9
if
Q
9
k
a
Üt
a
ft
m.
y.
m
8
m
i&
y?
Ut
m
a
k
l
êi, ttü fcs... ft»;
m» y
ate week to betalen. Maar de vrouw
van den bakker schudde haar hoofd,
toen hij het geld te voorschijn haalde.
Neen, mr. Tugg, zei ze. Wij we
ten dat u in moeilijkheid zit, en dat u
geen werk heeft, en we zijn niet van
plan het u moeilijk te maken. Wij zul
len u evenals gewoonlijk het brood
komen brengen, maar wij willen geen
cent van u aannemen, voordat u weer
verk heeft.
Simon liep den bakkerswinkel weer
uit en vroeg zich vol verbazing af of
de wereld op haar kop stond, 's Ver
baasde hem nog meer dan het hem
verheugde, ie bemerken hoezeer ieder
een behalve zijn vrouw hem ge
acht had en van hem had gehouden.
Toen hij even later bij den kruide
nier kwam, en deze hem vertelde dat
hij er niet over behoefde te denken
zijn kruidenierswaren te betalen, to'-
dat er weer betere tijden gekomen
waren, begon hij te vinden dat er toch
veel goede menschen op de wereld
waren. Hetgeen heel natuurlijk was
als men bedenkt dat er alleen maar
een of twee kleinere winkeliertjes wa
ren die zich door hem lieten betalen.
Dat wonder ging zoo verscheidene
weken voort. Ofschoon hij het zelf
nauwelijks kon gelooven, leefde Si
tnon bijna zonder dat het hem "tets
kostte. Hij betaalde geen huishuur,
geen vrouwelijke hulp, geen levens
middelen. Iedereen behandelde hem
vriendelijk iedereen, behalve zijn
vrouw.
Toer, kreeg hij weer werk. De zaken
werden weer drukker, en een hard
werkend, ofschoon niet bijzonder
kwaam werkman zooals Simon Tugg
kon zijn oude loon weer eischen. Si
mon leefde geheel op toen hij weer
geld verdiende, en toen hij dein vol
genden Vrijdag naar huis ging, ge
noot hij van zijn teruggekregen onaf
hankelijkheid.
Ik behoef niet meer van liefda
digheid te leven, zei hij tot zichzelf.
De huisheer, en juffrouw Wilks, de
kruidenier en de I.akker en alle ande
ren zullen allen hun geld krijgen van
den man, dien zij zoo vriendelijk be
handeld hebben. Vriendelijkheid is up
zijn tijd heel goed maar onafhanke
lijkheid is beter.
Zoo genietend van het terugkeeren
van zijn vroeger fortuin, vertelde Si
mon aan zijn leveranciers dat hij nu
weer in staal was alles zelf te betalen.
En toen kwam er plotseling een on
weerstaanbaar verlangen in hem cp,
Mary terug te zien.
Nu ik weer werk heb en zij niet
kan denken dat ik op haar weldadig
heid reken, heb ik behoefte haar te
vertellen, hoe goed iedereen voor mij
is geweest behalve zij zelf. Ik zal haar
beschaamd doen staan door haar dat
te vertellen.
Aan zij,n opwelling toegevend, zocht
hij hei huisje op waarin Mary met
haar moeder woonde. Maar Mary
was toevallig juist uit en haar moe
der verzocht hem in haar werkkamer
op haar te wachten.
Simon deed dat en nauwelijks was
hij binnen en de deur achten hem ge
sloten of met bijna onbewust wan
trouwen, keek hij naar de brieven en
papieren die op e-e-n tafeltje in de ka
mer van zijn vrouw lagen. Plotseling
nam hij vol verbazing een klein sta
peltje papiertjes op. Eerst keek hij
naar het eene, toen naar het andere
velletje, terwijl zijn gelaat sleeds blee-
ker werd; toen liet hij zich in de groot
ste verbazing op een stoel neervallen.
Wat moet dat ulles beteekenen?
Wat kan dat alles beteekenen? mom
pelde hij.
Hij nam de papieren weer op. Het
eerste velletje was een kwitantie van
den slager voor het laatste vleesch
uau hem geleverd. Het volgende was
de kwitantie van den bakker voor al
het brood dat Sam de vorige week
had gebruikt. Het volgende was <ie
kwitantie van vier weken huur van
zijn huisiieer.
Terwijl hij iedere kwitantie najkeek,
kwam Simon tot de ontdekking dat
liet ailemaal ontvangbewijzen waren
van hetgeen hij gebruikt had, toen hij
zonder werk was.
Toen brak plotseling de zon door en
begreep Simon voor het eerst de volle
waarheid.
Zijn vrouw zijn versmade Mary
had dit alles voor hem gedaan! Zij
had dat zoo geschikt met den huis
heer en slager en den bakker, juf
frouw Wilks en alle anderen, dat
zij alles voor haar echtgenoot zou be
talen, terwijl hij zonder werk was en
niet in staat zelf iets te verdienen!
De man liet zijn hoofd in de handen
tinken.
Ik dacht dat zij allemaal goed
poor mij waren, snikte hij, en alleen
mijn vrouw wreed! Maar nu weet ik,
dat het Mary was, mijn trouwe hulp
en vrouw, die mij alleen steeds ter
zijde stond. Ofschoon zij te trotsch is
geweest om het te laten weten, heeft
zij mijn rekeningen voor mij betaald,
omdat zij gehoord had, dat het er met
mij wanhopig uitzag en ik zonder
werk was!
Hij nam het stapeltje kwitanties
«veer op, op dat oogenbük ging de
tlenr juist open en verscheen Mary.
Zij spraken geen woord, want zij
zag dat hij de kwitanties in zijn hand
had, en zij begreep, dat hij nu wist,
wat zij voor hem had trachten ge
heim te houden.
Mary, riep hij eindelijk op schor
ren toon uit, waarom heb je mij niet
laten weten wat je deed'. Waarom
heb je mij niet laten zien hoe harte
lijk je mij Iiefhebt?
Zij kwam vlak bij hem staan, greep
zijn armen en keek hem met opgehe
ven hoofd hartelijk aan.
Je weet, dat ik je altijd heb lief
gehad. beste man. zei ze. Alleen om
dat ik je zoo innig liefhad, wilde ik
voortgaan met werken om op onzen
ouden dag wat over te hebben. En of
schoon ik van plan was de geheele
zes maanden weg te blijven, zooals je
mij gevraagd hadt, kon ik niet ver
dragen dat je gebrek zou lijden, toen
je geen werk hadt Daarom ging ik
naar alle leveranciers en vertelde hun
dat ik alles zou betalen wat jij noodig
hadt.
Mary, zei hij van aandoening bij
na snikkend, ik kan niet wachten tot
de zes maanden voorbij zijn. Ik kan
zoo lang niet zonder jé leven. Vergeef
mij vergeef mij," en kom terug bij
den echtgenoot die zal trachten het
beste vrouwtje, dat op de geheele we
reld bestaat, waardig te worden!
En een kus van haar lippen was
haar eenig antwoord.
De Kunstvriend.
Toen ik nog student was, zoo ver
haalt de Duitsclie schrijver Otto
Girndt, had ik overvloedig alles, wat
het hart verblijdt: menschenmin en
vertrouwen in den mensch, hoopvolle
verwachtingen en haargroei. St'-wl ik
's morgens op, dan zong ik in mijn
kamertje van levenslust eene aria.
totdat een der naaste buren aan mij
ne hospita vroeg wie daar zulke
afschuwelijke geluiden maakte.
De hoofdreden van mijn blijmoedig
heid was daarin gelegen, dat ik vrij
entree in den schouwburg gekregen
had en iederen avond was ik te vin
den in het parterre van opera of co
medie; met zóóveel nut., dat *k niet
alleen de voornaamste tooneeL
ken der klassieken haast van 1 uiten
kende, maar ook de zangers als souf
fleur had kunnen dienen.
Doch ieder licht werpt ook zijn
schaduw. De overmaat van vrc< n de
gedachten, in mijn u»vi geneteld,
verdreven alle eigen gedachten daar
uit; wanneer ik den mond opende,
gaf ik citaten ten beste, waardoor
voor mijne omgeving ten deele onuit
staanbaar. ten deele belachelijk werd.
Maar wat deerde mij dat! De anderen
leefden var. proza ik van po
Zekeren avond men gaf Schil
ler's ..Rauber" zat naast mij een
vreemdeling met blond kroeshaar; de
wangen van zijn gelaat glansden, als
welbereide spiegeleieren in zachte
keukenvuur-belichting. In het lus-
schenbedrijf trok mijn luide bijvals
betuiging zijne aandacht; hij sprak
mij aan, vroeg of ik zoo dweepte met
de „Kunst" en stelde zich aan mij
voor als collego van hem. dien ik
zoo geestdriftig had toegejuicht.
Toonee'spe'er! Meer was er in dien
ko.stelijken tijd niet voor noodig, om
ijn hort te veroveren; in iederen too-
néelspeler zag ik warme kunstvriend
een .ideaal" wezen.
Na de voorstel'in er ringen wij sa
men naar een bierhuis, dat ik de"
avonds placht te bezoeken, omdat
men daar voor 'n bagatel worm eten
kreeg: 'n kleine Wiener schnitzel met
een zure augurk er hij. Brood stond
ad libitum op tafel; dit werd niet in
rekening gebracht, hetgeen mede in
aanmerking genomen mocht worden
door den begunstiger van het etablis
sement.
Mijn nieuwe vriend had aan éénc
portie absoluut niet genoeg, hoewel
hij tot schrik van den dienstdoen-den
fce'lncr oen goed stuk brood
en een tweede gebezigd had om zijn
bord schoon te maken.
Gedurende liet avondmaal spraken
we levendig en aanhoudend over de
kunst. De kunstenaar was op zijne
doorreis naar het klassieke Neuren
berg, zooals hij zoide, waar hij
optreden; over acht dagen moest hij
er zijn.
U zou ik wel eens als Falstiff
willen zien' riep ik uit. Me dunkt
en ik wierp een onderzoekenden
blik op zijn bierbuik, daar zijt ge
'oor geboren!
Ilij glim'nchte sche'mseh en knikte
toestemmend ;dnama sprak hij:
Maar de Azijnhandelaar is mijn
hoofdrol!
Beschaamd moest ik erkennen dat
dit tooneelwerk mij vreemd was. Hij
vertelde mij den inhoud, dien ik he
laas! evenals den auteur in den loop
des tïjds glad vergeten ben. Tegen
middernacht scheidden wij met en
warmen handdruk en een „tot weer
ziens morgenavond In den Muzentem
pel".
Die wensch werd vervuld. Wij geno
ten weder samen de voorstelling,
daaxna ons avondmaal, waarbij de
kunstenaar deelnemend informeerde
naar mijne studiën, mijne woning en
het lokaal, waar ik het middagmaal
gebruikte. Hij zou den volgenden dag
zich daar bevinden en, naar hij hoop
te, zich in mijn gezelschap verheugen.
Hij hield woord.
Toen het avond en morgen weder
de andere dag geworden was, wachtte
de brave mij op aan den uitgang van
het universiteitsgebouw, opdat ik niet
aam naar de restauratie zou
gaan. Doch hij verscheen niet met het
welbehaaglijk lachje op het ronde
aanschijn; iets weemoedigs lag hier
over verspreid. Ik vernam dat de Neu-
renberger directie hem afgeschreven
had, de schadevergoeding niet wilde
uitbetalen, enz.
Ik geloofde alles onvoorwaardelijk;
destijds geloofde ik wat iemand zei.
Heden geloof ik er niet meer dat van
en toch neemt de domste jongen mij
soms beet. Hoe dat eigenlijk toegaat,
is mijzelf een raadsel.
De artist had aan de trouwelooze di
rectie reisgeld en een voorschot ge
vraagd. Niets daarvan. Gulhartig
maakte hij me deelgenoot van zijne
verlegenheid; die zou slechts zeer tij
delijk zijn, totdat de agent, dien nij
dadelijk in den arm genomen had,
zorgd hebben. Nadere bekenden, dan
mij, bezat hij in Berlijn niet. Zijn
droevig loi ging mij ter harte; doch
een gunstige wending daaraan té ge
ven, vermocht ik niet en de Olympi
sche goden mochten mij gunstig ge
zind zijn, de Syrische Mammon was
mij minder genegen althans had
hiervan nog geen afdoende bewijzen
gegeven.
Ik beantwoordde intusschen de
openhartigheid van mijn kunstenaar,
liet hem het eenige goudstuk zien,
waarmee ik de laatste veertien dagen
van de maand moest zien rond te ko
men, maar tevens een aantal abonne
mentskaartjes voor de restauratie,
waarin wij ons bevonden. Deze mede-
deeling monterde den man wat op.
Pasmunt kon hij desnoods ontberen,
verklaarde hij, wanneer er slechts ge
zorgd werd voor zijn levensonder
houd. En die zorg liet hij, van stonde
af, op de vriendelijkste wijze aan mij
Ongelukkig ging mijn kaarLjesvoor-
ra&d spoediger ten einde, dan de lak-
sche theater-agent blijken gaf van ac
tiviteit, en ofschoon mijn vriend in
beginsel geen hooge eischen stelde
aan zijn levensonderhoud, leende hij
nu en dan eenige pasmunt, zoodat ik
bezorgd mij afvroeg, wat er van wor
den moest, wanneer de laatste zilver
ling zou zijn gevlogen voordat mijn
vriend een andere plaatsing zou ge
vonden hebben. Die vraag begon mij
te verontrusten. Ook mijn dischge-
noot soms? Het was zeer tactvol van
heip, dat hij daarvan niets liet be
speuren. Steeds was het met slille
bevrediging, da.t hij de punt van het
servet in zijin halsboord stak, om zijn
gewelfde borst tegen verontneïoigen-
den invloed van soep te beschermen.
Een jong medicus, die tot onze tafel
ronde behoorde en dra doorgrond had
hoe onze wederzijdsche verhouding
was, fluisterde zekeren middag mij in
liet oor:
Zeg, jij hebt een merkwaardigen
klap'ooper opgeduikeld!
Maar, fluisterde ik terug, ik kan
hem toch niet laten verhongeren!
Heb je dan verplichting aan hem?
Stil, was al wat ik verder zei.
De aankomende Aesculaap glim
lachte even en mompelde een citaat,
waarin zoo iets voorkwam van asinus.
Werkelijk waren kaartjes en geld
middelen uitgeput en nog bracht de
tooneelkunstenaar niet de blijmare:
Ik heb -een engagement! Wat te doen?
Hem verklaren: Nu zijn we allebei op
zwart zaad? Daarvoor was mijn hart
nog te goed. Liet ik hem aan zijn lot
over, wat moest er dan van hém wor
den? Nu, Ik bezat nog ergens een lie
ven bloedverwant aan den Spree-ce-
ver.
Tot hem begaf lk mij en de edelaar
dige schoot me eene som voor, groo-
ter dan ik gevraagd had. Ik behoefde
niet een schuldbekentenis op zegel te
teekenen, slechts een eenvoudig crat-
vansbewijs.
Ik zelf had het minste profijt van
dien tijdel ijken rij kdom; het voor
naamste doel kwam ten goede aan
den parasiet, die «1e onkiesche vraag
vermeed, hoe ik aan nieuwen n'ervus
rerum gekomen was.
Zoo leefden wij zoo streefden wij
ettelijke weken en het lang verbeide
engagement, van den kunstenaar kon
steeds „iederen dag worden ver
wacht".
Daar plotseling bliift hij voor de
op.rate maai van tafel 'weg, juist ais
«1e medicus het vnnrn.°nv«ti heeft op
gevat, mij in tegenwoordigheid van
den vriend een brochure aan te bieden
waarvan de inhoud een Latijnsche
dissertatie ,,De coinedonibus" (over
mede-eters) vormt, die ik zooals
de edele gever zich uitdrukt. .„tot
mijn nut en vermaak" eens lezen
moet. Zou hij juist zijn contract ioe
kenen, of ziek wezen? I-Iet moge zijn,
zooals het wil ik spoed mij naar
zijne woning, die ik nog nooit betre
den heb. Tk schel, nog eens. ruk aan
de bel eene oude matrone wordt
zichtbaar.
Wat is er?
Hier woont toch do heer D.?
En nu klinkt het op gillende toon:
Weg is hij, dieliet volgende
substantief was niet „saionfalng
lk stond perplex. Wie, Mauaiue?
Zij ziet, dat' mijne veroazing met
gehuicheld is en gaat voort: Heelt
hij u soms ook te pakken genomen.'
Mij is hij huur en huisboekje schuldig
gebleven van morgen het bed on
aangeroerd 's nachts er van door
gegaan een oude broek is alles,
wat hij heeft achtergelaten, die dikke
vent, die
Maar wie zegt u, dat hij niet te
rug komt?
Een papiertje, met potlood be
schreven, vond ik op tafel.
Ik sloop naar huis; nog met het ge
moedelijk voorkomen, den schulde-
loozen b ik van den verdwenen krulle
voor oogen, en kon maar nieL ge
looven, dat hij in staat zou zijn ge
weest Maar wacht, laat ik eens
onderzoek doen bij dien theater
agent.
De man monsterde mij. toen ik bin
nenkwam met 'n blik, die zooveel zeg
gen wou als: Hoogstens als figu
rant te gebruiken, ol kleine rellen
misschien. Ik verklaarde hem wat ik
wenschte.
Ah zoo! Hij bleef zitten, liet mij
staan en gaf mij tot bescheid, dat de
kerel werkelijk bij hem geweest was;
maar 't was niemendal geen reper
toire, als „de Azijnhandelaar", waar
mede hij wel eens in kleine nesten
was opgetreden er. genauig gaf hij
me een wenk, dat ik kon gaan.
Toen ik den volgenden middag den
medicus opbiechtte, wat mij was we
dervaren, grijnsde hij en kwetste mij
weder rnet een citaat, dat ten doel
had, mij te hoonen in mijn ongeluk.
Twee jaren waren verloopen. Een
uitgever trachtte in een langgevoelde
behoefte te voorzien door een nieuw
tijdschrift, droeg mij de redactie op
en ik ging op reis, om persoonlijk de
vereischte medewerkers uit te noodi-
gen. Zoo kwam ik ook in Stuttgart.
Het was reeds lente en lk wandelde
door de dreven, terwijl de portier vau
het Hotel Mnrquardt zich met mijn
handkoffer belast had. Na de lange
reis ga ik in het plantsoen zitten, ver
heug mij in het jonge groen, den
lachenden hemel wat is dat? Lijd
ik opeens aan hallucinatie? Welke
gestalte nadert daar in onverminder
den omvang, zooals zij van Ber
lijn mij in het geheugen gebleven is?
Jawel, geen twijfel meer. Het is de
dikke D.
Hij krijgt me in liet oog mijn ze
tel kraakt onder mij een vergenoegd
lachje omspeelt de volle lippen der
onschuldige physionomie; hij komt na
der en nader, hij strekt de niet-ge-
handschoende linkerhand en de rech
ter met den stok naar me uit en de
geheele houding zegt zooveel als:
Heb ik je daar weer, Orestes?
Neen, je zult me niet hebben, zoo
kookt het in mijn binnenste en ik
denk weer aan de leerzame brochure
en de leerrijke citaten van den medi
cus.
Dus blijf ik stokstijf zitten, beant
woord ijzig den gelukzaligen blik van
den verrukten Azijnhandelaar en
laat hem beginnen.
Wel, wel, ben jij daar, oude
vriend!
U vergist je zeker. Voor wien
houdt u mij?
Nou, je bent toch die
Hij noemt mijn naam.
Dien ken ik in het geheel niet,
merk ik kalm aan.
Och kom! Wat? Ben jij niet
Dien naam heb ik nooit gehoord.
Hij staal ontzet en wrijft zich de
oogéh.
Ik sta op.
Neem me niet kwalijk; maar ge
vergist u.
En met stommen groet marcheer ik
af, zonder meer om te kijken.
Een doffe, rochelende zucht drong
nog tot mij door.
Dit was ons wederzien, ons afscheid,
ons afscheid voor immer; want mijn
parasiet, mijn mede-eter. is mij niet
meer binnen den gezichtskring geko
men.
Of hij werkelijk geloofd heeft aan
een dubbelganger?
Door de Stenographic
Ongeveer vier weken zullen hét ge
weest zijn, da' zij samen correspon
deerden. De heele zaak was onschul
dig ingeleid. Hij had eene advertentie
in de courant geplaatst, waarin hij
iemand zocht, geschikt en genegen
om, ter oefening in de stenographic,
met hem in correspondentie te treden.
Zij, in'een vlaag van overmoed, was
daarop ingegaan en had als Paul
Mul'er hem geschreven: iedere week
minstens tweemaal een brief van vier
soms acht bladzijden.
Zij waren zoodoende tamelijk ver
trouwd met elkander geworden en
toen hij in zijn voorlaatstee brief
voorstelde, elkander te tutoyeeren,
was zij ook daarop ingegaan. En nu
opeens de dolle inval van dat mensch
om met zijn persoonlijk onbekenden
vriend in nadere betrekking te willen
komen 1
Zij nam nogmaals zijn laatsten brief
ter hand, Daar. stond het zwart op
wit in den, voor den oningewijde op
hiëroglyphen gelijkende, schrift:
..Dnnr het toch eigenlijk een gerin
ge afstand is, die ons scheidt, ware
het onzin niet eens met elkaar ken
nis te maken. Ik zal alzoo de vrijheid
nemen. Zondagmiddag tusschen 2 en
3 uur mij aan het welbekend adres
vosti te vervoegen; in de hoop dat
het je moge celegen komen, mij Ie
ontvangen! Allicht dat we een gezel
lig dagje met mekaar doorbrengen"
11a, lia, een gezellig dagje met
mekaar door-brengen.
Zoo ver was liet dan nu gekomen!
Zij had kunnen weenen. Wat zou
haar brave vader daarvan zeggen?
Wanneer zij maar één menscne.ijk
wezen lidd, aan wie zij haar hart
eens kon uitstorten; maar eene moe
der had zij niet meer en de oude huis
houdster er was niet aan te den
ken! De oude, hardlioorende vrouw
had óf haar riet verstaan, öf haar
niet begroejren; in elk geval, zij zou
zich* niet in haar neteligen toestand
kunnen verp'aatsen.
Och kom, het geval maar moedig
onder de oogen gezien! Haar vader
was omstreeks dien tijd meestal niet
thuis; anders in zijne kamer. Het kon
dus allicht buiten hem omgaan. Zij
zou er wel een mouw aan weten te
passen.
Zon<la.gmiddag. precies om 2 uur,
ging de kunstschilder Willy W. de
sloep van een deftig huis op in een
der mooie wijken van de stad; hij
wierp een onderzoekenden blik op de
naamplaat naasi de deur. Hij was te
recht. Muller stond er op te lezen.
Hier moest hij zijn.
Een druk op de electrische schel
hij wacht niemand verschijnt. We
der een druk, daarop een sieepende
tred, die de voordeur nadert.
Juffrouw Krans, de huishoudster,
doet open; niet. dan na door het
raampje een onderzoekenden blik te
hebben geworpen op den bezoeker.
Is mijnheer Muller even te spre
ken? vraagt .Willy, Paul Muller
bedoel ik.
Hier is geen Paul Muller; me
neer heet Karei.
Dat weet ik; maar ik bedoel niet
den ouden den jongen heer Mul'er.
Nou. jong is ie niet meer, me
neer Muller.
U verstaat mij verkeerd. Ik be
doel den jongen heer Muller den
stenograaf.
'n Graaf, zegt u. Neen, zoo
iemand woont hier niet dan moet
u zeker ergens anders wezen.
Ik bedoel geen Graaf, maar een
discipel van Stoize-Wéry! roept Wil
ly nu, meer en meer zijne stem uit
zettende, daar hij moet ervaren, dat
het oude mensch niet fijn van gehoor
is.
Maar trouwhartig geeft ze hem ten
antwoord:
Schreeuwt u maar zoo hard niet:
ik versta u best maar u is hier ver
keerd!
Radeloos stond Willy op de stoep.
Hoe moest hii 't aanlezaen om die
oude aan 'l verstand te brengen, wat
hij wilde.
En gedurende dit tooneellje zat He
len© op lieete kolen bij haar papa, die
nu juist eens niet was uitgegaan c-n
zich niet in zijne kamer had afgezon
derd, maar gezellig in de huiskamer
de courant zat te lezen.
Zij zelve had een boek opgenomen,
doch las niet.
Toen klokslag 2 uur de bol in bewe
ging gebracht werd. scheen het of de
electrische stroom ook door haar
heenging en toen zij in de gang de
stem van de oude juffrouw eu dan
weder een aangename, sonore man
nenstem vernam, steeg hare onrust
ten hoogste.
Ook de cade heer, die al eens van
zijne courant had opgezien, spitste de
ooren.
Met wien redekavelt ze daar nu?
Ik zal zelf eens gaaD zien.
Ja, de meid is uit en nu
Met deze woorden wilde hij zich op
heffen.
Helene echter drukte hem vriende
lijk, maar krachtig weer in zijn stoel.
Laat maar, papaatje, ik zal wel
even gaan, en als de wind is zij de
kamer uit.
Papa Muller schudt het hoofd. Wat
scheelt die meid vandaas? Zoo heef'
hij haar nog nooit gezien! Daar moet
t<vh iets achter sleken.
Langzaam richt hij zich op en gaat
de gang in, doch aarzelend blijft h
staan, als hij voor in de vestibule zijn
Helene in gespiek ziet met een jon
gen, knappen man.
Aanvankelijk wist ook Willy niet,
hoe hij het had.
Doch al spoedig werd het hem dul
del ijk.
Die vriend van hem. Paul Muller
met wien hij briefwisseling onder
hield, is alzoo geen vriend maar
bij nader inzien eene vriendin.
F.enigszins pijnlijk is het hem nu
in 't leven te hebben geroenen. Fe
met een vernieuwde buiging stamelt
hij:
Och, juffrouw, duid mijne vrij
moedigheid niet ten kwade. Het was
volstrekt mijn voornemen niet, op
eenigerwijze u onaangenaam te zijn
of me bij u in te dringen.
Zij sloeg de oogen neer en zei de
niets.
Had ik kunnen weten
Wat is er aan de hand hier? zoo
mengde nu de heer des hniz.es tame
lijk ruw zich in het gesprek aan o
voordeur.
In overhaaste bewoordingen ver
klaart Helene hem thans de toe
dracht der zaak. En een smeekende
blik schijnt hem vergiffenis te vra
gen voor hare onbezonnenheid.
Muler hoort \eibaasd toe. Slechts
een bestraffende blik treft zijne doch
ter; maar verder geen woord.
En zij kar. hare ooren niet geloo
ven, als hij Willy vriendelijk uitnoo-
digt, binnen te komen.
Weldra is men in het salon gezeten
en de gedwongen stemming maakt
van lieverlede plaats voor eene meer
opgewekte
Papa Muller, die de zaak meer en
meer van de humoristische zijde 1 lo
gon op te vatten, verzocht zelfs den
schilder, toen deze na een vrij lang
durige visite afscheid naai, zijn be
zoek eens te hervatten.
Met waar genoegen gaf Willy aan
deze invitatie gehoor; want zijn
vriend was als „vriendin" hem toch
nor aangenamer en nuntrekke'ijker.
Helene was niet alleen gezellig cn
innemend: evenzeer kon ze een mooi
meisje worden genoemd.
Veelvuldiger werden zijne bezoeken,
vertrouwelijker werden de beide
„vrienden" en zoo kon liet papa Mul
ler zoo heel erg niet verwonderen,
toen Willy zekeren dag Helene's hand
kwam vragen
Ilij mocht den jongen man zelf
gaarne lijden en zoo kwam het dat
bet jonge paar. na acht weken na
dere kennismaking, verloofd was.
.Vereenigd door de stenographic"
kon men hier zeggen en op de brui
loft werd een glas gc'edigd op deze
dorre, maar nuttige wetenschap.
OAMRUBRIFK.
H A A R LEMSr H F DAMH MB.
Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve
aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 31 Te'nnhoon 1543,
PROBLEEM No. 504,
van
J. D ij k s t r a.
Eerste Publicatie.
Zwart 3
-
Zwart. 15 Schijven op 6, 7, 9, 12, 13, 14, 15, 17, 18, 22, 23, 24, 28, 29 en 31.
Wit. 15 Schijven op 20, 25, 26, 33, 34, 37 38, 39, 40, 41. 42, 44, 46, 47 en 49.
PROBLEEM No. 505,
sft Ét
4.
39—33
12-18
5.
37-31'
7-12
6.
31—26!
14-20
7.
26: 17
11:31
8.
36 27
20—25
9.
44-39
25 34
10.
40-20
15 24
Zwart. 7 Schijven op 1, 6, 9, 11, 16, 38. 39 en 2 dammen op 29 en 30.
Wit. 7 Schijven op 12, 21, 27, 28, 31, 41, 46 eu 2 dammen op 5 en 1(1.
Oplossingen van beide problemen
worden gaarne ingewacht aan boven
genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 21
deze-.
ERRATUM.
In probleem No. 502 (zie vorige ru
briek) staat een zwarte schijf op veld
6, deze moet op 7 staan.
Oplossing van, probleem No. 500.
van den auteurWit 39—33, 33—28,
36 47, 47-41, 40—34, 25 5!
Oplossing van probleem No. 501,
van den auteur Wit 42—38, 3S—27,
48—43, 45—50, 50 35
Goede oplossingen gewerden ons
van de heeren R. Bouw, M. ten Brink,
J. Jacobson Azn., W. J. A. Matla, J.
Siegerist, T. C. N.
DAMCURSUS.
Na de behanueling der diverse ope
ningen werd het verzoek tot ons go-
richt, ook een en ander omtrent de
gewijzigde centrum-opening te mel
den. Het is ons aangenaam, daaraan
gevolg te kunnen geven en heden met
de behandeling daarvan een aanvang
te kunnen maken.
De korte centrum-opening werd en
wordt tot heden steeds gespeeld als
volgt
1. 33—28 18-23
2. 31—27 20—24
3. 24—30 17—21
De lieer C. II. Broekkamp kwam in
het jaar 1909 tot de conclusie, dat het
spelen van 4034 als 9e zot inplaats
van 44—39, d e zet is. in -vervolg op
20—25 van zwart, wanneer bij diens
korten vleugel de bekende af ruiling
heeft plaats gehad. Om nu dit vrij
willig zich laten insluiten, hetgeen in
het serieuse spel nog niet is toege
past te verijdelen, blijft bij correct
spel voor zwart maar één goede zet
over, te weten 1420, inplaats van
712 als 5e zet.
De opeuing zou dus gewijzigd moe
ten w orden als volgt
1. 33-28 18—23
2. 31—27 20-24
3. 34-30 17-21
4. 39-33 12—18
5. 37-31 14-201
G. 31-26! 20-25
7. 26 17 1131
8. 36 27 25 34
9. 40 20 15 24
10. 44—39 7-121
waarmede ontwikkeld is de
GEWIJZIGDE CENTRUM-
OPENING.
Wetende dat zii. die gewoon *iin