9 if Q 9 k a Üt a ft m. y. m 8 m i& y? Ut m a k l êi, ttü fcs... ft»; m» y ate week to betalen. Maar de vrouw van den bakker schudde haar hoofd, toen hij het geld te voorschijn haalde. Neen, mr. Tugg, zei ze. Wij we ten dat u in moeilijkheid zit, en dat u geen werk heeft, en we zijn niet van plan het u moeilijk te maken. Wij zul len u evenals gewoonlijk het brood komen brengen, maar wij willen geen cent van u aannemen, voordat u weer verk heeft. Simon liep den bakkerswinkel weer uit en vroeg zich vol verbazing af of de wereld op haar kop stond, 's Ver baasde hem nog meer dan het hem verheugde, ie bemerken hoezeer ieder een behalve zijn vrouw hem ge acht had en van hem had gehouden. Toen hij even later bij den kruide nier kwam, en deze hem vertelde dat hij er niet over behoefde te denken zijn kruidenierswaren te betalen, to'- dat er weer betere tijden gekomen waren, begon hij te vinden dat er toch veel goede menschen op de wereld waren. Hetgeen heel natuurlijk was als men bedenkt dat er alleen maar een of twee kleinere winkeliertjes wa ren die zich door hem lieten betalen. Dat wonder ging zoo verscheidene weken voort. Ofschoon hij het zelf nauwelijks kon gelooven, leefde Si tnon bijna zonder dat het hem "tets kostte. Hij betaalde geen huishuur, geen vrouwelijke hulp, geen levens middelen. Iedereen behandelde hem vriendelijk iedereen, behalve zijn vrouw. Toer, kreeg hij weer werk. De zaken werden weer drukker, en een hard werkend, ofschoon niet bijzonder kwaam werkman zooals Simon Tugg kon zijn oude loon weer eischen. Si mon leefde geheel op toen hij weer geld verdiende, en toen hij dein vol genden Vrijdag naar huis ging, ge noot hij van zijn teruggekregen onaf hankelijkheid. Ik behoef niet meer van liefda digheid te leven, zei hij tot zichzelf. De huisheer, en juffrouw Wilks, de kruidenier en de I.akker en alle ande ren zullen allen hun geld krijgen van den man, dien zij zoo vriendelijk be handeld hebben. Vriendelijkheid is up zijn tijd heel goed maar onafhanke lijkheid is beter. Zoo genietend van het terugkeeren van zijn vroeger fortuin, vertelde Si mon aan zijn leveranciers dat hij nu weer in staal was alles zelf te betalen. En toen kwam er plotseling een on weerstaanbaar verlangen in hem cp, Mary terug te zien. Nu ik weer werk heb en zij niet kan denken dat ik op haar weldadig heid reken, heb ik behoefte haar te vertellen, hoe goed iedereen voor mij is geweest behalve zij zelf. Ik zal haar beschaamd doen staan door haar dat te vertellen. Aan zij,n opwelling toegevend, zocht hij hei huisje op waarin Mary met haar moeder woonde. Maar Mary was toevallig juist uit en haar moe der verzocht hem in haar werkkamer op haar te wachten. Simon deed dat en nauwelijks was hij binnen en de deur achten hem ge sloten of met bijna onbewust wan trouwen, keek hij naar de brieven en papieren die op e-e-n tafeltje in de ka mer van zijn vrouw lagen. Plotseling nam hij vol verbazing een klein sta peltje papiertjes op. Eerst keek hij naar het eene, toen naar het andere velletje, terwijl zijn gelaat sleeds blee- ker werd; toen liet hij zich in de groot ste verbazing op een stoel neervallen. Wat moet dat ulles beteekenen? Wat kan dat alles beteekenen? mom pelde hij. Hij nam de papieren weer op. Het eerste velletje was een kwitantie van den slager voor het laatste vleesch uau hem geleverd. Het volgende was de kwitantie van den bakker voor al het brood dat Sam de vorige week had gebruikt. Het volgende was <ie kwitantie van vier weken huur van zijn huisiieer. Terwijl hij iedere kwitantie najkeek, kwam Simon tot de ontdekking dat liet ailemaal ontvangbewijzen waren van hetgeen hij gebruikt had, toen hij zonder werk was. Toen brak plotseling de zon door en begreep Simon voor het eerst de volle waarheid. Zijn vrouw zijn versmade Mary had dit alles voor hem gedaan! Zij had dat zoo geschikt met den huis heer en slager en den bakker, juf frouw Wilks en alle anderen, dat zij alles voor haar echtgenoot zou be talen, terwijl hij zonder werk was en niet in staat zelf iets te verdienen! De man liet zijn hoofd in de handen tinken. Ik dacht dat zij allemaal goed poor mij waren, snikte hij, en alleen mijn vrouw wreed! Maar nu weet ik, dat het Mary was, mijn trouwe hulp en vrouw, die mij alleen steeds ter zijde stond. Ofschoon zij te trotsch is geweest om het te laten weten, heeft zij mijn rekeningen voor mij betaald, omdat zij gehoord had, dat het er met mij wanhopig uitzag en ik zonder werk was! Hij nam het stapeltje kwitanties «veer op, op dat oogenbük ging de tlenr juist open en verscheen Mary. Zij spraken geen woord, want zij zag dat hij de kwitanties in zijn hand had, en zij begreep, dat hij nu wist, wat zij voor hem had trachten ge heim te houden. Mary, riep hij eindelijk op schor ren toon uit, waarom heb je mij niet laten weten wat je deed'. Waarom heb je mij niet laten zien hoe harte lijk je mij Iiefhebt? Zij kwam vlak bij hem staan, greep zijn armen en keek hem met opgehe ven hoofd hartelijk aan. Je weet, dat ik je altijd heb lief gehad. beste man. zei ze. Alleen om dat ik je zoo innig liefhad, wilde ik voortgaan met werken om op onzen ouden dag wat over te hebben. En of schoon ik van plan was de geheele zes maanden weg te blijven, zooals je mij gevraagd hadt, kon ik niet ver dragen dat je gebrek zou lijden, toen je geen werk hadt Daarom ging ik naar alle leveranciers en vertelde hun dat ik alles zou betalen wat jij noodig hadt. Mary, zei hij van aandoening bij na snikkend, ik kan niet wachten tot de zes maanden voorbij zijn. Ik kan zoo lang niet zonder jé leven. Vergeef mij vergeef mij," en kom terug bij den echtgenoot die zal trachten het beste vrouwtje, dat op de geheele we reld bestaat, waardig te worden! En een kus van haar lippen was haar eenig antwoord. De Kunstvriend. Toen ik nog student was, zoo ver haalt de Duitsclie schrijver Otto Girndt, had ik overvloedig alles, wat het hart verblijdt: menschenmin en vertrouwen in den mensch, hoopvolle verwachtingen en haargroei. St'-wl ik 's morgens op, dan zong ik in mijn kamertje van levenslust eene aria. totdat een der naaste buren aan mij ne hospita vroeg wie daar zulke afschuwelijke geluiden maakte. De hoofdreden van mijn blijmoedig heid was daarin gelegen, dat ik vrij entree in den schouwburg gekregen had en iederen avond was ik te vin den in het parterre van opera of co medie; met zóóveel nut., dat *k niet alleen de voornaamste tooneeL ken der klassieken haast van 1 uiten kende, maar ook de zangers als souf fleur had kunnen dienen. Doch ieder licht werpt ook zijn schaduw. De overmaat van vrc< n de gedachten, in mijn u»vi geneteld, verdreven alle eigen gedachten daar uit; wanneer ik den mond opende, gaf ik citaten ten beste, waardoor voor mijne omgeving ten deele onuit staanbaar. ten deele belachelijk werd. Maar wat deerde mij dat! De anderen leefden var. proza ik van po Zekeren avond men gaf Schil ler's ..Rauber" zat naast mij een vreemdeling met blond kroeshaar; de wangen van zijn gelaat glansden, als welbereide spiegeleieren in zachte keukenvuur-belichting. In het lus- schenbedrijf trok mijn luide bijvals betuiging zijne aandacht; hij sprak mij aan, vroeg of ik zoo dweepte met de „Kunst" en stelde zich aan mij voor als collego van hem. dien ik zoo geestdriftig had toegejuicht. Toonee'spe'er! Meer was er in dien ko.stelijken tijd niet voor noodig, om ijn hort te veroveren; in iederen too- néelspeler zag ik warme kunstvriend een .ideaal" wezen. Na de voorstel'in er ringen wij sa men naar een bierhuis, dat ik de" avonds placht te bezoeken, omdat men daar voor 'n bagatel worm eten kreeg: 'n kleine Wiener schnitzel met een zure augurk er hij. Brood stond ad libitum op tafel; dit werd niet in rekening gebracht, hetgeen mede in aanmerking genomen mocht worden door den begunstiger van het etablis sement. Mijn nieuwe vriend had aan éénc portie absoluut niet genoeg, hoewel hij tot schrik van den dienstdoen-den fce'lncr oen goed stuk brood en een tweede gebezigd had om zijn bord schoon te maken. Gedurende liet avondmaal spraken we levendig en aanhoudend over de kunst. De kunstenaar was op zijne doorreis naar het klassieke Neuren berg, zooals hij zoide, waar hij optreden; over acht dagen moest hij er zijn. U zou ik wel eens als Falstiff willen zien' riep ik uit. Me dunkt en ik wierp een onderzoekenden blik op zijn bierbuik, daar zijt ge 'oor geboren! Ilij glim'nchte sche'mseh en knikte toestemmend ;dnama sprak hij: Maar de Azijnhandelaar is mijn hoofdrol! Beschaamd moest ik erkennen dat dit tooneelwerk mij vreemd was. Hij vertelde mij den inhoud, dien ik he laas! evenals den auteur in den loop des tïjds glad vergeten ben. Tegen middernacht scheidden wij met en warmen handdruk en een „tot weer ziens morgenavond In den Muzentem pel". Die wensch werd vervuld. Wij geno ten weder samen de voorstelling, daaxna ons avondmaal, waarbij de kunstenaar deelnemend informeerde naar mijne studiën, mijne woning en het lokaal, waar ik het middagmaal gebruikte. Hij zou den volgenden dag zich daar bevinden en, naar hij hoop te, zich in mijn gezelschap verheugen. Hij hield woord. Toen het avond en morgen weder de andere dag geworden was, wachtte de brave mij op aan den uitgang van het universiteitsgebouw, opdat ik niet aam naar de restauratie zou gaan. Doch hij verscheen niet met het welbehaaglijk lachje op het ronde aanschijn; iets weemoedigs lag hier over verspreid. Ik vernam dat de Neu- renberger directie hem afgeschreven had, de schadevergoeding niet wilde uitbetalen, enz. Ik geloofde alles onvoorwaardelijk; destijds geloofde ik wat iemand zei. Heden geloof ik er niet meer dat van en toch neemt de domste jongen mij soms beet. Hoe dat eigenlijk toegaat, is mijzelf een raadsel. De artist had aan de trouwelooze di rectie reisgeld en een voorschot ge vraagd. Niets daarvan. Gulhartig maakte hij me deelgenoot van zijne verlegenheid; die zou slechts zeer tij delijk zijn, totdat de agent, dien nij dadelijk in den arm genomen had, zorgd hebben. Nadere bekenden, dan mij, bezat hij in Berlijn niet. Zijn droevig loi ging mij ter harte; doch een gunstige wending daaraan té ge ven, vermocht ik niet en de Olympi sche goden mochten mij gunstig ge zind zijn, de Syrische Mammon was mij minder genegen althans had hiervan nog geen afdoende bewijzen gegeven. Ik beantwoordde intusschen de openhartigheid van mijn kunstenaar, liet hem het eenige goudstuk zien, waarmee ik de laatste veertien dagen van de maand moest zien rond te ko men, maar tevens een aantal abonne mentskaartjes voor de restauratie, waarin wij ons bevonden. Deze mede- deeling monterde den man wat op. Pasmunt kon hij desnoods ontberen, verklaarde hij, wanneer er slechts ge zorgd werd voor zijn levensonder houd. En die zorg liet hij, van stonde af, op de vriendelijkste wijze aan mij Ongelukkig ging mijn kaarLjesvoor- ra&d spoediger ten einde, dan de lak- sche theater-agent blijken gaf van ac tiviteit, en ofschoon mijn vriend in beginsel geen hooge eischen stelde aan zijn levensonderhoud, leende hij nu en dan eenige pasmunt, zoodat ik bezorgd mij afvroeg, wat er van wor den moest, wanneer de laatste zilver ling zou zijn gevlogen voordat mijn vriend een andere plaatsing zou ge vonden hebben. Die vraag begon mij te verontrusten. Ook mijn dischge- noot soms? Het was zeer tactvol van heip, dat hij daarvan niets liet be speuren. Steeds was het met slille bevrediging, da.t hij de punt van het servet in zijin halsboord stak, om zijn gewelfde borst tegen verontneïoigen- den invloed van soep te beschermen. Een jong medicus, die tot onze tafel ronde behoorde en dra doorgrond had hoe onze wederzijdsche verhouding was, fluisterde zekeren middag mij in liet oor: Zeg, jij hebt een merkwaardigen klap'ooper opgeduikeld! Maar, fluisterde ik terug, ik kan hem toch niet laten verhongeren! Heb je dan verplichting aan hem? Stil, was al wat ik verder zei. De aankomende Aesculaap glim lachte even en mompelde een citaat, waarin zoo iets voorkwam van asinus. Werkelijk waren kaartjes en geld middelen uitgeput en nog bracht de tooneelkunstenaar niet de blijmare: Ik heb -een engagement! Wat te doen? Hem verklaren: Nu zijn we allebei op zwart zaad? Daarvoor was mijn hart nog te goed. Liet ik hem aan zijn lot over, wat moest er dan van hém wor den? Nu, Ik bezat nog ergens een lie ven bloedverwant aan den Spree-ce- ver. Tot hem begaf lk mij en de edelaar dige schoot me eene som voor, groo- ter dan ik gevraagd had. Ik behoefde niet een schuldbekentenis op zegel te teekenen, slechts een eenvoudig crat- vansbewijs. Ik zelf had het minste profijt van dien tijdel ijken rij kdom; het voor naamste doel kwam ten goede aan den parasiet, die «1e onkiesche vraag vermeed, hoe ik aan nieuwen n'ervus rerum gekomen was. Zoo leefden wij zoo streefden wij ettelijke weken en het lang verbeide engagement, van den kunstenaar kon steeds „iederen dag worden ver wacht". Daar plotseling bliift hij voor de op.rate maai van tafel 'weg, juist ais «1e medicus het vnnrn.°nv«ti heeft op gevat, mij in tegenwoordigheid van den vriend een brochure aan te bieden waarvan de inhoud een Latijnsche dissertatie ,,De coinedonibus" (over mede-eters) vormt, die ik zooals de edele gever zich uitdrukt. .„tot mijn nut en vermaak" eens lezen moet. Zou hij juist zijn contract ioe kenen, of ziek wezen? I-Iet moge zijn, zooals het wil ik spoed mij naar zijne woning, die ik nog nooit betre den heb. Tk schel, nog eens. ruk aan de bel eene oude matrone wordt zichtbaar. Wat is er? Hier woont toch do heer D.? En nu klinkt het op gillende toon: Weg is hij, dieliet volgende substantief was niet „saionfalng lk stond perplex. Wie, Mauaiue? Zij ziet, dat' mijne veroazing met gehuicheld is en gaat voort: Heelt hij u soms ook te pakken genomen.' Mij is hij huur en huisboekje schuldig gebleven van morgen het bed on aangeroerd 's nachts er van door gegaan een oude broek is alles, wat hij heeft achtergelaten, die dikke vent, die Maar wie zegt u, dat hij niet te rug komt? Een papiertje, met potlood be schreven, vond ik op tafel. Ik sloop naar huis; nog met het ge moedelijk voorkomen, den schulde- loozen b ik van den verdwenen krulle voor oogen, en kon maar nieL ge looven, dat hij in staat zou zijn ge weest Maar wacht, laat ik eens onderzoek doen bij dien theater agent. De man monsterde mij. toen ik bin nenkwam met 'n blik, die zooveel zeg gen wou als: Hoogstens als figu rant te gebruiken, ol kleine rellen misschien. Ik verklaarde hem wat ik wenschte. Ah zoo! Hij bleef zitten, liet mij staan en gaf mij tot bescheid, dat de kerel werkelijk bij hem geweest was; maar 't was niemendal geen reper toire, als „de Azijnhandelaar", waar mede hij wel eens in kleine nesten was opgetreden er. genauig gaf hij me een wenk, dat ik kon gaan. Toen ik den volgenden middag den medicus opbiechtte, wat mij was we dervaren, grijnsde hij en kwetste mij weder rnet een citaat, dat ten doel had, mij te hoonen in mijn ongeluk. Twee jaren waren verloopen. Een uitgever trachtte in een langgevoelde behoefte te voorzien door een nieuw tijdschrift, droeg mij de redactie op en ik ging op reis, om persoonlijk de vereischte medewerkers uit te noodi- gen. Zoo kwam ik ook in Stuttgart. Het was reeds lente en lk wandelde door de dreven, terwijl de portier vau het Hotel Mnrquardt zich met mijn handkoffer belast had. Na de lange reis ga ik in het plantsoen zitten, ver heug mij in het jonge groen, den lachenden hemel wat is dat? Lijd ik opeens aan hallucinatie? Welke gestalte nadert daar in onverminder den omvang, zooals zij van Ber lijn mij in het geheugen gebleven is? Jawel, geen twijfel meer. Het is de dikke D. Hij krijgt me in liet oog mijn ze tel kraakt onder mij een vergenoegd lachje omspeelt de volle lippen der onschuldige physionomie; hij komt na der en nader, hij strekt de niet-ge- handschoende linkerhand en de rech ter met den stok naar me uit en de geheele houding zegt zooveel als: Heb ik je daar weer, Orestes? Neen, je zult me niet hebben, zoo kookt het in mijn binnenste en ik denk weer aan de leerzame brochure en de leerrijke citaten van den medi cus. Dus blijf ik stokstijf zitten, beant woord ijzig den gelukzaligen blik van den verrukten Azijnhandelaar en laat hem beginnen. Wel, wel, ben jij daar, oude vriend! U vergist je zeker. Voor wien houdt u mij? Nou, je bent toch die Hij noemt mijn naam. Dien ken ik in het geheel niet, merk ik kalm aan. Och kom! Wat? Ben jij niet Dien naam heb ik nooit gehoord. Hij staal ontzet en wrijft zich de oogéh. Ik sta op. Neem me niet kwalijk; maar ge vergist u. En met stommen groet marcheer ik af, zonder meer om te kijken. Een doffe, rochelende zucht drong nog tot mij door. Dit was ons wederzien, ons afscheid, ons afscheid voor immer; want mijn parasiet, mijn mede-eter. is mij niet meer binnen den gezichtskring geko men. Of hij werkelijk geloofd heeft aan een dubbelganger? Door de Stenographic Ongeveer vier weken zullen hét ge weest zijn, da' zij samen correspon deerden. De heele zaak was onschul dig ingeleid. Hij had eene advertentie in de courant geplaatst, waarin hij iemand zocht, geschikt en genegen om, ter oefening in de stenographic, met hem in correspondentie te treden. Zij, in'een vlaag van overmoed, was daarop ingegaan en had als Paul Mul'er hem geschreven: iedere week minstens tweemaal een brief van vier soms acht bladzijden. Zij waren zoodoende tamelijk ver trouwd met elkander geworden en toen hij in zijn voorlaatstee brief voorstelde, elkander te tutoyeeren, was zij ook daarop ingegaan. En nu opeens de dolle inval van dat mensch om met zijn persoonlijk onbekenden vriend in nadere betrekking te willen komen 1 Zij nam nogmaals zijn laatsten brief ter hand, Daar. stond het zwart op wit in den, voor den oningewijde op hiëroglyphen gelijkende, schrift: ..Dnnr het toch eigenlijk een gerin ge afstand is, die ons scheidt, ware het onzin niet eens met elkaar ken nis te maken. Ik zal alzoo de vrijheid nemen. Zondagmiddag tusschen 2 en 3 uur mij aan het welbekend adres vosti te vervoegen; in de hoop dat het je moge celegen komen, mij Ie ontvangen! Allicht dat we een gezel lig dagje met mekaar doorbrengen" 11a, lia, een gezellig dagje met mekaar door-brengen. Zoo ver was liet dan nu gekomen! Zij had kunnen weenen. Wat zou haar brave vader daarvan zeggen? Wanneer zij maar één menscne.ijk wezen lidd, aan wie zij haar hart eens kon uitstorten; maar eene moe der had zij niet meer en de oude huis houdster er was niet aan te den ken! De oude, hardlioorende vrouw had óf haar riet verstaan, öf haar niet begroejren; in elk geval, zij zou zich* niet in haar neteligen toestand kunnen verp'aatsen. Och kom, het geval maar moedig onder de oogen gezien! Haar vader was omstreeks dien tijd meestal niet thuis; anders in zijne kamer. Het kon dus allicht buiten hem omgaan. Zij zou er wel een mouw aan weten te passen. Zon<la.gmiddag. precies om 2 uur, ging de kunstschilder Willy W. de sloep van een deftig huis op in een der mooie wijken van de stad; hij wierp een onderzoekenden blik op de naamplaat naasi de deur. Hij was te recht. Muller stond er op te lezen. Hier moest hij zijn. Een druk op de electrische schel hij wacht niemand verschijnt. We der een druk, daarop een sieepende tred, die de voordeur nadert. Juffrouw Krans, de huishoudster, doet open; niet. dan na door het raampje een onderzoekenden blik te hebben geworpen op den bezoeker. Is mijnheer Muller even te spre ken? vraagt .Willy, Paul Muller bedoel ik. Hier is geen Paul Muller; me neer heet Karei. Dat weet ik; maar ik bedoel niet den ouden den jongen heer Mul'er. Nou. jong is ie niet meer, me neer Muller. U verstaat mij verkeerd. Ik be doel den jongen heer Muller den stenograaf. 'n Graaf, zegt u. Neen, zoo iemand woont hier niet dan moet u zeker ergens anders wezen. Ik bedoel geen Graaf, maar een discipel van Stoize-Wéry! roept Wil ly nu, meer en meer zijne stem uit zettende, daar hij moet ervaren, dat het oude mensch niet fijn van gehoor is. Maar trouwhartig geeft ze hem ten antwoord: Schreeuwt u maar zoo hard niet: ik versta u best maar u is hier ver keerd! Radeloos stond Willy op de stoep. Hoe moest hii 't aanlezaen om die oude aan 'l verstand te brengen, wat hij wilde. En gedurende dit tooneellje zat He len© op lieete kolen bij haar papa, die nu juist eens niet was uitgegaan c-n zich niet in zijne kamer had afgezon derd, maar gezellig in de huiskamer de courant zat te lezen. Zij zelve had een boek opgenomen, doch las niet. Toen klokslag 2 uur de bol in bewe ging gebracht werd. scheen het of de electrische stroom ook door haar heenging en toen zij in de gang de stem van de oude juffrouw eu dan weder een aangename, sonore man nenstem vernam, steeg hare onrust ten hoogste. Ook de cade heer, die al eens van zijne courant had opgezien, spitste de ooren. Met wien redekavelt ze daar nu? Ik zal zelf eens gaaD zien. Ja, de meid is uit en nu Met deze woorden wilde hij zich op heffen. Helene echter drukte hem vriende lijk, maar krachtig weer in zijn stoel. Laat maar, papaatje, ik zal wel even gaan, en als de wind is zij de kamer uit. Papa Muller schudt het hoofd. Wat scheelt die meid vandaas? Zoo heef' hij haar nog nooit gezien! Daar moet t<vh iets achter sleken. Langzaam richt hij zich op en gaat de gang in, doch aarzelend blijft h staan, als hij voor in de vestibule zijn Helene in gespiek ziet met een jon gen, knappen man. Aanvankelijk wist ook Willy niet, hoe hij het had. Doch al spoedig werd het hem dul del ijk. Die vriend van hem. Paul Muller met wien hij briefwisseling onder hield, is alzoo geen vriend maar bij nader inzien eene vriendin. F.enigszins pijnlijk is het hem nu in 't leven te hebben geroenen. Fe met een vernieuwde buiging stamelt hij: Och, juffrouw, duid mijne vrij moedigheid niet ten kwade. Het was volstrekt mijn voornemen niet, op eenigerwijze u onaangenaam te zijn of me bij u in te dringen. Zij sloeg de oogen neer en zei de niets. Had ik kunnen weten Wat is er aan de hand hier? zoo mengde nu de heer des hniz.es tame lijk ruw zich in het gesprek aan o voordeur. In overhaaste bewoordingen ver klaart Helene hem thans de toe dracht der zaak. En een smeekende blik schijnt hem vergiffenis te vra gen voor hare onbezonnenheid. Muler hoort \eibaasd toe. Slechts een bestraffende blik treft zijne doch ter; maar verder geen woord. En zij kar. hare ooren niet geloo ven, als hij Willy vriendelijk uitnoo- digt, binnen te komen. Weldra is men in het salon gezeten en de gedwongen stemming maakt van lieverlede plaats voor eene meer opgewekte Papa Muller, die de zaak meer en meer van de humoristische zijde 1 lo gon op te vatten, verzocht zelfs den schilder, toen deze na een vrij lang durige visite afscheid naai, zijn be zoek eens te hervatten. Met waar genoegen gaf Willy aan deze invitatie gehoor; want zijn vriend was als „vriendin" hem toch nor aangenamer en nuntrekke'ijker. Helene was niet alleen gezellig cn innemend: evenzeer kon ze een mooi meisje worden genoemd. Veelvuldiger werden zijne bezoeken, vertrouwelijker werden de beide „vrienden" en zoo kon liet papa Mul ler zoo heel erg niet verwonderen, toen Willy zekeren dag Helene's hand kwam vragen Ilij mocht den jongen man zelf gaarne lijden en zoo kwam het dat bet jonge paar. na acht weken na dere kennismaking, verloofd was. .Vereenigd door de stenographic" kon men hier zeggen en op de brui loft werd een glas gc'edigd op deze dorre, maar nuttige wetenschap. OAMRUBRIFK. H A A R LEMSr H F DAMH MB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 31 Te'nnhoon 1543, PROBLEEM No. 504, van J. D ij k s t r a. Eerste Publicatie. Zwart 3 - Zwart. 15 Schijven op 6, 7, 9, 12, 13, 14, 15, 17, 18, 22, 23, 24, 28, 29 en 31. Wit. 15 Schijven op 20, 25, 26, 33, 34, 37 38, 39, 40, 41. 42, 44, 46, 47 en 49. PROBLEEM No. 505, sft Ét 4. 39—33 12-18 5. 37-31' 7-12 6. 31—26! 14-20 7. 26: 17 11:31 8. 36 27 20—25 9. 44-39 25 34 10. 40-20 15 24 Zwart. 7 Schijven op 1, 6, 9, 11, 16, 38. 39 en 2 dammen op 29 en 30. Wit. 7 Schijven op 12, 21, 27, 28, 31, 41, 46 eu 2 dammen op 5 en 1(1. Oplossingen van beide problemen worden gaarne ingewacht aan boven genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 21 deze-. ERRATUM. In probleem No. 502 (zie vorige ru briek) staat een zwarte schijf op veld 6, deze moet op 7 staan. Oplossing van, probleem No. 500. van den auteurWit 39—33, 33—28, 36 47, 47-41, 40—34, 25 5! Oplossing van probleem No. 501, van den auteur Wit 42—38, 3S—27, 48—43, 45—50, 50 35 Goede oplossingen gewerden ons van de heeren R. Bouw, M. ten Brink, J. Jacobson Azn., W. J. A. Matla, J. Siegerist, T. C. N. DAMCURSUS. Na de behanueling der diverse ope ningen werd het verzoek tot ons go- richt, ook een en ander omtrent de gewijzigde centrum-opening te mel den. Het is ons aangenaam, daaraan gevolg te kunnen geven en heden met de behandeling daarvan een aanvang te kunnen maken. De korte centrum-opening werd en wordt tot heden steeds gespeeld als volgt 1. 33—28 18-23 2. 31—27 20—24 3. 24—30 17—21 De lieer C. II. Broekkamp kwam in het jaar 1909 tot de conclusie, dat het spelen van 4034 als 9e zot inplaats van 44—39, d e zet is. in -vervolg op 20—25 van zwart, wanneer bij diens korten vleugel de bekende af ruiling heeft plaats gehad. Om nu dit vrij willig zich laten insluiten, hetgeen in het serieuse spel nog niet is toege past te verijdelen, blijft bij correct spel voor zwart maar één goede zet over, te weten 1420, inplaats van 712 als 5e zet. De opeuing zou dus gewijzigd moe ten w orden als volgt 1. 33-28 18—23 2. 31—27 20-24 3. 34-30 17-21 4. 39-33 12—18 5. 37-31 14-201 G. 31-26! 20-25 7. 26 17 1131 8. 36 27 25 34 9. 40 20 15 24 10. 44—39 7-121 waarmede ontwikkeld is de GEWIJZIGDE CENTRUM- OPENING. Wetende dat zii. die gewoon *iin

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1913 | | pagina 18