lijden een plaats te vinden, de snel heid van den trein zelf, hot vooruit zicht dat zij straks, aan het doel van de reis eekome. besluiten moeten ne men, of gesprekken voeren, die hun ongewoon zijn dat alles maakt hen of zenuwachtig of suf. In bet laatste geval stappen zij zonder kijken of 1 er- gelijken, maar binnen in de coupé, waar oog een plaatsje overbleef, al is die dan nok in het midden, tusschen vier andere reizigers in. die boos kij ken over het nieuwe gezelschap, zoo als ze zich eenmaal neergeplanl heb ben, blijven ze zitten en wanneer zij aan hun einddoel uitstappen is 't of s-e uit een droom ontwaken Lastig voor hun medereizigers zijn ze niet, aan het eerste verzoek -»m wat op te schuiven voldoen ze niet groote bereidwillig heid, en wanneer ze daarbij met hun anderen buurman in botsing komen, wenschen ze vurig smaller te wezen, dan ze in werkelijkheid zijn. Dat een ander op hun teenen gaat slaan vin den zij de begrijpelijkste zaak van de wereld, en het moeilijke vraagstuk of de raampjes open of dicht moeien we zen rankt hen niet. Heel anders zijn zenuwachtige rei zigers: die vragen aai den chef aan den stntiorskruier. aan don postman waar de trein aankomt, turen angst- valli.er naar de groote borden of ze wel terecht zijn en vragen dan ten slotte nosreens aan de medereizigers, of deze trein wel naar X gaat. Eerst wanneer de conducteur hun kaartje gecontro leerd heeft, waarhij zii met luider stem hot station van bestemming noe men. zijn ze zoo «oed al® crernst. I-Ton geluk is evenwel pas volkomen, wan neer de trein het eerstvolgende sta- tion bereikt heeft en zij de ooren spit send, aan den afgeroepen naam hoo ien. dat zij op den goeden weg zijn. Zoodra dit vaststaat, wijden zij hun aandacht aan de omgéving, zoenen conversatie en nemen een werkzaam aandeel in de directie van de vensters, toldat zij hun eindstation nade ren en gekweld worden door zenuw achtige vreezen, of zij een correspon dentie zullen halen, waar de andere trein zal staan, en meer dergelijke zwarigheden, die hen beurtelings naar het spoorboekje en naar het Jior- loce doen grijpen. De vreemde en brutale diefstallen die in-de spoortreinen gebeuren, zou den dan ook zeker niet voorvallen, wanneer de reizigers kalm en bedaard waren, zooais bij zich thuis. Maar natuurlijk hebben wij, han delsreizigers, gemakkelijk praten: ons thuis is hak' de spoortrein, half het hotel en wij kennen van heide de gewoonten en do knepen. Onbereisde lieden die hun trein aan 't perron zien staan, gaan draven, wij niet: wij weten, dat we meekomen, omdat als de trein ons voor den neus weggaan zou, de chef die het sein van vertrek geven moet de last krijgt van onze protesten en misschien van een klacht in 't klachtenboek, waaraan hij een hekel heeft. Dat is de oorzaak, waar om er zoo weinig in dut klachtenboek geschreven wordt: de onervaren reizi gers durven niet en voor de ervaren is er geen reden. Wij weten precies wot het lijden kan. Op dit stnlion kan vijf minuten op het perron gewandeld worden, daar er wagens moeten wor den aangekoppeld, aan het andere dient gewacht op een correspondee renden trein, zeedat er alle tijd is om aan 't buffet een glaasje bier te drin ken. Wij kennen de seinen, weten of we een correspondentie nog zullen ha len of niet. Zoo krijgen ervaren reizi gers in den trein een gevoel van rust een kalmte alsof ze thuis zaten, zijn bovtinUieu up nun iiueue tegen gov aar- lij Ke ïiieueieizigers en meunen uus,dai hun niets kwaads overkomen kan totdat net tegendeel blijkt. Ik was uit België gekomen, dut ik voor de firma ook bereis. Aan Roosendaal stopten we voor de doua ne, en terwijl Ue menschen met groote bagage naar het loket gingen om daar de cordons te loopen. wandelde ik, na dat de beambte op mijn modollenkof- fertjè zijn krijtkruis bad gezet, liet station op. Het was tamelijk druk, maar toen werd mijn aandacht dade lijk getroJiken door dim personen. De eene was een flinke, stoere Zeeuwsche boer, welgedaan e-i met een boeren pak waaraan je kon zien dat hij w el stand genoot, llij was klaarblijkelijk een onervaren reiziger, althans hij bleef vlak bij het portier van de derde klasse ccupé staan, en waagde het wiet, die uit 't oog te verliezen. Twee andere lieden liepen langs hém heen, als heeren gekleed, met de vouw onberispelijk in den pantalon, keurige colberts, hooge boorden en dassen van ietwat te felle kleur. Toch hadden ze iets eigenaardigs in bun gezicht en manier van doen~ dat een onaangenamen imlruk maakte al had ik niet precies kunnen zeggen wat. Het trof mij, out zij naar den Zeeuwschc-n boer kekeu zonder liet hoofd om te draaien, en ik kreeg den indruk, dut zij over hem spraken. Daar er nog veel plaatsen open waren in het compartiment vai den Zeeuw, besloot ik daar te gaan zitten, haalde mijn bagage uit de tweede klasse en bleef in de buurt van de twee quasl- b cc ren wachten. Zooals ik we' gedacht had draai den zij 0111 den boer heen, inaar deden ot ze iieiu mei zegen, o\erureven liet zelis, zcodai ik begreep, dat zij iets iu den zin hadden. Toon de trein tp vertrekken stond stapten ze bij den Zeeuw, die ai lang zijn plaatsje weer bad opgezocht, in. Ik volgde onmid dellijk. Mijn groet werd alleen door den Zeeuw beantwoord, de anderen zwegen, ontstemd. Wij zaten nu ieder in een boek De ponieren werden ge sloten, maar even daarna ging onze deur weer open en stapte ecu jong incnsch in, dat van niemand notitie nam, en dadelijk in een boek ging le ren, De trein stoomde weg. „Saaie reis", zei weldra een van de twee heeren tegen den ander. Deze .knikte en gaapte opzichtig. ,.Ik ga maar een dutje doen". „Mij goed", bromde de ander. „Je heul immers geen kaarten bij je?" „Nee. of wacht even,, ja, misschien toch wel..." en in al zijn zakken voe lende haalde hij uit den laatste een spel kaarten te voorschijn, dat hij met buitengewone vingervlugheid schuddei Daarop begonnen ze zes en zestig te spelen, met groote snelheid, als r schen die het gewoon zijn. De Zeeuw keek glimlachend toei hij was blijk baar over die vlugheid verwonderd. „Speelt u ook zes en zestig?" vroeg een van de spelers. De boer schudde het hoofd. „Aardig spel, 't verveelt niet gauw." Ze speelden nog een poosje door. Toen praatten ze over kunstjes met de kaart. „Heb je de nieuwste al gezien?" vroeg de een, aan zijn kameraad Kijk, die is zoo!" En met dezelfde vingervlugheid liet hij eerst een efi daarop meer kunstjes zien. Onwillekeurig keek ik er naar en ook de Zeeuw was geboeid en kon or zijn ongen niet van afhouden hoewe' zij deden alsof ze niet op hem letten. Alleen het jongmenseh met het boek hield zich er buiten, en bleef in zijn hoek verdiept. Het was duidelijk v dit alles heen moest. Ik had genoeg van de praktijken van de kwartjes vinders in den trein gezien: het spel zes en zestig, de aardige kunstjes w. ren maar een inleiding. Inderdaad kwamen zo al gauw tot hun doel. Toen de man met de kunst jes een oogenhlik ophield en de kaar ten door zijr. handen liet gaan zonder er verder iets mee te doen, zei de ander: „Nu mijn beurt. Ik zal drie kaarten nemen: ruitenzeven, schoppenheer en klaveren tien; hier heb je ze. Die keer ik nu om. wijs jij me nu, waar ruitenzeven ligt." „Dat is gemakkelijk genoeg zei de ander en wees de kaart dadelijk aan. Ze werd gekeerd, hij had gelijk. De Zeeuw lachte vroolijk hardop. Dat vond hij een gemakkelijk grapje. De kwartjesvinders kregen al beet. „U lacht er om 1" zei de man van ruiten zeven. „Wil ik liet ook eens probceren Ik neem hier, ziet u wel, schoppen negen, harten vrouw, rui ten boer, ik ken ze waar ligt nu harten vrouw?" Hij keerde de kaarten zóó langzaam, dat oen kind harten vrouw had kun nen aanwijzen. De Zeeuw raadde na tuurlijk goed. „Dat is een aardig spelletje," zei de andere kwartjesvinder, alsof hij het voor den eersten keer zag. „Nu mijn beurt, maar om dès keizers baard speel ik niet Mijn kwartje legen het jouwe .dat ik de kaart raad." Zijn kameraad protesteerde. Hij hield niet van spelen om geld Maar enfin als hij dan niet anders wou De kaarten werden neergelegd, de ander won zijn kwartje. „Dat kan ik ookf' zei de Zeeuw met zijn gullen lach. „Probeert u het eens," was het vriendelüke aanbod. Natuurlijk won hij zijn kwartje. De kaartspeler scheen verdrietig. „Hoe is 't mogelijk," zei hij, „ik doe het zeker niet goed. Nog eens om een gulden?" In een ommezien had de boer ook den gulden binnen. Hij glansde van plezier Zoo gemakkelijk had hij nog nooit geld verdiend. „Dat doen we nog eens over," riep de speler. Maar dezen keer hanteerde hij de kaarten heel anders. De boer wees de verkeerde kaart en verloor. „Beter opletten," vermaande de an der en keerde nu de kaarten langza mer. Het slachtoffer won weer en keek trotsch de coupé rond. Hij dacht, de stakker, dat hij het kunstje kende. „Is dat geen aardig siielletje? Nu om een rijksdaalder." Ik kon er niet toe komen, den een- oudigen boer in zijn ongeluk te la ten loopen. Als ik hem wilde waar schuwen was het nu tijd. De man keek gretig naar de kaarten, zijn ge zond gezicht was nog rooder gewor den de speelduivel kreeg hem te pakken, de honger naar het zonder inspanning verdiende geld. „Speel niet verder," zei ik en keek hem ernstig in de oogen. „Deze hee ren zijn beter kaartspelers dan u, op den duur zult u zeker verliezen." Hij keek eerst mij en daarna de twee kwartjesvinders verwonderd aan. De kerels, begrijpende dat de prooi hun ontsnappen ging, waren woedend. „Waar bemoeit u je mee?" zei er een, terwijl zijn stekende oogen mij probeerden bang te maken, „als mijn heer spelen wil, is hij oud en wijs genoeg. Mijnheer is uw voogd toch nicl?" vroeg hij den Zeeuw honend. „Een man is tocli geen klein kind", 'voegde zijn kameraad er bij. De boer aarzelde, wist niet wiens partij hij kiezen zou. Ik begreep zijn tweestrijd. Zijn aangeboren voorzich tigheid wou de waarschuwing wel aanvaarden maar z-ijn trots kwam or tegen op, voor een kind te worden gehouden. „Doe het niet, oude heer", sarde de eene speler, „die mijnheer is zeker je baas niet „Geloof mij en speel niet. U verliest zeker", zei ik. „Dat zal ik doen", zei de Zeeuw en knikte mij toe. Dit was het sein voor een reeks scheldwoorden aan mijn adres. De lieeren lieten hun waren aard kijken. Ik wou zeker een pak slaag hebben, misschien was ik zelf niet zuiver op de graat en dergelijk© liefelijkheden meer. Ik antwoordde niet, maar dit maakte hen nog woe dender en zij gingen met hun beieedi- gingen voort. De boer keek ontsteld en zoi niets. Op eens kwam het lezende jong menseh tusschenbeide. „Mijnheer heeft gelijk", zei hij, met een ietwat geaffecteerd accent sprekende. En loon, zich lot mij wendende: „als u hulp noodig heeft, kan u op inij reke nen." Dit bracht de kwartjesvinders tot zwijgen, ze voelden zich in de minder heid. Maar ik was er toch niet rouwig om, dat de trein te Dordrecht stil hield, daar ik begreep, dat ze hier wel van coupé zouden verwisselen. Beiden stonden dun ook op, keken mij nog eens woedend aan en stapten uit. Ik zag, dat ze een anderen waggon binnengingen en ademde ruimer. Ook de Zeeuw ging heen, nadat hij mij vriendelijk bedankt had. Buiten liet station wachtte een tilbury, waar hij instapte. Ik bleef met het jonge mensch al leen. Hii sloeg zijn boek dicht en kwam tegenover mij zitten, blijkbaar belust op een praatje. „Dank u voor uw tusschenkomst", zei ik. „De kerels werden lastig." „Natuurlijk waren het kwartjesvin ders", antwoordde hij op zijn geaffec teerde manier. „Gevaarlijke lui. Ik heb or al eens meer in den trein ont moet." Daarop deed hij een lang verhaal over een gebeurtenis in den trein tusschen Utrecht en Arnhem. Hij vertelde aardig en gezellig en ik luis torde met genoegen. Zóó stijf en te ruggetrokken als hij in het begin ge weest was, zoo toeschietelijk werd hij nu. In het vuur van zijn verhaal tikte hij niet zijn voorvinger een paar maal tegen mijn das. oen gewoons waaraan ik een hekel heb, maar die ik toch niet kwalijk kon nemen aan oen hoer, die mij zoo pas uit een moeilijkheid gered had Ilij praatte maar, praatte voortdu rend door nu en dan met een grapje er tusschen, tot ik hem oen buitenge woon gezellig jongmenseh vond 't Soheen dan ook maar oen oogen- blik geduurd te hebben, toen de trein over het viaduct te Rotterdam rom melde cn stopte voor Station Beurs. Mijn reisgezel maakte ietwat over haast een einde aan zijn laatste ver haal, groep zijn valiesje, deed hot portier open, grootte zeer beleefd en ging met groote stappen het perron over. Eenige oogenblikken keek iik hem na. Toen kwam er een eigenaardige gewaarwording over me, een zelfde gevoel als wanneer ik hijvoorbeeld vergeten heb mijn orderboekje :n mijn zak te steken of mijn sleutels niet op de gewone plaats draag. Ik miste iels, maar zonder te weten, wat In stinctmatig greep ik naar mijn hor loge: het was weg; ook mijn porte- mounaie was gevlogen. En terwijl de trein naar "t station Delftsche Poort reed, herinnerde ik me de gebaren van mijn reisgenoot en begreer< dat ik dezen keer even weinig snugger was geweest aJs de Zeeuwsche boer eu or minder goed was afgekomen. Natuurlijk deed ik aangifte en na tuurlijk heb ik er nooit meer van vernomen. Dat had mij de commissa ris ook wel voorspeld. „De kerels zijn niet meer te achterhalen", zei 'hiij. ,,'t Was er maar één; verbeterd© ik. llij lachte eens even. „Wat bedoelt u?" vroeg ük. „De heeren varen met hun drieën het lezende jonge mensch, behoorde bij de kaartspelers...." „Maar hij stond mij bij". „Jawel, daar zal hij zijn goede rede- uen wel voor gehad hebben-. En ik keek naar mijn leegen vest zak en zuchtte. Niet alleen omdiait ik bestolen, maar als bereisd man zóó bedot was. verdekt op te stéllen en zoolang er wacht werd gehouden, lieten zij zich niet zien in de nabijheid van 't viscli- water. Toen opperde de knecht van Fook een plannetje, dat op het volgen de neerkwam: men zou goza- menlijy de dieven zien te ver schalken. Daartoe zou men zich reeds vroeg in den namiddag langs verschillende wegen naar een naburig dorp begeven. Van dat dorp uit zou 't drietal verspieders op weg gaan naar 't vischwater, aldaar de kleinste van Fook's vischbooten in 't sluisgat leggen en dot bootje met een touw bevestigen aan het ondereind var fuik. wordt deze dan gelicht, zoo moei 't bootjo meegclrokken worden en in dat bootje liggen wij dan met z'n drieën. Piet, de knecht, besloot zijn v stel met te zeggen: Zie je, ik he wel eens gelezen van 't paard van Troje, en dan zou onze onderneming zoo wat op 't zelfde neerkomen. Prop, de veldwachter, die aandach tig had toegeluisterd, wreef van stemming zijne handen cn zei tot Piet: Jij bent voor veldwachter in de wieg gelegd. Reeds den volgenden avond werd aan 't plan gevolg gegeven. De drie menschen in do boot had den 't alles behalve prettig, zoo eeni- go uren haast onbeweeglijk in de kleine 6Chuit naast elkaar liggende. Tegen middernacht werd eenig ge rucht vernomen. Prop stootte Fook aan en fluisterde: Daar zullen de gladde jongens zijn. Even later werd een zacht beweeg in 't water gehoord. Hein was bezig de fuik te lichten. 't Is wonder, zei Flip, dat de kerels er nu niet zijn t Och, hernam Hein, om ons te vangpn moeten ze gladder zijn dan aal. Onderwijl had hij den achtersten paal der fuik, waaraan 't boottouw zat bevestigd, uit den grond getrok ken. Ei, ei, zei hij tot zijn makker, er zit zeker goed wat in, want 't trekt zwaar. Inmiddels gleed onhoor baar 't bootje uit de donkere sluïs- opening. Toen de visscher 't eind der fuik wilde grijpen, sprong met een snelle beweging de vlugge Prop uit de boot en Hein bij den schouder grijpende, riep hij hem toe: We zijn gladder dan aal onthoud je dagl GLADDER DAN EEN AAL. Hein en Flip warsn iwee paling- visschei's. die, al3 pachters van een Iele in vischwater, gewoonlijk een oven groote hoeveelheid paling of aal ter 'kt brachten als Fook, die voor hoogen prijs de grootste en vischrijk- ste wateren had gepacht. Toen Fook daarover eens zijne ver wondering te kennen gi f tegen een buurman, zei deze geheimzinnig: Je meent toch zeker niet ,doi jij alleen vischt in jouw wateren? Iloe bedoel je dat? vroeg Fook zonder argwaan. Wel, heb je dan nooit opgemerkt, dot Ilein en Flip altoos in 't holle van den nacht er op uitgaan? Neen, daar weet ik niets van. Nu, waag er dan maar eens een paar nachten aan en je zult lot de ont dekking komen, dat de kerels vis sollen in jouw water, 's Avonds zotten zij daar liun fuiken en tegen 't krieken van den dag halen zij den boel weer weg. Maar dat zou schandelijk zijn. Nu, 't is je gezegd; maar laat mij er buiten en weet verder, iioe of je wilt handelen. Fook, die bokend stond als een ste vig borreltje te gebruiken, was overi gens eerlijk als go-ud en scheen dit van zijn modemmschen ook zoo te ver onderstellen. Nu eenmaal zijn wan trouwen was opgewekt, wilde hij er hom of kuit van hebben en besloot hij, er eens een nacht aan te wagen. Tegen den avond begaf hij zich naai' zijn vischwater en hij bleef er den ganschen nacht, zonder iets verdachts te bespeuren. Toen liij zich den vol genden morgen naar huis wilde he geven, zag hij op 'n plek, waar hij geen fuiken had slaan, zes vreemuo fuiken. Een er van, de grootste, stond in de nabijheid van een sluisje, dat onder een binnendijk doorliep. Fook lichtte deze fuik en zag nu duidelijk, dat 't er eene was van de hein als vischdieven aangeduide fiima Hein en Flip. Toch zou hem 't bloote vinden dezer fuiken.weinig baten om een aan klacht te kunnen indienen, daar een ander gemakkelijk deze vischnelten kon hebben geplaatst. Niettemin be sloot Fook over 'i geval met den rijks veldwachter te spreken. Deze gaf in bedenking, er eens drie mochten aan te wagen; dan zou hij zelf den eersten macht surveilleeren; den tweeden nacht moest Fook's knecht wacht houden en de derde nacht kwam voor rekening van den baas zeiven. Die raad werd opgevolgd; evenwel zonder eenig resultaat De oude kapers schenen zich ergens TACTIEK. Charles, zei de jonge moeder, ik heb een naam voor de baby gevon den. W.e zullen haar noemen Anasla- a. Papa stond een oogenblik in gedach ten verzonken. I-Ioe kwam ze aan dien "mallen naam? Niemand van de familie heet te zoo. Een eclite boekennaam, en hij moest daar niets van hebben. Maar als hij er n in verzet kwam. dan zou ze als gewoonlijk, haar wil doordrijven. Wel, dat is een lieve naam, zei hij. En het toeval wil, dat het meisje, waarmee ik de eerste maal verloofd was, toevallig ook dien weiluidenden paam droeg. We zuilen 't kind Mina noemen, naar mijn moeder, was het koel be scheid. MILITAIRE THEORIE. Wat doet een soldaat, als hij met een brandende sigaar op straat loopt en er komt een meerdere voor bij"? Hij neemt de sigaar in de lin kerhand en salueert. - En wat doet de soldaat, als hij met c-en brandende sigaar ergens aan 't venster staat, en er komt een meer dere voorbij. Hij doet 'n paar pas achter waarts, en rookt vorder. BIJ DEN BARBIER. Jongmenseh. Zie zoo, ïk laat voor de eerste anaal scheren. Leerling (vertrouwelijk). En ik ga voor de eerste maal scheren! DE MEDAILLE VAN VERDIENSTE. (Bij onze Duitsohe naburen). Kapitein. Ik hen tevreden over je, korporaal Koch, omdat gij d'oor je voorzichtig optreden als patrouille- commandant de gelieele compagnie voor een groot gevaar behoed hebt. Als t oorlog was, zoudt gij de Me daille van verdienste ih ebben gekre gen. Soldaat. En nu, kap'iein? Kapitein. Vier dagen arrest, om dat je spreekt in het gelid. VOOR HET VOETLICHT.: (In den riddertijd). Ridder Udobald (in wapenrusting). Wat brengt gij, edolknaap? Edelknaap. Een telegram van ridder Kunibert. DAMRUBRIER. IIAARLEMSCHE DAMCLUB. AU© correspondentie, deze rubriek betreffend©, gelieve men t© richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat3-1. Telephoon 1513. Probleem No. 470. van MUCIN, (Le Damier Universe]). dS 9 m és- Hg s# m M m m 0 1 ËP S! JÜ iH m m - §8 m Zwart 12 schijven op: 1, 2, 6, 7, 11, 17, 18, 20, 2G, 29, 30 en 34. Wit 13 schijven op: 13, 22, 28, 31, 31' 36, 37, 41, 42, 43, 45, 46 en 50. Probleem No. 471, van RENé ORTIGé. (Le Damier Universel). 1 1 SS m is n A 1 1 a 8 16 2- w, S§ 3, ÉS m n 26 1 at m m ik 86 ii s SS: A 146 i& Si al S M 'p Wit 4b 41 48 4, OU Zwart 12 schijven op: 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 15, 17, 18 en 26. Wit 13 schijven op: 20, 24, 27, 28, 29, 31, 34, 37, 38, 41, 42. 43 en 49. Oplossingen van deze probiemen worden gaarne ingewacht aan boven genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 24 Juni 1913. Oplossing van probleem no. 4G6, van den auteur: Wit 34-30, 11—7, 43—39, 30 10, 10 4. 4 36! Oplossing van probleem no. 467 van den auteur; Wit 50—45, 34—29, 45—40, 4741, 26—21, 21 1, 49—44, 1 6! Oplossing van den eindstand Blon de (zie rubriek 31 Mei 1.1.) is als volgt: Wit Zwart 1. 49—43 21—27 2. 43—38 27—31 3. 44—39! Wit moet hier schijf 38 laten staan om later te kunnen spelen op 32 of 33, wat afhangt van de plaats waar zwart dam haalt. 3! 31-37 4. 39—341 Niet op 33, daar liet dan niet mo gelijk is, den dam later te vangen 4. 37—41 5. 50-45 41-47 Na 41—46 speelt wit 38—32, zwart 40. w. 45 34. 6. '38—33 47 40 7. 45 .-34 Het mooie in wit's spel is, dat den len zet reeds vaststaat, hoe in de zen stand ge women, wordt, want als wit niet 49—43 en 43—38 speelt, dan heeft zwart gelegenheid om dam te halen op 48, waar hij voor wit niet te bereiken is. Van deze problemen en het eindspel ontvingen wij goede oplossingen van de heeren R. Bouw, J. N. Blom, P. J. Eype, J. Jacobson Azn., W. J. A. Mat- la, J. W. Tieskens, T. C. N. HET VASTSTELLEN VAN DE „LINKERHOEK-OPENING", le zet van wit 31—27. De „Linkerhoek-opening", welke liaar naam hieraan ontleent, doordat zij zich ontwikkelt uit den linkerhoek van het spel der witte schijven, wordt, zooals wij reeds gezien hebben, aan gevangen met 31—27, een beste ope ningszet. le zet van zwart 20 -24 A. Nu zou zwart, kunnen antwoor den met 18—23, muar dan volgt: 34—30 12--18 (de beste) 20—25 7—12 33—23 17—21 40—34 20—24 34—30 en wit heeft een opsluiting bewerkt, Wil zwart nu trachten hieruit te ko men, dan moet hij vervolgen met 20 en 9 20, waardoor zijn lange vleu gel onnoodig verzwakt wordt, want wit speelt, hierna nogmaals 30-25 4—9 (gedw.) 25:14 0 20 en nu treedt het minder gunstige in het spel van zwart goed op den voor grond. B. Met 19—23 brengt zwart weder het meergenoemde vijftal op de lijn 145, hetgeen reeds vroeger is afge keurd. C 1924 is beslist fout, omdat hier door het Centrum&pel wordt losgela ten, hetgeen later niet meer is te her- stelle n. D 2025 verschaft aan zwart een on gunstig positiespel, want hierna zoa volgen 33—28 18-23 (de beste) 39—33 Nu kan zwart niet vervolgen met 1218, omdat hierna zou volgen, w. 27—22, 32 12 enz. (Deze variant is hij de korte Centrum-opening terug ie vinden). E Na 17—22, vervolgt wit met 33—28 waarna aan zwart de keuze van slaan wordt vrijgelaten. Zie verder hierover de korte Centrum-opening bij den len zet van zwart. F Op 18—22 zou volgen: 27 13 12 23 33—29 8—12 (de beste) 29:18 12:23 32—28 23 32 37 28 eb en wit ontwikkelt zich verder bij het centrum, terwijl dit voor zwart bijna onmogelijk is geworden. Dit alleen is reeds voldoende om deze afruiling te ontraden. G 17—21 is beter dan 17—22 maa. niet zoo goed als 20—24, omdat wit hierdoor een tempo wint, als volgt: 17—21 18—23 (de beste) 12—18 7-12 21—26 1) 26:37 31—27 33—28 39-33 44—39 37—31 50-44 42 :31 1) De beste, want anders volgt: 3126, en wit lieeft een opsluiting ver oorzaakt of den korten vleugel van zwart totaal krachteloos gemaakt, hetgeen duidelijk is te zien. 20—24 is dus vrijwel de beste l>eant- woording voor zwart. A.s. weel; vervolgen wij met den 2en zet van wit en zwart. De Haarldtnscho Damclub houdt haar bijeenkomsten iederen Maandag avond van 8 tot 12 uur in het gebouw „üe Nijverheid", Jansstraat 85, al hier. Liefhebbers van het damspel zijn daar welkom. Voor het lidmaatschap kan men zich bij het bestuur aanmelden. Jongelieden van 16 tot 18 jaar kun nen als aspirant-leden worden toege laten. Inlichtingen verstrekt gaarne de Se creturis, de heer J. Meijer, Kruisstraat l 34, Telephoon 1543.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1913 | | pagina 16