BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
ÖROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERU ZUIDER BUfTENSPAARNE 6.
Ilo /»«rg»ng
ZATERDAG 22 NOVEMBER 1918.
No 9334
DE ZATERDAGAVOND
HMRLE5.Ï3 BAG3LAD KOÖT
f 1.20 PER 8 E1AANDEN
OF iO CENT PER WEEK.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZMK
AaYERTBfflËN OOELTREPFENB.
ONZE ANNONCES
WOSCS4 OPOtMEM*
Het Rijke Natuurleven
WAT NU EN DAN AANSPOELT
AAN ONS STRAND.
Voor hen, voor wie liet mooie zee
strand een plaats is, waar men zich
een veelbeleekenend deel der „groote
wereld" kan voelen, voor hen, die de
zco en het strand beminnen om de
meuschen en die haar eeuwig rollen
de golven, haar machtige stem en
haar merkwaardige flora en fauna
op den koop too nemen, levert de zee
nu weinig merkwaardigs meer op.
Maar de natuurvriend geniet het
meest, uls de strandstoelen zijn ver
dwenen, de badkoetsjes mistroostig
slaan te verkwijnen.
Dan is het strand meer dan In den
zomer, zijn studieterrein en van de
vondsten in het najaar geniet hij nog
in den barren wintertijd.
Heel dikwijls spoelen de merkwaar
dige zeenaalden aan. Ze hebben iets
van verdroogde alen, maar hij, die
zo wal. nauwkeuriger bekijkt, merkt
aan liet gepantserde lichaam al heel
gauw, dat hij met een ander dier
heeft te doen en ook de bek sluit wel
dra allen twijfel uit.
Jaren kunnen we deze mummies be
waren en door den zonderlingen
bouw blijven het merkwaardigheden,
maar veel meer zijn ze dit bij hun
leven.
Als familieleden van het zeepaard
je, waarover straks het een en ander
leven de zeenaalden het liefst te mid
den van het dichte zeewier.
Weinig houden ze er van, zich
te maken met het onophoudelijk ge-
jaag achter de prooi aan en tocli eten
ze bij voorkeur dierlijk voedsel.
Zooals wij do rook door de pijp
zuigen, door eerst een luchtledige
ruimte in de steel te doen ontstaan,
zoo zuigt de zeenaald zijn voedsel
ualir binnen.
De bek, die lang is, als die van de
geep, 'welke- vooral in Zeeland veel
wordt gegeten, kan niet worden ge
opend zooals bij deze laatste viscb.
Do mondopening is uitgegroeid tot
een kraakbeenachtig pijpje, enkele
c,M. lang en hierdoor worden jonge
•Visachcn, kleine garnalen ca anueie
wierbewoners naar binnen gezogen.
Het merkwaardigst zijn de zeenaal-
ilen in'den voorzomer.
Als de stekeltjes hun nestje bou
wen en mannetjes de wijfjes in dit
planten weefsel jagen, paren ook de
gepantserde zeen aaiden.
Maar de eieren worden niet toe
vertrouwd aan liet wier of aan den
zeebodem.
In een smalte groef aan do buik-
zijüe van hei, mannetje legt hel wijfje
de kleine bolletjes. Een rechtvaardige
verdeeltng van arbeid. Zij nepmt de
moeite, om de eieren te leggen, hij
mug ze meedragen en verzorgen en
als een buideldier onder de vis-
Bctien, met dit verschil, dat daar de
wijfjes beide functies hebben te ver
vullen, pr-oduceeren en verzorgen,
leeft onze zeeuaald in Mei tusschen
de wierdraden en wacht de geboorte
van zijn nakomelingen af.
Men beweert zelfs, dat de miniatuur-
naaldjes, na hun eerste zwemoefenin-
gen onmiddellijk het veilige schuil
plaatsje weer opzoeken.
Veel sierlijker dan de zeenaalden,
maar alleen merkwaardiger door den
vorm, zijn de zeepaardjes.
Als we die in het aquarium van Ar-
tis zien, begrijpen we meer dan uit
gedroogde exemplaren, dat de kun
stenaars ze vaak als motief gebrui
ken.
Onmiddellijk valt de rusteloos be
wegende rugvin op, die even sierlijk-
golft, als de staart om een planten
stengel is geslagen en het spitse kop
je met de scherpe oogjes schuin voor
uit steekt, als wanneer het diertje met
bewonderenswaardige stabiliteit,
rechtop door het water roeit.
Veel mooier dan bij de zeenaalden
treden de kraakbeenachtigo schilden
op als beschuttingsmiddel.
Die van den rug en den kop zijn
tot gekromde stekels uitgegroeid.
Deze doen aan kortgeknipte manen
denken en do kop doet het zijne, tn
den naam zeepaardje te wettigen.
Ook deze diereu verzorgen hun eie
ren en jongen op de wijze der zee-
naalden.
Jammer, dat slechts een enkel ver
dwaald dier hier nu eu dan belandt..
Veel liever wonen ze in de Middel-
landsche zee, al worden z© dan tot de
Zuidkust van Engeland aangetrof
fen.
Bij ons zoeken naar zeenaalden
treffen we altijd de zeepokken aan.
Op heel wat schelpen komen ze
voor, heel wat aangespoelde stukken
hout zijn er mee bezet. Ze zijn kleine
pyramiden; die door de verschillende
schelpdieren worden rondgedragen,
maar die met deze dieren ook vaak
door den mossel- of oestervisscher
worden bemachtigd, zonder dat men
ze als buit meetelt. Men ziet ze zelfs
liever niet, omdat de schelpen dan
gaver zijn.
Zoo onooglijk als de zeepokkeu er
uit zien, zoo merkwaardig is hun
ontwikkeling.
Eerst mogen ze vrij rondzwemmen
in het zeewater. Als kleine larve
hebben ze een eigen beweging, maar
weldra zetten ze zich ergens neer en
do cementklier zorgt voor een stevige
basis.
Groot is het uithoudings- en aan
passingsvermogen dezer zonderlinge
dieren. Heel lang kunnen ze buiten
water leven, dagen achtereen kunnen
ze op het strand liggen en als het
daar niet al te heet is en de vloed hen
liespoclt, monteren ze weer op. Dit
vindt vooral zijn oorzaak in het ver
mogen, om de schelpjes hermetisch te
sluiten.
De zeepokken leven van microsco
pisch kleine diertjes. Zij Bemachtigen
deze door middel van een groot aan
tal haarfijne pootjes, die naar buiten
komen, als de dieren zich rustig voe
len. In een zoutw at er-aquarium is
deze wijze van voedsel opnemen heel
duidelijk na ie gaan.
Als men een paar versche mosselen,
waarop wat zeepokken zijn vastge
hecht, in een bak met zout water legt,
krijgt men liêeJ gemakkelijk do gele-
do pootjes te zien.
H. PEUSENS.
Rubriek voor Vrouwen
VOORWAARDEN VOOR EEN GE
LUKKIG HUWELIJK, -
liet moot. het ideaal van elk jong
meisje wezen, een man te huwen, die
boven haar staal; iemand op Vvien zij
vertrouwen mag, rlie haar een zede-
lijken steun kan geven. Men heeft
wel eens gezegd, dat het geluk van
een mensch afhangt van zijn humeur;
en waarlijk; dit is wel een der eerste
voorwaarden voor een gelukkig hu
welijk. Na zedeloosheid, drankzucht,
spelzucht en dergelijke grove over
tredingen, beslaat er geen g-rooter
verwoester van het huiselijk geluk,
dan een slecht humeur. En oneindig
is een vrouw te beklagen, die zich
zelve voor haar heele leven geketend
heeft aan een man met een slecht
humeur.
Een eerste voorwaarde om geluk
kig te zijn in het huwelijk is met een
gentleman" d. i. een beschaafd man
te trouwen; met iemand, die edelmoe
dig ©n onzelfzuchtig is en wien het
welzijn van anderen evenzeer ter har
te ga-al als het zijne. Een man, die
"een buffel is voor zijn zusters, onbe
leefd voor zijn moeder, en die het ge
voel van dienstboden of van arme
familieleden niet weet te sparen; zóó
iemand verdient niet anders dan een
besliste afwijzing te ontvangen, bij
een huwelijksaanzoek.
Schoonheid is ook absoluut geen
voorwaarde! Want hoewel wij ons
onwillekeurig laten innemen door een
fraai uiterlijk, en hoewel schoonheid
waarlijk niet te versmaden is, al was
hei slechts omdat men er dikwijls een
waarborg in vindt voor een goede
gezondheid, toch mag men een jong
meisje bij het doen van de keuze van
een echtgenoot wel ernstig toeroepen:
Hecht aan het gelaat, aan de gestal
te, aan het geheele uiterlijk voorko
men, niet meer waarde, dan aan den
innerlijken mensch; want daarvan
hangt toch uw geluk ol uw ongeluk
af.
Met een leugenaar, of een drank
zuchtige, zal niemand verlangen,
twintig a dertig jaar samen te wo
nen. Een man, die lui is, belooft wei
nig goeds eu zal de welvaart der zij
nen zeker niet bevorderen; evenmin
als iemand, wien het ontbreekt aan
weerstandsvermogen; d. w. z. die niet
in staat is, aan moeilijkheden het
hoofd te bieden.
Neem U in acht voor den zelfzuch-
tigen mensch: al mag hij in de witte
broodsweken zichzelven voor een kor
ten tijd niet op den voorgrond plaat
sen, zoodra de moeilijkheden des le
vens zich doen gevoelen, zal hij weer
de oude worden. Vergeet niet, dat
een man de kiem van allerlei ondeug
den in zich kan omdragen en dat hij
zich toch zeer goed kan voordoen
een schoon innemend voorbomen kan
hebben, keurig gekleed gaan en
mooie, lieve, en aangename dingen
kan zeggen.
Het bezit van een goede gezondheid
is een voornaam punt, dat bij Jo
keus van een echtgenoot niet uit het
oog dient verloren te worden,
zondheïd iornt na degelijkheid
karakter een eerste plaats toe op üe
lijst van 's levens zegeningen. Hij is
meer waard dan fortuin. Menigeen
heeft een vermogen opgeofferd in
nuttelooze pogingen, om een verloren
gezondheid terug te krijgen.
Sommige kwalen zijn erfelijk en het
is onverantwoordelijk met iemand te
trouwen van wien men weet, dat hij
aan zulk een kwaal lijdt. Daardoor
brengt men slechts een bezoeking op
liet volgend geslacht over. Hoeveel
kinderen zijn steeds een ongeluk voor
ziehzelve en een last voor hun ouders
en voor de maatschappij; en dat ten
gevolge van zulk een onvergeeflijke
onvoorzichtigheid!
Wat den gunsligsten leeftijd voor
den aanstaanden echtgenoot betreft,
hiervoor kan men moeilijk een be
paalden regel vaststellen; daar dit
veel van den persoon jn kwestie af
hangt: de een is op vijf-en-twintigja
rigen leeftijd meer geschikt, de zor
gen en verantwoordelijkheden van
huishouden op zich te nemen, dan een
ander, die vijf-en-dertig jaar oud is.
Het is niet waarschijnlijk, dat een
jong meisje haar zinnen op een ou
den man zal zetten. Maar toch doet
men ook niet goed, een echtgenoot te
kiezen, die jonger is. In ieder geval
moet een man de jaren des onder
scheids bereikt hebben, zal hij een'
goede vrouw naar waarde kunnen
schatten.
Wanneer een jong meisje door een
verstandige moeder gevormd is tot
een goede, zuinige huishoudster, die
de waarde van het geld kent, dan mag
men dit als een groot voordeel le-
sehouwen. Maar dit is niet voldoende.
Iemand die een huishouden wil op
richten, moet eenig vermogen bezit
ten of zékere "middelen van bestaan
hebben, want hét gaat niet aan, een
nieuw bestaan te beginnen, zonder
iets te hebben, om te leven. Het ligt
ook volstrekt niet in onze bedoeling
een huwelijk ter wille van
wereldsche voordeelen aan le
raden; integendeel, het is on
ze vaste overtuiging, dat men een
groot kwaad pleegt., door iemand,
voor wien men liefde, noch genegen
heid, noch achting gevoelt, te trou
wen om zijn geld, of om zijn positie.
Het is immers geen plicht om te
trouwen, maar wèl plicht, om zijn
hart niet aan den eersten den besten
weg te schenken, gelijk een afgedra
gen kleed.
In ieder geval strijdt het tegen ie-
deren plicht, om geluk te koopen, ten
koste van eer; het is eervoller, onge
huwd te blijven, dan met een leugen
in het hart een echtverbintenis lo
sluiten.
MARIE VAN AMSTEL.
Kenyon, de veroordeelde
(Naar het Engelsch).
Op de binnenplaats van de gevan
genis lag een dikke laag sneeuw, die
opwoei tegen de granieten muren,
toen de hoofdbewaarder het kantoor
van den directeur der gevangenis uit
kwam. Met gebogen boofd en de cilpe
stijf om zich heen getrokken liep hij
reent uoor ue üciuge uuieu naar do
ueur van de smederij.
Toen hij haar Lpcuue kwam hem
een helroode gloed, omgeven door
zwavo rookwolaen, tegemoet. Daar
binnen was het een hevig geweld vaij.
zware hamers. Eenigc gevangenen
waren hij üe smidsvuren druk bezig,
eu vonkenregens spatien rond als do
voorhamers up net roodgloeiende 1110
mul neerkwamen.
Tegenover ue ueur was een verhoo
ging, waarop een bewaarder, de ecni-
ge vertegenwoordiger van het gezag
hier, stond, behalve de baas. die even
als de gevangenen druk bezig was.
Wyatt liep direct naar den bewaar
der toe.
Gaunter, de wind heeft den keu-
kensclioorsteen in het huis van Dr.
Inglis omgewaaid en de warmwater-
buizen zijn kapot. De directeur zegt,
dat het dadelijk gerepareerd moet
worden. Kan je twee loodgieters zen
den
Ik bon slecht voorzien van lood
gieters, antwoordde Counter.
Ward ligt op bed, hij is ziek. Alleen
Farrant.
Je vergeet Kenyou, zei na
Gates, do smidsbaas, terwijl hij na-
derhij kwam.
O ja, die kerel die pas van Port
land gekomen is. Ja, hij kaa 't doen.
Je kunt hem nemen.
Wyatt maakte een onbeteekeneud
gebaar met zijn rechterhand. Een
van die gebaren, die bij cipiers in ge
bruik zijn, en dat de bedoeling had
om te vragen of Kenyon te vertrou
wen was.
Caunter knikte.
Daar behoef je niet bang voor te
zijn, zei hij fluisterend. Er is
geen ander zoo gemakkelijk te leiden.
Hij moet alleen nog een jaar zitten,
en men zegt dat hem een vermogen
wacht, als hij er uitkomt.
Farrant was grof gebouwd met een
dik hoofd een zeer ordinair type van
een man. Kenyon zag er geheel an
ders uil. Hij was groot, mooi ge
bouwd en bijna knap van gelaat. Als
zijn kin wat flinker gevormd was ge
weest eu zijn oogen wat verder van
olkaar hadden gestaan, zou hij wer
kelijk een heel knap man geweest
zijn
Beiden hadden Iron gevangenispak-
je aan, en ieder droeg zijn gereed
schap in een zak over den schouder.
De kleine verandering in de wan
hopige eentonigheid van het gevan
genisleven wordt door lederen veroor
deelde met vreugde begroet, en of
schoon de noordooster hen fel in het
gezicht sloeg, terwijl zij naar de uit
gangspoort liepen, klaagden de ge
vangenen geen van beiden.
Dr. Inglis was de jongste van de
twee gevangenisdoctoren, en zijn
huis stond niet vlak bij do gevange
nis, maar was een paar honderd me
ter verder den weg op gebouwd.
Wyatt nam zijn menschen mee
naar de achterdeur. Het pad daar
heen was bodekt met gebroken klin
kers en dakpannen, en eenige metse
laars waren daar al bezig de verwoes
ting te herstellen. De bewaarder, die
daarbij toezicirt hield, begroette
Wyatt.
Geen aangename karwei bij zulk
weer, zei hij. Jelui zijn boter af
daarbinnen.
Een-dienstbode liet hen in de keu
ken, die tegen den achterkant vau
liet huis aan was gebouwd. De keu
ken stond vol rook en de vloer was
.met puin .bedekt. Water dat uit een
gebarsten buis siepelde, had de vloer
tegels ondergezet.
Een ruouio boel is het hier,
Wyatt, zei een groot©, jonge man
met een aangenaam gelaat, die treu
rig naar de verwoesting stond te kij
ken. Het spijt mij, dat ik bij dit
weer uw hulp moest inroepen.
1-Iet is erger voor u dan voor
ons, mijnheer, antwoordde Wyatt
vriendelijk. (Dr. Inglis was bij alle
men so he n in de gevangenis zeer po
pulair). Maar mank u niet bezorgd.
Voor den nacht zullen wij maken, dat
alles weer in orde is.
Op het eerste geluid van de stem
van Inglis had Kenyon verschrikt op
gekeken, en begon zich snel omkee-
rend de verwoesting nauwkeurig in
oogepschouw te nemen.
Hij liet voortdurend alleen zijn rug
zien totdat Inglis na nog een paar
woorden niet den bewaarder gewis
seld te hebben, de keuken verliet.
Wyatt had den schrik van Kenyon
niet opgemerkt, maar hij was niet
ontsnapt aan de scherpe oogen van
zijn medegevangene, Farrant. De
laatste echter was veel te slim om
daarover een opmerking te maken.
Hij wachtte tot Kenyon zou spreken.
Hij -werd daarin niei teleurgesteld.
Toen hun hoofden een oogenblik
later dicht bij elkaar over het soldec-
ren van oen gebroken buis gebogen
waren, zei Kenyon fluisterend:
.Hoe lang is die dokter al in
Moorlands geweest?
Omstreeks een Jaar, denk ik,
antwoordde Farrant.
Wat voor een man is hij?
Een best soort, klonk het ant
woord. Ik wou wel dat wij hem in de
plaats van den ouden Carbelt hadden.
Ilij zal diens plaats zeker wel
gauw innemeD, merkte Kenyon on
verschillig op. Dr. Carbett wordt oud,
Hij zal er wel gauw mee ophouden,
Maar Inglis zal hem niet opvol
gen. Waarschijnlijker zullen zij weer
een ander boven liem aanstellen. Tn-
glis zal hier zeker nog wel vijf jaar
moeten blijven, voordat hij gepromo
veerd wordt.
Wel, hij zou het slechter kunnen
hebben, zei Kenyon.
Dat zou hij zeker als hij een
landlooper of een leeglooper was,
antwoordde Farrant sarcastisch.
Maar wat beteekent een paar
duizend gulden in het jaar voor ie
mand die is opgevoed als een heer
eii een vrouw en drie kinderen heeft?
Je schijnt heel wat van hem te
weten? zei Kenyon op scherpen toon.
Ik weet wat iedereen hier weet,
die hier langer dan een week is, ant
woordde Farrant.
Kenyon bukte en raapte een sol-
deerijzer op.
Wat weet je nog meer? vcroeg
hij op gemaakt onverschilligen toon.
Ik weet dat Inglis geld dacht te
erven van een of anderen rijken ke
rel in zijn familie. En do oude vent
stierf en liet alles aan iemand an
ders na.
Kom Farrant, niet zooveel pra
ten. Ga voort met je werk. Wij behoe
ven hier niet den geheelen dag te blij-
ven.
Farrant grinnikte alleen maar. Hij
wist wel, dat de berisping niet zoo
ernstig bedoeld was.
Ik vrees, dat wij hier den gehee
len nacht zullen moeten blijven, mijn
heer, als deze storm zoo voort gaat,
antwoordde hij.
De bewaarder keek uit het venster.
De sneeuw lag dikker dan ooit. Zij
stoof voorbij als een stofwolk. En de
wind huilde mot zoo'n kracht, als
men maar zelden hoort.
Ik heb medelijden met die arme
kerels buiten, fluisterde Farrant tot
Kenyon.
Terwijl bij sprak ging de achter
deur open en keek de bewaarder, die
daarbuiten het opzicht had, naar
binnen. Hij was van hel hoofd tot de
voeten bedekt met sneeuw, die als een
wit masker om hem heen gevroren
was.
Wyatt, zei hij schor, tfij kunnen
daarbuiten niet voortgaan. Zeg aan
den dokter, dat het niet veilig is. Wij
komen terug zoodra het eeu beetje
beter is. maar nu kunnen wij niets
meer doen.
Ik zal het hem zeggen, antwoord
de Wyatt. De ander ging weg en dooi
den wind sloeg de deur met een slag
dicht.
Bijna onmiddellijk daarop klonk-
een ander geluid, dat vlak van boven
kwam. De bewaarder en de twee ver
oordeelden keken naar boven.
Pas op! schreeuwde Wyatt-.
Het dak komt naar beneden.
Hij stoof naar de binnendeur. Toen
hij die bereikte kwam er een of an
dere zware vracht het bleek de
hoofdschoorsteen te zijn met een
donderend geraas op het dak neer, de
geheele zoldering stortte in elkaar en
kwam in een groote massa gebroken
bal-ken, latten, puin, pannen enz.
naar beneden.
Een schrille kreet van pijn k.'onk
boven dit alles uit-, toen zag men
niets dan stof waarover de sneeuw
storm heenstreek.
Dr. Inglis kwam angstig aange
sneld.
Waar zijn de rnenschen? hijgde
hij.
Daaronder, mijnheer, zei Wyatt
die zenuwachtig met zijn handen tus
schen het puin begon te graven.
Inglis volgde zijn voorbeeld en
Carndon, de andere bewaarder kwam
met zijn mannen terug.
Daar werd een zwakke stem van tus
schen de ruiue hoorbaar, en zij von
den Farrant inééngedoken op den
vloer. Een balk, die den schoorsteen
opving, had hem liet leven gered. Zijn
linkerarm was gebroken, maar overi
gens was hij niet gekwetst.
Waar is Kenyon? vroeg Wyatt
hem, terwijl zij hem van onder de
puinhoopen wegtrokken.
Hij stond achter mij, antwoordde
Farrant schor.
Hier is hij! Ik zie zijn voet! riep
een der gevangeneri.Til dien balk eens
op. Bill!
Een kreet ontsnapte aan aller mond.
toen zij den balk opgetild hadden.Zijn
gelaat was doodsbleek, zijn oogen ge
sloten, en zijn dik haar zat vol bloed,
dat uit een g-roote wond achter aan
zijn hoofd gutste.
Breng hem bij mij in huis! beval
Inglis. Breng Farrant maar naar de
gevangenis terug Ik zal voor dezen
zorgen.
Mary (dit tot zijn vrouw, die
haastig kwam aangesneld) haal
warm water en de instrumenten uit
mijn slaapkamer! Vlug, alsjeblieft,
lievel
Terwijl zijn vrouw wegliep om te ge
hoorzamen, keerde Inglis zich om ten
einde den gekwetste te onderzoeken,
en zag nu voor liet eerst Kenyon vol
in hei gelaat. Hij hief zijn handen op
en wankelde achteruit alsof hij plot
seling niet wel werd.
Pliil Kenyon! Goede hemel, hetns
onmogelijk!
Een oogenblik bleef hij doodstil
naar den man staan kijken. Alle kleur
was uit zijn gelaat verdwenen, en zijn
adem kwani sissend van tusschen zijn
opeengeklemde tanden.
-Harry, wat is er? Wat scheelt je
toch?
Hij keerde zich om. Zijn vrouw was
met een kom water en een spons in
de handen en met een doos met instru
menten .onder den arm weer in de ka
mer gekomen.
Het ts Phil, Mary Phil Ke
nyon!
Een blik vol afschuw verscheen een
oogenblik op het gelaat vau Mary
Inglis.
Pliil arme Phil! Hoe vreeslijk!
Maar man, verlies geen tijd meer. Red
hem als je kunt!
Mary Inglis was vóór haar trouwen
verpleegster geweest- Haar kalmte
deed haar echtgenoot bedaren, en zijn
lange, bekwame vingers waren vast
als altijd toen zij het hevig gewonde
hoofd van Kenyon onderzochten.
Na een minuut keek hij op.
Ik moet dadelijk opereereu, zef
hij bedaard. Het is de eenige kans nog
om hem le redden.
Beweeg ju niet! Lig nu doodstil!
Je wordt beter.
Voor Kenyon was het of de zachte
stem van Mary van mijlen ver kwam.
Waai- ben ik? vroeg hij op schor
fluisterenden toon.
In ons huis, Philip dat van
Harry en mij.
Kenyon gaf geen antwoord. Hij sloot
zijn oogen en rurs. Inglis dacht dat hij
in slaap gevallen \vas.
Nu kwam Inglis zachtjes de kamer
binnen.
Hoe gaat het met hem? fluisterde
hij.
Hij is tot bewustzijn gekomen,
Harry. Hij vroag waar hij was.
Dat is goed! Hoor eens, vrouwtje,
nu go jij wat liggen.
Best, Harry. Maar zeg mij eerst,
of je denkt dat hij er door zul komen?
O. ja! Dat zal hij nu zeker! zei
Inglis met iets bitters in zijn stem.
Het doet mij pleïzier, dat je nog
bijtijds was, zei ze op zachten toon.
Jou niet?
Ik doe er mijn best voor. lieve.
Maar onwillekeurig moet ik er toch
aan d< nken, wat dat geld voor jou, mij
en de kinderen geweest zou zijn.
Maar alles wet beschouwd, is het
geld toch nooit van ons gewe.est. Har
ry. Je oom Oliver had volkomen het
recht het na te laten aan wien li ij wou.
Dat weet ik, Mary, autwoordde
Inglis. Misschien zou ik het mij ook
niet zoo sterk aangetrokken hebben
als hij er nic-t altijd over gesproken
had alsof ik zijn erfgenaam was.
I-Iet is maar het beste daar nief
meer aan te denken, zei Mary InglH
dapper.-Laten wij hopen dat het gekl
den armen Phil gelegenheid zal gp.ve/i
het rechte pad te bewandelen als hij
weer uil de gevangenis komt.
Eenmaal aan de beterende hand,
ging Kenyon snel vooruit. Hij was al
tijd geweest, wat men een goed gevan
gene noemt. èn dit ên het feit dat hij
een ongeluk in gevangenisdienst had
bekomen, brachten bet hunne er
toe bij om hem extra kwijtschelding
van straf le geven. Eens op een da-g 'ui
de volgende maand Februari, vertel
de Inglis zijn vrouw, dot Kenyon zijn
haar en baard liet groeien omdat hij
weldra ontslagen zou worden.
Het is een vreemde vent, ging In
glis met een bijna treurigen glimlach
voort. Hij heeft er mij nooit met een
woord van gesproken, dat hij dank
baar was, voor de moeite die wij ons
voor hem gaveu. -
Toch geloof ik, dat hij wel dank
baar is. zei Mary Inglis beslist.
Maar de dag kwam waarop Kenyon
vrij gelaten werd, en de man ging
he.en zonder een woord van dank aan
zijn neef en nicht voor al hun zorgen.
Den volgenden morgen ging Inglis
voor bel ontbijt naar de gevangenis.
Terwijl hii weg was kwam de post mei
een langwerpigen brief, die pi- zeer
officieel uitzag en geadresseerd was
aan mrs. Inglis rnet een hand, die zJi
niet kende.
Daarin zat een brief en een perka
menten document.
In den brief stond het volgende:
Mary. Ingesloten zit het echte
testament van oom Oliver, dat hij tien
jaar geleden maakte. Daarin wordt
alles aan Harry vermaakt. Het an
dere, van twee jaar later gedateerd,
was vervalscht. Zonder dat ik het je
vertel, zul je begrijpen, wiens werk
dat was. Mary, ik schaam mij. Jouw
woorden tegen Harry op den dag, toen
je dacht dat ik sliep maakten mij be
schaamd dat, en het feit dat Harry
mij beter maakte toen er voor hei,» al
les te winnen was bij mijn dood. Ver
te! hem dat. wil je? Vertel hem ook,
dat ik za! trachten zijn voorbee'-i te
voleen om in het vervolg eerlijk le
leven.
Het. epistel eindigde plotseling zon
der onderteekenimr of adres, en Mary
zat er nog on te storen, toen baar
echtgenoot binnenkwam.
Ik zei je wel, dat hij niet ondank
baar was, Harry. zei ze met een uein-
zenden glimlach. Misschien zul je mij
nu een volgenden keer gelooven.
Een boekenmensch.
De winterhemel zag al precies zoo
onvriendelijk en grauw als gisteren
en eergisteren en het berenvel voor
de schrijftafel was al niet bruiner en
ruiger dan anders. Toch vestigde Dr.
Paul Fanger zijn blik eerst op deu
winterhemel, daarna op bet bereuvel,
en ten slotte op den thermometer, bui
ten aan het- vensterkozijn. Daar bui
ten vroor bet steen en been.
In gedachten verzouten, streek hij
over zijn vollen baard. Niet ouder
dan 33 jaar was hij en een knap man
met een gunstig voorkomen al be
kommerde hij er zich weinig om.
Anna Seniorriep Dr. Fangei
met krachtige stem. eu ongeduldig
streek hij nu door zijn haardos, waar-
in hij reeds tijdens den studententijd
zonder erbarmen placht te woelen.
De kamerdeur werd geopend, eu nog
allüd naar buiten ziende, hexameter-