m m m m m m m m m m m m m A m W met haar zacht zilverlicht, rustiger dan de hel opschitierende stralen der zon. Over alles ligt rust. Schoon als in een sprookje is zoo'n winteravond. Zoo was het dien avond ook. Het kleine dorp, niet ver van het meer ge- legen, was in rust. Niemand waagde zich buiten het was fijn-koud. Do sneeuw kraakte straks nog wrang on der de voeten van hen, die tegen den avond van hun werk huiswaarts keer den. Thans waren allen binnen. Het roode schijnsel dei- lampen teekende zich door de gordijnen heen al op de sneeuw. Binnen zaten de ouderen de courant te lezen, de jongeren, moo van het schaatsenrijden, sluimerden I een weinig bij de kacnei. Ook op het ijs was het rustig de nijdig-sclierpe wind voegde de fijne sneeuwkorreltjes suizend over het ijs; aan den kant bij den wal hokten ze bi- elkaar tot hoopjes. Spiegelglad lag net meer, een eindje buiten liet dorp. Ook daar geen lo vend wezen. De lange riethalmen aan den kam bogen aanhoudend hunne koppen naar éène zijde de wind rit selde den oenen tegen den anderen. Niemanu was er meer te zien. Ja, toen 1 tleol in de verte naderden lang zaam een paar ci-onKere stippen licw ter eu dichter kwamen ze, t Waren menschen, oen jonge man uiet zijne ver loof ne. 's Morgens ul vroeg waren Feik en Anna uit liet dorp vertrokken. Dien dug zouden ze naar Anna:s familie gaan. Anna was een dochter van nuer iviijusma, een der rijkste boeren uit het dorp. Al lang hadden Fe do en Anna met eJkaiiuer verkeerd, maar de boer wiide van l-'eiku niets weten Zij- at- dochter kon immers .vel een boe renzoon krijgeu. Feiko's vader b-;zut slechts een paar koeien. Maar Anna ha>' Feiko, den llinken, openharugen jongen, liet gekregen en heilig vvilue zo. ten slotte nieiu boer Klijnsma toch teveel van zijn uocuter en hij gaf zijn t. stemming to.t de verloving met Feiko. Als Mei in het land kwam, zou den ze trouwen en Annas vader had reeds een boerderij voor hen ge huurd. Mei dat uitgezocht winterweer zou- (Jöj Feiko eu Auua dien dag naar haar tante gaan, op schaatsen. Niet erg vroeg aanvaardden ue jongelui weder ue thuisreis, acuter, ue maan scheen helder, net ijs was sterk, tante bemoeide zich niet ongerust te malton. Is er wei mooier ua-ii in de awd- suite als de maan scinjnt, twee jonge Dih nschen te Zaïnen, liund in aa..d. 1 Was kuuu. in-Jtu'ud en ue wind woei m-dringend, Maai Feiko en An- Ur, voeiuen net met, iiuar '6'aa~ gloeide, terwijl zijn nauu de hare vost oinkiemdei u© fijne t>evroren sneei.v stool ovei liet ijs en sloeg tegen Oun- he wangen aan. Maar Feiko en Anna v..©iüei. net niet. lvvee harten klooien hevig m wild joeg net bloed hun ■looi de aderen. Niet v«r in eer waren ze van huis. Strak s nog liet meer over en dan wa ren zeer. Met forse he streken ging het ei' over. i-recies op siag. Deen woord werd gesproken ieuer had zijn eigen gedacmen, ieuer dacnt aam den aucier. Kang rang 1 gingen de ijzers over de narde vlakte, Elke afzet liet een strookje sneeuw achter. Als de wind over net ijs streek, suizelde het si.-eeuwreepke weg. Feiko boog sterner voorover strak kei' spunoo bij zijne spieren en krach tiger weiden zijne afzetten. Anna nioest sneller mee, ook zij spaarde geen krachten. Het meisje zag steeds voor zich neer naar Feiko's voeten zij mat hare streken af naar de zijne; op de maat hingen ze over, dan naar links, dan naar reehts. Soms, als zij dicht langs den wal reden, schrikten ze op, wanneer ze in hun vaart voor- bn een hek stoven. Het einde der vaart hadden ze be reikt nu waren ze op het meer. Ze maakten eene bocht naar rechts en kregen den wind in den rug. Feiko haalde diep adem; tegen den wind in had hij zich schrap gezet. De korte veerkrachtige slagen namen af; zijne spieren ontspanden zich en met lan ger, rustiger slagen namen ze het laatste eind aan. Anna kwam wat dichter bij haar jongen en greep zijn hand vaster beetde lange streken van Feiko werden haar anders te machtig. Vaster ook drukte Feiko haar hand. -Nog werd geen woord ge hoord ieder dacht aan de toe-komst. Feiko's hart zwol van trots als hij dacht aan de mooie boerderij, waar men hem „boer" zou noemen. Anna dacht aan Ferko meer dan aan zich zelf wat was ze blij, dat haar vader zijn toestemming eindelijk gegeven had En zij zag Feiko, den „boer", des zomers in het hooiland aan het hoofd van de knechts „zijn" hooi binnen halen en 's winters in de stallen „zijn" vee beschouwen. Aan den weg dacht ze niet; dien kende Feiko goed- Zij hadden reeds de helft afgelegd. Mid den op het meer waren ze nu. Daar waren ook wakken, dat wist Feiko. Groote takken bakenden de open plek ken afop ©ene plek moesten ze er tusschen door. Feiko zag ze al, hij zou wat links aanhouden, daar was het ijs nog het dikst. Met korte slagen ging het voort. Weer rnngden de ijzers over het ijs. Nog een paar stre ken en.... En eén wilde gil klonk op uit twee kelen. Plomp! Eén doffe plomp Eeri krampachtig door elkaar slaan van handen en voeten. I-Iet water spatte omhoog.... Kringende golfjes rolden onder het dunne ijs op, dat mee hoog op het water. Daarop werd het weer effen en vlak. Een paar kraaien, opgeschrikt door den angst gil, vlogen o.p. Toen waaide de wind weer scherp-koud over het meer en de sneeuwkorreltjes ritselden over 't ijs. In twee woningen van het dorpje werden dien nacht de lampen niet ge- hl useht. In het kleine huisje van Fei ko's ouders werd het niet duister, maar ook op de hoeve van boer Klijns- ma bleef liet jicht. Tegen den avond wandelde de boer al een paar malen zijn erf op en r.eer, terwijl zijne oogen stijf gevestigd ble ven op het wijde meer. Dan bleef hij eens een paar minuten staan om, als hij niets zag, weder zijne woning bin nen te gaan. Zijne vrouw was nog druk bezig, doch ieder oogenbiik dwaalden hare oogen naar de groote hangklok aan den wand. Ze werd hoos op zichzelf, het was immers nog zoo erg laat niet en Feiko was toch ook bij Anna. Maar een poosje daarna be trapte ze zich, dat ze alweer op de I oude klok keek. Dan kwam de Dc-ert binnen, zocht iets dat hij wist niet te zullen vinden .slak zijne pijp aan, die nog niet uit was, zag zijdelings naar zijn vrouw, als om te zien wat haar gelaat hem kon zeggen; hij lun-de een paar keer en liep weer naar buiten. Als hij weer het huis uitstapte, zeg de vrouw hein na; zij haalde diep adem en voor de zooveelste maal vonden hare oogen de wijzers van de klok. Zoo voelden ze beide zich ongerust, maar elk wachtte zich wel het den an der te ze.» li, en toch wist ieder liet van den ander. In Feiko's woning was het rustiger. Wel dachten zijn ouders aan hun zoon, maar niet met onrust. 1-lij zou zeker bij boer Klijnsma zijn, daar bleef hij wel meer. Moeder had gewild, dat li ij eerst thuis zou komen maar.zij be grepen het heel goed, dat zij niet meer alleen hun rechten op hem mochten laten gelden. Er was een ander geko men, die alles zou zijn voor hem. Im mers zijn aanstaande vrouw, met wie hij zijn verdere leven zou samengaan en die alle lief en leed met hem wilde deelen, die had het meeste recht op hem. Zoo dachten ze en zij vonden liet goed. Zij waren er wat trolsch op, dat hun Feiko boer zou worden. Hij, zijnl vader, had het nimmer verder kunnen brengen dan tol vijf koeien; zijn gehee- le teven nad tnj g-uvveiKt en gezwocgü en zijn beluonmg zag lnj in zijn zoon. Nu spraken vaoer en moeder over de mooie boerderij, waarop Feniu zou wo nen. Wal lagen er'beste weiden om heen eu boer Klijnsma bad zijn bet rs niet ontzien. Hij, Feiko's vader, gaf zijn zoon zijn twee beste koeien, die verreweg de meeste melk gaven zelf zouden ze net best kunnen veten, maar'zij zouden het immers met min der ook wel kunnen doen. Wel twaalf malen was boer Klijnsma t op zijn erf geweest; eiken keer keek' hij over hel meer ut hij ook een paartje zag aanzwieren in het maanlicut. J Soms stond hij langen tijd stil eu i iidei van kou en angst. Wanneer hij heen! en weer liep, kraakte de sneeuw onder zijn voeten hij' schrok ervau. Toen ging hij weer in huis. „Het wordt zoo' zoetjes-aan later, geloof ik", zei hij, en j "trachtte het zoo gewoon mogelijk te; zeggen, maar zijn stem klonk zoo vasi niet als anders. „Ja, 't is al over halfnegen zij zul len toch geen ongeluk gekregen heb ben antwoordde zijn vrouw. „Hoe kom je er bij 1 Zij rijden in geen twee gaten tegelijk', wilde de boer grappen, maar lachen kon hij Zou je niet eens bij Feiko's vader kijken Misschien zijn ze daar wel", vond zijn vrouw. „Ik kan er wei eens heen wandelen", meende de buer en uij ueuii net sneuer, dan naar zijn woorden te oordeehm. Ook daar braent Klijnsma alles m ongerusuieid. De beide menscujes, in de meening, dat hun jongen hij zijn verlooide was, .Schrikten nevig. Alles bedaeuieu ze om net lange uitblijven te verklaren, doch ten slotte gelooide niemand er iets van en opnieuw greep de angst hen aan. Tot tien uur zouden ze wachten, dan zouden ze zeker wel thuis zijn anders zou boer Klijnsma met zijn kueent ze tegemoet rijden. Na dit te nebben afgesproken, gil g Klijnsma terug naai- huis. Zijn vrouw stond op het erf uit te kijken. Zij gin gen .in huis en wachtten. Eindelijk kon-de boer het niet meer uithouden. Hij riep zijn knecht en greep de schaatsen. Even later waren ze op weg naar het meer. Stokken ei touwen hadtien ze bij zich. In het dorpje was het spoedig he kend. Meer mannen gingen niet te Led, doch togen uit om te zoeken. 't Was koud, in-koud op het wijde meer. Even effen als te voren lag de ijsvloer, glinsterend als zilver. Het riet aan den kant boog al-maar door en nog steeds risselden de sneeuwkorrels over de vlakte. Teen lag het meer met zoo verlaten als in den vóóravond overal reden donkere spookgestalten door elkaar. Zij zochten het geherte meer af, voetje voor voetje rijdend langs de wakken. Geen enkel lag open; de felle vorst bevroor alles. Daar waar een paar uren te voren het water hoog opspatte, waar twee jonge levens wa ren verdwenen, ook daar was thans alles ijs. Den geheelen nacht zocht men, maar tevergeefs. Tegen den morgen werden een paar lange streken gevonden, diep gekrast in het ijs. welke naar een wak leidden. Daarop werd de aandacht ge vestigd. TT-et dunne ijs van het wak werd stukgeslagen. Plotseling sloeg een der mannen op iets zachts, daar dreef iets. Zij haalden het voorzichtig naar zich toe; het was Anna. Nog een oogenbiik en ook Feiko werd cpge- haald uit het koude water. Dien morgen zag men een wonder lijk vreemden optocht' van liet meer naar het dorp. Vele mannen achter twee sleden, waarop iets lag ingepakt. Hunne gezichten stonden strak en somber, geen woord spraken ze. Ge heel achteraan strompelde een ot de man, ondersteund door twee mannen. Zijn gelaat was vertrokken, zijne oogen keken verglaasd. Het was de straks nog zoo flinke boer Klijnsma. Deze nacht had van hem gemaakt een oud man met grijze haren. In het dorpje waren nóg drie an dere menschen oud geworden.... P. KEUNING. Zijn eenige roem. Vijf jaar lang had-ie aan zijn too- neelstuk gewerkt, en honger en ellen de had-ie er voor geleden. Maar ein delijk, toen het af was .leerde hij de désillusies des levens kennen. Hij ging er mee naar een der loo- neel directe uren die hem naar een kast bracht,, waar een stapel manuscripten nederlag. Dat alles moet ik eerst doorwor stelen. Er zijn stukken, twee, drie jaar oud, die ik nog niet heb kunnen doorlezen. Dus het heeft geen nut, dat ik hier rnijn stuk laat? Absoluut niet. Wend u tot een an der gezelschap. Met zijn stuk weder onder den arm ging Iluib Meï-nsma naar de woning van zijn meisje, dat hem stralend van lach ontving. Dag Huib. Ben je daar, Jongen? Eto hebben ze 't stuk gehouden? Ze hebben het in het geheel niet willen lezen, zeide hij dof. Waarom niet? Ze hebben geen tijd. Dan moet je 't maar ergens an ders probeeren. Als 't bij den een niet gaat, dan raisschen bij den ander. Hij haalde diep adem. Had ik 't stuk maar niet geschre ven, beklaagde hij zich bitter. Wel foei.... Iluib! Dat mag je niet zeggen. Kan ik dan anders? Je hebt den moed gehad vijf jaar lang aan het stuk te werken. Heb nu ook den moed je plicht nog verder te volbrengen. Zet je hoed maar weer op, en ga naar een anderen tooneeldirec- teur. 't Is te probeeren. Bij den ar deren tooneeldirecteur werd hij beter ontvangen. Wel klaag de deze ook over den grooten voorraad stukken, die hij ontving, maar glim lachend merkte hij op: Dat hoort nu eenmaal bij de be zwaren van het vak, nietwaar? En wie weet... of er toch bij slot van reke ning niet eens wat tusschen loopt, dat we graag zulten willen opvoeren. In den b ree de besprak hij het feit, dat er zooveel menschen schrijven, terwijl er eigenlijk zoo weinig schrij- veu kunnen, doch hij beloofde Huib de waarde va.-, zijn werk te onderzoe ken, en hem spoedig antwoord te zen den. Eenige weken bracht hij in angstige spanning door. Zijn meisje hielp en troostte hem, zooveel zij dit vermocht. Kom! glimlachte ze, als het stuk niet wordt genomen, heb je mij toch nog altijd? En als ik naast je sta, zijn er geen moeielijkheden voor je, en gaat alles van een leien dakje. Eindelijk, na een maand, bereikte hem een telegram, waarin hem ver zocht werd, dadelijk bij den directeur te komen. Deze ontving hem in zijn prïvé-bureau. Ik heb uw werk doorgelezen, be gon deze, en "V moet zeggen dat er mij veel goeds Tri lijkt, zéér veel goeds mag ik wel zesgen. Tocli moet ik u raden enkele deelen er van te schrap pen. Dat doe ik nooit, nep Iluib uit, beleedigd in zijn dichtertrots. En toch zult u dit moeten doen als u net stuk door ons opgevoerd wilt zien. Daar heb ik werkelijk bezwaar tegen, i-lier heeft u uw stuk. Ik heb de plaatsen, die ik verkeerd vind, met een kruisje aangeieekend. Overlegt u aiies eens kalm bij u zelf, en deelt u mij 't resultaat zoo spoedig mogelijk mee. Nooit, bedacht Huib bij zichzelf, ik nooit en Anna nooit. Geen van beiden za! dat willen. Hij moest tot zijn verwondering be merken, dat zijn meisje anders oor deelde dan hij. Kijk eens sprak ze bedachtzaam, de kwestie is zóó. Als je de veran deringen niet aanbrengt, wordt je stuk heelemaal niet opgevoerd, maar als je er wat in wijzigt, zoodat 't ka rakter van je werk niet veranderd wordt, maar er alleen kleinigheden zijn, die er in werden aangebracht dan zal je stuk gaan. Nu! als 't succes heeft, dan kun je later weer je werk in zijn oorspronkelijken staat terugbren gen. ik raad je aan, Huin.... Hij braent een tijd duor van vreese- lijhen strijd en twijfel. Eindelijk, eindelijk besloot hij toe te geven. Dat is verstandig van u, prees hem de tooneeldirecteur. We zullen nu eens spoedig met de repetities be ginnen eu u wilt misschien zoo vrien delijk zijn bij de repetities uw steun te verlèéneh. Nadat nij de wijzigingen haxl aan- gebraent, bemerkte Huib tot zijn ver bazing, dat het geheele werk voor hem veranderd was. Er was iets sufs, dofs, saais ingekomen, iets, dat er vroeger niet in bestond, een vreemd element, dat hij niet wéér kende. Eens nam hij Anna mede naar een repetitie, en zij ook kreeg dezen indruk. Wat is er met je stuk gebeurd? Dal zijn nu du paar veranderin gen, riep lnj bitter urt. Het is onmogelijk, dat dit zóó 1 karakter van een stuk aan kan tas ten. En toch is het zoo. 1-luibl ik heb je verkeerd geraden. Ga dadelijk naar de directie, en vraag of 't nog veranderd kan worden an ders Iiij haalde diep adem, Het stuk zal vallen, riep hij schor, Nee Huib! dat nooit Ik zou het niet kunnen verdragen... Zeg, dat het niet waar kan zijn. Ik smeek je... Ik zou een te groot verdriet hebben Anna! ik heb je iets te bekennen. Nu ik het stuk zoo herhaalde malen zie, moet ik mezelf zeggen, dat 't niet is, zooals ik me heb voorgesteld. Zijn lippen beefden. En dat niet alleen... Ik weet iivi 1 wéét nu, dat het nog niet volmaakt is. Trek het dan terug. Dat zal niet meer Kunnen. Ga het dan in ieder geval vragen. Hij had lust, om uit te roepen: Maar heb je me dan een keer eer der verkeerd geraden? 1-lij zweeg, door medelijden bewo gen. Neen! laat ik zwijgen, peinsde hij. Waarom zou ik haar iets verwijten, zij ook heeft me in bestwil geraden, en dat hef; mislukt is. kan haar schuld niet worden genoemd. Zal zij toch niet in vreugde alles met me deelen, geluk en smart? Hij begaf zich rechtstreeks naar het privékantoor van den directeur, klop te aan. Mijnheer! ik zou u toch nog wel graag willen spreken, Wat is er dan, mijnheer Móinsma? Hij begon te stamelen. Is er geen middel dat mijn stuk wordt teruggetrokken Hoe is dat mogelijk. Er zijn nu al vijftien repetities geweest. Het stuk Is in de bladen aangekondigd! Maar kom u moet beter moed houden. Er is van een eerste opvoering niets te zeg gen. U heeft af te wachten. Hij wachtte af. Hij bracht verande ringen aan in houding, en zegging der woorden, hij was overal bij de repeti ties, deed voor, kende liet geheele stuk van bulten. Bij de generale repetitie was hij zóó afgemat, dat hij meende, niet bij de première te kunnen verschijnen. Zijn zenuwen sleepten hem echter mee, en na 'n slapeloozen nacht zat hij, eogen- schijnlijk zeer opgewekt, met zijn meis je in de schrijversloge. Daar was 't geheel donker en een zaam. Niemand kon hem daar zien zitten. De zaal schitterde van licht. Er was veel publiek. Er werd gepraat en ge lachen. Duister eu vast hing bet scherm terneer. Nog even een zacht gefluister.... Huib en Anna zagen vlak voor zich ït scnemi rijzen. De zaat was nu ge heel stil. Men wachtte de dingen, die juden komen Het stuk zal vallen, zeide Huib. lioud moed houd moed Reeds tijdens het eerste bedrijf heersente er een stille ontstemming in zaal. De acteurs deden hun best zij zelve waren ten diepste ontroerd door hun kunst; doch het gelukte hen niet, de ontroering over het voetlicht te brengen, en het scheen, of ze voor leege stoelen speelden. Niemand scheen vcor de handeling eenige belangstelling te bezitten. Toch wachtte men af, denkend, dat :lit gebeurde toch zoo dikwijls mis schien in de volgende actes een inte ressante verwikkeling zich zou afspe len. Toch bleef het publiek zeer gere serveerd. Als een kille luchtstroom kwam Huib deze stemming tegemoet. Je zult het zien dat 't misloopt. Anna legde in de stille loge haar blond hoofdje tegen hem aan. En wanneer 't heele publiek je ook verlaat, fluisterde ze, dan ben ik toch bij je. 0! ik draag een groot deel van de schuld, omdat ik je heb aangeraden in je stuk te veranderen. Het was toch gevallen. Hij snik te het uit, liet zich streelen als een klein kind. Dit gaf hem troost. Hij merkte het niet, dat tijdens de twee de, derde, vierde acte het publiek hem begon te honen, en met zijn werk spotte. Tig leefde in een andere we reld. Zachtjes kuste ze hem zijn voorhoofd En toch zul je nog eens een stuk schrijven, waarmee je de wereld zult veroveren. Weer opnieuw aan het werk, mijn liefste, mijn jongen. Het scherm zonk eindelijk. Niemand bet li iade hem bijval. Alleen hoven er gens klapten een paar handen fana tiek. Zijn meisje, trocstte hem zachtjes.... Vernielen. In de kinderkamer. Er speelt zich een kleine passage af, waarvan ik niet weet of ik er wel om lachen moet. Broer en zus samen tellen- ze nauwelijks vijftig maanden heb ben een prentenboek weten machtig te worden, en houden zich nu, niet ongelijk aan een paar kleme Balkan- vorstjes, bezig met de vcrdeeling van den buit. Tussörien de knuistvingertjes van broer kijkt een-ingescheurde paar denkop droef de wereld in, en die van zus houden een fragment vast, waarop een paar geamputeerde clown-beenen ronddansen. En als ik verwijtend toekijk ©n van- plan ben mijn misnoegen te laten blijken, roe pen beiden als uit één adem. waar schijnlijk om mij een informatie uit te winnen. „Oompot Oumpoti"... Je •moet dat taaltje kennen, Groote mensclien hebben iets uitgevonden., dat ze „kort-schrift"' n-oemen. Kleine menschen hebben, lang voor hen, iets in omloop gebracht, dat men „kort- spnaak" zou kuunen heeten. Met en* tele hoofdwoorden uit verschillend© gedachten schakelen ze een 'heeten zin aaneen. Zoo be tec-kent hier die veelzeggende uitroep: „Van oom ge kregen. En wu kapot gemaakt." In kortspraak gezegd: Oompot'. •Nogmaals: ik zou er om kunnen lachen, maar ik doe dat niet. Er loopt me altijd iets onaangenaams over de huid, als ik z-ie, dat er iets vernield word-t. Of dat nu een prentenboek -s of een Rembrandtschilderij, een gas- baiion of een Sèvres-vaas, -een made liefje van den slootkant of een orchi dee uit de kas van een rijken liefheb ber de daad van vernielen heeft voor mij altijd iets afschuwelijks. La ten de vlammen het verteren, de gol ven der zee tiet wegspoelen, dat be schouw ik als 'hei gestelde einde der dingen, maar dat menschenvingers iets vernielen uit z-ucht om te ontwij den of te beschadigen, dat dunkt me ©en vraagstuk, dat een denkend mensch tot voortdurende kwelling moet zijn. Men zou kunnen zeggen, dat het eem toestand van onbeschaafdheid bij rnensch zoowel als bij dier is, die, vooral wat den eerste betreft, met de jaren afneemt of verdwijnt. We heb ban elkander gelukkig niet3 te ver wijten: a!.s kinderen hebben we zeker vrijwel allen o-ns aan betzelfde euvel schuldig gemaakt en als meer vol wassen mensch 'hebben we dan ook ongetwijfeld wel eens vo^-werpen te ruggevonden, die on-s herinneren aan onze eigen vroegere domheid en ver nielzucht eigenschappen, die we nu bijna een nieuw-opgroeiend geslacht zouden gaan kwalijk nemen. Eu bij d.en jongen 'houd of de jonge kat zou den we kutn-nen spreken van zekere speelzucht of misschien wel van zeke re behoefte om tanden of nagel te scherpen; wellicht hebben ook zij ge lijk, die beweren, dat steeds 'het ont breken van beschaafdheidszin oor zaak is van het vernielen van dingen, die elk meer „-beschaafd" wezen ont zien zal. Dat die vernielzucht bij den mensch tal van jaren in de jeugd' voortbe- staat, leert ons elk oogenbiik b.v. het aanschouwen lm een groote stad van hetgeen zoo al bij den weg vernield wordt: vensterglazen, voorwerpen van email of metaal, uitsteeksels aan be paalde bouwwerken, in het bijzonder zulk© voorwerpen, die als ornamen ten of ter verslering moeten dienst doen. Let eens vooral op de versier selen van de huizen, daar waar aan deur of voorgevel een gezicht, en wel voornamelijk een neus staat afge beeld. Zoo'n neus geen mismaakte, dJie de ergernis zou kunnen opwekken of deu schoonheidszin beleedigen, maar de meest volmaakte, de Griek- sche neus desnoods is altijd liet voorwerp van vernieling. Eén ding doet me bij dit psychologisch raadsel pleizier, als er ten minste n-og van een pleizier sprake kan zijn: ga naar Egypte of verschaf u wat goedltoo- per komt een paar photó's uit die streken, en gij ziet de neuzen dier onsterflijke sphinxen evenzeer ge schonden en vernield als <li-e aan uw huisdeur in de groote stad of die op het inrijihek van uw buitenplaats. Waaruit deze troostende gedachte te voorschijn treedt, dat de Egyptische kwajongens onder da oude dynas tieën, of de Fransche onder Napoleon bij gelegenheid van den bekenden veldtocht, ai j-uist van hetzelfde kali ber. waren als die van uw vaderland, .welke nu eenmaal en immers terecht, op 't gebied van vernielzucht goed staan aangesc'hrcveml Want de eene mensch blijft langer excuseer het woord, maar er wil mij geen beter uit de pen kwajon gen dan de andere. Wat dé -een „zonde" vindt om aan de vernieling prijs te geven, wordt niet zelden door vele anderen onmee- doogend „genekt". De mensch zelf, dat onvolprezen deel van -die schep ping ofschoon' hij -zich die rol niet altijd bewust is staat veel spoediger bloot aan vernieling door menschge- ■n-ooten onder onbeschaafde volken, dan onder beschaafde. En vrouwen schijnen in dit opzidht d© volmaking nog ©enigszins naderbij te zijn dan mannen. Vandaar misschien dan ook het verschijnsel, dat het in den ouden tijd voor kon komen, dat een vrouw, bij het zien van een mannelijk misda diger. die op -het punt stond zijm le ven te verliezen door den scherprech ter, hem d. w. z. den misdadiger hart en hand aanbood om hem zoo doende aan 'het gerecht te onttrekken en in het leven te behouden, wat haar werd toegestaan. Maar voor beelden van het omgekeerde, dat nl. de man. zich in zoodanig geval opof ferde aan de vrouw, zijn me niet be kend. In 't leven der steden en in dat der volken zien we de vernieling nog ge re-geld hoogtij vieren. Mooi© of merk waardige, oud© gebouwtjes, die vol strekt nog niet bouwvallig of 'hinder lijk zijn, worden zonder eenige be denking afgebroken, zij h-et dan om plaats te maken voor hoogere, nutti ger, voord-eeliger „inrichtingen". Tlt vergelijk de winzucht, die hier oor zaak van hun val is, met de scheur zucht der kinderen en de speelzucht van honden en katten. Ze vervullen voor elk der partijen een en dezelfde prozaïsche taak. Eén troost: naar men beweert, was veer tig ef vijftig jaar geleden het breek- maar-af-systeem, zonder andere over wegingen dan die der alledaagsere winzucht, nog veel machtiger da/u thans. Maar in de verhouding der naties tot elkander valt, helaas, geen afne men van vernielzucht te bespeuren. Op het vernielen van m-emscbenlevens, het gruwelijkste wat bestaat, wordt dagelijks gewezen: dit te herhalen zou dus „uilen naar Athene" dragen zijn. Maar eerst na den oorlog zal voldoende blijken, hoeveel monumen ten van oude kunst, go rochten waar geslachten van menschen hersens en ra-ensChen handen aan gewerkt heb ben, do-or de vernielen Je kartets, door het verwoestend vuur van het kanon, verbrijzeld werden voor al- loos. De aanwezigheid van dat schoon kende men; maar men kende heter de bevrediging van nationale eerzucht en erfelijke wraakgevoelens, zoodat... geen genade voor al dat eerlijks, dat nog geslachten, had kunnen verruk ken. Want hier dringt weer onwil lekeurig mede de vraag op. heeft liet tegenwoordig geslacht wel eigenlijk het recht tot vernieling van het be staande schoone, zoowel ten opzichte van de v-o-rig-e geslachten als van de toekomende? Hopen we ernstig, dat ook eenmaal hier een hoogere beschaving zich baan zal breken, en dat men af zal leggen die bij kinderen verontschuldig bare neiging tot vernielen, dié ©cHe-r bij menschen, welke zoo gaarne den naam van beschaafd te zijn willen ver dienen, onvergeeflijk is. Cé Jé. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34 Telephoou 1543. Probleem No. 438. Van Joh. H. Blom. (Eerste Publicatie.) Zvvftrt 1 fÜf 5 ife 15 a it f§§ 25 Hf a S 35 a A 11 II 45 - Wit Zwart 9 schrijven op 9, 13, 14, 15, 20, 26, 29, 34, 3£ Wit 13 schijven op 7, 25, 27, 28, 31, 32, 35, 37, 3f Probleem No. 439. Van F. M, v. d. Werff, (Eerste Publicatie.) Zwart 12 3 4 en 2 dammen op 1 en 18 46, 47, 48 en 49 I Zwart 13 schijven op 1, 3, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 17, 30, 40 en dam op 5. Wit 12 schijven op 20, 22, 23, 27, 28, 29, 32, 33, 37, 41, 48, 50 en dam op 40 Oplossingen van deze problemen worden gaarne ingewacht aan boven genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 4 Maart 1913. Oplossing van probleem No. 434, van den auteur Wit 33 - 28, 39 - 33, 48 39, 33 - 29, 39 28, 35 11, 11 4, of 46 - 41. 35 4 I Oplossing van probleem No. 435, van den auteur Wit 27 - 21, 47 - 42, 37 - 31, 38 - 32, 32 - 28, 39 - 34, 25 5 l Beide problemen zijn goed opgelost door de lieeren C. M. Beck, R. Bouw, M. ten Brink, J. Jacobson Azn., W. J. A. Matla, P. Mollema, J. W. Tieskens, T. C. N„ F. M. v. d. Werff. DAMCURSUS. (Vervolg.) Wanneer wij nu den stand, na 'den lOen zet van Wit en Zwart, vergelijken hij dien van „Van Embden", dan zien wij duidelijk, dat de „Korte Centrum opening" (Hollardsrhe opening) veel beter en geschikter is dan de andere, om een krachtig middenspel te ontwik kelen. Wij zien in deze opening, dat Zwart noch Wit ©enig voordeel heeft behaald of verloren, terwijl heide in staat zijn, het middenspel met kracht door te voeren of zich op de beste manier daarin te verdedigen. In het damspel moet altijd aange stuurd worden op het bekomen \an een goed middenspel, omdat daarin de meeste kracht kan ontwikkeld worden; en dit kan alleen geschieden, wanneer de opening goed wordt ontleed. Welnu, dit is, naar onze meen ing, reeds een afdoende reden om deze ope ning in practijk te brengen. Steeds moeten de woorden, gesproken door den onvergetelijken „Blankenaar'', ona voor den geest zweven „Niet wijken of sneven." De valstrikken, welke, bij verkeerde voortzetting of beantwoording in deze opening kunnen geconstrueerd wor den, zullen wij hierna opgeven. Wij achten het bepaald noodig zich hierine- - de ook bezig to houden, omdat het

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1913 | | pagina 14