problemen zijn goed opgelost
door de boerenW. J. Balkenende,
R. Bouw, L. Brommet, Cito, W. van
Daalen, J. Jacobson Azn., W. J. A.
Matla, J. W. Tieskens.
Van den heer W. H. van Huystee
ontvingen wij een goede oplossing
van probleem No. 410.
CORRESPONDENTIE.
L. B., alhier. Wij danken u voor
het toegezonden probleem, 't 19 zeer
gemakkelijk, doch goedde witte
schijf op 31 kan nochtans gemist
worden en zullen we het prohleem met
weglating van die schijf spoedig
plaatsan.
DAMCURSUS.
Reeds de bekende dammer Ephraim
van Ernbden heeft in het door hem
uitgegeven werk de volgende opening
aangegeven
Wit.
Zwart
1.
33-28
18—23
2.
39-33
12-18
3.
44-39
7—12
4.
50-44
1—7
5.
31—27
17—21
6.
37—31
21-26
7.
41-37
20—24
8.
34-30
14—20
9.
30—25
10—14
10.
27—22
18 27
1L
31 :22
12—17
12.
3t>—31
17—21
13.
31—27
8—12
14.
33-29
24:33
15.
38:18
12:23
gedwongen wor.lt te slaan 45 34 of
zwart 6 17. Hij uoemde dit„het
tientje uit den hoek" een zinspeling
op de schijf 45, welke volgens de
oude notatie als No. 10 werd aange
duid. B.v.
Wit
1. 33—28
2. 39-33
3. 44—39
4. 50-44?
5. 31—27
6. 34-30
7. 37—31
8. 20-25 U
9. 25:14
10. 40-3431
11. 42:31
12. 33:24
13. 45:34
Zwart.
18-23
12—18
7-12
1-7
17—21
20-24
14—20
21—26
9 20 2J
26:37
1) Wit kan nu niet spelen 3126,
want dit zou een schijfverlies voort*
brengen, t. w.
81—26
24-29
26 17 a)
11:31
36 27 b)
29-34
40:29
2325!
b) 33:24
20:29
36:27
29-34
40 .29
23 25!
a) 3324
20:29
26:17
11:31
36.27
29—34
40:29
23 25
Later is gebleken, dat deze opening
niet, of minder goed was, en enkele
bekwame spelers brachten hierin be
langrijke wijzigingen, o. a. de be
roemde „Van Vught". Deze wees ons
vooral op het verkeerde, indien wit
2) Zwart mag niet slaan 26 37,
want dan zou het voordeel onmiddel
lijk verloren gaan, ouidat daarna wit
in staat is, het centrumspel weder te
versterken met 4741, enz.
3) Wit heeft geen andere keuze,
want met 41 of 42—37, bezorgt hij
zichzelf een opsluiting, terwijl met
27—22, 42 31 en 3122 hij zich een
slechte stelling verschaft, en wellicht
eeu schijfverlies bovendien, omdat de
schijf 22 moeilijk blijft te verdedigeu.
Wit moet na de opening trachten
het veld 30 te bemachtigen zonder
verlies van tempo-zetten. Nu hebben
wij hierboven gezien, dat met 45 34
niet alleen de tempo-zet 4540 verlo
ren gaat, maar ook, dat het veld 30
innemen thans weinig voordeel moei'
der van Victoire geen toegevende be
handeling te verwachten.
De gestrengheid van den brigadier
mag misscliie onbegrijpelijk schijnen
tegenover de lankmoedigheid, die hij
te St. Rdvérien had getoond, toen hij
moeder Bouvet waarschuwde, dat er
den volgenden dag in de ruïnes een
onderzoek zoa werden ingesteld; maar
die lankmoedigheid was niets anders
dan een uitvloeisel van vaderlijke
voorzichtigheid. Marin had geraden,
dat Leonard zich in de ruïnes verbor
gen hield, en hij vreesde met reden,
dat de naam van zijn dochter daar la
ter bij genoemd zou worden als een
meisje, dat hem opgezocht had, wan
neer de zaak van den weerspannige
voor de rechtbank kwam. Zijn plicht
als vader was dus een oogenblik in
botsing geweest met zijn plicht als
ambtenaar., eu de ambtenaar had het
veld moeten ruimen. Toch brandde hij
van verlangen om wraak te nemen
en nu hij meende, dat alle betreiiking
tusschen zijn onvoorzichtige dochter
en zijn vroegere protégé verbroken
was, nu vervolgde hij Leonard met
dubbelen ijver, omdat hij eens ge
dwongen was geweest hem te laten
ontkomen.
Het was inti sschen einde herfst ge
worden. en Victoire, in haar kamer
opgesloten, zooals Marin bevolen had,
zag met verdriet hoe regen en koude
den naderenden winter aankondigden.
Zij vroeg zich af hoe Leonard, van het
éene toevluchtsoord naar het andere
gejaagd, slecht gevoed en gekleed, dit
kwade jaargetijde zou kunnen door-
muken. Eenigs woorden misschien op
zettelijk in haa.- tegenwoordigheid
uitgesproken, gaven haar veel te
denken over hetgeen de arme weer
spannige zou mee ten verdurenen
Labourot, die in den laatsten tijd zeer
in de gunst van haar vader scheen te
staan, bespaarde haar bij die gelegen
heid geen wreede toespelingen.
Inwendig half verteerd van onrust,
had zij aan Leonard willen schrijven,
om er nog eens ojj aan te dringen, dat
hij aan dat or.verdiagelijk bestaan een
einde zou maken, op gevaar af van
hetgeen er uit zou voortvloeien maar
de oplettendheid van den brigadier
had haar altijd verhinderd dat plan
uit te voeren, hetzij door een brief,
hetzij door een mondelinge boodschap
aan den jonge Bouvet en zij was ver
plicht met schrik de gebeurtenissen af
te wachten.
Eens op een avond in September,
eenigo uren na zonsondergang, gin
gen Marin en Labourot samen en te
voet uit met de vage mededeeling, dat
zij voor dienstzaken weg moesten. Zij
waren in klein tenue; maar onder
hun mantels droegen zij hun sabels en
karabijnen. Het was heel slecht weer,
al drie dagen lang viel er voortdurend
regen en op het oogenblik van hun
vertrek, scheen het nog eens met ver
dubbelde kracht te beginnen. Hel was
heel donker, maar de wind was gaan
liggen en zonder het geluid van den
op de gele bladeren neerkletterenden
regen zou er vclkcmen rust geheerscht
hebben buiten. De twee gendarmen
gingen met haastigen stap het dorp
uit en den weg van de Kraan op.
Zoo gemakkelijk en aangenaam als
deze weg in het moois jaargetijde was,
zoo slecht was hij nu, vol plassen en
kuilen. Maar dergelijke hinderpalen,
die voor gewone wandelaars heel ern
stig geweest zouden zijn, maakten op
do twee militaire i. heelemaal geen in
druk. Zij iiepe i door zonder naar het
scheen de slagregens en windvlagen
op te merken, terwijl zij er zich mee
tevreden stelden hun mantels wat
stijver om zich heen te trekken, om
hun wapens tegen het vocht te be
schermen.
Geloof mij, brigadier, zei Labou
rot, die een paar passen voor zijn chef
liep, om hem al3 gids te dienen, wij
hebben nu do beste manier gekozen,
en ik sta er u voor in, dat wij van
avond niet zooals anders van
koude kermis thuiskomen. Het deugt
niet, om bij dergelijke gelegenheden
de geheele brigade op de been te bren
gen. Twee resolute menschen, zooals
u en ik; richter veel meer uit als men
behendigheid, list en stilzwijgen noo-
dig heeft. Ik verzeker u, dat wij van
nacht onzen kwajongen te pakken zul
len krijgen, ge zult het zien wij zul
len hem warm ingestopt tusschen de
dekens vindeislapend als een mol,
om in alle kalmte zijn koolsoep te ver
teren.
Wat dromme! I bromde Marin, ik
wou maar, dat wij al zoo ver waren,
liet is horidei weer en als wij daar
ginds nu weer niets vinden....
Een beetje geduld, brigadier. Het
komt mij voor, dat het weer juist zoo
is als wij het muar zouden kunnen
wenschen. Ona: knaap zal ons bij de
zen slagregen niet verwachten hij zal
het er wel o.p gezet hebben een goeden
nacht bij papa en mama door te bren
gen.... Laat ons dus doorgaan en ik
geloof, dat wij zullen slagen. Ditmaal
heelt niemand ons zien vertrekken,
niemand heeft er vooruit van geweten
en zijn gewone spionnen zijn du3 stel
lig in gebrek; gebleven... Ik heb een
ketting en hardiiceien in mijn zak....
daarmee is alles gezegd.
Maar weet je eigenlijk wel zeker
dat hij den nacht in de „Kraan" zal
doorbrengen
Of ik er zeker van ben Luis
ter, brigadier, ik zal u mijn geheim
meedeelen nu wij alleen zijn. Ik heb
er daarginds in huis niet over willen
spreken, omdat men niet weet, wie er
dan misschien luistert...
Wat, Labourot, ben je van plan
je kameraden tj beschuldigen
Ik beschuldig niemand, brigadier,
maar ik stel ook geen onbeperkt ver
trouwen. Alles wat wij ons voornemen
te doen, met he: doel dien booswicht
te pakken, wordt hem overgebracht en
dat geeft te derken... Daarom heb ik
op mijn eigen houtje ook mijn netten
uitgezet, en dien kleinen deugniet van
Labrochette, den zoon van moeder Le-
veillé, ondervraagd Hij is kameraad
met een van die kleine jongens Bou
vet, en door hem een nieuwe tol, een
doos met knikkers te beloven, heb ik
a moeite gehad de waarheid uit
hem te krijgen.
Zoo I zei Marin, op wien de mid
delen, die zijn ondergeschikte gebruikt
had, heelemaal geen onaangenamen
indruk maakte zoj went men gemak
kelijk aan dergelijk.-, ideeën en wat
heeft de kleine Labrochette je wel ver
teld
Het. navolger de... Als moeder
Bouvet, wanneer zij haar waschgoed
buiten neerlegt oni te drogen, een wit
ten zakdoek op een der houtstapels
vlak bij het huis, legt, dan is dat een
teeken, dat alles rustig is, en dat de
deugniet vau een zoon thuis kan ko
men rusten. Een roode zakdoek daar
entegen kondigt aan, dat wij er op uit
zijn en dat hij niet verstandig doet
met zich in het ouderlijk huis sau het
haardvuur te komen warmen Van
dat oogenblik af, heb ik mij drie da
gen lang in hinderlaag gelegd om te
zien welken zakdoek moeder Bouvet
op den houtstapel legde gisteren en
eergisteren is er niets verschenen,
geen zakdoek, geen roode nocli witte,
niets.... Ik begon te gelooven, dat La-
brochette een loopje met mij genomen
had. Eindelijk vai morgen heb ik een
wit halsdoekje opgemerkt, dat aan
een boom was vastgebonden, op zoo'n
w ijze, dat het wel van verre bemerkl
moest worden. Het was duidelijk, dat
bij zulk weer geen goede huishoud
ster er aan zoj deuken daar eeu doel
op te hangen. Het was dus wel eeu sig
naal, en het was niet moeilijk er d«
boteekenïs van te radenDus u
ziet wel, brigadier, dat ik er alle re
den voor heb. om u te beloven, dat wij
vannacht den vogel wel zullen van
gen
Het is goed. Labourc-c, antwoord
de Marin met voldoening, je hebt goed
gewerkt, en als wij slagen, zal ik j«
naam in mijn rapport noemen... Maai
waar ter wereld zijn wij nu voegdfl
liij er bij, terwijl hij plotseling stil
bleef staan, men kan hier geen hand
voor de oogen zien, en wij schijnen
wel door het water te waden.
(Wordt vervolgd).