JÉ te t m Mi m m 51 HP Êk 5^ lil 18 IP uil tï§ a a s 11 a s# ëi m ft m M m m m - '4 m m m H schaduw van den avond het licht van den dag. Daar hij bemerkte, (lat de muur hoog was, werd hij geleidelijk min der bevreesd,en hij lachte, als hij den angst van zijn wezen met Logica ging peilen. Tech kon hij de plotselinge vrees niet verjagen, al overwon zijn geest de vage droefgeestigheid, die hem zoo langen tijd had bevangen. D'e schrik kwam voorals des avonds dan meende hij, dat zich de hand des vre.-rndelings op zijn schouder legde, gelijk reeds twee rnaal... Weken, maanden gingen voorbij. En de dreigende dag brak eindelijk aan. In den vroegen ochtend beval de ridder van de Diepe Helle ziin knech ten plaats te nemen op de muren en te spieden in het land. Wanneer iemand naderde, moesten ze hem mei geweld beletten binnen te drin gen; ze mochten niet wijken van den muur en in geen geval terugzien. Ilij zelf ging naar de zaal, en hij wierp zich plat ter aarde, het gelaat met beide handjen liedekkend. De wachters bleven op den muur, en ze riepen met schorre stemmen, dat niemand naderen zou, tot ten laatste rondom het kasteel alles verlaten was, en zij zagen in de leege vlakte, waar gen mensch was. Toch bleef de ridder niet lang een zaam, Sluipend -trad iemand nader bij, en knielde naast hem. Al wil je niet weten, ridder van de Diepe Helle, dat ik hier ben, en al sluit je je oogen voor 't noodlot, dat je wacht, toch zal de vloek, over Je uïtgpsoroken in vervulling ko men... vandaag nog. De ridder verhief zich in zijn volle lengte. Het kan niet. schreeuwde hij triomfantelijk. Ziet naar de wach ters op den muur, hoor naar de stil te, geen mensch drinot binnen. Het kan. En n'ets anders zeide do ander. En de avond van dezen dag kwam, zooals de dag zelf gekomen was. Het lichf. week uit den hemel, en de lucht werd blind. Toen ginsr de ridder van de Diepe Helle uit de zaal, daar hij dorstig geworden was. en aan den vijver wat wilde drinken. Ilij lien met langzame passen een oud man. Het wn« h-un. of bem een schaduw volsrde. Hij stond stil. Het was t vreemde spel zijner inbeel ding. Do wachters waakten bij de muren. Ze hadden hem den rug toegewend, ze staarden voor zich u t, niemand kon naderen. De ridder bukte zich om te drin ken. De hand legde zich op zijn schou der, en zijn hoofd boog zich tot aan den waterspiegel. En toen vreesde hij, zooals nooit een mensch op aarde. Hij zag in het avondschemerende water ziln eigen beeltenis, zijn eigen wreed gelaat. Ge hebt u zelf ontmoet op dezen Üag. riep plechtig een slein, en de Dood wacht u. De ridder van de D epe Helle zonk In den vijver. De wachters waakten op de muren. De Dichter. 11 Door ASEN KRYWOSCHIEW. Geautoriseerde vertaling door HERMAN GROITE, Duister zijn des avonds (le straten hi Sofia, maar niet in dezen tijd, niet in dezen tijd. Want het licht wijkt niet uit de huizen, en rossige glans van flambouwen is bij de moskee Bas- hi Dschamisi. Breed licht, diep licht, hoog licht stroomt uit de café's, waar de officie ren zitten. De nacht is zoo gloedvol, zoo zéker als de dag. De oorlog zal aan de Turken wor den verklaard. Al wel twintig jaar heeft 't Bulgaarsche volk er op ge wacht, dat het den strijd mocht be ginnen. lederen morgen heeft het ge zien naar zijn wapenen, en welke jon ge man werd niet met vreugde sol- da at? Noem liem met name, die niet naar den oorlog heeft verlangd, dat wij on ze vrouwen en meisjes met hem la ten spotten. Doch er zullen woinig na men ziin. zoo er één is In ons heer lijk vaderland. Diep uit de bergen kwamen de strijdbare mannen .naar onze stad. Ze gingen met hoofden rechtop: ze gingen immers ten feest? en ze zon gen als op een bruiloft. In de enge straten marcheerden ze met veer- krachtigen tred. Een onzer kunstenaars, hij, die misschien het machtigst van ons allen heeft geschreven, wiens woord een havik was, die over de bergen vliegt met machtigen slag. spie dend in de vlakte naar buit, en wiens gedachten zoo scherp waren als een geslepen zwaard, dat bloed ge woon is, zag niets van het licht en hoorde niets van het luide, feestelij ke gedruisch op straat. Ilij zou niet mede in den oorlog trekken. Nadat hij zich had aangemeld, gelijk alle andere mannen van het land, en men zijn naam had opgeschreven, gelijk alle overige namen, had hij een schrijven gekregen, dat hij niet mede hoefde tc trekken. Men wilde den dichter sparen. Zou hij geen helden liederen moeten zingen, die eeuwig zoudim blijven van klank? Zulk edei- bloed mocht niet worden vergoten. Tehuis zou hij zijn, en lezen van de overwinningen door zijn kameraden behaald. Branden zou zijn bloed, en lj Dit verhaa' geeft een juist denk beeld v£ïi den eigenaardigen geest, die er op het oogen blik onder het Bul gaarsche volk heerscht. hij zou schrijven, opdat het legor den honger vergat, alle ontbering en el lende, zijn liederen zouden klinken vóór den slag. Waarom hield hij het licht builen zijn woning en sloot hij zich op, zich niet mengend on der de menigte? Gelijk een dief ver school hij zich. Als de trommels rof felden, en de trompetten lokkend klonken, dat de handen der stoere mannen trilden, hield hij zijn ooren gesloten, omdat wat voor de anderen zoet klonk, voor hem een marteling was. en zijn hart hem pijn deed. Bij duizenden trokken de jonge mannen uit de stad, en ook de ouden van dagen marcheerden met dreu nenden pas. Een kind sloeg den trom mel. Niemand wilde achterblijven, die den naam van man verdiende. Zij trokken op als naar een bal zaal, met oogen, blinkend als was het Paschen. De meisjes en vrouwen liepen naast licn, sommigen naast haar geliefde, naast haar man, moe ders naast haar zonen, en geen smart was er, als bestond slechts het leven, en kon de Dood deze blijdschap niet vernietigen. Wie dacht aan sterven? Alleen liet vaderland en de glorie waren 't eenigo tastbare, en wie den dood vond tegen de vijanden, neer vallend, met bloed bedekt de jonge borst, terwijl de bajonet was geval len uit de machtelooze vuist, wie den dood vond, hij had het eeuwige le ven verworven. Als er aan den dood gedacht werd wat te betwijfelen valt was het met den glimlach, waarmede men zijn jeugd en zijn ge zondheid voelt. De dichter had zijn gordijnen ge sloten, en de glans van den dag drong - ..i: gierig door spleten en reten. Hij stak zijn lamp aan, welks trouwe licht hem nooit had verlaten, wanneer hij inspiratie zocht. Hij gevoelde de hei lïge smart, die hem altijd in staal stelde had gesteld de juiste woorden te vinden, die noodig waren voor zijn machtige kunst. Ditmaal echter kan hij niet werken. Zijn ge dachten waren vervuld van liet eene, dat op dit oogenblik de mannen van ziin land ten strijde Lrokken tegen den vijand van eeuwen her en dat hij thuis moest blijven, gelijk een zwak keling. Waren dan zijn spieren niet even sterk als van da anderen? Schoot hij niet even raak, met vaste hand? Was zijn bloed minder waar dig? Neenl schrijven kon hij niei, zoo lang zij, zijn broeders, nog in da stad waren. Later misschien. Rekende het vaderland niet evengoed op hem? Den geheeien middag duurde de uittocht. En des avonds was Sofia duister, de caié's waren onverlicht, geen flambouw wierp haar rossig licht in den donker. Hij besloot uit te gaan. Geen mensch ontmoette hij. Slechts hier en daar een oude vrouw, die bleef staan, hem naziend. Zeker een vreemdeling, dacht zij. en vervolgde haar weg. Een vreemdeling was hij in zijn verlaten stad. O! hoe hij hel de volgende dagen steeds meer en meer bemerkte, dat men heni met argwaan, verwonde ring. ja meermalen met afschuw be zag. Enkelen kenden hem wel. Dat is de dichter, die niet mee mag naar den oorlog. Waarom niet? Omdat ze hem willen sparen. Ze zeggen dat zijn leven te kostbaar is. j Anderen, die zijn naam niet ken-1 den. doch wisten, dat hij een Bulgaar was en soms gevoelde hij drang, om in 't Bulgaarsch fe spreken, dat men hem niet voor een vreemdeling zou houden spraken met minach ting. Kijk 'ns, 'n man, die niet mee is gegaan. Zou hij ziek zijn zou men hem niet kunnen gebruiken? Hij ziet er sterk uit. Zou hij geen niued hebben Waarom volgt bij bet Jeger met, als hij ziek is geweest, en nu weer her steld is Dat alles hoorde hij, en het kwelde hem met naonelooze wreedheid. Het was zelfs al gebeurd, dat men bem najouwde, en hem scheldende woor den toeriep. Waarom was hij niet me- degeguan, die lafaard?! In hossende troepen spotten de meisjes en vrou wen hem uit. Hij had liet voor geld gedaan gekregen, dat hij tehuis was gebleven. Onderwijl kwamen de eerste bulle tins. Schermutselingen.... eerste over winningen.... De eerste reservetroe pen kwamen op, oudere menschen uit de borgen. De Bulgaren, die in Parijs woonden, in München, in Ber lijn, in Londen, later zij uit New- York, uit Chicago, dan zelfs zij, die in Zuid-Amerika, in Canada op het land werkten, kwamen aan, en oogenblik kei ijk stelden zij zich onder de wapenen.... Hij bleef in zijn woning. De gordij nen waren gesloten. Zijn lamp brand- de, en de vellen papier lagen wit voor hem. Maar schrijven kon bij niet. Zijn liederen, die het Bulgaarsche leger moesten verkwikken meer dan spijs en drank, bleven uit. Des avonds al leen waagde hij het over de straat le gaa.n, al herkende men hem zelfs in de diepste schaduw. Thans gingen de meisjes en vrouwen hem zwijgend voorbij; doch in haar zwijgen, méér dan in haar woorden vroeger geuit, voelde hij de wrokkeudste minach ting. Waarom bij niet Waarom wél de broer, de verloofde, de echtgenoot, de vader? Het eerste transport gewonden kwam binnen. Velen leden de ondra gelijkste smarten, pijnen, die men zich in de wildste droomen nog niet kan voorstellen. Waarom hij niet Waarom had hij zijn leven niet mo gen geven? Geen wonde, zoo wfvxt, •zoo brandend, of hij had ze voor het vaderland willen dulden. Liever dan het zwijgen, waarmede men hem algemeen omringde. Toen schreef hij een smeekenden brief naar een der hoofdofficieren, die mede getrokken was naar den oor log. Met liem was hij j>ersoonlijlk be vriend, en hij schreef hem zijn ellen de. Geen woord vond hij, dat tot troost kon strekken, hij zelf liad troost noodig. Was het ormogelijk hem te bevrij den uit zijn leed Wanneer hij dan niet mee mocht strijden, wanneer zijn leven te kost baar was, zou hij er dan tenminste niet toe moge-, dienen, de gewonden van het slagveld fe verzamelen, en ze mede te verplegen I Hij kreeg geen antwoord. De hoofdofficier was gesneuveld, en zijn naam van de lijst geschrapt. Er was geen tijd om brieven terug te zenden. Vooruit, was 't parool. Over muren van gekwetsten, over bergen van lijken, over beken, rivieren, zeeën van bloed vooruit. De enkeling heeft geen rechten meer als 't vaderland roept. Zijn plicht wordt tot recht. In het kamp wist mer. den naam van den dichter niet meerMen had ande re namen te onthouden. Toen kwamen de zware, groote ge vechten. Dol van vreugde was de stad, en vervuld van licht gedurende den nacht, en meu weende van blijdschap. Nog vielen de tranen van geluk, na dat de karren met de gekwetsten bin nen gerateld waren, en zij die licht gewond waren als bedelaars gekleed, als zwervers, schooiers, verhongerd, als misdadigers, die hun straf hebben ondergaan, uitgeteerd en vervallen, strompelden door de straten. Wie een leed had te ondergaan door den ver se hrikk el ij ken oorlog, o 1 hoe wreed, toonde het me' trots en vreugde, gelijk een moeder haar kind toont. Het wa ren vreemde tranen, die er geschreid werden, bij ons in Sofia. Tranen, die uit het geluk om de smart voortkwa men. Want hij die verdriet gevoelt, om de pijn van dezen oorlog is geluk kig, en dat kan geen vreemdeling be grijpen. De dichter alleen kende de blijd schap niet. en niet het leed. En hij was bedroefd, ais nooit te voren. Verdien de hii de minachting die men hem be toonde Er kwam een troep vrijwilligers door Sofia. Ze hadden kleurige doe ken gewonden om hun geweren, en ze droegen kransen van bloemen om den hals. Ze zongen liederen, één dier lie deren had de dichter geschreven, nu lange jaren geleden. De dichter ging over de straat, en zag ze marcheeren, en hoorde hun zang. Op dat ooger-biik kwam hem een ge^ wonde voorbij. Moeilijk sleepte hij zich voort. Ga met mij mee, broeder, zei de dichter. Hij gaf hem op zijn kamer brood, en deed hem drinken. Broeder smeekte hij met ont roerde stem. ik geef je alles, wat, ik heb. dit huis is van jou en al wat er in is. Geef mij in ruil je soldatenklee- ren en je geweer. In den avond sloop hij 't huis uit Hii volgde den groeten weg. dien 't le- eer was eezann. Hij slooT zich aan hii een zwervenden troep, die zich ver breedde en vergrootte en op 2ijn beurt weer opging in de achterhoede van de regimenten vooruitIn de verte donderden de kanonnen. In een der kleinste, onbeduidende schermutselingen trof hem een Turk- sche kogel Maar wij zeggen u, kame raden, dat hij door het doodelijk lood de eeuwigheid heeft verworven. Op allen die kunt strijden. De Bankdirecteur. Novelle door Carl Upmeijer. Ik weet alles, alles. De lange, donkere man stond recht op, met ziin zakdoek veegde hij zich het zweet "van zijn voorhoofd. De an der zijn vijand was breed en dik: zijn kleine oogjes van een verloopen mensch, lachten en blonken. Hij liet zijn tanden zien als een hond, die een stuk vleesch w'l grijpen. Ik weet alles, alles. Wat weet u dan 't Is gelogen, wat u weet. Haha U zou niet zoo praten als u niet. bang was. Zit de politie u op de hielen Arme kerel, 't is wel bedroe vend. U zult vragen hoe ik er achter i gekomen ben. Alstublieft, wees stil. Niemand kan ons hier beluiste ren. De stad houdt hier op, ilc ben u tot hier gevolgd op uw dwaalwegen, baakdirecteu r, bankdirecteurtje. Wees stil, wat ik u smeek. Laten we elkander geen „u" m6er noemen Jij en jou is voldoende tusschen ons. We zijn alle twee men- schen, die voor 't eene deel met het le- j ven hebben afgerekend en voor het andere deel prubeeren een nieuw le ven te beginnen. Jij bent er van door- gegaan met het geld, dat de goedgeloo- vige burgers uit je stad je hebben toe vertrouwd en ik welik ben ook iemand, die aan lager wal is geraakt. Wij hebben geen enkele beleefdheid meer tegenover elkander te bewijzen, bankdirecteur, bankdirecteurtje. Stil Het is eeu oude rekening, die ik met je te vereffenen heb. Dat klinkt je vreemd, nietwaar, dat er nog een mensch i3, die een rekening met je te vereffenen 'heeft. Je dacht nu van alles af te zijn en in de nieuwe we reld je geld rustig te verleren. Maar ik ben er ook nog, directeur, bank directeurtje! Wat wilt u van me? Kijk eens, mijn waarde! dat je ma niet kent, verbaast me toch. 't Licht is wel niet al te duidelijk, en ik ben wel veranderd tn dien tijd als je aan lager wal geraakt wordt je gauw ontoonbaar, ze zeg gen dat kleeren den man maken.... Ik ken u niet. Verfrisch je geheugen dan maar eens, en denk een acht jaar terug. Ik was een jonge man, en werkte bij jou op je kantoor. Op een goeden dag 'het was voor mij een slechte dag, haha lm. Lach niet zoo. Ik 3meek u. Ik herinner me alles. Ik zou u niet 'heb ben wéér gek end. De ander striemde hem de woorden tegemoet Er was op jou bureau gestolen, een armzalige duizend gulden. Toen waarschuwde jij de politie, en zon der medelijden gaf jij er mij aan over. Tot negen maanden gevange nisstraf ben ik veroordeeld... en toen ik uit de gevangenis werd ontslagen en werk zocht toen was er nie mand!, die 't me wou geven. Zoo ben ik lager en lager gezonken... Maar nooit heb ik gedacht, dat ik nog ge- legenhe:d zou vinden, om me op jou te wreken, Eergisterenmiddag las ik 't voor ©en krantenbureau dat jij een dief was Wilt u dan niet zwijgen?. Noem de som, die je hebben wilt, maar martel me niet t Lenige verschil tusschen ons beiden was, dat u sinds jaren op de meest geraffinei.rdfè manie-r je me- demenschen hebt bedrogen, en dat k meegesleept ben... door de ver leiding van ©en oogenblik.. Toen ik 't bericht las dacht ik hii mezelf: hij is misschien al begonnen inet zijn misdaad op 't oogenblik, dat hij mij aanklaagde. Vanavond zeg ik je loopen. Voor iemand als ik, die je kent, en d;e je zocht tegel''kertijd was 't nog moeilijk te welen, dat jij 't was. Je bent wel veranderd. Ben je zóó bang, dat de politie vat op je zal krijgen? Gekleed in een werk manspak, waar heb je 'i opgeschom meld zou je zoo zeggen je baard afgeschoren een pet over je voor hoofd geschoven je eigen vrouw zou vreemd tegenóver je staan. En toch kende ik je weer... en ik volgde je tot hier. Wat wilt u dan van me? De stem klonk scherp, radeloos. De ander schudde van 't lachen. Zoo tnag ik 't zien. Zoo ben je mi3scliien tot rede te brengen. Wat dan wat eisci.t u Ik kan je bij de polite aange ven, maar weet je, ik heb een te goed hart. 't Lijkt me, dat je in je porte feuille wel wat zult hebben, dat bevalt Ik heb geld noodig. Hoeveel? Alles. Do voormalige bankdirecteur tul- meld© lenig. Zie, lachte 't verloopen type, als ik Je aangeef, geniet je toöh niet van het geld, dat je gestolen hebt. Je hebt er toch niets aan. Als je me 't geld toevertrouwt, houd ik mijn mond en jij 'hebt kans om te ont snappen. Het is 't laatste m ddel voor jou. Maar waarom heb ik 't dan ge daan, al die jaren? 't Einde is niet altijd te oven zien. 't Is mij niet anders gegaan, bankd irecteur, baiikd i necteur'je. Maar son'n schurk zal ik niet zijn, om je zonder geld op straat te laten staan. Je mag duizend gulden hou den, dat is net precies het. bedrag, dat :k bij jou hdb gestolen. En dan moet je maaT zien, dat je verder komt. Bij die vermomming kent nie mand je weer. En u dan? Ik ra naar Amerika, in jou plaats. Of de eon 't nu krijgt, of de a"d©r. bankdirecteur, bankdirec- teurtje, dat is precies hetzelfde. Al leen zou ik willen uitooodigen, om een beetje gauw te beslissen. Ik heb geen tijd. Weet liet wel! als je 't n et doet. zal ik je volgen, waar je gaat... tot ik een politie-agent zie of een veldwachter. Er staat vierhonderd gulden op je hoofd, ouwe jongen. Dan zal ik die misschien verdienen, dat is ten minste wat, zon je niet zeggen. De bankdirecteur wankelde achter- u:t, als werd hij bij de keel gegre pen. Laat me tweeduizend gulden, zeide hij scihor. Duizend gulden duizend gul den hernam de ander op spott,en den toon. 't Is hetzelfde bedrag, waaryoor je mij hebt laten boeten. Ik houd van dat woord: duizend gul den. Een paar menschen gingen langs hen heen. Ze letten niet op de twee menschen, dio oorenscbrailijk-rustig met elkander stonden te praten, on verschillig liepen ze verder, lieden- van-de-grootestad. die zich ntet met een anders zaken bemoeien Lang zaam vervaagde het geluid van him slappen Ben je tot een besluit gekomen? Even stilte, ondoorgrondelijk. De vervolger bukt© zich, om ïn 't gelaat van zijn voormaligen chef te zien. Angstige stilte. Laat me... vijftien honderd gul den... Ais twee kooplieden, van wie de een den prijs kon bepalen, en de an der wanhopig, moet toegeven, ston den zo tegenover elkander. Vijftienhonderd gulden. Geen cent meer dan duizend. Ik geef je twee minuten bedenktijd. Ik hoef me niet meer te beden ken... sprak de vluchteling met moei. te. Ik moet toegeven. Hii sloeg de hand aan zijn voorhoofd. Gretig wachtte de ander, en zijn ringers strekte hij uit Hij keek loerend toe hoe de man zijn portefeuille u-t den zak haalde naar een bankbiljet van duizend gulden zocht dit voor zichzelf beheld en hij griste gre-1 Itig naar 't geld, dat hem werd over gereikt. Heb je niet meer? Nee. Z© zagen elkander nog even aan. Vervolgens ging ieder zijns weegs. Twee weken later werd de bank directeur in Antwerpen gevat. Men vond op hem slechts een bedrag van vijftig gulden, doch waar hij 't ove rige geld 'had gelaten, weigerde hij halsstarrig te vertellen. En eerst, nadat hij vier lange ja ren zijn misdaad heeft geboet, heeft bij het in de stilte van zijn kerker bekend. I De moord te Mill. (UitHerinneringen van een Oud-Journalist.) We hebben het in Amsterdam dik wijls onder elkander uitgemaakt het publiek, dat 's avonds de krant leest, heeft er geen denkbeeld van, dat ook in hot meest-cenvcudige berichtje een wereld van leed of humor verscholen kan liggen. De journalist wordt er rp uitgestuurd, hij komt met een ver- slagje van vijf. zes regels op zijn bu reau, en geeft liet aan het jongetje, dat het medeneerat naar de zetterij. Doch wie van het „publiek" weet, wat or achter *t berichtje verborgen is De plicht van den journalist bestaat hierin koelbloedig te blijven en te be denken, dat zijn eigen inzicht wel eens onjuist kan zijn. Hij heeft de l e i t e n te kennen en te Inschrijven en op de feiten bouwe de lezer zijn oordeeL Maar genoeg hierover... Dat we een zoo lange voorrede schrijven voor ons kort verhaal, spruit voort uit den zon derlingen weemoed, die ons heeft be slopen, nu we den moord te Mill weer in zijn volle tragiek overdenken. Mill Is een klein dorpje, en ligt op de lijn Boxtel-Wesel in het Noorden der provincie Brabant. Er staan een paar huizen, die vreemd opkomen uit het eenzame land. liet is een verlaten streek daar, stil, als wonen er geen menschen, even wijd als de heide in Drente. De mer schen zijn er vreed zaam, leven er stil naast elkander, en alleen in den Zondagavond zijn er soms druischende gelagen.... Doch aan den anderen kant klinkt uit de vaag- verlicbt© huizen harmonica-gespeel, zeurderig, langgerekt, muziek die harmonieert met de wijde droefgees tigheid alomme. Het was in deze atmosfeer van rust en vrede, in de eeuwige onverander lijkheid van deze natuur, die slechts stilte en grijsheid kent, dat er voor eenige jaren een dei mannen een ge zwegen wrok koesterde tegen een an der, die veldwachter was iu het dorp. En dat heeft ons indertijd het meest getroffen, al komt het n u eerst uit onze pen Dat wij niet begrepen, hoe in deze omgeving, verre van het gedruisch der steden en den vvoesten strijd, zulk een onbepaalde haat kon bestaan van den eenen menscli tot den anderen. Instincten en hartstochten waren hier uitgeleefd, die zoo meenden we, geruimen tijd geleden uit Europa wa ren verdwenen. De vrouw was niet in het spel alles nas vaag en onbe paald. Slechts wrok uit een kleine historie te voren ontstaan. Do moordenaar was een man, die reeds meer op zijn kerfstok had. In een twist, vroeger, had hij een ande ren man gewurgd, tout court, en zijn straf had hij hiervoor ondergaan. In zijn dorpje teruggekeerd, leek hij een heel ander man geworden. Hij ging met gebogen hoofd door de straat, van het stationnetje tot aan 't einde van het dorp. Hij kreeg langzamer hand weer klein karweitjes te ver richten. Hij kwam weer in ouden doen. Een Zaterdagavond ging hij een kroeg binnen.... dronk daar een stevi- gen borrel... Hij kwam naar buiten.... zwaaide over den weg. En toen wilde 't vreemde lot, dat heni de veldwachter tegemoet trad, naar 'm toeging, on 'm op den schou der kloppend, gemoedelijk op z'n Bra- bantsch zeide, dat ie 't drinken moest laten. Hij bracht hem naar huis, en maakte, naar men ons verzekerde, geen proces-verbaal op. Des Maandags zat do man vroeg in de kroeg. Tegen een ieder, die 't hooren wilde, zeide liij, dat hij den veldwachter wilde ven moorden. Wanneer men hem uitlach te, keek hij strak vóór zich, en knikte met zijn hoofd. Zóó kwam weder -de Zaterdagavond; De veldwachter had met de anderen meegelaclien om de bedreigingen van den man. Wat zou deze voor rede nen kunnen hebben, hem te dooden Hoe ze te zamen op den weide weg zijn gekomen, afzijds-gelegen van do straat, weet geen mensch... In ieder geval vond men den veldwachter den volgenden ochtend vroeg aan den berm, zijn beenen ïn het water, dóód vermoord Naar den moordenaar behoefde men niet lang te zoeken. Eenige dagen geleden vertelde ons iemauel van eeu man, die een hond had gekocht. Hij behandelde liet dier zoo goed mogelijk, maar ééns in drift trapte hij heru. Toen hij eens lag to slajien, viel de hond hem aan, en beef hem.... Zulk een hordennatuur had de mis dadiger duistere instincten hadden in liem gestreden en voor een waar lijk mensch is zijn daad onbegrijpe lijk. Nog altijd, op de stille, roorlooze, Brobanlsche heide wordt er over hem gesproken. Spoedig zal hij weer uit de gevangenis worden ontslagen. En dan Zal hij naar zijn dorp terugkeerenï DAT IS KRAS. Toen ik in Rusland reisde, werd ik in een diep ivoud door twaalf wolveE aangovullcn; ik schoot niet mijn revol ver uit het raampje van de postkoets, doodde er een en, zonderling genoog, do anderen bleven staan, verslonden hem en kwamen ons toen weer achter op. Ik schoot door het andere raamp je een tweeden wolf neer en de postil jon een derden, die weer door de an deren werden verslonden, en zoo ginj dat door, totdat ik den laatsten neer legde juist toen we de stad inreden. - Dat is kras! zeide mijn vriend. Tocli niet zoo kras, als wat den volgenden dag gebeurde. Ik schoot eene antilope door den hals en trof eene andere, die, ongeveer een kwar tier uur gaans verder, doodbedaard stond te grazen. De slag, die mijn ge weer gaf, verschrikte een ouden beer, die juist in een boom zat, zóózeer, -dat. liij op den grond viel en zijn nek' brak. Nu, op mijn woord, die is kras! zeide mijn vriend. Ja, kras is liet. maar toch niet zooals liet slol van mijne geschiedenis. Er kwam eene donderbui opzetten en ik zocM een toevlucht in een grooten hollen boom, en tot mijne ontsteltenis daalde ik af in een nest jonge beren, waar in ik mij nog niet lang had bevonden, of ik hoorde het wijfje. Zij beklom den boom en daalde naar beneden. Mefc de snelheid van het licht greep ik haar bij haar langen staart en stiet haar mijn jachtmes in den hals, zoo dat zij opvloog en mij mee naar bo ven trok; en toen zij langs don eenen kant van den boom nnar beneden ging, wist ik langs den kant te ont snappen. Nu, waarlijk, die is meer dan kras, zoo zeide mijn vriend; want het is zoowaar de eerste maal van mijn leven, dat ik van een beer met een langen staart gehoord heb. Ja, antwoordde de reiziger, en. wat nog véél krasser was het is de eerste en de eenige maal geweest, dat ik er zoo een ontmoet heb! DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriekbetreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Tclephoon 1543. Probleem N-o. 415 van P, J. EYPE, Zwart 'ft wm wk Zwart schijven op 3, 9, 10, 13, 16, 18, 20, 22, 23, 25, 28 en 29. Wit schijven op 21, 27, 31, 35, 37, 38, 41, 42, 43, 44, 48 en 50. Probleem No. 416, van N. N. SÉ§Ü S M li 'Ijjm n s b IPI si il s m w. n ill m Zwart schijven op 1, 8, 9, 10, 12, 14,16, 18, 20, 25, 44 en dam ep 24- Wit schijven op 17, 26, 27, 28, 31. 32, 34, 35, 38, 42, 43, 45 en 46.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 20