BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD ÖROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERU ZUIDER BUfTENSPAARNE 6. Ilo /»«rg»ng ZATERDAG 22 NOVEMBER 1918. No 9334 DE ZATERDAGAVOND HMRLE5.Ï3 BAG3LAD KOÖT f 1.20 PER 8 E1AANDEN OF iO CENT PER WEEK. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZMK AaYERTBfflËN OOELTREPFENB. ONZE ANNONCES WOSCS4 OPOtMEM* Het Rijke Natuurleven WAT NU EN DAN AANSPOELT AAN ONS STRAND. Voor hen, voor wie liet mooie zee strand een plaats is, waar men zich een veelbeleekenend deel der „groote wereld" kan voelen, voor hen, die de zco en het strand beminnen om de meuschen en die haar eeuwig rollen de golven, haar machtige stem en haar merkwaardige flora en fauna op den koop too nemen, levert de zee nu weinig merkwaardigs meer op. Maar de natuurvriend geniet het meest, uls de strandstoelen zijn ver dwenen, de badkoetsjes mistroostig slaan te verkwijnen. Dan is het strand meer dan In den zomer, zijn studieterrein en van de vondsten in het najaar geniet hij nog in den barren wintertijd. Heel dikwijls spoelen de merkwaar dige zeenaalden aan. Ze hebben iets van verdroogde alen, maar hij, die zo wal. nauwkeuriger bekijkt, merkt aan liet gepantserde lichaam al heel gauw, dat hij met een ander dier heeft te doen en ook de bek sluit wel dra allen twijfel uit. Jaren kunnen we deze mummies be waren en door den zonderlingen bouw blijven het merkwaardigheden, maar veel meer zijn ze dit bij hun leven. Als familieleden van het zeepaard je, waarover straks het een en ander leven de zeenaalden het liefst te mid den van het dichte zeewier. Weinig houden ze er van, zich te maken met het onophoudelijk ge- jaag achter de prooi aan en tocli eten ze bij voorkeur dierlijk voedsel. Zooals wij do rook door de pijp zuigen, door eerst een luchtledige ruimte in de steel te doen ontstaan, zoo zuigt de zeenaald zijn voedsel ualir binnen. De bek, die lang is, als die van de geep, 'welke- vooral in Zeeland veel wordt gegeten, kan niet worden ge opend zooals bij deze laatste viscb. Do mondopening is uitgegroeid tot een kraakbeenachtig pijpje, enkele c,M. lang en hierdoor worden jonge •Visachcn, kleine garnalen ca anueie wierbewoners naar binnen gezogen. Het merkwaardigst zijn de zeenaal- ilen in'den voorzomer. Als de stekeltjes hun nestje bou wen en mannetjes de wijfjes in dit planten weefsel jagen, paren ook de gepantserde zeen aaiden. Maar de eieren worden niet toe vertrouwd aan liet wier of aan den zeebodem. In een smalte groef aan do buik- zijüe van hei, mannetje legt hel wijfje de kleine bolletjes. Een rechtvaardige verdeeltng van arbeid. Zij nepmt de moeite, om de eieren te leggen, hij mug ze meedragen en verzorgen en als een buideldier onder de vis- Bctien, met dit verschil, dat daar de wijfjes beide functies hebben te ver vullen, pr-oduceeren en verzorgen, leeft onze zeeuaald in Mei tusschen de wierdraden en wacht de geboorte van zijn nakomelingen af. Men beweert zelfs, dat de miniatuur- naaldjes, na hun eerste zwemoefenin- gen onmiddellijk het veilige schuil plaatsje weer opzoeken. Veel sierlijker dan de zeenaalden, maar alleen merkwaardiger door den vorm, zijn de zeepaardjes. Als we die in het aquarium van Ar- tis zien, begrijpen we meer dan uit gedroogde exemplaren, dat de kun stenaars ze vaak als motief gebrui ken. Onmiddellijk valt de rusteloos be wegende rugvin op, die even sierlijk- golft, als de staart om een planten stengel is geslagen en het spitse kop je met de scherpe oogjes schuin voor uit steekt, als wanneer het diertje met bewonderenswaardige stabiliteit, rechtop door het water roeit. Veel mooier dan bij de zeenaalden treden de kraakbeenachtigo schilden op als beschuttingsmiddel. Die van den rug en den kop zijn tot gekromde stekels uitgegroeid. Deze doen aan kortgeknipte manen denken en do kop doet het zijne, tn den naam zeepaardje te wettigen. Ook deze diereu verzorgen hun eie ren en jongen op de wijze der zee- naalden. Jammer, dat slechts een enkel ver dwaald dier hier nu eu dan belandt.. Veel liever wonen ze in de Middel- landsche zee, al worden z© dan tot de Zuidkust van Engeland aangetrof fen. Bij ons zoeken naar zeenaalden treffen we altijd de zeepokken aan. Op heel wat schelpen komen ze voor, heel wat aangespoelde stukken hout zijn er mee bezet. Ze zijn kleine pyramiden; die door de verschillende schelpdieren worden rondgedragen, maar die met deze dieren ook vaak door den mossel- of oestervisscher worden bemachtigd, zonder dat men ze als buit meetelt. Men ziet ze zelfs liever niet, omdat de schelpen dan gaver zijn. Zoo onooglijk als de zeepokkeu er uit zien, zoo merkwaardig is hun ontwikkeling. Eerst mogen ze vrij rondzwemmen in het zeewater. Als kleine larve hebben ze een eigen beweging, maar weldra zetten ze zich ergens neer en do cementklier zorgt voor een stevige basis. Groot is het uithoudings- en aan passingsvermogen dezer zonderlinge dieren. Heel lang kunnen ze buiten water leven, dagen achtereen kunnen ze op het strand liggen en als het daar niet al te heet is en de vloed hen liespoclt, monteren ze weer op. Dit vindt vooral zijn oorzaak in het ver mogen, om de schelpjes hermetisch te sluiten. De zeepokken leven van microsco pisch kleine diertjes. Zij Bemachtigen deze door middel van een groot aan tal haarfijne pootjes, die naar buiten komen, als de dieren zich rustig voe len. In een zoutw at er-aquarium is deze wijze van voedsel opnemen heel duidelijk na ie gaan. Als men een paar versche mosselen, waarop wat zeepokken zijn vastge hecht, in een bak met zout water legt, krijgt men liêeJ gemakkelijk do gele- do pootjes te zien. H. PEUSENS. Rubriek voor Vrouwen VOORWAARDEN VOOR EEN GE LUKKIG HUWELIJK, - liet moot. het ideaal van elk jong meisje wezen, een man te huwen, die boven haar staal; iemand op Vvien zij vertrouwen mag, rlie haar een zede- lijken steun kan geven. Men heeft wel eens gezegd, dat het geluk van een mensch afhangt van zijn humeur; en waarlijk; dit is wel een der eerste voorwaarden voor een gelukkig hu welijk. Na zedeloosheid, drankzucht, spelzucht en dergelijke grove over tredingen, beslaat er geen g-rooter verwoester van het huiselijk geluk, dan een slecht humeur. En oneindig is een vrouw te beklagen, die zich zelve voor haar heele leven geketend heeft aan een man met een slecht humeur. Een eerste voorwaarde om geluk kig te zijn in het huwelijk is met een gentleman" d. i. een beschaafd man te trouwen; met iemand, die edelmoe dig ©n onzelfzuchtig is en wien het welzijn van anderen evenzeer ter har te ga-al als het zijne. Een man, die "een buffel is voor zijn zusters, onbe leefd voor zijn moeder, en die het ge voel van dienstboden of van arme familieleden niet weet te sparen; zóó iemand verdient niet anders dan een besliste afwijzing te ontvangen, bij een huwelijksaanzoek. Schoonheid is ook absoluut geen voorwaarde! Want hoewel wij ons onwillekeurig laten innemen door een fraai uiterlijk, en hoewel schoonheid waarlijk niet te versmaden is, al was hei slechts omdat men er dikwijls een waarborg in vindt voor een goede gezondheid, toch mag men een jong meisje bij het doen van de keuze van een echtgenoot wel ernstig toeroepen: Hecht aan het gelaat, aan de gestal te, aan het geheele uiterlijk voorko men, niet meer waarde, dan aan den innerlijken mensch; want daarvan hangt toch uw geluk ol uw ongeluk af. Met een leugenaar, of een drank zuchtige, zal niemand verlangen, twintig a dertig jaar samen te wo nen. Een man, die lui is, belooft wei nig goeds eu zal de welvaart der zij nen zeker niet bevorderen; evenmin als iemand, wien het ontbreekt aan weerstandsvermogen; d. w. z. die niet in staat is, aan moeilijkheden het hoofd te bieden. Neem U in acht voor den zelfzuch- tigen mensch: al mag hij in de witte broodsweken zichzelven voor een kor ten tijd niet op den voorgrond plaat sen, zoodra de moeilijkheden des le vens zich doen gevoelen, zal hij weer de oude worden. Vergeet niet, dat een man de kiem van allerlei ondeug den in zich kan omdragen en dat hij zich toch zeer goed kan voordoen een schoon innemend voorbomen kan hebben, keurig gekleed gaan en mooie, lieve, en aangename dingen kan zeggen. Het bezit van een goede gezondheid is een voornaam punt, dat bij Jo keus van een echtgenoot niet uit het oog dient verloren te worden, zondheïd iornt na degelijkheid karakter een eerste plaats toe op üe lijst van 's levens zegeningen. Hij is meer waard dan fortuin. Menigeen heeft een vermogen opgeofferd in nuttelooze pogingen, om een verloren gezondheid terug te krijgen. Sommige kwalen zijn erfelijk en het is onverantwoordelijk met iemand te trouwen van wien men weet, dat hij aan zulk een kwaal lijdt. Daardoor brengt men slechts een bezoeking op liet volgend geslacht over. Hoeveel kinderen zijn steeds een ongeluk voor ziehzelve en een last voor hun ouders en voor de maatschappij; en dat ten gevolge van zulk een onvergeeflijke onvoorzichtigheid! Wat den gunsligsten leeftijd voor den aanstaanden echtgenoot betreft, hiervoor kan men moeilijk een be paalden regel vaststellen; daar dit veel van den persoon jn kwestie af hangt: de een is op vijf-en-twintigja rigen leeftijd meer geschikt, de zor gen en verantwoordelijkheden van huishouden op zich te nemen, dan een ander, die vijf-en-dertig jaar oud is. Het is niet waarschijnlijk, dat een jong meisje haar zinnen op een ou den man zal zetten. Maar toch doet men ook niet goed, een echtgenoot te kiezen, die jonger is. In ieder geval moet een man de jaren des onder scheids bereikt hebben, zal hij een' goede vrouw naar waarde kunnen schatten. Wanneer een jong meisje door een verstandige moeder gevormd is tot een goede, zuinige huishoudster, die de waarde van het geld kent, dan mag men dit als een groot voordeel le- sehouwen. Maar dit is niet voldoende. Iemand die een huishouden wil op richten, moet eenig vermogen bezit ten of zékere "middelen van bestaan hebben, want hét gaat niet aan, een nieuw bestaan te beginnen, zonder iets te hebben, om te leven. Het ligt ook volstrekt niet in onze bedoeling een huwelijk ter wille van wereldsche voordeelen aan le raden; integendeel, het is on ze vaste overtuiging, dat men een groot kwaad pleegt., door iemand, voor wien men liefde, noch genegen heid, noch achting gevoelt, te trou wen om zijn geld, of om zijn positie. Het is immers geen plicht om te trouwen, maar wèl plicht, om zijn hart niet aan den eersten den besten weg te schenken, gelijk een afgedra gen kleed. In ieder geval strijdt het tegen ie- deren plicht, om geluk te koopen, ten koste van eer; het is eervoller, onge huwd te blijven, dan met een leugen in het hart een echtverbintenis lo sluiten. MARIE VAN AMSTEL. Kenyon, de veroordeelde (Naar het Engelsch). Op de binnenplaats van de gevan genis lag een dikke laag sneeuw, die opwoei tegen de granieten muren, toen de hoofdbewaarder het kantoor van den directeur der gevangenis uit kwam. Met gebogen boofd en de cilpe stijf om zich heen getrokken liep hij reent uoor ue üciuge uuieu naar do ueur van de smederij. Toen hij haar Lpcuue kwam hem een helroode gloed, omgeven door zwavo rookwolaen, tegemoet. Daar binnen was het een hevig geweld vaij. zware hamers. Eenigc gevangenen waren hij üe smidsvuren druk bezig, eu vonkenregens spatien rond als do voorhamers up net roodgloeiende 1110 mul neerkwamen. Tegenover ue ueur was een verhoo ging, waarop een bewaarder, de ecni- ge vertegenwoordiger van het gezag hier, stond, behalve de baas. die even als de gevangenen druk bezig was. Wyatt liep direct naar den bewaar der toe. Gaunter, de wind heeft den keu- kensclioorsteen in het huis van Dr. Inglis omgewaaid en de warmwater- buizen zijn kapot. De directeur zegt, dat het dadelijk gerepareerd moet worden. Kan je twee loodgieters zen den Ik bon slecht voorzien van lood gieters, antwoordde Counter. Ward ligt op bed, hij is ziek. Alleen Farrant. Je vergeet Kenyou, zei na Gates, do smidsbaas, terwijl hij na- derhij kwam. O ja, die kerel die pas van Port land gekomen is. Ja, hij kaa 't doen. Je kunt hem nemen. Wyatt maakte een onbeteekeneud gebaar met zijn rechterhand. Een van die gebaren, die bij cipiers in ge bruik zijn, en dat de bedoeling had om te vragen of Kenyon te vertrou wen was. Caunter knikte. Daar behoef je niet bang voor te zijn, zei hij fluisterend. Er is geen ander zoo gemakkelijk te leiden. Hij moet alleen nog een jaar zitten, en men zegt dat hem een vermogen wacht, als hij er uitkomt. Farrant was grof gebouwd met een dik hoofd een zeer ordinair type van een man. Kenyon zag er geheel an ders uil. Hij was groot, mooi ge bouwd en bijna knap van gelaat. Als zijn kin wat flinker gevormd was ge weest eu zijn oogen wat verder van olkaar hadden gestaan, zou hij wer kelijk een heel knap man geweest zijn Beiden hadden Iron gevangenispak- je aan, en ieder droeg zijn gereed schap in een zak over den schouder. De kleine verandering in de wan hopige eentonigheid van het gevan genisleven wordt door lederen veroor deelde met vreugde begroet, en of schoon de noordooster hen fel in het gezicht sloeg, terwijl zij naar de uit gangspoort liepen, klaagden de ge vangenen geen van beiden. Dr. Inglis was de jongste van de twee gevangenisdoctoren, en zijn huis stond niet vlak bij do gevange nis, maar was een paar honderd me ter verder den weg op gebouwd. Wyatt nam zijn menschen mee naar de achterdeur. Het pad daar heen was bodekt met gebroken klin kers en dakpannen, en eenige metse laars waren daar al bezig de verwoes ting te herstellen. De bewaarder, die daarbij toezicirt hield, begroette Wyatt. Geen aangename karwei bij zulk weer, zei hij. Jelui zijn boter af daarbinnen. Een-dienstbode liet hen in de keu ken, die tegen den achterkant vau liet huis aan was gebouwd. De keu ken stond vol rook en de vloer was .met puin .bedekt. Water dat uit een gebarsten buis siepelde, had de vloer tegels ondergezet. Een ruouio boel is het hier, Wyatt, zei een groot©, jonge man met een aangenaam gelaat, die treu rig naar de verwoesting stond te kij ken. Het spijt mij, dat ik bij dit weer uw hulp moest inroepen. 1-Iet is erger voor u dan voor ons, mijnheer, antwoordde Wyatt vriendelijk. (Dr. Inglis was bij alle men so he n in de gevangenis zeer po pulair). Maar mank u niet bezorgd. Voor den nacht zullen wij maken, dat alles weer in orde is. Op het eerste geluid van de stem van Inglis had Kenyon verschrikt op gekeken, en begon zich snel omkee- rend de verwoesting nauwkeurig in oogepschouw te nemen. Hij liet voortdurend alleen zijn rug zien totdat Inglis na nog een paar woorden niet den bewaarder gewis seld te hebben, de keuken verliet. Wyatt had den schrik van Kenyon niet opgemerkt, maar hij was niet ontsnapt aan de scherpe oogen van zijn medegevangene, Farrant. De laatste echter was veel te slim om daarover een opmerking te maken. Hij wachtte tot Kenyon zou spreken. Hij -werd daarin niei teleurgesteld. Toen hun hoofden een oogenblik later dicht bij elkaar over het soldec- ren van oen gebroken buis gebogen waren, zei Kenyon fluisterend: .Hoe lang is die dokter al in Moorlands geweest? Omstreeks een Jaar, denk ik, antwoordde Farrant. Wat voor een man is hij? Een best soort, klonk het ant woord. Ik wou wel dat wij hem in de plaats van den ouden Carbelt hadden. Ilij zal diens plaats zeker wel gauw innemeD, merkte Kenyon on verschillig op. Dr. Carbett wordt oud, Hij zal er wel gauw mee ophouden, Maar Inglis zal hem niet opvol gen. Waarschijnlijker zullen zij weer een ander boven liem aanstellen. Tn- glis zal hier zeker nog wel vijf jaar moeten blijven, voordat hij gepromo veerd wordt. Wel, hij zou het slechter kunnen hebben, zei Kenyon. Dat zou hij zeker als hij een landlooper of een leeglooper was, antwoordde Farrant sarcastisch. Maar wat beteekent een paar duizend gulden in het jaar voor ie mand die is opgevoed als een heer eii een vrouw en drie kinderen heeft? Je schijnt heel wat van hem te weten? zei Kenyon op scherpen toon. Ik weet wat iedereen hier weet, die hier langer dan een week is, ant woordde Farrant. Kenyon bukte en raapte een sol- deerijzer op. Wat weet je nog meer? vcroeg hij op gemaakt onverschilligen toon. Ik weet dat Inglis geld dacht te erven van een of anderen rijken ke rel in zijn familie. En do oude vent stierf en liet alles aan iemand an ders na. Kom Farrant, niet zooveel pra ten. Ga voort met je werk. Wij behoe ven hier niet den geheelen dag te blij- ven. Farrant grinnikte alleen maar. Hij wist wel, dat de berisping niet zoo ernstig bedoeld was. Ik vrees, dat wij hier den gehee len nacht zullen moeten blijven, mijn heer, als deze storm zoo voort gaat, antwoordde hij. De bewaarder keek uit het venster. De sneeuw lag dikker dan ooit. Zij stoof voorbij als een stofwolk. En de wind huilde mot zoo'n kracht, als men maar zelden hoort. Ik heb medelijden met die arme kerels buiten, fluisterde Farrant tot Kenyon. Terwijl bij sprak ging de achter deur open en keek de bewaarder, die daarbuiten het opzicht had, naar binnen. Hij was van hel hoofd tot de voeten bedekt met sneeuw, die als een wit masker om hem heen gevroren was. Wyatt, zei hij schor, tfij kunnen daarbuiten niet voortgaan. Zeg aan den dokter, dat het niet veilig is. Wij komen terug zoodra het eeu beetje beter is. maar nu kunnen wij niets meer doen. Ik zal het hem zeggen, antwoord de Wyatt. De ander ging weg en dooi den wind sloeg de deur met een slag dicht. Bijna onmiddellijk daarop klonk- een ander geluid, dat vlak van boven kwam. De bewaarder en de twee ver oordeelden keken naar boven. Pas op! schreeuwde Wyatt-. Het dak komt naar beneden. Hij stoof naar de binnendeur. Toen hij die bereikte kwam er een of an dere zware vracht het bleek de hoofdschoorsteen te zijn met een donderend geraas op het dak neer, de geheele zoldering stortte in elkaar en kwam in een groote massa gebroken bal-ken, latten, puin, pannen enz. naar beneden. Een schrille kreet van pijn k.'onk boven dit alles uit-, toen zag men niets dan stof waarover de sneeuw storm heenstreek. Dr. Inglis kwam angstig aange sneld. Waar zijn de rnenschen? hijgde hij. Daaronder, mijnheer, zei Wyatt die zenuwachtig met zijn handen tus schen het puin begon te graven. Inglis volgde zijn voorbeeld en Carndon, de andere bewaarder kwam met zijn mannen terug. Daar werd een zwakke stem van tus schen de ruiue hoorbaar, en zij von den Farrant inééngedoken op den vloer. Een balk, die den schoorsteen opving, had hem liet leven gered. Zijn linkerarm was gebroken, maar overi gens was hij niet gekwetst. Waar is Kenyon? vroeg Wyatt hem, terwijl zij hem van onder de puinhoopen wegtrokken. Hij stond achter mij, antwoordde Farrant schor. Hier is hij! Ik zie zijn voet! riep een der gevangeneri.Til dien balk eens op. Bill! Een kreet ontsnapte aan aller mond. toen zij den balk opgetild hadden.Zijn gelaat was doodsbleek, zijn oogen ge sloten, en zijn dik haar zat vol bloed, dat uit een g-roote wond achter aan zijn hoofd gutste. Breng hem bij mij in huis! beval Inglis. Breng Farrant maar naar de gevangenis terug Ik zal voor dezen zorgen. Mary (dit tot zijn vrouw, die haastig kwam aangesneld) haal warm water en de instrumenten uit mijn slaapkamer! Vlug, alsjeblieft, lievel Terwijl zijn vrouw wegliep om te ge hoorzamen, keerde Inglis zich om ten einde den gekwetste te onderzoeken, en zag nu voor liet eerst Kenyon vol in hei gelaat. Hij hief zijn handen op en wankelde achteruit alsof hij plot seling niet wel werd. Pliil Kenyon! Goede hemel, hetns onmogelijk! Een oogenblik bleef hij doodstil naar den man staan kijken. Alle kleur was uit zijn gelaat verdwenen, en zijn adem kwani sissend van tusschen zijn opeengeklemde tanden. -Harry, wat is er? Wat scheelt je toch? Hij keerde zich om. Zijn vrouw was met een kom water en een spons in de handen en met een doos met instru menten .onder den arm weer in de ka mer gekomen. Het ts Phil, Mary Phil Ke nyon! Een blik vol afschuw verscheen een oogenblik op het gelaat vau Mary Inglis. Pliil arme Phil! Hoe vreeslijk! Maar man, verlies geen tijd meer. Red hem als je kunt! Mary Inglis was vóór haar trouwen verpleegster geweest- Haar kalmte deed haar echtgenoot bedaren, en zijn lange, bekwame vingers waren vast als altijd toen zij het hevig gewonde hoofd van Kenyon onderzochten. Na een minuut keek hij op. Ik moet dadelijk opereereu, zef hij bedaard. Het is de eenige kans nog om hem le redden. Beweeg ju niet! Lig nu doodstil! Je wordt beter. Voor Kenyon was het of de zachte stem van Mary van mijlen ver kwam. Waai- ben ik? vroeg hij op schor fluisterenden toon. In ons huis, Philip dat van Harry en mij. Kenyon gaf geen antwoord. Hij sloot zijn oogen en rurs. Inglis dacht dat hij in slaap gevallen \vas. Nu kwam Inglis zachtjes de kamer binnen. Hoe gaat het met hem? fluisterde hij. Hij is tot bewustzijn gekomen, Harry. Hij vroag waar hij was. Dat is goed! Hoor eens, vrouwtje, nu go jij wat liggen. Best, Harry. Maar zeg mij eerst, of je denkt dat hij er door zul komen? O. ja! Dat zal hij nu zeker! zei Inglis met iets bitters in zijn stem. Het doet mij pleïzier, dat je nog bijtijds was, zei ze op zachten toon. Jou niet? Ik doe er mijn best voor. lieve. Maar onwillekeurig moet ik er toch aan d< nken, wat dat geld voor jou, mij en de kinderen geweest zou zijn. Maar alles wet beschouwd, is het geld toch nooit van ons gewe.est. Har ry. Je oom Oliver had volkomen het recht het na te laten aan wien li ij wou. Dat weet ik, Mary, autwoordde Inglis. Misschien zou ik het mij ook niet zoo sterk aangetrokken hebben als hij er nic-t altijd over gesproken had alsof ik zijn erfgenaam was. I-Iet is maar het beste daar nief meer aan te denken, zei Mary InglH dapper.-Laten wij hopen dat het gekl den armen Phil gelegenheid zal gp.ve/i het rechte pad te bewandelen als hij weer uil de gevangenis komt. Eenmaal aan de beterende hand, ging Kenyon snel vooruit. Hij was al tijd geweest, wat men een goed gevan gene noemt. èn dit ên het feit dat hij een ongeluk in gevangenisdienst had bekomen, brachten bet hunne er toe bij om hem extra kwijtschelding van straf le geven. Eens op een da-g 'ui de volgende maand Februari, vertel de Inglis zijn vrouw, dot Kenyon zijn haar en baard liet groeien omdat hij weldra ontslagen zou worden. Het is een vreemde vent, ging In glis met een bijna treurigen glimlach voort. Hij heeft er mij nooit met een woord van gesproken, dat hij dank baar was, voor de moeite die wij ons voor hem gaveu. - Toch geloof ik, dat hij wel dank baar is. zei Mary Inglis beslist. Maar de dag kwam waarop Kenyon vrij gelaten werd, en de man ging he.en zonder een woord van dank aan zijn neef en nicht voor al hun zorgen. Den volgenden morgen ging Inglis voor bel ontbijt naar de gevangenis. Terwijl hii weg was kwam de post mei een langwerpigen brief, die pi- zeer officieel uitzag en geadresseerd was aan mrs. Inglis rnet een hand, die zJi niet kende. Daarin zat een brief en een perka menten document. In den brief stond het volgende: Mary. Ingesloten zit het echte testament van oom Oliver, dat hij tien jaar geleden maakte. Daarin wordt alles aan Harry vermaakt. Het an dere, van twee jaar later gedateerd, was vervalscht. Zonder dat ik het je vertel, zul je begrijpen, wiens werk dat was. Mary, ik schaam mij. Jouw woorden tegen Harry op den dag, toen je dacht dat ik sliep maakten mij be schaamd dat, en het feit dat Harry mij beter maakte toen er voor hei,» al les te winnen was bij mijn dood. Ver te! hem dat. wil je? Vertel hem ook, dat ik za! trachten zijn voorbee'-i te voleen om in het vervolg eerlijk le leven. Het. epistel eindigde plotseling zon der onderteekenimr of adres, en Mary zat er nog on te storen, toen baar echtgenoot binnenkwam. Ik zei je wel, dat hij niet ondank baar was, Harry. zei ze met een uein- zenden glimlach. Misschien zul je mij nu een volgenden keer gelooven. Een boekenmensch. De winterhemel zag al precies zoo onvriendelijk en grauw als gisteren en eergisteren en het berenvel voor de schrijftafel was al niet bruiner en ruiger dan anders. Toch vestigde Dr. Paul Fanger zijn blik eerst op deu winterhemel, daarna op bet bereuvel, en ten slotte op den thermometer, bui ten aan het- vensterkozijn. Daar bui ten vroor bet steen en been. In gedachten verzouten, streek hij over zijn vollen baard. Niet ouder dan 33 jaar was hij en een knap man met een gunstig voorkomen al be kommerde hij er zich weinig om. Anna Seniorriep Dr. Fangei met krachtige stem. eu ongeduldig streek hij nu door zijn haardos, waar- in hij reeds tijdens den studententijd zonder erbarmen placht te woelen. De kamerdeur werd geopend, eu nog allüd naar buiten ziende, hexameter-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1913 | | pagina 15