RUBRIEK VOOR ONZE JEUGD DE ARRESTANT, Onlangs verscheen in een der voor naamste Parijsc'he restauraties een elegant geldeed heer, die een fijn di- nétje besteld© wild, fijne wijn, niets mocht ontbreken. De ma n at met smaak en keurde den Wijn als een kenner. Juist zou hij aan het dessert begin nen, toen er een fiacre voor liet lokaal stilhield, waaruit een man van een Ecer gestreng uiterlijk te voorschijn kwam, die den restaurateur verlang de te spreken. ,,lk bon agent van de veiligheids politie", zeide hij, „en heb de op dracht ontvangen om een koopman, 'die van frauduleus bankroet beschul digd wordt ziehier zijn signalement te arresfceerem. Wij weten Jjepaald, dat. hij 'hier is ingegaan." Hij trad binnen en zag onderzoekond rend. „Juist, daar ginds zitliij", vervolg de de rechercheur, terwijl hij wees op den elegante# heer, die ëen fijne flesch zat te savoureoren. „Wij zul len geen opzien baren 't geen voor uw etablissement niet gewenscht is." „Neen, wat ik u bidden mag, -zorg dat er geen schandaal door ont staat", antwoordde de restauratie- houder, „Zeg maar aan onzen man, dat ba ron L. hem verlangt te spreken dan zal hij wel komen, en de zaak is afge- loopen, zonder dat iemand er iets van bespeurt." De ander haastte zich, aan dit ver zoek te voldoende vreemdeling scheen bij de ontvangst van die bood schap wat te ontroeren, docih herstel- do zich en spoedde zich naar den uitgang, waar de agent van politie hem wachtte en onmiddellijk arres teerde. De restaurateur had eigenlijk met den man te doen, die onthutst een stap achteruit trad, maar geen tegen stand bood en "in de fiaore ging,' welke onverwijld wegreed. Den volgenden êSg presenteorde de eigenaar van het etablissement de vrij hooge rekening op het' bureau van politie. Men wist noch daar, noch aan de prefectuur, iets van een arres tatie onder zulke omstandigheden, en do vroolijkheid van den commissaris deed den man aldra begrijpen, dat hij het offer geworden was van een.stel sluwe bedriegers, die waarschijnlijk beurtelings elkaar zulk een liefde dienst bewezen. TROUWDAG. Te Plougastel, in Bretagne, worden alle huwelijken gevierd op een en den zelfden dag van het jaar. Oo£ alle zilveren en gouden bruiloften vallen dientengevolge op denzelfden datum maar deze zijn niet erg talrijk, daar de zee nogal dikwijls weduwen en weezen maakt. Waaraan die zeldza me gewoonte haar ontslaan dankt, is gemakkelijk uit te leggen. De mannen zijn allen visschers, die zelfs gaan tot de New-Foundland-banken toe, dus don heelen Atlantischen Oceaan over. Ze zijn dientengevolge maar een paar maanden in den winter thuis. Een dag in Februari staat vast voor het trouwen. Men „verkeert" er zeer kortmaar over den uitzet der meis jes gaat heel veel uit. Ze moeten meebrengen een zekere hoeveelheid linnen, kuikens, varkens en eetwa ren. Dikwijls springt oen partij af, omdat de vader het nalaat, een zak aardappelen''bij den uitzet te voegen. Op den vastgestelden dag is het feest voor al de bewoners van het dorp en den omtrek J-Iet gebeurt ook, dat or vijftig paartjes tegelijk in het bootje stappen, zoo vertelt „De Tijd". MET HALVE HERSENS. Uit Stockholm wordt aan een Duit- sche krant gemeld: Zooals me,1 zich herinneren zal, werd in den zomer van 1911, een mili cien, de handelsbediende Blomquist, bij een schietoefening- 3oor een kogel in den slaap getroffen. Als gevolg daarvan ging een deel der hersen massa, ter grootte wel van een halven vuist, teloor. Men hield genezing van den ongelukkige zoo goed als uitge sloten. Merkwaardigerwijs verliep echter het genezingsproces bijzonder gunstig. I-Iet gelukte den kogel te ver wijderen en nadat de patiënt 14 dagen bewusteloos was geweest, kwam hij aardig bij. De interessante vraag was nu, welke invloed het verlies van een zoo groot deel der hersen-massa op de geestelijke vermogens van den jongen man hebben zou. Een verlamming trad heelemaal niet in. Het geheugen scheen niot verzwakt te zijji. Met spreken en zien ging het echter slech ter en ook het lezen en schrijven liet veel te wenschen over. Naar de behandelende arts, dr. Fröderstrom thans meedeelt, is de toestand var zijn patiënt in het laat ste jaar verbeterd. Blomquist heeft van een doe fslommen-leeraar voort durend onderricht gehad en is in schrijven en lezen belangrijk vooruit gegaan. Een dezer dagen hoeft Blom quist van het onderlijk huis uit een brief aan dr. Fröderslröm gezonden. Hij is slechts eenige regels groot en vol taalfouten. Toch getuigt hij van een belangrijke toeneming van net sch rijtverm ogen. De vader van Blomquist schreef te gelijkertijd aan den arts, dat de al- gemeene toestand van zijn zood vrij goed is. Hij lijdt echter zoo nu en dan aan geheugen-zwakte en aan opvallen de woord-armoede; het kost hem groo- te moeite de letters tot woorden saam te voegen. Hij kan kortere kranten artikelen lezei en begrijpen. Zoodra echter eenigszins ingewikkelde vraag stukken te- sprake komen, laat zijn begripsvermogen hem in den steek Het Volk. Raadsels (Deze raadsels zijn alle ingezonden door jongens on meisjes, die „Voor Onze Jeugd" lezen. De namen der kin deren, die mij vóór Donderdagmorgen goede oplossingen zenden, worden in het volgend nummer bekend gemaakt.) IEDERE MAAND WORDT ONDER DE BESTE OPLOSSERS EEN BOEK IN PRACHTBAND VERLOOT. Hierbij wordt gelet op den leeftijd in verband met het aantal oplossin gen en op de netheid van het welk. J. (Ingezonden door Jan de Bruijn.) Ik ben een prettig spel. Laat mijn lsle letter weg en verander dan de vierde letter en ge krijgt een rivier in Noord-Holland. 2. (Ingezonden door Jan van Essen.) Ik ben een plaats in Aziatisch Rus land. Zet er een letter voor en ge krijgt weer een plaats in Aziatisch Rusland. 3. (Ingezonden door Johanna en Johan Iloogerduijn.) Welk bekend spreekwoord maakt ge hiervan, door de puntjes door mede klinkers te vervangen. ie ee uiaa oo ee a e a e e v (Ingezouden door Klaas Blauw.) 1 2 3 4 is niet zacht G 7 8 9 10 is een dorp in Friesland. ,5 6 is een landbouwwerktuig. 1 2 7 6 is een afsluiting. Het geheel bestaat uit 10 letters en is een dorp in Friesland. 5. (Ingezonden door Zus en Arend v. Lohuizen.) Vul bijgaande hokjes zoo in, dat op den Isten regel staat iets, dat breek baar is op den 2den regel, iets dat ge strikken kuntop den 3en regel een meisjesnaam op den 4deu regel een deel van een boom. Nu leest ge van boven naar beneden dezelfde vier woorden als van links naar rechts. 6. (Ingezonden door Caspar Willem- Vervang hierin de puntjes door me deklinkers, zoodat ge een bekend spreekwoord krijgt. 7. (Ingezonden door Iüaas Blauw.) Ik ben een plaats in Brazilië. Laat de eerste letter weg en verander de laatste letter en ik ben een jongens naam. (Ingezonden door Anton Janse.) Het geheel is een gezegde van 57 let ters of 16 woorden. 22 23 24 25 27 28 9 doet geen vroolijke jongen 1 51 11 35 30 47 vindt men in Gelder land en Drente. 54 21 7 is hetzelfde als „gek".; 1 2 49 41 is een jongensnaam. 16 33 '15 is een uitroep. 19 5 6 39 12 smaakt lekker. 36 31 14 34 heblwn we als het ons tegenloopt. 53 46 45 is een woning voor duiven. 10 56 26 is een klein paard. 50 17 37 is een voorwerp om uit te drinken. 43 4S is er 's winters. 4 20 44 is een verkorte jongensnaam. 17 5 29 38 50 is een ander woord voor streeleu. 13 14 '15 5 6 36 is een viervoetig dier. 42 8 52 32 3 55 39 is een soort struik. 40 18 47 57 is een mooie eigenschap. 9. (Ingezonden door Anna en Truida v. d. Vegte.) Ge vindt mij aan 't kabinet, Aan deur en kast en kist. Ontneemt men mij het hoofd, Dan wordt zeer veel door mij beslist. 10. (Ingezonden door Johanna en Jo han Iloogerduijn.) Ik ben een spreekwoord van 35 let ters of 9 woorden. 8 1 2 is een visch. 20 1 8 9 31 gebruikt de kleermaker. 11 5 13 17 21 3 gebruikt de schilder. 1 9 10 12 20 is een plaatsje in Zuid- Holland. Met een 26 16 20 6 wordt men overge zet. "14 15 24 25 38 32 9 moet men over óm binnen te komen. 7 19 34 18 29 30 is een deel van een huis. 4 34 6 is een klein huis. 28 8 22 27 is een deel van een schip. 22 35 15 8 17 23 vindt men bij de zee. 11. (Ingezonden door Jan van Essen.) Mijn 1ste en 2de is een Fransclie jon gensnaam^ die hier ook dikwijls ge hoord wordt. Mijn 3de is een inhouds maat voor schepen. Mijn geheel is een plaats in de Vereenigdo Staten van Amerika (Carolina.) 12. (Ingezonden door Anna en Truida v. d. Vegte.) Ik beu wit en kom van een dier en word 's winters veel gegeten. Mijn hoofd er af en ik ben zwart als roet. Raadseloplossingen De oplossingen der raadsels van de vorige week zijn 1. Arnhem Appel Ram Drente Arnold Paard. Peer Ezel Leeuwarden. AARDAPPEL, 2. Brakel, 3. Generaal Booth. Rogge Laren toga thee banaan, 4. Kremnitz Schemnitz. 5. Hond mond wond pond., 6. Rubriek voor onze jeugd. 7. Slagpen slagen. 8. De wereld is een schouwtooneel Eik speelt zijn rol en krijgt zijn deel. Poon olie reiger weelde eerlijk schuw zolder opstel ster deken lijnen zijde tien oplossing. 9. Trompet, 10. Balk. Ader teer Kat Aap Neen Oor Oog Rond Lang Oom Gat BALKANOORLOG. 11. Tom Ttansk Omsk. 12. Rotschild. BEGRAVEN TIMMER GEREEDSCHAP. (Ingezonden door Abr. Harten dorp.) 1. Och, Piet. maak mijn schoone boord niet vuil I 2. Van der Ham er is brand, gauw op je post 3. Elza, Agatha en Betsie waren vriendinnen. BEGRAVEN PLAATSEN. (Ingezonden door Jan van Essen.) 5. Jongens gaan jullie mee naar den nar, die° zoo grappig is 5. Ik wil wedden, dat die renner wint 1 6. Meester kunnen op laagveen hui zen gebouwd worden 7. De echte kruidkoeken smaken ai ders dan de gewone koeken. (Ingezonden door Willem Bakker.) S. Piet, waar stroomt de Sambre? Dat weet ik niet, meester. 9. In de vacantie loopen we wel eens naar IJmuiden. 10. Het meisje beklom 'den heuvel ze nadert meer en meer het doel haar tocht. 11. Het paard kon niet meer drav loopen met bedaarde pas ging nog weL 12. Het trommelvel piepte, kreunde en barstte. STRIKVRAGEN, De antwoorden op de strikvragen der vorige week Zijn 1. Op 4 pooten. 2. Om haar hoefd. 3. De boeren in het Noorde'rland hebben tien vingers. Aan elke hand vijf. En twintig aan handen en voeten. 4. De spiegel. 5. Een bloedbad. 6. Muziek, want die leert men al spe lende. 7. Ieder, die nog leeft. 8. Het schaap. 9. Een boek. 10. Madam* De Wedstrijd. Nog eens plaats ik de opgave voor don Dezecn keer moeten jullie Je krach-, ton beproeven aan EEN MOOIE, EIGENGEMAAKTE NIEUWJAARS KAART. Je mag de kaart groot of klein ma ken, maar zij moet geschikt zijn om op Nieuwjaarsdag verstuurd te wor den. Je mager iets op teekenen met potlood of pen je mag haar kleuren met waterverfje mag er iets op bor duren, of in uitsnijden; je mag er iets op plakken, of in sierletters op schrijven kortom, je mag heslemaal zelf bepalen op welke wijze je je kaart versieren wilt. Voor de kleintjes vooral is het uit knippen en opplakken van kleine blokjes of figuurtjes van gekleurd papier op ©en witte kaart of briefkaart aan te raden. Ook Iran je uit ge kleurd papier letters knippen en dié er op plakken. Aardige kaarten heb ik ook wel eens gezien met gedroogde grassen of bloemetjes, of met lijm be smeerd en daarop figuren van rijst korrels, wit zand, of vogelzaad. Er zijn dezen keer weer twee afdee- lingen, één voor jongens en meisjes geus .en meisjes van 11 jaar en jon ger. In iedere afdeeling zijn drie prijzen, namelijk DRIE PORTEFEUILLES MET ETSEN naar schilderijen van Rembrandt, Mauve of Mesdag, en twee premies, namelijk EEN TUBEVERFDOOS an EEN BOEK IN PRACHTBAND. Iedere inzending moet duidelijk aan de achterzijde voorzien zijn van naam, leeftijd en adres van den inzender of de inzendster. Ook moet er bij vermeld worden, of het werk met of zonder hulp ge maakt is. Alle inzendingen moeten in mijn bezit zijn vóór of op WOENSDAG 8 JANUARI 1913. HET KERSTDINER. (Slot.) „Daar slaat de torenklok zesl We moeten hem er nu maar af nemen 1'" zei Frits. „Heelemaal gaar geloof ik niet, dat hij is. En 't is jammer, dat die ééne kant zoo zwart is," antwoordde Kees. „Maar 't is in ieder geval een prach tig stuk op tafel; haal maar even een schotel om hem op te doen." Frits had den schotel al vooruit klaar gezet. Het konijn, dat ze wel niet zelf gevangen hadden, maar waar ze toch ieder een kwartje van hun zakgeld voor hadden opgeofferd, werd van het vuur genomen en met den zwarten kant naar onderen op den schotel gelegd. De staken, waar het aan gehangen had, werden uit den grond gelrokken en het vuur met zand uitgegooid. i „Ha! daar komen ze aanl" riep Hein, die bij de deur on wacht stond. „Nu allemaal alles neerzetten. Van de oudste af aan!" „Nu," zei Annie, „Tine en ik von den het 't beste, om maar te zorgen, dat er in ieder geval aardappelen en zoo op tafel kwamen. Wij hebben voor een stukje vleesch, aardappelen, jus en appelmoes gezorgd!" En bij die woorden zetten de twee oudsten hun bijdrage op tafel. „Nu Kees en Frits Zwijgend haalde Frits de schotel uit den gang en „hè!" riepen Jan tje en Nel, toen ze daar het groote stuk zagen liggen. „Een konijn, jon gens, een echt konijn!" zei Kees, „en wij hebben het net gebraden als Ro binson en Vrijdag deden, buiten op een vuurtje!" „Nu jullie; Toosl Waf, houden jul lie daar toch zoo voorzichtig vast?" „Wij hadden ieder een flinke pud ding willen maken, zie je, maar nu wachten wij al zoo lang en hij wil maar niet stijf worden. We hebban hem nu maar iu den vorm gelaten, misschien kan daar -dan wel uit op geschept worden!" Ouder algemeen gelach werden de twee vormen met een dunne, grijze vloeistof er in, op tafel gezet. En nu was de beurt aan Hein en Dolf. Tot ieders verbazing haalden deze twee een emmer uit den gang. „Dolf's padvindersketel was veel te klein om voor ons tienen soep te ko ken. Toen hebben we maar een em mer genomen. We moesten toen wel een heele groote kuil graven, en 't duurde vreeselijlc lang voor de soep kookte; maar, kijk eens! Ziet hij er niet kostelijk uit!" En Dolf hield vol trots zijn emmer met soep, waarin al lerlei groote, groene bladen en stuk ken bloemkool dreven, omhoog. „Die moet in 't midden staan I" riep Kees, „en Annie moet opscheppen!" „Wij maken in dien tijd een ronde dans om de tafel!" riep Hein, „han den geven, jongens!" En op de wijs van „Piet Hein" zette Kees het ver heffende lied in: Die soep, die soep! Die soep die is van Heinf De bladen zijn wat groot, De bladen zijn wat groot. Van bloemkool is de zilvervloot I Nu, de stemming was er! Dat leed geen twijfel! Maar terwijl Annie de grootste moeite had om te midden van het lawaai zonder morsen de soep op te scheppen, deed Jan iets heel doms. Hij wilde een talc klimop van de ta fel grijpen om mee rond te zwaaien; maar ïn de haast greep hij, behalve de tak ook het tafellaken en voor hij zelf begreep wat er gebeurde, had hij er een ruk aan gegeven, ende emmer soep rolde op do puddingvor men en deze braken. Het konijn, de appelmoes en het overige werd over goten met soep en puddingpap. „Au! Aul" gilde Nel en ze sprong achter uit, ,,'t gaat over mijn been! O, ik brand mei" Tine trachtte de emmer weer over eind te zetten, maar hij was al leeg en aan alle kanten liepen stroompjes soep en pudding van de tafel op het karpet I •Een oogenblik zei niemand iels. „Tingelingging opeens de schel aan de voordeur. Toos, die het dichtst bij de deur was, deed open, en Daar kwamen vader en moeder bln- nen.- „Zoo, Toos, ben jij hier! Wij von den liet zoo'n saaie Kerstmis voor de kinderen, dat, wij maar een -dag eer der teruggekomen zijn," en pratend liep moeder naar binnen, maar bleef opeens sprakeloos op den drempel staan. Over haar schouder keek vader in de kamer, En ook z'jn gezicht druk te de allergrootste verbazing uit, toen hij de emmer, de scherven, het vuile, drijvende groen en daarom heen tien roode, schuldige gezichten zag. Opeens barstte Jan in snikken uit: „Ik heb het gedaan! Ik trok er aan!" „En ik heb me zoo gebrand!" riep Nel, die haar tranen nu ook niet langer in kon houden. „Was ik ook maar niet gaan dan sen!" riep Hein, die bij die plotselin ge wisseling van stemming ook zoo'n raar gevoel in zijn oogen begon te krijgen. „O, Moeder!" was al wat Annie zeide, maar toen vader daar ook al een paar glinsterende vochtige oogen meende te zien, zei hij gauw: „Wat gaan jullie nu doen? Nog meer nat tigheid maken? Dan drijven we hee lemaal wegl Houdt maar gauw op met huilen en laat Tine, die er nog het kalmst uitziet, maar eens vertel len, wat jullie eigenlijk aan !t doen waren." Terwijl Tine aan 't vertellen was, zocht moeder een schoon hoekje van de kamer en trok voorzichtig Nel's kous uit. Het been zag erg rood, maar open was het gelukkig niet. „Nu," zei vader, toen Tine klaar was met vertellen, „we zijn thuis ge komen om jullie Kerstmis op te vroo- lijken; en ik merk, dat we net op tijd gekomen zijn. We willen dus maar geen zwarte gezichten zetten; maar dan moeten jullie nu ook drommels gauw allemaal helpen om dien boel op te ruimen. Wat is dit?" liet hij er op volgen en hij trok bij één poot het druipende, half verbrande konijn om hoog. „Dat is 't konijn I" riep Mies. „Maar moeten we nu alles opruimen, vóór we nog wat gehad hebben. Ik geloof, dat ze allemaal nog honger hebben!" „Het ziet er nu geen van allen meer erg smakelijk uit," zei moeder, „en ik denk niet dat de gasten erg veel trek hebben in zoo'n mengel moesje van soep, pudding, jus en ap pelmoes. Helpen jullie nu maar vlug mee, om alles naar de keuken te bren gen. Dan moeten Annie en Tine maar even een spons en een emmer water nemen om de plekken van het karpet af te nemen en de tafel schoon te maken. Ik zal dan een ander tafella ken krijgen en dan moeten jullie maar flink eten van de groote Kerst- koek, die wij van de reis hebben mee gebracht. Wie daaraan niet genoeg heeft, mag nog boterhammen eten, zooveel hij wil, en dan eten we een appel toe." „Hoeral Toch nog een Kerstdiner!" riep Jan en hij hielp ijverig mee, de natte, kleverige klimop in den tuin te brengen. Toen eindelijk 's avonds de gasten verdwenen en de jongstcn naar bed waren, keek moeder Annie eens aan: „Ilc heb nu toch gemerkt, dat mijn oudste te jong was, om het huis aan haar over te laten, al was het maar voor twee dagen!" zei ze alleen, en dat hinderde Annie meer, dan een erg standje zou gedaan hebben. Bij zichzelf dacht zij: „Dat weet ilc wel, ok zet nooit weer een feestje op touw, als moeder niet thuis is l" HET OUDEJAAR. Het was Oudejaarsavond. Kleine Henk lag in zijn bedje Hij zou nog heel, heel graag wat langer opgebleven zijn, maar Moeder had hem op het gewone uurtje naar bed gebracht. „Maar wat gebeurt er nu toch, als er zoo opeens een nieuw jaar be gint?", had 'hij aan Vader gevraagd. „Wel, niets bijzonders, vent, de menschen schieten soms en rle klok luidt en ze wenschen elkaar een pret tig nieuwjaar. „Maar u blijft toch wel tot twaalf uur op 1" En als er niets bijzonders gebeurde, zouden de groote menschen toch niet zóó lang opblijven, dacht hij verder. Hij besloot om dien avond wakker te blijven en toen Moeder naa.r bene den was, ging Henk rechtop in zijn bedje zitten, met zijn oogen wijd open. Ha daar sloeg do klok al negen, nu maar wijd zijn oogen open houden Maar zijn rug werd wel wat moe van dat zitten zonder leuning. Liggen zou ook wel gaanDe oogon maar flink open, dat was het voornaamste om wakker to blijven. En zoo bleef Henk wachten, wachten tot het twaalf uur zou zijn. „Goedenavond hoorde hij plotse ling een fijn stommetje naast zich- Slaap je nog niet Henk keek op. Daar zag hij een klein, grappig mannetje op zijn deken staan; 't was niet langer dan een turfT had een mooi rood punt mutsje op, een roode cape om en een langen, witten baard. Ilenk lceek hem een oogenblik ver baasd aan. „Ben jij heusck een kaboutertje vroeg hij toen. „Ja, zeker, dat zie je toch wel", was het antwoord, „en jij bent Henk en je wil op het klokje van twaalf wach ten „Hoe weet jo dat?" vroeg Henk, en hij dacht bij zichzelfwait ben ik blij, dat ik wakker ben gebleven, want nu begint het bijzondere al met een echt kaboutertje. „Hoe ik dat weet? Wij, kabouter tjes, weten alles Nu, je hebt groot gelijk, hoor, en *t zou jammer zijn, als je om twaalf uur sliepdaarom kom ik jo nu wat gezelschap houden en wat met je praten." „Wat gebeurt er dan om twaalf uur vroeg Henk nieuwsgierig. „Dan wordt het oude jaar wegge dragen Kleed je maar even aan, dan zullen we buiten eens gaan kijken I", zei het mannetje. In een wip was Henk in de Idee- ren. I-Iet was of bij er maar naai' hoef de te kijken en het zat al netjes, veel vlugger dan 's morgens, wanneer Moeder hem hielp. Toen schoof het kaboutertje het raam open en samen stapten zij er uit. 't Was gekze vielen niet, en de slaapkamer was toch op de tweede verdiepingdat kwam zeker doordat het mannetje hem ©en hand gaf. Toen sloegen zij den weg in naar de dui nen. Henk hield anders niet vee» van wandelen en de duinen waren hem anders wel wat vermaar nu liepen ze zoo vlug en licht, dat hij zijn voe ten heelemaai niet voelde. Daar waren ze er al"Wat w hier mooi. "Wat leken de duinen nu hoog tegen die donkere lucht. Wat scheen de maan mooi en wat schitter den. de sterretjes. Toch vond Henk het er heel eenzaam en stiL Anders rende hij altijd tegen de duinen op en liet zich dan naar beneden rollen, maar daar had hij nu heelemaal geen zin in, en hij bleef maar stilletjes naast het kaboutertje loopen. Die hand gaf hem toch een veilig gevoel en het ka boutertje leek hem nu ook niet klein meer. „Ziezoo, laten we hier nu maar gaan zitten't zal nu wol gauw 12 uur zijn en let dan maar goed op 1", zei het. mannetje. Zij gingen zitten en meteen hoorde Henk heel, heel in de verte den dof fen, zwaren klank van de torenklok. Bom, bam, bom, bam, ging hettot twaalf toe. Bij den laatsten galm, ha, wat zag hij daarl Wat deden die mannetjes? Daar kwam een heel lange rij van oude, grijze kaboutertjes aan, en wat droegen zij toch? Sommigen hadden een zak op den rug andoren droegen een doos, of een groot pak, ja, één sleepte zelfs aan een touw een groote kist voort. Waar gingen die kaboutertjes heen, en wat zou er wei in die geheimzinni ge pakken zitten Henk vroeg het zijn buurman. „Och, och, wat hebben ze weer veel te dragen!" klaagde deze. „Kijk ze toch eens zwoegen en sleepen, om al les weg te krijgen I Wil ik je nu eens vertellen wat ze doen Wel, ze dra gen alles weg- wat in dit jaar beurd is en wat liever niet had moeten gebeuren. Kijk, in die groote kist zit ten allerlei onvriendelijke en driftige woorden, die de menschen tegen el kaar gesproken hebben. In dien zak zitten vechtpartijen in dat pak be driegerijen en daarin booze gezien- ten! liet pak van de slechte humeuren is bijzonder groot en o, wat zijn er weer een boel domme kinderen, die hun lessen niet geleend hebben Kijk, daar gaat een stapeltje slechte rap porten Ep het kaboutertje, dat alle te-lang-geslapen uurtjes draagt, kan haast niet verder komen. Die daar draagt wat alle slordige mensc-hen en kinderen van 't jaar verloren hebben, 't ia een heele kruiwagen volEn in die groote kan zitten de tranen van alle flauwe en kleinzeerig© kindereul O, o, wat is er weer gesnoeptHeele zakken volOch, och, ik geloof, dal- ze nog meer te dragen hebben dan verleden jaar 1" Terwijl Henk's buurman zoo sprak, trok de heele stoet kaboutertjes voor bij en de een na den ander verdween in een hol, het leek wel een konijnen- hol, midden in een duin. Toen de'laat ste er in verdwenen was, hoorde Henk opeens muziek. En daar kwa men overal in het rond vroolijke, kleine mannekens aan, ook met roode mutsjes, net zooals zijn vriendje, en ze waren jong en dansten en spron gen aan alle kanten van de duinen naar bonoden. Toen gingen zij naar den ingang van het hol en begonnen zóó vlug met hun kleine handjes dien ingang vol zand te stoppen, dat erin een oogenblikj6 niets meer van lo zien was. Toen gaven zij elkaar een hand en in lange slingers dansten en sprongen zij op de maat der muziek Maar enkelen deden niet mee. Die liepen heel voorzichtig, net of zij iets kostbaars droegen, iets waar ze heel blij mee waren. En die voegden zich bi.i elkaar en vormden het begin van den stoet, waar spoedig al de ande- m zich bij aansloten, „Dit zijn de kaboutertjes van het nieuwe jaar", hoorde. Henk weer ver klaren, „de meesten komen met leege handen en zijn nieuwsgierig wat hot jaar hun brengen zal maar de voor sten, zij die wat dragen, zijn de ge lukkigsten. Zij hebben in het vorige jaar vriendelijke, mooie, lieve dingen gezien. En wie een mooie, zelfopoffe rende, edele daad van de menschen heeft bewaard, die hoeft niet in den grond begraven te worden. Al het leelijke is nu weg, verdwenen. AI het goede mag blijven, heelt waarde voor de toekomst. Wie de wetenschap heeft verrijkt, zjjn kennis vermeerderd, die heeft iets veroverd, wat het scheiden de jaar hem niet ontnemen kan. Het geluk, dat iemand door liefde en vriendelijkheid om zich heen ver spreidt, dat blijft, dat kunnen geen kaboutertjes meenemen en wegstop pen." Henk had goed geluisterd. Wel vond hij alles, wat hij hoorde, een beetje vreemd en moeilijk, maar bij begreep toch wel, dat het mannetje met de slechte humeuren ook door hem zoo'n zwaar pak had te dragen S In de duinen werd het nu weer stil. In de verte zag hij nog flauwtjes de roode streep van de kaboutermutsjes. Hij wilde er zoo lang mogelijk naar kijken, maar opeens voelde hij een schok, en.... neen, 't waren geen roo de mutsjes, 't was.... het nachtlichtje, dat rustig op tafel stond te branden; en hij lag weer in zijn eigen bedje. Hij keek nog eens op de deken: neon, er was geen kaboutertje meer te zien. Waar zou het gebleven zijn, en hoe kwam hij weer ineens thuis Zou hij gedroomd hebben? Hij wist het niet, maar wat had het kaboutertje ook weer gezegd? Vriendelijk zijn en vroolijklief zijn en liefde geven, niet vechten... geen boos gezicht... mooie rapporten.... het oud© jaar had alle leelijke diugen meegenomen, nu zorgen voor iets moois, voor iets blij vends.... een goed humeur, hu meur..... En Henk sliep weer in. Brievenbus (Brieven aan de Redactie van de Kïrider-Afdeeling moeten gezonden worden aan Me vrouw Venema—v. Doorn, Wagenweg 88, Haarlem). In de bus gooien, zonder aansohellen I AAN ALLE KINDEREN. Door de beide Kerstdagen konden deze week geen briefjes beantwoord worden. Tot de volgende week dus. Ik wensch jul lie allemaal een prettigen Oudejaars avond 1 Mevr. VENEMA—V. DOORN. 1 December 1912.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 15