Ui fS c JÉ fp 1 f 1 if! ifi s mi 5 tr a 15 i 25 «31 n 88 35 81 11 45 g B Cf ft ft men hom in gips gelegd had, \v nooit zonder bezoekers geweest, zijn vazen waren nooit vrij van meer of minder ömaakvol gearrangeerde bloemruikers. en zijn vrienden waren niet in gebreke gebleven, door een spelletje kaart hem den tijd te kor ten. -Maar nu was bij weder gezond, aan lichaam en geest en de wijze, waarop hij de begroetingen beantwoordde, be wees genoegzaam hoe wel te uioede hij zich gevoelde, weder in Albstadt te zijn. De koets hield, voor het „Kurhaus" stil. De directeur Rossmann, wiens wel aangelegd buikje huast den in gang versperde, stond gereed om nem te ontvangen eon levende reclame voor de Kurhauskeuken. Bonjour, llerr direktor, comment vous portovico? Een krachtige handslag klonk en beiden' verdwenen in de deur, die naar de eetzaal voerde. Don volgenden dag wist een ieder, dat Hans zijn intocht gehouden had. Eerst werd het verschuldigd bezoek aan de notabelen gebracht; bij oen opperhoutvester, den dominc, den dokter overal hartelijk welkom Ook bij den politiedienaar, met wien li ij op een goeden voet verkeerde; men moet bij politie en justitie in 't gevlei zien te komen. De opperhout vester was nog altijd niet gehuwd integendoel, als jonggezel gevoelde hij zich heel gelukkig en tevreden. Als menigeen in Albstadt was hij be slist weer jonger geworden hoe oud hij in werkelijkheid was, worde niet verraden. Zijn collectie van aller lei fraaie rariteiten en reminiscen tie» was wederom vermeerderdop nieuw mocht de reusachtige herlekop mei het prachtig gewei zich in de be langstelling van den schilder ver heugen. Uit de vensters van de hout vesterswoning, over den tuin heen, had men het heerlijkste uitzicht. Groene velden» waardoor zilvei'hel- der water zich kronkelde; een molen in het dal, verderop schoon aange legde villa's niet hemelkooge torens en tinnen, eu daarachter bosch, don ker bosch zonder einde. Wel drukte de jager, bij hun gezel lige uitstapjes in het woud, zijn vriend nu en dan een geweer in de hand, maar zelden had deze iets noe menswaard geschoten. Hij had den houtvester er wel eens van verdacht dat de buks met los kruit geladen was. omdat hij de schilder dank zTi den vurigen landwïjn. wel eens wat „zwaar geladen" was; vandaar net gering resultaat. Maar dit deed min der ter zakede hoofdzaak toch was liet gezelig onderhoud. Een verhef fend gevoel, in het bewustzijn van vol komen vrijheid door veld eu bosch te dwalen, eens uit te rusten van den inspannenden.arbeid in de groote stad en krachten te verzamelen om dien te hervatten— het deed hem zoo goed En vergenoegd lachte de politiedie naar, toen zijn boezemvriend en beta ler van zoo menige „schoppe" opeens voor hein stond. Hans kwam juist bij tijds; want or stonden onderscheide ne bruiloften boven in het gebergte op 't progruinma, en dan was er geen betere raadsman en vriend dan „liet oog der wet", in wiens gezelschap men veilig was voor een pak slaag. Slecht waren de boeren niet; rnaar de goede wijn er. de verliefdheid waren oor zaak dat men alsdan oo zijn tellen moest passen en hij behoefde slechts aan Burbelc een paar jaar geleden te denken, die hij zoo onvoorzichtig v as geweest, het hof te maken. Barbete was ongelukkig al verloofd geweest, hetgeen hij over "t hoofd gezien had; den volgenden dag waren een blauw oog en een krachtig opgezwollen wang een souvenir aan die liefdes historie geweest, doch dit had' hem niet met wrok vervuld, want 't was zijn eigeti schuld geweest. Bij nader inzien was het. nog goed afgeloopen in Frankrijk had men hem, netjes in de vormen, uitgedaagd; in Italië, minder in de vormen, een dolk tus- schen de ribben gestoken. Een vuist slag is minder gevaarlijk iets loopt men er in den regel bij op De schitterendste ontvangst vond libij ziin oude vriendin Kubelhij moest plan is nemen op den houten stoel niet hoogen rug, en dan begon zij ie vertellen, wat ze gedurende zijn afwezigheid al zoo beleefd had I De oude vrouw wist, als weleer, echte Scliwarzv.aid-vertellingen, die iemand over de verdorvenheid der wereld de haren te berge deden rijzen. En dan de goede oude wijn, die de trouwe ziel hein voorzette, de 'Zwitsersche kaas en liet lekkere ool'l alles moest hij proeven, hoewel 't niet te best bij me kaar kwam. Hans bezocht zijn vriendin met het zilvergrijze haar tolken jarj!het was nog ai geen ver fijnde boosheid, waarvan zij hoofd schuddend verhaalde en, zoo dacht hij dan, er zijn nóg slechter menschen in de wereld Den avond bracht men meestal door in den „Waldhoorn", bi gemoe delijk lokaal met goede bediening en aiïet minder goed Pilsener. Marie, het dochtertje van den herbergier, be diende; blauwuogig en blondiokkïg, een aardige deern. Alleen niet de cou ranten verkeerde zij op gespannen voet. want die kon zij maar niet uit elkaar houden. Op een moolen morgen dwaalde flans plan- en doelloos door Albstadls straten. De nog al niet dure artikelen in de kleine winkels waren spoedig gemonsterd het plakkaat aan den ou den lindeboom behelzende „gevonden voorwerpen en de komst van een de clamator uit Gera, was gauw gelezen en een op de markt verrezen caruus- te! kon niet Jung hem boeien. Atzoo naar liet Kurhaus om de courant ie Huns zii en leest; niets stoort hom in zijn rust. In de zaal daarnaast hoort luj c<!ij klavier en ecu lieve vrou wenstem begint te zingen „Das Ifaidc- grab", zijn lievelingslied. Hoe ejgo i- aardig doet het hem aan. Hij moet toch eens zien. wat voor "11 nienscheii- kind daar zoo allerliefst zingt Snel nog een sigarette aangestoken c-n naar de andere zaal. Boven op het podium zit een jong meisje in wil zomerkleed; welige zwarte lokken vallen langs haar schouder? neer. De zon, die haar s'ra- len door het venster werpt, belicht een fijnbesneden gezichtje»; nu wel niet schoon, maar zeer interessant. De oogen kan hij niet zien dio zijn op het muziekblad gevestigd. Het lied is ten einde Hans kon niet nalaten, te applaudissecrcn. Een paar groote, vragende oogen oo gen, zooals hij nog nooit aanschouw de, zien hern aanwerpen tevens een blik op zijn sigarette en den opdwar- relenden rook. Even hoest zij. Hans verstaat dien wenk; ontstemd werpt hij de sigarette weg. Zij dankt hem, met een nauw merkbaar hoofdknikje of verbeeldt hij zich dat maar; De hoofdzaak is: zij zingt voort en wel: „Kommt ein schlanker Bursch gegan- gen". Zou dat soms gemunt zijn op hènr? Hij is toch ook slank en voorwaar zoo leelijk niet. Zijn ijdelheicl ontwaakt ditmaal klapt hij niet in de han den. Stilte wederom in cle zaaldan wordt aangeheven het „Zauberlied". Waar lieeft hij dat refrein meer ge hoord Het is inmiddels voller in de zaal gewordenhij merkt niets meer op ziet zijn goede kennissen zelfs over 't hoofd; het is hem, als droomt hij. Des avonds vcreenigt men zich bui ten. in het groenHans is met den houtvester aan een tafeltje gezeten, llij verhaalt hem juist zijne ontmoe ting dien morgen en beiden neuriën de melodie, die hen bijgebleven is... Nieuwe gasten komen en onder hen, o zaligheid, zijné onbekende zange res. Alles voegt zich bijeen er komt dra plaats telt or t. Een oud, respecta bel heer stelt voor. Wat heeft hij ge zegd „Mevrouw en juffrouw Alsen uit Karlsruhe". Het gesprek was dra algemeen, llans begon over het ge zang van dien morgen en dankte voor het genot. Moeder en opperhoutvester hadden het over wildbraad en giftige paddenstoelen. Roosje Alsen klaagde over verveling en sloeg een kleine réunie voor. Ja. dansen, dat was je ware Dat vond bijval. Den volgenden morgen prijkte aan den lindeboom het plakkaat „Bal met cotillon en allerei komische inter mezzo's; 's avonds 81/2 uur in het Kurhaus". Nu was het haast-je rep- je Eerst muziek telegrapheeren dan de surprises voor den cotillon in- koopen. Gotillon-verrassingen 1 Jawel, waar die in het kleine Schwarzwaidnest te krijgen Zulke luxe was hier on bekend. Dan 't maar zelf vervaardigd 1 En dien avond slaagde alles boven verwachting. De zaal was overvol met een dankbaar publiek; de „kapel", uit één onvervaard pianist bestaan de, deed haar best. Het meest dansten natuurlijk Hans en Roosje onophoudelijk vlogen ze door de zaaJ. Zij was ook zoo licht als een veder zoo heelemaal niels had men aan den arm. De cotillon met zijn aardige surprises was zelfs schitterendin Albstadt „nooit ver toond". Eerst laat in den nacht scheidde men met het bewustzijn, dat men zich kostelijk geamuseerd had. Den volgenden dag regende net; verfrisschend, maar overdadig. Van buitenpartijen dus geen sprake; ge lukkig had dominé een wcldadig- heidsvoorstelling voor de armen op 't getouw gezet. Het programma was snel ineengezet; vari alle? en nog wat. Angst voor het „voetlicht" was ge noegzaam aanwezig; langzamerhand werd het beter. Een „Frau Direktor" uit Mairiz zong, een „Frau Doktor" speelde de onvermijdelijke Ballade van Chopineen humoristische voor dracht van Hans Lants ontbrak niet en Roosje zong wonderschoon von den de heeren de damc-s waren meer critisch aangelegd. Hot leest slaagde hoven verwachting, ook financieel, en allen, die iets hadden ten beste gegeven, waren don dag daarna door den predikant in de pastorie genoo- digd. Zoo'n pastorie in liet Schwarz- wald is altijd bijzonder aantrekke lijk voor grootsteedsehe menschen. Eerst was het begroeting in den tuinbewondering van groenten- teelt, zonnebloemen', rabarberplant en kleine spelende katjes; eerst daarpa werden de genoodigden toegelaten in de veranda en men ledigde den „wel- dadigheidsliowl" in de aangenaamste stemming. Die drank was niet kwaad; Hans vond hem wat zoet anders was er nog suiker voorhanden. De lieve dochter des huizes, met een wit boezelaar voor, schonk inhare vriendin -bood de chocoladekoe);jes aan. liet was alles lief, maar mier zoet Hans rookte liever de liem aan geboden sigaarslechts ééne. Na een kleine wandeling bij zons ondergang scheidde hel gezelschap, ofn zich bij een bende koorddansers en hun koene producties te hereeni- gen. De markt was door walmende fak kels .verlichteen kring is gevormd door een gapende menschenmenigte met meer of minder intelligente ge- laats-uitdrukklng. inderdaad, het ge heel loonde de moeite van een vluch tige schets, om later het tooneeltje op doek te vereeuwigen. Sinds bal eu concert, waren lïnns en Roosje steeds samen gezien en ver trouwelijker geworden. En Hans be gon zich een ander mensch te gevoe len en haalde zich illusiên in 't hoofd e» werd steeds voorkomender, vriend- schappelijkcrverliefder. Zekeren middag ontmoetten ze el kaar „toevallig" ni het bosch. Wal scheelde haar toch; in de laatste da gen was zij zoo verstrooid, zoo wei nig spraakzaam, in gepeins verzon ken, en droomverloren blikten de lie- oogen in het verschiet. Zou zij ook hém mogen lijden wellicht... Ja. inderdaad beminde Roosje, met al het heilig vuur van een maagdelijk gemoedmaar ongelukkig niet hém. Wel een ander, die verre va» haar was en dien zij liever nog bij zich hailde gehad. Armé flans Titans, nu zij eenmaal hekend had, dat zij „beminde", wilde zij hem ook alles zeggen en om raad vragen want zij stelde .vertrouwen in hem, cu daarom zocht ze zijn gezelschap. Een bitterzoet glimlachje drukte zijn erkentelijkheid voor deze be voorrechting uit. En nu biechtte zij hem al de verbor genheden van haar kleinen liefdes roman op. Met hart en ziel was zij kunsten a ressc en haar innigste wensch was, zich aan de kunst te wij den ten anderen had zij haren „Iimi- le" veel te lief, en kon niet zonder hem leven. Nu wist zij niet meer, wat te doen, want de tiran verlangde, dat zij, eenmaal met hern gehuwd, voor goed „die dwaasheden" zich uit 't hoofd stellen zou. Hans kon zijne ooren niet geloovcn. Zijne bezinning was hij kwijt. De boschbeziénstruik, waarvan zij bei den rijp en onrijp dooreen gesnoept hadden; het geheels woud. veld, beek en weide, alles begon om hem heen te draaien. x\ls wezenloos had hij Roósje's relaas aangehoord. Ilij sta melde iels van de plichten der vrouw als eclitgenoote. slotterdemog wat van liefhebbend echtgenoot en blijde kin derschaar, en raadde haar aan. stel lig „haren Emlle" te huwen en geluk kig te maken. Ze waren zoo ongemerkt bij het Kurhaus gekomen; een reden voor hem, om afscheid te nemen. En Roos je reikte, liem weder de kleine blanke hand, alsof er niets gebeurd was. Twee dagen later reisde Roosje mot haar moeder plotseling af; men had de verandering, die met Hans had plaats gehad, wel opgemerktallee» de moeder had haar aan de juiste oorzaak toegeschreven. Toen hij het rijtuig uit het gezicht verloren had, stond Hans daar alleen, met tranen in de oogenmet den zakdoek in de hand en met hel voor Roosje bestemde bouquet, dat hij in de verstrooidheid en ontroering van het oogenblik verzuimd had, haar te overhandigen. Het was of hij in de aarde zou verzinken. Meer vreemdelingen reisden lang zamerhand af; het weder werd slech ter ook het eten de „Waldhoorn" was gaandeweg minder druk bezocht en dan miste hij Roosje hier en daar en overal. Iedere boom en struik, ie dere bank waarop zij samen gezeten en gezellig gekeuveld hadden, het r.u door niemand bespeelde klavier al les herinnerde Item aan Roosje. Ook liij besloot tol de afreis. Ja, als dat kofferbakken er maar niet was; dat gaat steeds gepaard met weemoedige herinneringen 1 De betrekkelijk hooge rekening wordt betaaldmot fooic-n is hij -liet karig die onderhouden de vriend schap. Nog eens naar den „Wald hoorn" voor een laatsten dronk. Het rijtuig met de schimmels staat weder gereed; men moet nu eenmaal scheiden. Marie heeft geweend; alle goede vrienden zijn aanwezig; harte lijke woorden, handdrukken, en dan weêr weg I Boven op den berg een laatston blik geworpen in het dal. Vaarwel danbij leven en wel zijn kom ik '1 volgend jaar terug I Lief en leed, weemoedige lieriu ne ringen ook in 't gebergte, ook onder het donkergroen bladerendak De Landlooper. Wij bevinden ons in de rechtzaal te Vülefranchc, een kleine Fransclie stad. In de verslikkende hitte, die in deze zaal heersclite,. verliepen de ver handelingen langzaam en drukkend. Een loodzware afmatting had de rechters bevangen, die zich het zweet van het voorhoofd wischten; zoome de den griffier, die werktuigelijk in zijn papieren bladerde. In de zaal be- ouden zich ternauwernood een do zijn toehoorders; meerendeels lui, die niets anders te doen hadden. De president Bouchard liad vier of vijf zaken afgedaan. Langzaam liet •hij den blik over de bank der beschul digden gaan, toen de ambtenaar van het Openhaar Ministerie langzaam oprees en met slaperige stem iriep: Antoine Jean. Een rijzige, magere gestalie, niet tegenstaande de hitte gehuld in een soort boernoe van 'n verdacht geel achtige kleur, stond op en plaatste kalm zioh tegenover den president dei- Rechtbank. Van den bijkans haarloozen schedel van dien man hing eenig lang grijs haar af en een verwarde grijze baard bedekte de kin. De ingevallen trekken getuigden van nood, van gebrek en honger; de neus was lang, breed en beweeglijk; de oogen, die blauw wa ren en een onverklaarbaar onschuldi ge uitdrukking hadden, deden onwil lekeurig denken aan sterren, die in een zee van tranen zwommen en wek ten de gedachten op aan de oogen van een kind of hier van een waan zinnige. - Uw naam? vroeg de president op slaperigen toon. Antoine Jean. Beroep? Rentenier. Hoewel de president er aan gewoon was, dat de beschuldigden soms zeel- zonderlinge antwoorden gaven, wierp hij toch een verwonderden Mik op den vagabond en op bedaarden toon sprak hij: Verlies niet de achting uit het oog, die gij aan de Rechtbank ver schuldigd zijt. De man glimlachte en antwoordde niet., doch met zijn blauwe oogen staarde hij den president aan, als vond 'uij er welbehagen in, de rollen oiu ie wisselen. Gij zijt al meermalen gestraft ge worden, Antoine Jean, vervolgde Bou chard, terwijl hij de processtukken in zag. Ik zie hier, dat gij Dat behoeft u «lij niet te vertel len, mijnheer de president: ik weet het even goed als u. Gij zijt, ging de president voort, thans hier als landlooper aangehou den. Hebt ge iets tot uw verdediging an te voeren, Antoine Jean? Niels voor u, meneer de presi dent, antwoordde de vagebond op kal- men toon; maar u, mijn ouden vriend Bouchard, wil ik alles zeggen. oor welk wonder konden zoo een- vot:>ii"i- woorden, op bijna fluisteren den to o ii uitgesproken, menschen op wekken, wier slaperigheid nauw door een geweersalvo zou zijn geweken? Dat is' moeilijk te zeggen. Maar ze ker is het, dat deze weinige woorden van den vagebond plotseling leven en beweging in de zaal deden ontstaan. De beide rechters hadden zich opge richt met eene uitdrukking van ont- 1 stollenis in hunne oogen, dié nog loom van den slaap waren; de open bare aanklager bewoog zich ongedu rig op zijn zetel, gereed om de blik semschichten van zijn toorn naar den beschuldigde te slingeren. De gerechtsdienaren riepen met luide stem: Stilte! hoewel niemand luid spraik, en do gendarmes maakten werktuigelijk zich gereed om den ge vangene de handboeien aan te leggen; er ontstond een levendige beweging onder de toehoorders, wier aantal door een merkwaardig wonder eens klaps verdubbeld scheen,. Do president, die spoedig van zijn eerste verrassing bekomen was, wendde zich reeds tot don ambtenaar van het Openbaar Ministerie, toen de vagebond opnieuw met luide, een weinig ironische, maar toch wel haast smartelijke stem uitriep: Bouchard, Bouchard, "denk aan Rabelais! Nu was het met de spanning ge daan. Men had blijkbaar te doen met eon ongelukkigen krankzinnige, dien do gestrengheid der wet niet kon treffen; dit was zonder twijfel de meening van den president, want de uitdrukking van toorn op zijn gelaal weak geheel. Opnieuw -wierp hij vluchtig een Mik op den man, die voortdurend hem bleef aanzien en hij sprak nu op vriendeüjken toon: Ga zitten. Na een korle beraadslaging met de beide andere rechters sprak hij tot algemeene verwondering: Twee maanden gevangenisstraf. Laat den volgende voor komen. Na afloop van de gerechtszitting echter begaf de president Bouchard zich naar de gevangenis, die aan de binnenplaats der gendarmerie-kazer ne gelegen was. De bewaarder, die met een pijp in don mond voor de deur sLónd en wat frissche lucht schepte, was niet wei nig verwonderd, toen hij deh rechter lijken ambtenaar naaa- zich toe zag komen. ITij nam eei-biedig de pijp uit den mond, daarna het oude flu- weelen kalotje van het hoofd en waohtte nu in militaire houding, tot de president hem zon aanspreken. Perrin, zei Bouchard, je hebt onder je gevangenen een persoon, Antoine Jean genaamd. Ja, mijnheer de president. Ik wenschte liem te spreken. Dat is gauw gedaan, als mijnheer de president de goedheid wil hebben, mij te volgen. Neen, ik wensch, dat deze man bij mij tehuis gebracht wordt. Wees zoo goed en breng hem om vijf uur bij mij. Perrin boog; tamelijk verrast, over deze afwijking van gewoonten, die tot dusverre regel waren. Om vijf uur liep de heer Bouchard in zenuwachtig onrustige - stemming zijne kamer o\p en neer. Men hoorde een verward gedruisch in de voorka mer, een fluisteren van stemmen: daarna trad de bewaarde# met den gevangene binnen. Nadat de beambte op een wenk van den president zioh weder verwij derd had, sloot deze de deur en trok er een zware portière voor. Daarop wendde hij zich snel om, trad op don vagebond toe, reikte hem beide han den en zei met tranen in de oogen: Ben jij het werkelijk, mijn oude Chabert, mijn arme Rabelais? Je kent mij dus eindelijk weer, antwoordde de gevangene bedaard, zonder de oogen voor den kommervol len blik van den president neer te slaan. Ja, ik iben het; ik Chabert, je oudé schoolkameraad, die maar even zijn grooten klassieken neus op te trekken had, om de geheele klasse aan hot lachen te maken. Maar mijn arme vriend, hoe is 't gekomen, dat jij Hot is al even zoo natuurlijk- in zijn werk gegaan, dat ik vagebond geworden ben als gij president van de Rechtbank. De heer des huizes stond plotseling op, sloeg zich voor het hoofd en riep uit: Maar ik vergeet heelemaal je hebt misschien honger en Dank jel zei Chabert, ik word in do gevangenis voldoende verpleegd en heb geen behoefte. En te bedenken, dat ik genood zaakt was, jou te vevoordeden! ging Bouchard voort, terwijl hij weder plaats nam. Nu herken ik je weder jou. dien je eigen vader bezwaarlijk zóó herkennen zou, als hij nog leefde. Niet waar, je hebt hem verloren, en je moeder ook? Anders zou het niet zoo ver met je zijn gekomen. Ja, mijn vriend, klonk het nu ernstig, ik heb ze verloren en er ho staal niemand, die over mij behoeft te blozen; niet eens mijn. vrouw, die nimmer zal vernemen wat er van mij geworden is. Je vrouw? .Ta, 't is waar; het was de laatste vriendschapsgroet, dien ik van je ontving, toen je mij in een brief ik herinner me nog, in welke geestdriftige bewoordingen je hu welijk met mademoiselle Lucie me dedeelde, die toen een der sterren van het tooneel wast De president zag Chabert goed in de oogen en fluisterde op droevigen toon: Cherchez la femme, niet waar? Natuurlijk, gaf de landlooper ton antwoord, wanneer een man zoo diep valt als ik, zoo geschiedde het, omdat hij steunde op den arm eener vrouw en omdat die arm .plotseling hem (begaf. Bouohard dacht aanvankelijk er niet aan, hem uit te fliooren, daar hij vreesde zaken te zullen vernemen, die hij liever maar niet weten wou. Doch de ongelukkige bleek voornemens, zelf alles te bekennen, eu als voormalig vriend moest hij hem dus wel aan- hooren. Een huwelijk uit liefde en zonder geld, daar komt men in den regel niet ver jnee; de tijden van liefde in een hutje zijn voorbij! ging Chabert voort. Ik aanbad mijne vrouw, maar ik ver mocht haar slechts een zeer weinig schitterend bestaan aan te bieden, toen zij afscheid genomen had van liet tooneel. Dit had voor haar noch tans geen reden mogen zijn om mij te bedriegen. Er zijn menschen die zich het leven benomen, wanneer zoo iets geschiedt; anderen geven zioh over aan dronkenschap; weer ande ren zoeken vergetelheid in den ar beid. Ik daarentegen leed minder, want ik verloor het verstand. Op zekeren dag verliet Ik de wo ning, waar ik drie jaren Jang zoo trctsch eu gelukkig geleefd had, en zonder iets met mij te nemen, zonder verder naar iets om te zien, ging ik mijn weg. Den eersten den ^besten landweg sloeg ik in; 'k volgde voetpa den, in regen en zonneschijn, zonder te zien, zonder 1e denken, en eerst laat in den avond bleef ik slaan, toen de doodmoede beenen mij niet verder konden dra gen. Des morgens ontwaak te ik in een herborg, waar Ik den vo rige» avond aangeklopt had, zonder een stuiver in mijn zak; de man gaf mij 'n stuk brood en wenschte me een goede reis. Waar was ret? I kweet het niet meer misschien heb ik 't nooit geweten. Later heb ik velo mijlen afgelegd. Mijn hoed was kaal en mijne afgesleten kleeren wekten vermoedelijk verden king op. daar twee gendarmes, die voorbijkwamen en mij aan den rand van een sloot zagen zitten, naar mij toekwamen en mijn papieren verlang den te zien. Mijn papieren? Dit verlan gen kwam mij zoo comisch voor, dat ik hen in 't aangezicht uitlachte. Zij schenen behagen in mijn ge zelschap te vinden.want zij namen mij tusschen hun paarden in en escor teerden op deze wijze mij naar cle na burige stad. Den volgenden dag werd Antoine .Tean in een helder oogen blik was ik op het denkbeeld gekomen, mijn waren naam te verzwijgen ver oordeeld tot een maand gevangenis straf Wat zal ik je zeggen? Die maand deed in mij een algeheele verandering ontstaan. In de stille afzondering keerde het verstand terug en ik begon na te denken. En woel je, waaraan ik dacht? Aan het verraad mijner vrouw? Neen,aan het geluk dat eerst mijn deel geweest was: de herinnering aan mijn vertwijfeling was uitgewiecht dit had ik te danken aan de weldadige eenzaamheid van het gevangenïsle- ven. Toen die maand om was, nam ik mijn stok en bedelzak wee rap;- want ik liad nu een stok en een Bedelzak, evenals iedere ordentelijke landlooper, en ik vervolgde mijn zwerftochten door het land. Zoodra ik onderweg het klein bedrag verteerd had, dat ik door mijn arbeid in de gevangenis had verdiend, zette ik mij aan den grooten weg neer op den eersten steen dien ik aantref, en wachtte gemoedelijk tot er weer een paar gendarmes voorbij kwamen. Aan den weg zitten,wanneer men niet in onberispelijk toilet dit doet, is klaarblijkelijk eon misdaad; ik werd dan ook naar de n a as tb ij ge! ego n stad overgebracht en wederom veroor deeld tot eenige maanden gevangenis. Telkens weder opnieuw zoo aan den weg te zitten is blijkbaar een verzwa rende omstandigheid. Op deze wijze heb ik tien jaren noodig gehad om hierheen 1e komen, waar ik je aantrof en ever twee maanden reis ik weer verder. Chabert had dit alles verteld zonder gramstorigheid of verbittering; op rustige, baast eentonige wijze alsof 't vanzelf sprak. Thans zweeg hij. Dc president zag hem langdurig aan, drukte hem de hand en sprak: Mijn beste Chabert, ik wil je redden. De landlooper zag hem verbaasd aan. Mij redden, en waartoe? Ter wille van je zelve en zoo noo dig tegen je eigen wil, wanneer dit noodig moest zijn, antwoordde de rechter op weiwillenden,maar toch be slisten toon. Dus het levon weder van voren af beginnen? Neen, dat nooit! riep de vagebond uit, terwijl hij opstond. Daarop greep hij de hand van den president: Mijn waarde Bouchard.ge zijt een goed mensch en ge houdt van mij; rnaar mijn ergsten vijand zou niet an ders kunnen spreken, dan gij gedaan hebt. Kijk me niet zoo aan en denk niet dat ge met. een armen waanzin nige te doen hebt, dien men verplegen, maar niet straffen moet. Ik spreek met u kalm en bedaard en zeg" u: de gevangenis is mijn toevluchtsoord; al leen daar kan ik onbezorgd leven en aan het verleden denken zonder mij om de toekomst te bekommeren. En dezen droom wilt ge mij nu ontnemen; voor altijd vernietigen voor mij! Maar ziet ge dan niet.dat mijn lichaam niets moer is dan een stoffelijk overschot, waaruit de ziel gevloden is? Wat doet het er toe, of dit lichaam voor het Ge recht staat, of het veroordeeld, veracht en gehoond wordt? Neen, mijn vriend, roep den gevangenbewaarder, die mij hierheen gebracht hoeft, en laat hem mij weder in den kerker brengen. Neen, riep de president bijkans heftig uit; ik wil iets voor je doen. Do vagebond stond weder op, trok de wenkbrauwen samen en sprak op n ad nikkel ijken toon: Mijnheer de president, laat mij weder naar de gevangenis brengen: ik eisch dit. Eu toen de ambtenaar met een smartelijken blik hem aanzag, liet hij er meer vriendelijk op volgen: Re smeek het u! - Zooais ge dan wilt, antwoordde Bouchard smartelijk aangedaan, maar laat ons tenminste als oude vrienden afscheid van elkaar nemen. De rechter en de gevangene gaven elkander hartelijk de hand tren trok Chabert de zijno terug en sprak: En nu, heer president, doe uw plicht. Zijn gelaat was kalm, zijn houding bescheiden. De president zag langdurig hem aan zonder een woord te spreken, alsof hij in dien blik een laatst vaarwel wilde leggen. Toen hij nu voelde dat zijne oogen niet meer vochtig waren, trad de vriend voor den magistraat terug; hij nam weder aan zijn schrijftafel plaats, drukte op den schelknop en den ge vangenbewaarder. die dadelijk bin nentrad. gelastte hij op korten, beve lenden toon: Voer den gevangene weg! DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den lieer J. Meijer, Kruisstraat 34, alhier. Probleem No. 402 van T. C. N. (Ie publicatie). m m m m m m. m - M - Wit Zwart 8 schijven op: 2, 4, 6. 9, 10, 13, 29, 36 en 2 dammen op 8 en 30,- Wit 12 schijven op: li, 22, 26, 28, 37, 39, 42, 43, 44, 47. 49 en 50. Probleem No. 463 van T. C. N. (Ie publicatie). Zwart U m\ 'I.,:. 1 1§ f té mC: vj; A V/ - éSi Zwart 13 schijven op: 2, 4, 5. 7. 8, 9, 15, 16, 18, 19, 29, 35 en 36. Wit 12 schijven op: 17, 20, 21, 27, 37, 38, 39, 46, 47, 48, 49 en 50. Oplossingen van deze problemen worden gaarne ingewacht aan genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 27 Mei as.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1913 | | pagina 14