r m té- M m j m 4 a 'Jt Wel ja, Bismarck wilde den oorlog, en Liebknecht en Bebel hebben inder tijd aangetoond, dat de groote Duit- soher de falsaris van de „Dépêohe <d Ems", was. Maar... Bismarck heeft den oorlog gowonnen, niet? Doch ook Entile Ollivier wilde den oorlog. De Keizerlijke Regeering wei gerde Thiers en den republikeinen al- te uilstel om voornoemde dépêche aandaohtig te bestudeeren. Zij ver klaarde den oorlog met gebalde vuis ten en gesloten oogen. Ei, ei, Emile Ollivier, zijt gij ver geetachtig geworden? Herinnert gij u niet de woorden van den maar schalk Le Boeuf: ,,Er ontbreekt zelfs geen slobkousknoop aam ons." Die van keizerin Eugenie: „Dat is een oorlog voor mij! Ik wil dienl"? En die van u zélf: „Ik neem met een lioht gemoed de verantwoording van dezen oorlog op mij." Herinnert gij u dat alles niet meer? Gij zoudt heusch veel beter doen, geen oude koeien uit de sloot te balen. OTTO KNAAP. Scharde hem, die zija vriend verlaat, Oorspronkelijke novelle door JAN KLAUS. Op de groote biljetten, die de di rectie van den Schouwburg vóór de opvoering van het nieuwe stuk over al in de stad had doen aanplakken, stond met reusachtige letters de uaam van den beroemden tooneelspeler: Gerard Budellier. Het sprak vuuzelf, dat hij bij de première de titelrol zou vervullen; ja. men mompelde alge meen, dat de auteur zijn stuk eigen lijk voor Gerard Budellier had ge schreven, en dat hij bij het scheppen vau zijn werk gedacht had aan het talent van hem, die de hoofdpersoon zou uitbeelden... Gerard Budellier was ongetrouwd gebleven. Hij bewoonde alleen een der elegantste huizen der stad, en hij had een verzameling van de kost baarste kunstschatten, die hij lang zamerhand had weten bijeen te bren gen: schilderijen van oude meesters, antiquiteiten, en vooral eon menigte prachtige Japansche va.zon. Hij had deze in de zeldzaamste kleuren, in de zeldzaamste vormen, en hij was er trotsch op, wanneer men zijn verza meling de schoonste van Europa noemde. Op een kouden Novemberdag het was op den morgen voor 't stuk voor de eerste maal zou worden gegeven werd er bij den auteur een man aangediend, die een smoezelig visite kaartje had afgegeven. Henri Demel, peinsde de tooneel speler, Henri Demel.... ik heb den naam toch eerder gehoord. Hij wierp een blik naar 't vuil karton. Bal zei hij onwillekeurig. Heeft die.... mijnheer... een pak bij ziel)? Neet zei de bediende, op zijn ge meenzame wijze, maar bij kende mijnheer van vroeger, en mijnheer zou heui zeker wel willen ontvaugen. De tooneelspeler bekeek zichzelf in den spiegel, glimlachend. Hij strikte zijn das yog rechter en keuriger dan ooit, en was het toevallig onwil lekeurig kwam bet in zijn gedachten, dat hij er toch nog jong eu lang niet kwaad uitzag voor zijn jaren.... Mijnheer Deoiei, riep de bediende do met luide stern. De binnentredende was een soha- mel-gekleede man, die met een bijna- nederige buiging den beroemden too neelspeler groette, die hem van 't hoofd tot de voeten opnam. Ze bleven even zwijgend tegenover elkander staan. Kent u mij ken je mij niet meer? Demel Demel don naam herinner ik me. Waar kan ik dien gehoord hebben? Het is meer dan vijf-en-twintig jaar geleden. We waren beiden jong In dien tijd hebben we elkander lee- ren kennen. Ik herinner me zoo iets.... U toe kende toen, nietwaar U was op de Académie. Ja, dat was ik maar 't is me niet ineegeloopen. Ik dacht, dat ik een groot talent had ik heb veel ge- wrekt, maar 't is me alles tegenge vallen. Ik ben langen tijd lithograaf geweest maar de vorige week is de fabriek, waar ik werkte, failliet ge gaan. en ik sta nu op 3traat. Ik heb een vrouw en vijf kinderen, ik kom hier natuurlijk niet om te bedelen, maar misschien, dat u dat jij, ine kunt voorthelpen. De beroemde tooneelspeler fronste zijn voorhoofd. Ik heb werkelijk geen tijd. De ander bleef onbewegelijk staan, Het is niet. dat ik kom bedelen. riep hij trotsch uit. Et kom je den- zelfden vriendendienst terugvragen, dien ik jou voor vijf en twintig jaar heb bewezen. Ik herinner me bet niet meer. Ik weet niet, wat u met nadruk ge bruikte hij dit woord u mij voor vijf en twintig jaar Herinner jij je 1 niet? Nee! werkelijk niet.... Goed! Dan zal ik '1 je in herin nering brengen. Voor vijf en twintig jaar waren wij allebei jonge kunste- iars. De ander wuifde met zijn hand, als wilde hij bet verder verloop der his torie zooveel mogelijk stremmen. Dat is een zware strijd, ging Demel voort, als had hij die handbe weging nfet bemerkt dien een jong kunstenaar te voeren heeft. Niemand helpt hem, hij heeft op niets anders te vertrouwen, dan op zijn eigen kracht. Wij waren in dien tijd groote vrien den, en ai onze idealen bepraatten we met elkander. Wij besloten niets te doen. dat op reclame zou kunnen lij ken, wij wilden er koinen, door wat wij noemden: eigen kracht. Toen, een dag, één enkelen dag, geraakte jouw besluit aan het wankelen. In de eer ste plaats beriep je je op niïjn vriend schap. ik herinner me alles! kreunde de ander. We hebben samen overlegd, wat ik voor je zou kunnen doen. Toen heb ik je gered, hoewel ik iets deed dal niet mocht. Dat is het begin van je roem ge weest. Ik wil niet ontkennen, dat je zelf ook wel wat hebt beteekend, maar zooveel, die talent hebben, komen er niet ea bij slot van rekening heb je "t misschien niet meer verdiend dan een ander, zeker niet meer dan ik. Ik heb voor jou gedaan, wat ik voor me zelf niet doen wilde. Jij ging plotse ling de hoogte in. en ik bleef in de laagte, zondier kans op beroemdheid. Ik heb je indertijd den vriendendienst niet terug gevraagd nu op het oogenblik, nu ik me geen raad weet van zorg en angst, en ik er voor sta mijn huishouden niet te laten ver hongeren vraag ik je voor het eerst in inijn leven den vriendendienst. De beroemde tooneelspeler had zijn rust teruggevonden. Hij bekeek zich zelf nogmaals in den spiegel, glim lachte even, en zag uet met blijd schap, hoe de kleur van zijn das met zijn pak harmonieerde. Heeft u nog iets? vroeg hij. Je denkt, dat ik bedel je ver gist je daarin! Ik wil er op zweren, dat je je vergist. Je denkt, dat mijn schilderijen niets beteekenen. Kom eens bij me in huis. O! 't ziet er daar heel anders uit dan hier. Ik heb geen verzameling vazen daar ben je even beroemd urn als om je spei, is 't niet? Maar al ben ik onbekend, toch maak ik mooi en goed werk. Jij hebt relaties in de kunstwereld, je naam heeft ge zag. het kost je maar een woord, en mergen, overmorgen ben ik beroemd, en mijn schilderijen worden met dui zenden betaald. Zoolang ik nog li thograaf was, heb ik er niet maar ge taald. We leefden, nietwaar? Als ik morgen een betrekking zou krijgen, zou 't me wéér niet interesseeren. Zoo- aH de zaken op 't oogenblik staan, heb ik in den eersten tijd geen kans op een positie. Het is een slechte tijd." De ander had hem met onbewogen gezicht aangehoord. .Heeft u eindelijk uitgepraat?" «Ja ,Dan mag ik zeker ook wel eens wat zeggen. Dat verhaal, dat u mij op- discht, komt zeker uit uw fantasie voort. Ik herinner me er niets meer van." Onderwijl bedacht hij bij zichzelf, dat, zoo zijn vroegere vriend de his torie ruchtbaar zou maken, zijn naam ernstig gevaar zou loopen. En dat vlak voor de première! Hij moest zijn tegenwoordigheid van geest zoo veel mogelijk bewaren. Hij keek De mel onderzoekend aan. langen tijd Ei. of deze zijn gedachten raadde.. „Je hoeft voor mij niet hang te zijn," zeide hij met nadruk. „Ik zal je bewijzen, dat ik je geen ongeluk wil brengen. Ik verraad mijn vriend niet." Toen voelde de auteur zich geheel zeker van zijn zaak. Hoog, trotsch, richtte hij zich op, en zijn stem klonk bevelend: „Er is geen woord van waar," riep hij uit. „Ik laat me door u niet bedrie gen, en geen geld afzetten. Wanneer u dergelijke leugenachtige verha len „Je weet wel beter," hernam de an der zacht. „Gestel eens, dat het waar is, dan zie ik nog niet in, dat ik me met der gelijke onaangename herinneringen uit mijn jeugd zou bezighouden. Ik heb werkelijk geen tijd meer ik heb me nog ernstig voor te bereiden." „Dus je zult me niet helpen?" „Ik verbied u me „je" te noemen. Op straat kent u me niet. We hebben nu voor altijd met elkander afge daan, hoop ik." De ander week achteruit, of een slag hem bedreigde. „Hoe kan jij me," riep hij schor. De tooneelspeler glimlachte. Hij was, nu hij wist, dat Demel niet klap pen zou, geheel op zijn gomak! Hij opende méér dan beleefd de deur. „U zult zoo goed zijn „Ik wil niet, dat je me zóó De dienaar kwam te voorschijn Vóvr de verblufte Demel wist, wat hem overkwam, had hij hem een gul- en in dc hand geduwd. „Hier!" zeide hij zachtjes. De groote deur werd geopend. Hij stond op straat. Hij sloeg de hand aan zijn oogen, c. verbaasd. Toen keek hij om li. Slechts onverschillige men schen gingen hem voorbij, niemand had zijn verrassing opgemerkt. Hij icef nog even staan, eindelijk liep hij eer door; hij slenterde door men- schenvolle straten, trams en auto's snorden langs hem heen, hij be merkte het niet. Met gebogen hoofd, als gekweld door een nameloos be- ouw, zwierf hij steeds verder. Einde met een ruk, stond hy stiL Hij vond zichzelf op een groot plein aan hel einde der wereldstad terug. Van alle zijden schenen do aanplak biljetten, niet tien weidschen naam van Budellier, op hem aau te dringen. Waar hij zich keerde of wendde, aan alle kanten zag hij den naam, eu zijn heele doffe geest was er van vervuld. Toen eerst voelde hij, dat de gulden nog altijd in zijn hand was gekleefd. Met een gevoel van afgrijzen wilde hij het geld van zich afwerpen. Ver volgens bedacht hij zich. Was het niet beter het geld te behouden, tot nij pende nood bij hem in huis trad? Eindelijk kwam een nieuwe ge dachte bij hem op. Hij werd er een voudig heen gedreven, het was hem onmogelijk er weerstand aan te bie den. Hij zou dien avond naar den schouwburg gaan, en zijn voormali- ;en vriend in zijn roem aanschouwen. Dit besluit gaf hein grooten vrede. En hij behoorde tot de eersten, die naar binnen stapten en zich 'n plaats zij het op oen der laatste rangen, wist te veroveren. De beroemde auteur dacht niet meer aan de vreemde scène die zich bij hem aan huis had afge- sj>eeld; reeds stroomden de men- schen naar binnen. Straks zou hij hen in extase voeren door de kracht van zij 11 wondervol genie. Hij stond in zijn kleedkamer, en grimeerde zich zijn kop. Dat zich Demel in de zaal bevond, wist hij niet, en zoo hij het zou hebben geweien, zou het Item niet hebben geïnteresseerd. Hij dacht nu aan niets anders dan aan het stuk, en aan den indruk, dien hij op het publiek zou maken. Vooral aan het derde bedrijf, dacht hij Het was een stuk, dat speelde in de finanlieele wereld, met misschien wat te fantastische handelingen, die hij, voor den goeden smaak, iets zou moeien temperen; en toch zou hij er zijn volle temperament in kunnen ge ven. Bij de repetities had hij, zooals zijn gewoonte was. niet gespeeld, zoo- als hij bij de eerste uitvoering dacht te doen, zoodat zijn geheele overlegde actie zelfs voor zijn collega's een go- heim was. Hij nam nog, bij neergela ten tooneel, even de mïse-en-scène op.. Zóó zou 't gaan, peinsde hij. De zaal was nu geheel gevuld. Hij gevoelde plotseling een zonder linge beklemming bij zich oprijzen. Het geleek hem, alsof hij een deel van het stuk niet zou kunnen spelen... of ineens straks zijn krachten zouden te kort schieten. Wat was het toch, dat hem het den ken verlamde? Het was hem of er er gens in liet derde bedryf een fout moest schuilen, die hij niet zou kun nen verbeteren. Midden-in de acte stond beslist een zin, dien hij niet zou kunnen uitspreken. Er werd gescheld.... Alles klaar-? het scherm ging op. Hij voelde zich geheel op zijn ge mak, toen hij het tooneel betrad. Een applaus steeg tot hem op uit de rijen. Hij was daar gewoon aan; het zou hem onaangenaam hebben getroffen, wanneer hij niet oogenblikkelijk bij val had gevonden. Toch, tijdens het eerste spel reeds, ontbrak het contact, dat tusschen hem en het publiek had bestaan. Wat kon liet toch zijn, dat als een bedreiging hem in do ooren klonk? Hij gevoelde, hoe het publiek meer lette op het spel dor anderen dan op liet zijne. Hij speelde met alle krachtsinspanning Het gelukte hem niet. Telkens zweeg hij. midden-in zijn rol dan tracht te hij met alle zelfbeheersehing, die in hem wa3, zijn figuur wel te red den. maar hij wist. dat men zich in de zaal over hem verbaasde. Hij begreep, wat het was, dat hem het goede spel verstoorde... Demel moest in de zaal zijn! Alles, wat zijn vroegere vriend dien dag had verteld, was ten volle waar geweest. Meer nog had hij misdreven dacht hij, terwijl hij mechanisch de woorden van het stuit sprak. Niet alleen zijn vriend had hij verlaten, maar ook bet meisje, dat hij eeuwigo trouw haxl gezworen! Het klamme zweet brak hem uit. Hoe had hij ge durfd, zóó met zijn jeugd te spotten. Later had hij nooit meer iets van haar gehoord.... Wie weet, misschien zat ze in de zaal, evenals zijn vroege re vriend. Welk een treurige moed was liet van hem geweest, Demel met geld af te schepen. Nu had bij er voor te boeten. Hij hoorde gelach onder liet publiek. Was dat voor hem? Een eendagsvlieg was de roem van den tooneelspeler. Gisteren had men hem nog algemeen toegejuicht. Thans lachte men ihem uit! Het einde van liet eerste bedrijf was genaderd Zonder eenigen bijval had hy liet looneel veriaten. En ook ue tweeue acte giug voorbij, terwijl geen applaus volgde. Nu kwam iae<t derde bedrijf, waartegen hij zoo had op gezien. YVerktuigoiijk sprak hij de woor den. Er begon in bet publiek nu ee- n ge ontroering te komen, en o won der! langzamerhand sleepte hem zyn kunst weder mee. Vreemd was het! 't Publiek was nu weder volkomen op zijn hand. Op geen der andere spelers lette het. Hij wist, dat ook Demel, die altijd enthousiast was voor waarach tige kunst, zijn actie niet diepen eer bied volgde. Dit gaf Item rust en troost. Hij speelt weer goed, fluisterden de menschen elkander toe... Demel zat stil en luisterde. Ja, het was een groot genie, zijn vroegere vriend. Hij verdiende zijn sncces vol komen. Zonderling, dat je een slecht mensoh kan zijn, en toch een groot kunstenaar. Op het tooneel bezwoer die eene man honderden, door do magische kracht van zijn stem en ge baren. Doch eensklaps schrok hij op. Hij zag, dat de tooneelspeler strak in de zaal keek. Hij hoorde de woorden van den souffleur, dringend, duidelijk fluiste rend. Schande hem, die zijn vriend verlaat. Nog eens: Schande hem, die zijn vriend verlaat. De acteur zweeg zijn handen sloegen krampachtig door de lucht: Toen stond Demel o.p. Hij verhief zich te midden der zittervden. Budel- l'er bemerkte hem, een glimlach voer hem over het nog-jong gelaat... Iets vreemds dat nooit een bezoe ker dier première zal vergeten, ge schiedde. Demel riep met heescke s'ern: Budellier! ik schenk je vergiffe nis. Op hetzelfde oogenblik ging hij weer zitten. Het was doodsstil in de zaal. Eu daarna zoo ontroerend schoon als de stem van den beroem den tooneelspeler nog nooit had go- klonken... zóó dat de harten beef den... en menigeen snikte van een vreemd en onbegrejien verdriet, zóó diép en ver en vol als hij nog nimmer iets had gezegd, herhaalde Bvde" de woorden "van den souffleur, als een vloekende zelf-beschuldiging: Sohande hem, die zijn vriend verlaat. Hij zonk, als hoorde het bij zijn spel, op zijn stoel terug. Duizendvou dig schalde het applaus door de zaal. Op zijn donkere eenzame plaats zat de verlaten vriend, en weende luid. HET TESTAMENT VAN EEN DRONKAARD. Te Oswega (A.) stierf een dronk aard,* die als testament het volgende schreef: ,,Ik laat aan mijne omgeving na ellendig voorbeeld en eene nagedach tenis die spoedig verrotten zal. Aan mijne ouders laat ik na zooveel smart als zij in hunne zwakheid nog dragen kunnen. Aan mijne broeders en zusters, zooveel schande en ver driet als ik maar over hen brengen kon. Aan mijn vrouw laat ik na een gebroken hart en een leven van schan de. Ik laat aan elkeen van mijne kin deren na, armoede, onkunde, een ge meen karakter en de herinnering dat hun vader in een dronkaardsgraf i3 neergespoeld". DAMRU8RIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan don heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. ÖOC t i Hf 11 B JU ju jp m fHP m fjj a mm Am 4k SI Sfi Wit 4/ 48 4b 60 Zwart. Schijven op 17, 22, 25 en dammen op 11 en 50. Wit. Schijven op 26, 30, 45 en dammen op 10 eu 42. EINDSPEL No. 414. van N. Zwart 47 48 4» 60 Zwart. Schijven op 26 en 39. Wit. Schijven op27, 36 en dam op Oplossingen worden gaarne inge wacht aan bovengenoemd adre3 uiter lijk Dinsdag 26 November 1912. Oplossing van probleem No. 409, van den auteurWit 27—22, 35—30, 33-28, 2822, 32 14, 34-30, 39 6! Oplossing van probleem No. 410, van den auteur: Wit 24—20, 3429, 30—24, 28 10, 35 24, 32 3, 48 46, 4—261 Beide problemen zijn goed opgelost door de boerenW. J. Balkenende, R. Bouw, L. Brommet, Cito, W. van Daalen, J. Jacobson Azn., W. J. A. Matla, J. W. Tieskens. Van den heer W. H. van Huystee ontvingen wij een goede oplossing van probleem No. 410. CORRESPONDENTIE. L. B., alhier. Wij danken u voor het toegezonden probleem, 't 19 zeer gemakkelijk, doch goedde witte schijf op 31 kan nochtans gemist worden en zullen we het prohleem met weglating van die schijf spoedig plaatsan. DAMCURSUS. Reeds de bekende dammer Ephraim van Ernbden heeft in het door hem uitgegeven werk de volgende opening aangegeven Wit. Zwart 1. 33-28 18—23 2. 39-33 12-18 3. 44-39 7—12 4. 50-44 1—7 5. 31—27 17—21 6. 37—31 21-26 7. 41-37 20—24 8. 34-30 14—20 9. 30—25 10—14 10. 27—22 18 27 1L 31 :22 12—17 12. 3t>—31 17—21 13. 31—27 8—12 14. 33-29 24:33 15. 38:18 12:23 gedwongen wor.lt te slaan 45 34 of zwart 6 17. Hij uoemde dit„het tientje uit den hoek" een zinspeling op de schijf 45, welke volgens de oude notatie als No. 10 werd aange duid. B.v. Wit 1. 33—28 2. 39-33 3. 44—39 4. 50-44? 5. 31—27 6. 34-30 7. 37—31 8. 20-25 U 9. 25:14 10. 40-3431 11. 42:31 12. 33:24 13. 45:34 Zwart. 18-23 12—18 7-12 1-7 17—21 20-24 14—20 21—26 9 20 2J 26:37 1) Wit kan nu niet spelen 3126, want dit zou een schijfverlies voort* brengen, t. w. 81—26 24-29 26 17 a) 11:31 36 27 b) 29-34 40:29 2325! b) 33:24 20:29 36:27 29-34 40 .29 23 25! a) 3324 20:29 26:17 11:31 36.27 29—34 40:29 23 25 Later is gebleken, dat deze opening niet, of minder goed was, en enkele bekwame spelers brachten hierin be langrijke wijzigingen, o. a. de be roemde „Van Vught". Deze wees ons vooral op het verkeerde, indien wit 2) Zwart mag niet slaan 26 37, want dan zou het voordeel onmiddel lijk verloren gaan, ouidat daarna wit in staat is, het centrumspel weder te versterken met 4741, enz. 3) Wit heeft geen andere keuze, want met 41 of 42—37, bezorgt hij zichzelf een opsluiting, terwijl met 27—22, 42 31 en 3122 hij zich een slechte stelling verschaft, en wellicht eeu schijfverlies bovendien, omdat de schijf 22 moeilijk blijft te verdedigeu. Wit moet na de opening trachten het veld 30 te bemachtigen zonder verlies van tempo-zetten. Nu hebben wij hierboven gezien, dat met 45 34 niet alleen de tempo-zet 4540 verlo ren gaat, maar ook, dat het veld 30 innemen thans weinig voordeel moei' der van Victoire geen toegevende be handeling te verwachten. De gestrengheid van den brigadier mag misscliie onbegrijpelijk schijnen tegenover de lankmoedigheid, die hij te St. Rdvérien had getoond, toen hij moeder Bouvet waarschuwde, dat er den volgenden dag in de ruïnes een onderzoek zoa werden ingesteld; maar die lankmoedigheid was niets anders dan een uitvloeisel van vaderlijke voorzichtigheid. Marin had geraden, dat Leonard zich in de ruïnes verbor gen hield, en hij vreesde met reden, dat de naam van zijn dochter daar la ter bij genoemd zou worden als een meisje, dat hem opgezocht had, wan neer de zaak van den weerspannige voor de rechtbank kwam. Zijn plicht als vader was dus een oogenblik in botsing geweest met zijn plicht als ambtenaar., eu de ambtenaar had het veld moeten ruimen. Toch brandde hij van verlangen om wraak te nemen en nu hij meende, dat alle betreiiking tusschen zijn onvoorzichtige dochter en zijn vroegere protégé verbroken was, nu vervolgde hij Leonard met dubbelen ijver, omdat hij eens ge dwongen was geweest hem te laten ontkomen. Het was inti sschen einde herfst ge worden. en Victoire, in haar kamer opgesloten, zooals Marin bevolen had, zag met verdriet hoe regen en koude den naderenden winter aankondigden. Zij vroeg zich af hoe Leonard, van het éene toevluchtsoord naar het andere gejaagd, slecht gevoed en gekleed, dit kwade jaargetijde zou kunnen door- muken. Eenigs woorden misschien op zettelijk in haa.- tegenwoordigheid uitgesproken, gaven haar veel te denken over hetgeen de arme weer spannige zou mee ten verdurenen Labourot, die in den laatsten tijd zeer in de gunst van haar vader scheen te staan, bespaarde haar bij die gelegen heid geen wreede toespelingen. Inwendig half verteerd van onrust, had zij aan Leonard willen schrijven, om er nog eens ojj aan te dringen, dat hij aan dat or.verdiagelijk bestaan een einde zou maken, op gevaar af van hetgeen er uit zou voortvloeien maar de oplettendheid van den brigadier had haar altijd verhinderd dat plan uit te voeren, hetzij door een brief, hetzij door een mondelinge boodschap aan den jonge Bouvet en zij was ver plicht met schrik de gebeurtenissen af te wachten. Eens op een avond in September, eenigo uren na zonsondergang, gin gen Marin en Labourot samen en te voet uit met de vage mededeeling, dat zij voor dienstzaken weg moesten. Zij waren in klein tenue; maar onder hun mantels droegen zij hun sabels en karabijnen. Het was heel slecht weer, al drie dagen lang viel er voortdurend regen en op het oogenblik van hun vertrek, scheen het nog eens met ver dubbelde kracht te beginnen. Hel was heel donker, maar de wind was gaan liggen en zonder het geluid van den op de gele bladeren neerkletterenden regen zou er vclkcmen rust geheerscht hebben buiten. De twee gendarmen gingen met haastigen stap het dorp uit en den weg van de Kraan op. Zoo gemakkelijk en aangenaam als deze weg in het moois jaargetijde was, zoo slecht was hij nu, vol plassen en kuilen. Maar dergelijke hinderpalen, die voor gewone wandelaars heel ern stig geweest zouden zijn, maakten op do twee militaire i. heelemaal geen in druk. Zij iiepe i door zonder naar het scheen de slagregens en windvlagen op te merken, terwijl zij er zich mee tevreden stelden hun mantels wat stijver om zich heen te trekken, om hun wapens tegen het vocht te be schermen. Geloof mij, brigadier, zei Labou rot, die een paar passen voor zijn chef liep, om hem al3 gids te dienen, wij hebben nu do beste manier gekozen, en ik sta er u voor in, dat wij van avond niet zooals anders van koude kermis thuiskomen. Het deugt niet, om bij dergelijke gelegenheden de geheele brigade op de been te bren gen. Twee resolute menschen, zooals u en ik; richter veel meer uit als men behendigheid, list en stilzwijgen noo- dig heeft. Ik verzeker u, dat wij van nacht onzen kwajongen te pakken zul len krijgen, ge zult het zien wij zul len hem warm ingestopt tusschen de dekens vindeislapend als een mol, om in alle kalmte zijn koolsoep te ver teren. Wat dromme! I bromde Marin, ik wou maar, dat wij al zoo ver waren, liet is horidei weer en als wij daar ginds nu weer niets vinden.... Een beetje geduld, brigadier. Het komt mij voor, dat het weer juist zoo is als wij het muar zouden kunnen wenschen. Ona: knaap zal ons bij de zen slagregen niet verwachten hij zal het er wel o.p gezet hebben een goeden nacht bij papa en mama door te bren gen.... Laat ons dus doorgaan en ik geloof, dat wij zullen slagen. Ditmaal heelt niemand ons zien vertrekken, niemand heeft er vooruit van geweten en zijn gewone spionnen zijn du3 stel lig in gebrek; gebleven... Ik heb een ketting en hardiiceien in mijn zak.... daarmee is alles gezegd. Maar weet je eigenlijk wel zeker dat hij den nacht in de „Kraan" zal doorbrengen Of ik er zeker van ben Luis ter, brigadier, ik zal u mijn geheim meedeelen nu wij alleen zijn. Ik heb er daarginds in huis niet over willen spreken, omdat men niet weet, wie er dan misschien luistert... Wat, Labourot, ben je van plan je kameraden tj beschuldigen Ik beschuldig niemand, brigadier, maar ik stel ook geen onbeperkt ver trouwen. Alles wat wij ons voornemen te doen, met he: doel dien booswicht te pakken, wordt hem overgebracht en dat geeft te derken... Daarom heb ik op mijn eigen houtje ook mijn netten uitgezet, en dien kleinen deugniet van Labrochette, den zoon van moeder Le- veillé, ondervraagd Hij is kameraad met een van die kleine jongens Bou vet, en door hem een nieuwe tol, een doos met knikkers te beloven, heb ik a moeite gehad de waarheid uit hem te krijgen. Zoo I zei Marin, op wien de mid delen, die zijn ondergeschikte gebruikt had, heelemaal geen onaangenamen indruk maakte zoj went men gemak kelijk aan dergelijk.-, ideeën en wat heeft de kleine Labrochette je wel ver teld Het. navolger de... Als moeder Bouvet, wanneer zij haar waschgoed buiten neerlegt oni te drogen, een wit ten zakdoek op een der houtstapels vlak bij het huis, legt, dan is dat een teeken, dat alles rustig is, en dat de deugniet vau een zoon thuis kan ko men rusten. Een roode zakdoek daar entegen kondigt aan, dat wij er op uit zijn en dat hij niet verstandig doet met zich in het ouderlijk huis sau het haardvuur te komen warmen Van dat oogenblik af, heb ik mij drie da gen lang in hinderlaag gelegd om te zien welken zakdoek moeder Bouvet op den houtstapel legde gisteren en eergisteren is er niets verschenen, geen zakdoek, geen roode nocli witte, niets.... Ik begon te gelooven, dat La- brochette een loopje met mij genomen had. Eindelijk vai morgen heb ik een wit halsdoekje opgemerkt, dat aan een boom was vastgebonden, op zoo'n w ijze, dat het wel van verre bemerkl moest worden. Het was duidelijk, dat bij zulk weer geen goede huishoud ster er aan zoj deuken daar eeu doel op te hangen. Het was dus wel eeu sig naal, en het was niet moeilijk er d« boteekenïs van te radenDus u ziet wel, brigadier, dat ik er alle re den voor heb. om u te beloven, dat wij vannacht den vogel wel zullen van gen Het is goed. Labourc-c, antwoord de Marin met voldoening, je hebt goed gewerkt, en als wij slagen, zal ik j« naam in mijn rapport noemen... Maai waar ter wereld zijn wij nu voegdfl liij er bij, terwijl hij plotseling stil bleef staan, men kan hier geen hand voor de oogen zien, en wij schijnen wel door het water te waden. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 16