RUBRIEK VOOR ONZE JEUGD
DE ARRESTANT,
Onlangs verscheen in een der voor
naamste Parijsc'he restauraties een
elegant geldeed heer, die een fijn di-
nétje besteld© wild, fijne wijn, niets
mocht ontbreken.
De ma n at met smaak en keurde den
Wijn als een kenner.
Juist zou hij aan het dessert begin
nen, toen er een fiacre voor liet lokaal
stilhield, waaruit een man van een
Ecer gestreng uiterlijk te voorschijn
kwam, die den restaurateur verlang
de te spreken.
,,lk bon agent van de veiligheids
politie", zeide hij, „en heb de op
dracht ontvangen om een koopman,
'die van frauduleus bankroet beschul
digd wordt ziehier zijn signalement
te arresfceerem. Wij weten Jjepaald,
dat. hij 'hier is ingegaan."
Hij trad binnen en zag onderzoekond
rend.
„Juist, daar ginds zitliij", vervolg
de de rechercheur, terwijl hij wees op
den elegante# heer, die ëen fijne
flesch zat te savoureoren. „Wij zul
len geen opzien baren 't geen voor
uw etablissement niet gewenscht is."
„Neen, wat ik u bidden mag,
-zorg dat er geen schandaal door ont
staat", antwoordde de restauratie-
houder,
„Zeg maar aan onzen man, dat ba
ron L. hem verlangt te spreken dan
zal hij wel komen, en de zaak is afge-
loopen, zonder dat iemand er iets van
bespeurt."
De ander haastte zich, aan dit ver
zoek te voldoende vreemdeling
scheen bij de ontvangst van die bood
schap wat te ontroeren, docih herstel-
do zich en spoedde zich naar den
uitgang, waar de agent van politie
hem wachtte en onmiddellijk arres
teerde.
De restaurateur had eigenlijk met
den man te doen, die onthutst een
stap achteruit trad, maar geen tegen
stand bood en "in de fiaore ging,' welke
onverwijld wegreed.
Den volgenden êSg presenteorde de
eigenaar van het etablissement de
vrij hooge rekening op het' bureau
van politie. Men wist noch daar, noch
aan de prefectuur, iets van een arres
tatie onder zulke omstandigheden, en
do vroolijkheid van den commissaris
deed den man aldra begrijpen, dat hij
het offer geworden was van een.stel
sluwe bedriegers, die waarschijnlijk
beurtelings elkaar zulk een liefde
dienst bewezen.
TROUWDAG.
Te Plougastel, in Bretagne, worden
alle huwelijken gevierd op een en den
zelfden dag van het jaar. Oo£ alle
zilveren en gouden bruiloften vallen
dientengevolge op denzelfden datum
maar deze zijn niet erg talrijk, daar
de zee nogal dikwijls weduwen en
weezen maakt. Waaraan die zeldza
me gewoonte haar ontslaan dankt, is
gemakkelijk uit te leggen. De mannen
zijn allen visschers, die zelfs gaan
tot de New-Foundland-banken toe,
dus don heelen Atlantischen Oceaan
over. Ze zijn dientengevolge maar een
paar maanden in den winter thuis.
Een dag in Februari staat vast voor
het trouwen. Men „verkeert" er zeer
kortmaar over den uitzet der meis
jes gaat heel veel uit. Ze moeten
meebrengen een zekere hoeveelheid
linnen, kuikens, varkens en eetwa
ren. Dikwijls springt oen partij af,
omdat de vader het nalaat, een zak
aardappelen''bij den uitzet te voegen.
Op den vastgestelden dag is het feest
voor al de bewoners van het dorp en
den omtrek J-Iet gebeurt ook, dat or
vijftig paartjes tegelijk in het bootje
stappen, zoo vertelt „De Tijd".
MET HALVE HERSENS.
Uit Stockholm wordt aan een Duit-
sche krant gemeld:
Zooals me,1 zich herinneren zal,
werd in den zomer van 1911, een mili
cien, de handelsbediende Blomquist,
bij een schietoefening- 3oor een kogel
in den slaap getroffen. Als gevolg
daarvan ging een deel der hersen
massa, ter grootte wel van een halven
vuist, teloor. Men hield genezing van
den ongelukkige zoo goed als uitge
sloten. Merkwaardigerwijs verliep
echter het genezingsproces bijzonder
gunstig. I-Iet gelukte den kogel te ver
wijderen en nadat de patiënt 14 dagen
bewusteloos was geweest, kwam hij
aardig bij. De interessante vraag was
nu, welke invloed het verlies van een
zoo groot deel der hersen-massa op de
geestelijke vermogens van den jongen
man hebben zou. Een verlamming
trad heelemaal niet in. Het geheugen
scheen niot verzwakt te zijji. Met
spreken en zien ging het echter slech
ter en ook het lezen en schrijven liet
veel te wenschen over.
Naar de behandelende arts, dr.
Fröderstrom thans meedeelt, is de
toestand var zijn patiënt in het laat
ste jaar verbeterd. Blomquist heeft
van een doe fslommen-leeraar voort
durend onderricht gehad en is in
schrijven en lezen belangrijk vooruit
gegaan. Een dezer dagen hoeft Blom
quist van het onderlijk huis uit een
brief aan dr. Fröderslröm gezonden.
Hij is slechts eenige regels groot en
vol taalfouten. Toch getuigt hij van
een belangrijke toeneming van net
sch rijtverm ogen.
De vader van Blomquist schreef te
gelijkertijd aan den arts, dat de al-
gemeene toestand van zijn zood vrij
goed is. Hij lijdt echter zoo nu en dan
aan geheugen-zwakte en aan opvallen
de woord-armoede; het kost hem groo-
te moeite de letters tot woorden saam
te voegen. Hij kan kortere kranten
artikelen lezei en begrijpen. Zoodra
echter eenigszins ingewikkelde vraag
stukken te- sprake komen, laat zijn
begripsvermogen hem in den steek
Het Volk.
Raadsels
(Deze raadsels zijn alle ingezonden
door jongens on meisjes, die „Voor
Onze Jeugd" lezen. De namen der kin
deren, die mij vóór Donderdagmorgen
goede oplossingen zenden, worden in
het volgend nummer bekend gemaakt.)
IEDERE MAAND WORDT ONDER
DE BESTE OPLOSSERS EEN
BOEK IN PRACHTBAND
VERLOOT.
Hierbij wordt gelet op den leeftijd
in verband met het aantal oplossin
gen en op de netheid van het welk.
J. (Ingezonden door Jan de Bruijn.)
Ik ben een prettig spel. Laat mijn
lsle letter weg en verander dan de
vierde letter en ge krijgt een rivier in
Noord-Holland.
2. (Ingezonden door Jan van Essen.)
Ik ben een plaats in Aziatisch Rus
land. Zet er een letter voor en ge
krijgt weer een plaats in Aziatisch
Rusland.
3. (Ingezonden door Johanna en Johan
Iloogerduijn.)
Welk bekend spreekwoord maakt ge
hiervan, door de puntjes door mede
klinkers te vervangen.
ie ee uiaa
oo ee a e a
e
e v
(Ingezouden door Klaas Blauw.)
1 2 3 4 is niet zacht
G 7 8 9 10 is een dorp in Friesland.
,5 6 is een landbouwwerktuig.
1 2 7 6 is een afsluiting.
Het geheel bestaat uit 10 letters en
is een dorp in Friesland.
5. (Ingezonden door Zus en Arend v.
Lohuizen.)
Vul bijgaande hokjes zoo in, dat op
den Isten regel staat iets, dat breek
baar is op den 2den regel, iets dat ge
strikken kuntop den 3en regel een
meisjesnaam op den 4deu regel een
deel van een boom. Nu leest ge van
boven naar beneden dezelfde vier
woorden als van links naar rechts.
6. (Ingezonden door Caspar Willem-
Vervang hierin de puntjes door me
deklinkers, zoodat ge een bekend
spreekwoord krijgt.
7. (Ingezonden door Iüaas Blauw.)
Ik ben een plaats in Brazilië. Laat
de eerste letter weg en verander de
laatste letter en ik ben een jongens
naam.
(Ingezonden door Anton Janse.)
Het geheel is een gezegde van 57 let
ters of 16 woorden.
22 23 24 25 27 28 9 doet geen vroolijke
jongen 1
51 11 35 30 47 vindt men in Gelder
land en Drente.
54 21 7 is hetzelfde als „gek".;
1 2 49 41 is een jongensnaam.
16 33 '15 is een uitroep.
19 5 6 39 12 smaakt lekker.
36 31 14 34 heblwn we als het ons
tegenloopt.
53 46 45 is een woning voor duiven.
10 56 26 is een klein paard.
50 17 37 is een voorwerp om uit te
drinken.
43 4S is er 's winters.
4 20 44 is een verkorte jongensnaam.
17 5 29 38 50 is een ander woord voor
streeleu.
13 14 '15 5 6 36 is een viervoetig dier.
42 8 52 32 3 55 39 is een soort struik.
40 18 47 57 is een mooie eigenschap.
9. (Ingezonden door Anna en Truida v.
d. Vegte.)
Ge vindt mij aan 't kabinet,
Aan deur en kast en kist.
Ontneemt men mij het hoofd,
Dan wordt zeer veel door mij beslist.
10. (Ingezonden door Johanna en Jo
han Iloogerduijn.)
Ik ben een spreekwoord van 35 let
ters of 9 woorden.
8 1 2 is een visch.
20 1 8 9 31 gebruikt de kleermaker.
11 5 13 17 21 3 gebruikt de schilder.
1 9 10 12 20 is een plaatsje in Zuid-
Holland.
Met een 26 16 20 6 wordt men overge
zet.
"14 15 24 25 38 32 9 moet men over óm
binnen te komen.
7 19 34 18 29 30 is een deel van een
huis.
4 34 6 is een klein huis.
28 8 22 27 is een deel van een schip.
22 35 15 8 17 23 vindt men bij de zee.
11. (Ingezonden door Jan van Essen.)
Mijn 1ste en 2de is een Fransclie jon
gensnaam^ die hier ook dikwijls ge
hoord wordt. Mijn 3de is een inhouds
maat voor schepen. Mijn geheel is een
plaats in de Vereenigdo Staten van
Amerika (Carolina.)
12. (Ingezonden door Anna en Truida
v. d. Vegte.)
Ik beu wit en kom van een dier en
word 's winters veel gegeten. Mijn
hoofd er af en ik ben zwart als roet.
Raadseloplossingen
De oplossingen der raadsels van de
vorige week zijn
1. Arnhem
Appel
Ram
Drente
Arnold
Paard.
Peer
Ezel
Leeuwarden.
AARDAPPEL,
2. Brakel,
3. Generaal Booth.
Rogge Laren toga thee
banaan,
4. Kremnitz Schemnitz.
5. Hond mond wond pond.,
6. Rubriek voor onze jeugd.
7. Slagpen slagen.
8. De wereld is een schouwtooneel
Eik speelt zijn rol en krijgt zijn
deel.
Poon olie reiger weelde
eerlijk schuw zolder opstel
ster deken lijnen zijde tien
oplossing.
9. Trompet,
10. Balk.
Ader
teer
Kat
Aap
Neen
Oor
Oog
Rond
Lang
Oom
Gat
BALKANOORLOG.
11. Tom Ttansk Omsk.
12. Rotschild.
BEGRAVEN TIMMER
GEREEDSCHAP.
(Ingezonden door Abr. Harten dorp.)
1. Och, Piet. maak mijn schoone
boord niet vuil I
2. Van der Ham er is brand, gauw
op je post
3. Elza, Agatha en Betsie waren
vriendinnen.
BEGRAVEN PLAATSEN.
(Ingezonden door Jan van Essen.)
5. Jongens gaan jullie mee naar den
nar, die° zoo grappig is
5. Ik wil wedden, dat die renner
wint 1
6. Meester kunnen op laagveen hui
zen gebouwd worden
7. De echte kruidkoeken smaken ai
ders dan de gewone koeken.
(Ingezonden door Willem Bakker.)
S. Piet, waar stroomt de Sambre?
Dat weet ik niet, meester.
9. In de vacantie loopen we wel eens
naar IJmuiden.
10. Het meisje beklom 'den heuvel
ze nadert meer en meer het doel
haar tocht.
11. Het paard kon niet meer drav
loopen met bedaarde pas ging nog weL
12. Het trommelvel piepte, kreunde
en barstte.
STRIKVRAGEN,
De antwoorden op de strikvragen
der vorige week Zijn
1. Op 4 pooten.
2. Om haar hoefd.
3. De boeren in het Noorde'rland
hebben tien vingers. Aan elke hand
vijf. En twintig aan handen en voeten.
4. De spiegel.
5. Een bloedbad.
6. Muziek, want die leert men al spe
lende.
7. Ieder, die nog leeft.
8. Het schaap.
9. Een boek.
10. Madam*
De Wedstrijd.
Nog eens plaats ik de opgave voor
don
Dezecn keer moeten jullie Je krach-,
ton beproeven aan EEN MOOIE,
EIGENGEMAAKTE NIEUWJAARS
KAART.
Je mag de kaart groot of klein ma
ken, maar zij moet geschikt zijn om
op Nieuwjaarsdag verstuurd te wor
den. Je mager iets op teekenen met
potlood of pen je mag haar kleuren
met waterverfje mag er iets op bor
duren, of in uitsnijden; je mag er
iets op plakken, of in sierletters op
schrijven kortom, je mag heslemaal
zelf bepalen op welke wijze je je kaart
versieren wilt.
Voor de kleintjes vooral is het uit
knippen en opplakken van kleine
blokjes of figuurtjes van gekleurd
papier op ©en witte kaart of briefkaart
aan te raden. Ook Iran je uit ge
kleurd papier letters knippen en dié
er op plakken. Aardige kaarten heb
ik ook wel eens gezien met gedroogde
grassen of bloemetjes, of met lijm be
smeerd en daarop figuren van rijst
korrels, wit zand, of vogelzaad.
Er zijn dezen keer weer twee afdee-
lingen, één voor jongens en meisjes
geus .en meisjes van 11 jaar en jon
ger.
In iedere afdeeling zijn drie prijzen,
namelijk
DRIE PORTEFEUILLES MET
ETSEN
naar schilderijen van Rembrandt,
Mauve of Mesdag, en twee premies,
namelijk
EEN TUBEVERFDOOS
an
EEN BOEK IN PRACHTBAND.
Iedere inzending moet duidelijk aan
de achterzijde voorzien zijn van naam,
leeftijd en adres van den inzender of
de inzendster.
Ook moet er bij vermeld worden, of
het werk met of zonder hulp ge
maakt is.
Alle inzendingen moeten in mijn
bezit zijn vóór of op WOENSDAG 8
JANUARI 1913.
HET KERSTDINER.
(Slot.)
„Daar slaat de torenklok zesl We
moeten hem er nu maar af nemen 1'"
zei Frits.
„Heelemaal gaar geloof ik niet, dat
hij is. En 't is jammer, dat die ééne
kant zoo zwart is," antwoordde Kees.
„Maar 't is in ieder geval een prach
tig stuk op tafel; haal maar even een
schotel om hem op te doen."
Frits had den schotel al vooruit
klaar gezet. Het konijn, dat ze wel
niet zelf gevangen hadden, maar waar
ze toch ieder een kwartje van hun
zakgeld voor hadden opgeofferd, werd
van het vuur genomen en met den
zwarten kant naar onderen op den
schotel gelegd. De staken, waar het
aan gehangen had, werden uit den
grond gelrokken en het vuur met
zand uitgegooid. i
„Ha! daar komen ze aanl" riep
Hein, die bij de deur on wacht stond.
„Nu allemaal alles neerzetten. Van
de oudste af aan!"
„Nu," zei Annie, „Tine en ik von
den het 't beste, om maar te zorgen,
dat er in ieder geval aardappelen en
zoo op tafel kwamen. Wij hebben
voor een stukje vleesch, aardappelen,
jus en appelmoes gezorgd!" En bij
die woorden zetten de twee oudsten
hun bijdrage op tafel. „Nu Kees en
Frits
Zwijgend haalde Frits de schotel
uit den gang en „hè!" riepen Jan
tje en Nel, toen ze daar het groote
stuk zagen liggen. „Een konijn, jon
gens, een echt konijn!" zei Kees, „en
wij hebben het net gebraden als Ro
binson en Vrijdag deden, buiten op
een vuurtje!"
„Nu jullie; Toosl Waf, houden jul
lie daar toch zoo voorzichtig vast?"
„Wij hadden ieder een flinke pud
ding willen maken, zie je, maar nu
wachten wij al zoo lang en hij wil
maar niet stijf worden. We hebban
hem nu maar iu den vorm gelaten,
misschien kan daar -dan wel uit op
geschept worden!"
Ouder algemeen gelach werden de
twee vormen met een dunne, grijze
vloeistof er in, op tafel gezet. En nu
was de beurt aan Hein en Dolf.
Tot ieders verbazing haalden deze
twee een emmer uit den gang.
„Dolf's padvindersketel was veel te
klein om voor ons tienen soep te ko
ken. Toen hebben we maar een em
mer genomen. We moesten toen wel
een heele groote kuil graven, en 't
duurde vreeselijlc lang voor de soep
kookte; maar, kijk eens! Ziet hij er
niet kostelijk uit!" En Dolf hield vol
trots zijn emmer met soep, waarin al
lerlei groote, groene bladen en stuk
ken bloemkool dreven, omhoog.
„Die moet in 't midden staan I" riep
Kees, „en Annie moet opscheppen!"
„Wij maken in dien tijd een ronde
dans om de tafel!" riep Hein, „han
den geven, jongens!" En op de wijs
van „Piet Hein" zette Kees het ver
heffende lied in:
Die soep, die soep!
Die soep die is van Heinf
De bladen zijn wat groot,
De bladen zijn wat groot.
Van bloemkool is de zilvervloot I
Nu, de stemming was er! Dat leed
geen twijfel! Maar terwijl Annie de
grootste moeite had om te midden van
het lawaai zonder morsen de soep op
te scheppen, deed Jan iets heel doms.
Hij wilde een talc klimop van de ta
fel grijpen om mee rond te zwaaien;
maar ïn de haast greep hij, behalve
de tak ook het tafellaken en voor hij
zelf begreep wat er gebeurde, had hij
er een ruk aan gegeven, ende
emmer soep rolde op do puddingvor
men en deze braken. Het konijn, de
appelmoes en het overige werd over
goten met soep en puddingpap. „Au!
Aul" gilde Nel en ze sprong achter
uit, ,,'t gaat over mijn been! O, ik
brand mei"
Tine trachtte de emmer weer over
eind te zetten, maar hij was al leeg
en aan alle kanten liepen stroompjes
soep en pudding van de tafel op het
karpet I
•Een oogenblik zei niemand iels.
„Tingelingging opeens de schel
aan de voordeur.
Toos, die het dichtst bij de deur
was, deed open, en
Daar kwamen vader en moeder bln-
nen.-
„Zoo, Toos, ben jij hier! Wij von
den liet zoo'n saaie Kerstmis voor de
kinderen, dat, wij maar een -dag eer
der teruggekomen zijn," en pratend
liep moeder naar binnen, maar bleef
opeens sprakeloos op den drempel
staan.
Over haar schouder keek vader in
de kamer, En ook z'jn gezicht druk
te de allergrootste verbazing uit,
toen hij de emmer, de scherven, het
vuile, drijvende groen en daarom
heen tien roode, schuldige gezichten
zag.
Opeens barstte Jan in snikken uit:
„Ik heb het gedaan! Ik trok er aan!"
„En ik heb me zoo gebrand!" riep
Nel, die haar tranen nu ook niet
langer in kon houden.
„Was ik ook maar niet gaan dan
sen!" riep Hein, die bij die plotselin
ge wisseling van stemming ook zoo'n
raar gevoel in zijn oogen begon te
krijgen.
„O, Moeder!" was al wat Annie
zeide, maar toen vader daar ook al
een paar glinsterende vochtige oogen
meende te zien, zei hij gauw: „Wat
gaan jullie nu doen? Nog meer nat
tigheid maken? Dan drijven we hee
lemaal wegl Houdt maar gauw op
met huilen en laat Tine, die er nog
het kalmst uitziet, maar eens vertel
len, wat jullie eigenlijk aan !t doen
waren."
Terwijl Tine aan 't vertellen was,
zocht moeder een schoon hoekje van
de kamer en trok voorzichtig Nel's
kous uit. Het been zag erg rood, maar
open was het gelukkig niet.
„Nu," zei vader, toen Tine klaar
was met vertellen, „we zijn thuis ge
komen om jullie Kerstmis op te vroo-
lijken; en ik merk, dat we net op tijd
gekomen zijn. We willen dus maar
geen zwarte gezichten zetten; maar
dan moeten jullie nu ook drommels
gauw allemaal helpen om dien boel op
te ruimen. Wat is dit?" liet hij er op
volgen en hij trok bij één poot het
druipende, half verbrande konijn om
hoog.
„Dat is 't konijn I" riep Mies. „Maar
moeten we nu alles opruimen, vóór
we nog wat gehad hebben. Ik geloof,
dat ze allemaal nog honger hebben!"
„Het ziet er nu geen van allen
meer erg smakelijk uit," zei moeder,
„en ik denk niet dat de gasten erg
veel trek hebben in zoo'n mengel
moesje van soep, pudding, jus en ap
pelmoes. Helpen jullie nu maar vlug
mee, om alles naar de keuken te bren
gen. Dan moeten Annie en Tine maar
even een spons en een emmer water
nemen om de plekken van het karpet
af te nemen en de tafel schoon te
maken. Ik zal dan een ander tafella
ken krijgen en dan moeten jullie
maar flink eten van de groote Kerst-
koek, die wij van de reis hebben mee
gebracht. Wie daaraan niet genoeg
heeft, mag nog boterhammen eten,
zooveel hij wil, en dan eten we een
appel toe."
„Hoeral Toch nog een Kerstdiner!"
riep Jan en hij hielp ijverig mee, de
natte, kleverige klimop in den tuin
te brengen.
Toen eindelijk 's avonds de gasten
verdwenen en de jongstcn naar bed
waren, keek moeder Annie eens aan:
„Ilc heb nu toch gemerkt, dat mijn
oudste te jong was, om het huis aan
haar over te laten, al was het maar
voor twee dagen!" zei ze alleen, en
dat hinderde Annie meer, dan een erg
standje zou gedaan hebben.
Bij zichzelf dacht zij: „Dat weet ilc
wel, ok zet nooit weer een feestje op
touw, als moeder niet thuis is l"
HET OUDEJAAR.
Het was Oudejaarsavond.
Kleine Henk lag in zijn bedje
Hij zou nog heel, heel graag wat
langer opgebleven zijn, maar Moeder
had hem op het gewone uurtje naar
bed gebracht.
„Maar wat gebeurt er nu toch, als
er zoo opeens een nieuw jaar be
gint?", had 'hij aan Vader gevraagd.
„Wel, niets bijzonders, vent, de
menschen schieten soms en rle klok
luidt en ze wenschen elkaar een pret
tig nieuwjaar.
„Maar u blijft toch wel tot twaalf
uur op 1"
En als er niets bijzonders gebeurde,
zouden de groote menschen toch niet
zóó lang opblijven, dacht hij verder.
Hij besloot om dien avond wakker te
blijven en toen Moeder naa.r bene
den was, ging Henk rechtop in zijn
bedje zitten, met zijn oogen wijd open.
Ha daar sloeg do klok al negen, nu
maar wijd zijn oogen open houden
Maar zijn rug werd wel wat moe van
dat zitten zonder leuning. Liggen zou
ook wel gaanDe oogon maar flink
open, dat was het voornaamste om
wakker to blijven. En zoo bleef Henk
wachten, wachten tot het twaalf uur
zou zijn.
„Goedenavond hoorde hij plotse
ling een fijn stommetje naast zich-
Slaap je nog niet
Henk keek op. Daar zag hij een
klein, grappig mannetje op zijn deken
staan; 't was niet langer dan een
turfT had een mooi rood punt
mutsje op, een roode cape om en een
langen, witten baard.
Ilenk lceek hem een oogenblik ver
baasd aan.
„Ben jij heusck een kaboutertje
vroeg hij toen.
„Ja, zeker, dat zie je toch wel", was
het antwoord, „en jij bent Henk en
je wil op het klokje van twaalf wach
ten
„Hoe weet jo dat?" vroeg Henk, en
hij dacht bij zichzelfwait ben ik blij,
dat ik wakker ben gebleven, want nu
begint het bijzondere al met een echt
kaboutertje.
„Hoe ik dat weet? Wij, kabouter
tjes, weten alles Nu, je hebt groot
gelijk, hoor, en *t zou jammer zijn, als
je om twaalf uur sliepdaarom kom
ik jo nu wat gezelschap houden en
wat met je praten."
„Wat gebeurt er dan om twaalf
uur vroeg Henk nieuwsgierig.
„Dan wordt het oude jaar wegge
dragen Kleed je maar even aan, dan
zullen we buiten eens gaan kijken I",
zei het mannetje.
In een wip was Henk in de Idee-
ren. I-Iet was of bij er maar naai' hoef
de te kijken en het zat al netjes, veel
vlugger dan 's morgens, wanneer
Moeder hem hielp. Toen schoof het
kaboutertje het raam open en samen
stapten zij er uit.
't Was gekze vielen niet, en de
slaapkamer was toch op de tweede
verdiepingdat kwam zeker doordat
het mannetje hem ©en hand gaf. Toen
sloegen zij den weg in naar de dui
nen.
Henk hield anders niet vee» van
wandelen en de duinen waren hem
anders wel wat vermaar nu liepen
ze zoo vlug en licht, dat hij zijn voe
ten heelemaai niet voelde.
Daar waren ze er al"Wat w
hier mooi. "Wat leken de duinen nu
hoog tegen die donkere lucht. Wat
scheen de maan mooi en wat schitter
den. de sterretjes. Toch vond Henk het
er heel eenzaam en stiL Anders rende
hij altijd tegen de duinen op en liet
zich dan naar beneden rollen, maar
daar had hij nu heelemaal geen zin
in, en hij bleef maar stilletjes naast
het kaboutertje loopen. Die hand gaf
hem toch een veilig gevoel en het ka
boutertje leek hem nu ook niet
klein meer.
„Ziezoo, laten we hier nu maar
gaan zitten't zal nu wol gauw 12
uur zijn en let dan maar goed op 1",
zei het. mannetje.
Zij gingen zitten en meteen hoorde
Henk heel, heel in de verte den dof
fen, zwaren klank van de torenklok.
Bom, bam, bom, bam, ging hettot
twaalf toe.
Bij den laatsten galm, ha, wat zag
hij daarl Wat deden die mannetjes?
Daar kwam een heel lange rij van
oude, grijze kaboutertjes aan, en wat
droegen zij toch? Sommigen hadden
een zak op den rug andoren droegen
een doos, of een groot pak, ja, één
sleepte zelfs aan een touw een groote
kist voort.
Waar gingen die kaboutertjes heen,
en wat zou er wei in die geheimzinni
ge pakken zitten
Henk vroeg het zijn buurman.
„Och, och, wat hebben ze weer veel
te dragen!" klaagde deze. „Kijk ze
toch eens zwoegen en sleepen, om al
les weg te krijgen I Wil ik je nu eens
vertellen wat ze doen Wel, ze dra
gen alles weg- wat in dit jaar
beurd is en wat liever niet had moeten
gebeuren. Kijk, in die groote kist zit
ten allerlei onvriendelijke en driftige
woorden, die de menschen tegen el
kaar gesproken hebben. In dien zak
zitten vechtpartijen in dat pak be
driegerijen en daarin booze gezien-
ten! liet pak van de slechte humeuren
is bijzonder groot en o, wat zijn er
weer een boel domme kinderen, die
hun lessen niet geleend hebben Kijk,
daar gaat een stapeltje slechte rap
porten Ep het kaboutertje, dat alle
te-lang-geslapen uurtjes draagt, kan
haast niet verder komen. Die daar
draagt wat alle slordige mensc-hen en
kinderen van 't jaar verloren hebben,
't ia een heele kruiwagen volEn in
die groote kan zitten de tranen van
alle flauwe en kleinzeerig© kindereul
O, o, wat is er weer gesnoeptHeele
zakken volOch, och, ik geloof, dal-
ze nog meer te dragen hebben dan
verleden jaar 1"
Terwijl Henk's buurman zoo sprak,
trok de heele stoet kaboutertjes voor
bij en de een na den ander verdween
in een hol, het leek wel een konijnen-
hol, midden in een duin. Toen de'laat
ste er in verdwenen was, hoorde
Henk opeens muziek. En daar kwa
men overal in het rond vroolijke,
kleine mannekens aan, ook met roode
mutsjes, net zooals zijn vriendje, en
ze waren jong en dansten en spron
gen aan alle kanten van de duinen
naar bonoden. Toen gingen zij naar
den ingang van het hol en begonnen
zóó vlug met hun kleine handjes dien
ingang vol zand te stoppen, dat erin
een oogenblikj6 niets meer van lo
zien was. Toen gaven zij elkaar een
hand en in lange slingers dansten en
sprongen zij op de maat der muziek
Maar enkelen deden niet mee. Die
liepen heel voorzichtig, net of zij iets
kostbaars droegen, iets waar ze heel
blij mee waren. En die voegden zich
bi.i elkaar en vormden het begin van
den stoet, waar spoedig al de ande-
m zich bij aansloten,
„Dit zijn de kaboutertjes van het
nieuwe jaar", hoorde. Henk weer ver
klaren, „de meesten komen met leege
handen en zijn nieuwsgierig wat hot
jaar hun brengen zal maar de voor
sten, zij die wat dragen, zijn de ge
lukkigsten. Zij hebben in het vorige
jaar vriendelijke, mooie, lieve dingen
gezien. En wie een mooie, zelfopoffe
rende, edele daad van de menschen
heeft bewaard, die hoeft niet in den
grond begraven te worden. Al het
leelijke is nu weg, verdwenen. AI het
goede mag blijven, heelt waarde voor
de toekomst. Wie de wetenschap heeft
verrijkt, zjjn kennis vermeerderd, die
heeft iets veroverd, wat het scheiden
de jaar hem niet ontnemen kan. Het
geluk, dat iemand door liefde en
vriendelijkheid om zich heen ver
spreidt, dat blijft, dat kunnen geen
kaboutertjes meenemen en wegstop
pen."
Henk had goed geluisterd. Wel
vond hij alles, wat hij hoorde, een
beetje vreemd en moeilijk, maar bij
begreep toch wel, dat het mannetje
met de slechte humeuren ook door
hem zoo'n zwaar pak had te dragen
S In de duinen werd het nu weer stil.
In de verte zag hij nog flauwtjes de
roode streep van de kaboutermutsjes.
Hij wilde er zoo lang mogelijk naar
kijken, maar opeens voelde hij een
schok, en.... neen, 't waren geen roo
de mutsjes, 't was.... het nachtlichtje,
dat rustig op tafel stond te branden;
en hij lag weer in zijn eigen bedje.
Hij keek nog eens op de deken: neon,
er was geen kaboutertje meer te zien.
Waar zou het gebleven zijn, en hoe
kwam hij weer ineens thuis Zou hij
gedroomd hebben? Hij wist het niet,
maar wat had het kaboutertje ook
weer gezegd? Vriendelijk zijn en
vroolijklief zijn en liefde geven,
niet vechten... geen boos gezicht...
mooie rapporten.... het oud© jaar had
alle leelijke diugen meegenomen, nu
zorgen voor iets moois, voor iets blij
vends.... een goed humeur, hu
meur.....
En Henk sliep weer in.
Brievenbus
(Brieven aan de Redactie van
de Kïrider-Afdeeling moeten
gezonden worden aan Me
vrouw Venema—v. Doorn,
Wagenweg 88, Haarlem).
In de bus gooien, zonder
aansohellen I
AAN ALLE KINDEREN. Door de
beide Kerstdagen konden deze week
geen briefjes beantwoord worden. Tot
de volgende week dus. Ik wensch jul
lie allemaal een prettigen Oudejaars
avond 1
Mevr. VENEMA—V. DOORN.
1 December 1912.