voeren. Da winkelgaJorij, die Berlage evenwijdig dacht aan de thans ba- staande rooilijn voor de „keeten", meende zij nagenoeg in tiet verlengde van 't straat jo tusschen Kurhaus en Palaco-Jiotel to moeten kaatsen. Natuurlijk kwamen tal van adres sen in, die of niet het eeue, óf met het andere plan instemming betuigden. En het werd 1912, voordat het voorstel de openbare vergadering bereikte, die meeging met B. en \V. en dus het plan-Berlage besloot#te doon uitvoe ren. Tusschen besluiten en de daad echter nog een groot verschil en een paar weken geleden gaf de raad op nieuw verlof aan de eigenaars v an de keeten, om den grond, dien zij thans in erfpacht hebben, weer voor één jaar te mogen inhuren. Kwaad heeft dit uitstel intusscnen niet gedaan, want thans is tusschen B en W. en kerkvoogden overeen stemming verkregen met betrekking tot de verplaatsing van de badkapel. Het kerkje werd te klein en dat heeft veel van de vroegere eischen doen vervallen. Indien de gemeente een paar honderd meter meer landwaarts in 1400 M2. grond geeft en 7000 bij betaalt, krijgt zij liet 900 M2. groote terrein aan het plein in eigendom, lloog is de som niet en daar het plein er een radicale verbetering door zal ondergaan, mag wel als zeker aange nomen worden, dat de raad het plan zal goedkeuren. Kerkvoogden zullen er zeker niet rouwig om zijn, als zij elders een betere, rustiger plaats voor hun kerk kunnen krijgen, dan nu te midden van de keeten. Vooral op Zondagmor gen in den zomer was het plein nu niet bepaald rustig. SINTRAM. Amsterdamsche Kout 117. De Concentratie-kampen. In mijn vorigen brief sohreef ik u over de Klachten omtrent de verzor ging der Belgische vluchtelingen in de loodsen over liet LJ. De hoop, dat gaandeweg de toestand verbeterd rou worden is niet geheel en al ijdel bleken. Inderdaad worden steeds de uoodige verbeteringen aangebracht, om er voor de arme rcfugié's het leven zoo dragelijk mogelijk te maken. Maarhet zijn en blijven loodsen en allerwege hoort men vragen hoe het moet gaan als straks do winter komt. Voor verwarming is geen gelegen heid en al is do toestand nu wel om luit te houden, de lijd komt, dat het toch zeer bezwaarlijk zal gaan. Ik zeg dit niet, om critiek te oefe nen. liet is, daarvan ben ik ernstig over tuigd, een moeilijk probleem, dat der vluchtelingen. We willen zo zoo gaarne verzorgen én steunen en hen liet leed, liet vree- selijke leed doen vergeten, dat de oorlog over ben bracht. Maar.... onze eigen menschen De nood der tijden drukt zwaar, de werkloosheid is groot en er wordt veel armoede en 'gebrek geleden. Om verschillende redenen is con centratie van de vluchtelingen ge- wenscht en in Amsterdam zeker in zeer bijzondere inate. Dat de Belgen dus in, laat ons liet niet populaire woord gebruiken concentratiekam pen werden vereenigd, daartegen is niets in te brengen. Maar nu is de vraag, of ze er ge huisvest zijn zóó. dat zo met recht onze gasten mogen beeten Zie eens, de gemeenschappelijke wo ning voor die honderden menschen mannen, vrouwen en kinderen, zijn twee loodsen, de loodsen D. en D.D. aan de Ertskade. Daar staan in het midden de tafels en banken, daar zijn, langs de kan ten. de getimmerten, waarop de stroo- 20kken en kussens. Aan lijntjes aan den zolder hangt de wasch te drogen. Zeker, een lustoord is het er niet. Het is er donker en ongezellig, maar que voulez-vous Do menschen zijn onder dak, veilig en wel, eu hebben het er op het oogenblik althans nog warm genoeg. Het beddegoed het stroo, do zakken, de dekens, het is bijna alles gloednieuw. Er zijn, mag ik wel zeggen, duizenden voor uitge geven. liet eten wordt zorgvuldig bereid en van liet beste dat te krijgen is. Dat weet ik van een kok, die de grief had dat, vooial in de eerste dagen van do loodsen, veel te veel geld is uitgege ven. door dubbele bestelling. Het menu bestaat afwisselend uit erwtensoep (met schinkel), gestamp- ten pot (met vet en spek), stokvisch met rijst en meer zulk krachtig voed sel, dut, goed toebereid, zeer smake lijk is. Er zullen heel wat vluchte lingen zijn, die het in de Amsterdam sche loodsen beter hebben dan thuis, en weer anderen, voor wie ook in dit opzicht deze droeve ballingschap een tijd van lijden en ontberen is. We spraken een Belg uit de loodsen, die in Antwerpen koetsier kon zijn of zoo iets cn vroegen hem, of hij content was Ahwel, ik zai content Ge rnoet peinzen, dat et niet is gelaik thuis, maar wat moet ge doen Den een zai content en den ander niet. dat is al gelatk ge "t neemt 't Eten is goê, dat kon thuis niet beter en het is proper zulle. Ik geloof wel, dat de meesten er zoo over denken en dan... Nurksen en on tevredenen zijn er overal. Mochten er zijn, die over bet Comité te klagen hebben, het Comité heeft.... ook over velen hunner te klagen. Daar heb ik uit de meest vertrouw bare bron krasse staaltjes van ge hoord. Zoo vernam ik dat, toen de inrichting van een der loodsen nog in voorbereiding was en een massa hoof tot een waarde van f 85 gereed lag, dit voor dreigenden regen in een nog niet bevolkte loods werd opgeborgen. De kinderen der vluchtelingen uit de andere loods wisten binnen te dringen, en op één Zondagmiddag werd die gehoele voorraad totaal be dorven. Er waren mannen, die wei gerden mede te helpen niet opladen van stroo, er zijn er, die probeeren tweemaal eten of koffie te krijgen, ten koste van hun lotgenooten, en zoo ia er meer. Waarmede ik, dit zij met den mees ten nadruk verzekerd, geen blaam wil werpen op <lc menschen, die zïch, de ongunstige zeer sporadisch voorko mende uitzonderingen daargelaten, voorbeeldig gedragen en schikken in hun lot. Van teruggaan moeten ze niet veel weten. De mensahen zijn, over het al gemeen, nog angstig en vreezen alle mogelijke eventualiteiten. Het is daar nu aan de Ertskade wel heel eigenaardig. Op mooie najaars middagen loopt alles uit. En daar aan het LI, bij de Rietlanden, in dat typische havenkwartier, met de groo te stoomers, de geweldige loodsen, de rangeerterreinen, is het een bont ge woel van onze Zuidelijke zusters en broeders, die slenterend den weg op gaan naar liet centrum van de stad of lerugkeeren naar hun verblijf inde donkere loods. Ge hoort daar nu niet domineerend de forschc zeemanstaal en de weinig tamme sprake der bootwerkers, maar ge hoort er het zoete Vlaamsch klap pen en ge ziet het Vlaamsche volkje in schilderachtige schakeeriug en woelig- bont beweeg. Men gewent daar al zoo'n beetje, maar toch met iets van we hebben hier geen blijvende plaats. Hun loo- pen en gaan en staan Is toch wel dat van menschen, die „op doorgang" zijn. Van harte hoop ik dat, indien de Belgen niet binnenkort terugkecren, men zich zol blijven beijveren hier voor hen te doen, wat mogelijk is, doch zonder daarbij de gebreklijden- de londgenooten te vergeten. AMSTERDAMMER. Zijner doorlnchiigheid behaagt het. In het park van het vorstelijk slot W06 het heden zoo recht etil en plech tig. Alles was dien zomernamiddag in rustde groene jaloezieën van het bekoorlijke kleine jachtslot waren ge sloten, het kleine meer lag, door geen koeltje bewogen, roerloos en alleen de zonnestraal speelde over de wa tervlakte, een gouden weerschijn te voorschijn roepende. Van tijd tot tijd etak een nieuwsgierige karper den J beter gezegd, zacht huppelde, m Ui»- kop in do hoogte, orn op de opper j berispelijk toilet, den chapeau cla- v'akte een water»11 eg te snappen en que onder den arm, het spaarzaam lommerrijke park in. waar zij meende dat thans wel geen bespieder van hun heimelijke samenkomst te vreezen was. Maar één had haar toch waargeno men Egon, de jeugdige vorst en ge bieder. De drukkende hitte had hem het slot doen verlaten en met een boek had hij de eenzaamheid van het park gezqpht, waar hij, achter een zwaren boom gezeten, onwillekeurig iets van het gesprek der gelieven opgevangen had. Strl lachende zag hij ze na en sloeg den tegenovergeste'den weg naar het slot in. om door een ontmoeting de jongelui niet in verlegenheid te bren gen. O, ook hij wist hol geluk van twee minnende harten en de zaligheid van zoo'n geheime samenkomst te schat ten. Immers hij had met prinses Ma rio, zijn geliefde aanstaande gemalin, ais hij ten liove van Iwur vader ver toefde, ook wel zoo in het groen ge wandeld, heigeen ook daar de ge strenge heer Opperhofmaarschalk niet had mogen weten, daar zoo ernstig vergrijp tegen de etiquette dien groot- waardigheidsbekleeder evenzeer vertwijfeling zou gebracht hebben. De voorzaten en de etiquette I Dat waren de stokpaardjes van den heer Josiaa von Wittungen en wee hem, die op eenigerlöi wijze zich daaraan ver greep 1 Vorst Egon daarentegen had er heel weinig mee op. llij had aan een ver maarde Duitscho hoogeechool, aan den heerlijken oever van den groenen Rijn, zijn opleiding ontvangen en had daar meer frissclie begrippen in zich opgenomen. AI dat ouderwetech ge doe, waaraan hij toch zich had te onderwerpen, wekte zijn tegenzin op en een deel van dien tegenzin natuurlijk gericht tegen den voor vechter van al dat gedoe, den Opper hofmaarschalk Josias von Wittun- gen, die zijn ambt onder Egon's stelijken vader reeds met Spaansche grandezza vervuld had en Jiern door dezen a's een levend huismeubel was nagelat em En de heer Josias was een waardig vertegenwoordiger van het oude re gime, een waardig nazaat van zijn voorvaderen, een incarnatie van de etiquette. Wanneer hij zoo voortschreed, dan weer in de diepte te verdwijnen. Ook de boomen hielden hun siësta; geen blaadje bewoog zich aan de twijgen en de bloemen in de bedden bogen als in den droom haar hoofd onder den druk der heete zon lucht. Alles scheen in diepe rust doch neen, daarginds, vWaar Hoornen en heesters het dichtst stonden, glans de een licht kleedje door het blader groen, een kleine blanke hand boog voorzichtig de takken en een blozend gezichtje keek in blijde verwachting over het water heen naar het slot. Juist sloeg het van den slottoren drie uur zelfs do klok eloeg lang zaam en s'aperig daar ppemde zich het zijpoortje, vanwaar de weg di rect naar den oever voerde, en een knappe jonge man, in elegante zo- nterkleeding, kwam to voorschijn en scherp zag hij in de richting, waar de jonge dame zichtbaar word. Hoe prompt Is hij altijdl mom pelde deze en zij zwaaide met den lichten stroohoed, dien zij tot dusver aan den arm gedragen had. Een lachje van geluk gleed over de trekken van den jongen man, toen hij dit teeken zag eu haastig naderde hij den oever, waar een bootje 'ag, dat hij losmaakte. Eenige krachtige riem slagen brachten hem naar de over zijde en een oogenblik later wandelde hij met de jonkvrouw in de donker ste schaduw der oude beukenlaan, waarvan de dichte bladerkronen geen zonnestraaltje doorlieten. Ik dank je, lieve Lucie, zei de jonge man, dat je de nemiddagrust opgeofferd en mij deze samenkomst toegestaan hebt. Wij zien tegenwoor dig elkaar zelden a'leen»; Egon heeft mij meer'noodig dan te voren voor zijn aanstaand huwelijk is zooveel ts regelen en. je vader bewaakt sinds eeuigen tijd ons met een opmerk zaamheid. die mij het ergste doet vreezen. Pahl Het zij hooren en een be koorlijk lachje verhelderde haar lief gelaat, laat papa de hofmaarschalk zijn dochtertje maar bewaken als zijn oogappel. Op eeu inooien dag weet de deugniet, zooals hij haar gelieft te noemen, toch te ontsnappen naar haar Heven Frans. Lieveling, hoe gelukkig maak je mij met die blijde verwachtingen en toch, ik kan die helaas niet d-eelen. Ben je dan hee'emaal vergeten," dat hij de hand van zijn dochter zoo beslist verklaarde hij dit nimmer geven aan een man, die even wei nig vermogen als voorzaten heeft aan te wijzen. Och, die voorzaten! riep Lucie uit. in komische gramschap de klei ne vuist ballende, die oude stijve hee- ren en dames, die er zoo belachelijk uitzien en zoo streng van de wanden neerkijken, met hun smakelooze kap seis en vervelende poederpruiken, zou den ze wel ooit jong geweest zijn geleefd en geliefd hebben, zooals wij? Ik kan hei haast niet geloovenan dera zouden zij niet nog in liet graf het geluk van twee minnenden ver storen. O, wat haat ik hen! Om "e hemels wü, laat de Opper hofmaarschalk zoo iots r.iet hooren, antwoordde Frans lachend; hij toch kent geen grooter gelukzaligheid, dan een afstammeling der Wittungers te zijn, die hun stamboom tot in donke re tijden terugbrengen, toen het be renvel als zwarte rok fungeerde. Heeft niet een der Wittungers Karei den Groote Frans, ik bezweer je, houd opl riep de ionge dame mot smartelijke vertwijfeling en zij bracht de handen naar de ooren, dat ontbrak er nog aan, dat ook jij uiij do geschiedenis mijner geéerdo voorvaderen gaat ver halen, die ik sinds mijn kindsheid eens in de week hooren moet. Kom, laat ons die oude hoeren voor heden van de agenda voeren en laat ons lie ver plannen voor die toekomst ma ken, terwijl papa Opperhofmaar schalk in zijn zetol van da heerlijk heid van hot Huis von Wittungen droomt. En vroolijk stak zij haar arm door dien van haar metgezel en ging ze het grijze haar zorgvuldig gefriseerd, le gen zijn ondergeschikten steeds vol ernstige waardigheid, tegenover hoo- gerstaanden vol ceremonaeelen eer bied, maakte hij volkoman den indruk van den ouden hoveling, zooals hij in de boeken staat. Vonst Egon sloeg soms verbaasd hem gade on schertsend placht hij dan te zeggen, dat de Opperhofraaai- schalk sinds jaar eu dag- ziciizelven zoo volmaakt gelijk bleef, dat het op hem den indruk maakte, alsof de man eiken avond zorgvuldig in di watten gepakt en den volgenden mor gen even zorgvuldig weer uitgepakt werd en weer in functie gesteld. Deze heer intussriioxi had er geen flauw besef van, dat hij zoo als doel wit der satire van zijn allerhoogstea heer en gebieder diende. O neen, integendeel; hij was zich zijn gewichtigheid in den Staat terdo ge bewust; lnj gevoelde, dat bij nog de eenige was, die de goede oude hofzeden in eere hield; dat hij een stérke dam tegen deu stroom van ge vaarlijke nieuwigheden was en vaak dacht hij er ruoi schrik aan, wat er wel van de edele oude dame Etiquette worden zou, wanneer hij, Josias von Wittungen, lioar trouwste ridder en vazal, eens niet nieer zijn zou. Die gedachte was ontzettend voor hern wat zou er wonden van het Hof, den Staat? Wunt de etiquette was voor hem de Staat al het an dere was niet veel meer dan wind en rook. Geen wonder dat menschen, die zijne overtuiging in dit ojiziclit niet deelden, hem onuitstaanbaar waren. En tot dezen behoorde Frans von Osten, de particulier© secretaris, ja meer nog, de vriend van den vorst. Frans was die zoon van een ouden kolonel van burgerlijke afkomst, die echter wegens zijne verdiensten in den adelstand verheven was. Toen hij overleed, had de vriendschap van den ouden vorst den zoon van den kolonel in staat gesteld, dezelfde hoogescliool ais de jeugdige erfprins te bezoeken en daar hadden de beide jongelieden, die denzelfden gedach- tengang. dezelfde overtuiging hadden, een vriendschap gesloten, waartegen zelfs de overmachtige Madame Eti quette niets vermocht, toen de oude vorst stierf en Egon hem opvolgde. Frans von Osten volgde den vriend als particulier secretaris aan het hof en al mochten in het openbaar de vor men naar behooren in aclit genomen worden, zoo brachten zij toch menig gezellig uurtje met elkander door, zoodra zij een oogenblik „mensen" mochten zijn. Het ging den goeden Frans evenals den vorst; hij gaf bittér weinig om die etiquette. Hij en zij stonden nie*. op intiem en voet samen; en aLs hij 't soms wat te bont maakte, gevoelde de Opperiiofmaairschaik de rechtmatige smart hierover tot in hel merg zijnor beenderen. En zulk een mensch had vues, onloochenbare vues, op zijne dochter de laatste spruit der Wit tungers het ©enig kind van hèm, den aanbidder van den goeden ouden tijd, toen nog niet een vorst en par ticuliere secretaris aan ééne en de zelfde universiteit gestudeerd en vriendschap gesloten hadden ja, hoi'ribile dictu, mekaar tutoyeerden, wanneer zij samen alleen warrem. Neen, de heer particuliere secretaris kreeg zijne dochter niet, dit had Jo sias von Wittungen zich voorgeno men; eer nog zon zij als stiftsdame den leeftijd verbedden, dat het huwe lijk een lang vervlogen droom is. Lucie, zijn lieftallig dochtertje, dacht er evenwel anders over. Zij was heel ln etil te zel fs de vorst had er niets van bespeurd H met den bemfnn el ijken öocroïaris eens ge worden én zoo vast was ze er van overtuigd, dat hij haar echtgenoot worden zou, als haar waardige heer papa van hét tegendeel. Wie nu zou do overwinning beha len? IL Terwijl liet minnend paar één half uurtje door de paden van het park dwaalde, begaf vorst Egon rich di rect naar het slot. Hij glimlachte vergenoegd, want hij was er zeer ingenomen, dat die twee zoo goed samen konden vinden. Hij had den vriend al meermalen pecuniaire voor deden toegedacht, wat deze steeds nadrukkelijk had afgewezen, daar hij voor niets ter wereld den schijn op zich wilde laden, als profiteerde hij van de vriendschap des vorsten om zich te verrijken. Door een huwelijk met Lucie von Wittungen echter was Frans opeens daar, waar zijn liooge vriend hem hebben wou. De partij was in elk opzicht uitstekend, tiet meisje was sclioon, geestig én het doel der wemschen von den jongen adel; de familie was zeer gezien in het land en de heer Josias von Wittubigen was - toch ook niét te verachten! zeer •ijk. Uit hel gesprek dor geheven had de vorst genoegzaam kunnen afleiden, dat de vooruitzichten van zijn kabi- nets-secretaiis en vriend slecht wa ren. Dit bedroefde hem, terwijl hij daarentegen door de aanhankelijk heid van het meisje aangenaam werd aangedaan en de hoop voedde, dat Frang toch zijn doel nog bereiken zou. In elk geval, hij nam zich voor, zooveel mogelijk liet zijne hieraan bij te dragen. Hij had biervoor twee redenen. De eerste spreekt vanzelf! Hij hield van Frans en mocht het aardige raei6je gaarne lijden; ten tweede had hij er wel wat schik iu, eens tegen den ou den Opperhofmaarschalk samen te spannen, die al zoo menigmaal door overdreven vormelijkheid hem in enwijleling gebracht had. En dit wilde hij Wittungen betaald zetten, want vorsten zijn toch ook soni6 ster felijke menschen. Toen Egon den ingang van het slot naderde, zag hij den heer Opperhof maarschalk niet grandezza zij waart* op en neer wandelen-, als altijd direct en onverlet „uit het doosje" geno men onfjerispélijk van uiterlijk voorkomen en, naar zijn eigen mee- ning, ook onfeilbaar innerlijk. Allicht dacht hij bij zijn kleine pro menade er weder eens aan, wat er wol van het Vorstendom worden zou, wanneer hij bij zijn voorzaten verza meld en hij zelf voorzaat geworden zou zijn; althans liij was zoo in ge dachten verdiept, dat hij zijn door- luchtigen heer en gebieder niet be merkte, voordat deze langs hem heen schreed. Eerst toen de vorst diens lie- elinga-jachtliond riep, dié een eindje erder op het gazon lag te rusten, be merkte de Opperhofmaarschalk zijn erzuim. Zijne Doorluchtigheid was lak langs hem heengegaan en hij, osias von Wittungen, -had het niet opgemerkt, ze'fs niet vermoed. Dat was ontzettend I Dat was een vergrijp tegen de etiquette. Een onbe twistbaar verkrij-p. Wel is waar heeft de mensch m den rug geen oogen, at door Moeder Natuur zeer wijs zoo is ingericht, want wee ons, wan neer we alles zien moesten, wat ach ter onzen rug geschiedt, doch naar de meening van den Opperhofmaar schalk moet een goed hoveling deu persoon van den vors', steeds zien en zelfs wanneer deze achter hem ver scheen, zoo moest hij de nadering an den vorst vermoeden er een ■oergevoel van hebben. En hij, de drager der goede zeden n den tegenwoordigen frivolen tijd, hein was dit overkomen. De schrik had hem bevangen en nauw kon hij zijn waardevolle houding bewaren, toen hij Zijne Doorluchtigheid achter na danste, om misschien een bevel, een bhk van den vorst op te vangen, waaruit hij zou vermogen af te lei den, in hoeverre dit zijn vergrijp te gen de etiquette des allerhoogsten. ongenoegen had opgewekt. Maar Egon bezorgde zicli verba zend weinig orn zijn hezorgden Op- erhofmaarschalk. Hij had hem wel jezien, maar overigens e-ven weinig acht op hem geslagen als op een nul, die zonder een ander cijfer zich in do wereld waagt. Ilij zag dus niet verder naar hem om, en begaf zich naar zijn particuliere' vertrekken, om daar zijn secretaris te wachten, met wien hij tegen den avond gewoonlijk nog een uur werkte. Doorluchtigheid voorbijgegaan onopgemerkt horribel zuchtte da rampzalige Josias von Wittungen eu toeti had hij nóg iets niet gezien, wat voor hem voel gewichtiger was dat juist zijn dochtertje uit het park kwam cn den hoofdingang van het siot naderde, terwijl een paar minu ten later Frans von Osten, uit de zelfde richting komende, door het zij poortje verdween. GeiukkigenvijEe echter ontmoette hij Frans eerst toen deze het kabinet van den vorst binnentrad; niet alvo rens hem een eerbiedigen groet te wij den, dien de heer Josias von Wittun gen met de meest correcje, doch hoof- sche hoffelijkheid beantwoordde. Akelig mensch! Parvenu! prevel de hij achter den particulieren secre taris; mijn dochter huwen jamai6l Maar Doorluchtigheid niet opge merkt fidoncl En bezorgd ging de Opperhofmaar schalk verder. Hoor eens, Frans, zei vorst Egon, nadat de zaken waren afgedaan en een geurige havanna was aangesto ken, waarna de vrienden nog wat ge zellig zaten te keuvelen, wat dunkt je er van, als je mijn voorbeeld volgt eu in het huwelijk treedt? Je kunt vrij moedig onder de dochteron des lands omzien. Je hebt wel geen vermogen, maar je bent mijn vriendmen weet dit, en hoewel ik besef, van hoeveel waarde mij je vriendschap is, zoo is ook die van een „alvermogend" heer en vorst, zooals ik ben, voor jou een sleutel, die menig Sesam openen zal. Buitendien denk ik bij gelegenheid mijn huwelijk, ate wanneer de gebruikelijke regen van onderschei dingen op mijn verlangend volk valt, je een mooien titel te verieenen, eu je rok met een lintje te versieren. In vertrouwen kan ik je mededeelen, dat ook mijn schoonvader dit misdadig plan koestert, als loon voor je diplo matieke diensten, die de verloving voorafgingen. Een titel en twee rid derorden tegelijk amigo, wat wil je meer? Mij dunkt, je kunt dan kie zen Hoe dank ik je voor jo vriende lijke zorg! antwoordde Frans ge roerd en hij drukte de hand van zijn vorste'ijken vriendje hebt mij zoo veel goedheid betoond, ik heb al lang een keuze gedaan. Maar ik vrees, dat onoverkomelijke bezwaren mijn geluk in den weg 6taan. En zou de vriendschap van je vorst die niet vermogen uit den weg te ruimen? Alles kunt ge mij geven, maar ongelukkig niet een collectie voorva deren, die ik noodig ireb namelijk een paar dozijn overoude dames en heeren, zoo muf en defect mogelijk, die een mooien stamboom vormen - had ik die, dan was ik geholpen. Ik bemin Lucie, de dochter van jo Op perhofmaarschalk en zij heeft weder- keerig mij Hef. Eenigen lijd geleden doelde ik er met een enkel woord op ik wilde mij niet aan oen wei gering blootsteUen maar hij gaf mij ondubbelzinnig te venslaan, dat ik me nooit moest vleien, zijn schoon zoon te wordon, daar een lluis, dat zijn stamvader had in den tijd Toen het berenvel a's zwarte rok fungeerde, dus viel de vorst lachend hem in de rede. zich niet kan enca nailleren met een nieuwbakken adel, die geen voorouders heeft aan te wij zen. Die oude, stijve dames en hee ren, die er zoo belachelijk uitzien wat haat ik hen I De secretaris keek den vorst zoo ko- isch verbaasd aan, dat deze luid lachte. Ja, ja, nu ben je verbouwereerd, zeg! O, aan vorston blijft niets ver borgen ook het geheimste niet. Waartoe zouden we anders onze ge heime politie, onze geheime fondsen hebben? Nu, de geheime politie, wel ke dezen middag iuieterde, toen jein het schaduwrijk groen jo liefdesro man hebt afgespeeld, was ik zelf. Was je tegenwoordig, toen ik met Lucie Tegen den heer Hofmaarschalk hebt eaamgezworen? Ja. Maar zeer toevallig. En ik waa zoo galant, su biet naar het slot terug te keeren, orn de jongelui door mijn verschijnen niet in verlegenheid te brengen. Je zult moeten toegeven dat ik, a's ge bieder over leven en dood, al niet minzamer tegenover mijn onderda nen kon handelen. Ge zijt a'ltijd vriendelijk en goed ach, als anderen dal ook maar wa in. En hij zuchtte diep. Word nu niet sentimenteelriep Egon uit. Frans von Osten, de kloeke student, de aanstaande Kabinetsraad en ridder van liooge orden in spe st den strijd met een ouden Hof maarschalk, wiens eenzaam dochter tje met den vijand tegen den vader opereert I Toe 't hoofd fier om hoog I Kom, ga mee te paard ik ga ginds in het woud eens den bouw van het nieiuwe jachthuis iuspecteeren misschien brengen boschlucht en vo- gelengezuug je lot betere gedachten. Bemeden op het slotplein ontmoef ten zij de dochter van den Opperhof maarschalk, die met een vrlendil daar wandelde. O, die voorzaten die voorza ten! fluisterde vorst Egon het een biedig nijgende meisje toe en hij steeg glimlachend op het paard, dal de dienaar gereed hield. Ten hoogste verbaasd zag Lucie d« berde ruiters na. die weldra tusschen her hooge hout verdwenen. De heer Jossias von Wittungen echter stond dienzelfden avond, door zorgen gekweld, in zijn slaapkamer en mornjveldc, toen hij zich euidelbk nederiegde - Doorluchtigheid voorbijgegaan niet opgemerfctl Horrible! In den droom verscheen hem Ma dame Etiquette, in stijf brocuat go- waad, in de hand een kolossaal vlam- mend zwaard, en zij dreigde hein uit haar rijk te verjagen. Frans von Osten had slécht geslo pen en was somber gestemd opgo- stoon. Zijn vorsteltjlde vriend had hem op den war-dolrit meegedeeld, dat hij ina zijn huwelijksvoltrekking met zijne gen alm een paar maanden op reis, naar Italië en Grekenland, ging en dat hij zooals vanzelf-spreokt tl lans hem vergezellen zo-u. Hoezeer ®ulik eeno rets andiers hern zou vor- lreugd hebbcni, zoo was de gedachte, LucLe maanden Jong niet te zien, hem pijnlijk. En wat kon or in dien tijd niet goacMeden? De Opperhofmaar schalk had al vroeger gezinspeeld op een huwelijk van jn dochter mot 'n adellijk heer naar zijn har t mocht liij haar nu alleen laten? Zou zij zon der zijn steun den aandrang baars vaders kunnen wee is taan? Al die ge dachten gingen hem door het hoofd; zoodot het niet te verwonderen was, dat hij slecht geluimd was. Ook Wittungen was niet erg in zijn humeur. Wel was hij, als .altijd; on berispelijk uit hot doosje gekomen; maar in zijn binnonsta zag het er anders uit. Zijne Doorluchtigheid had heden hom niet zoo bejegend, als deze anders gewoon was en al was de reden daaraan een Oogenblikkolij- ke verstrookihe.d van den vorst, dio aan gansch andere dingen dan aan ztjn Hofmaarschalk dacht, zoo rnoeeJ de man wel geki'oven, dat het oen ge volg was van zijne onvergeeflijke zonde tegen de etiquette». Hij, Josms von ïttungcn, had zich aan de etiquette vergrepen! Dat wal in de familie nog nooit voorgeko men ja, eigenlijk ware het oomi3Ch geweest., wanneer het niet te tragisch geweest wme. (Slot volgt). HOOGSTE INBEELDING. Waarheen zoo haastig? Ik ga zelf den dokter halen voor mijn man. Wat scheelt hem dan? llij zegt, dat hij lijdende is aan hepatitis, dyspepsie, gastritis, appen dicitis, nephritis en cerebrospinal» meningitis.... Om 's hemels wil, waai' heeft llij dat allemaal opgoloopen Hij heeft zich een populair- medisch werk aangeschaft en is met de lectuur begonnen. Maar dat is toch geen reden, om Zwijg toch a 11 e verschijnseler lreeft hij bij zich geconstateerd. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCLIE DAMCLUB. AUe correspondentie deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 34, Telephoon 1543. PROBLEEM No. 613, van W. Polman Jr. Ie Publicatie. Zwart 11 Schijven op 6, 7, 8, 9, 10, 12, 14, 20. 25. 35. 36. Wit 12 Schijven op 16. 21, 23, 33, 34, 37, 38, 89, 41. 42, 44, 46. PROBLEEM No. 614, van W. Polman J r. Ie Publicatie. Zwart 11 Schijven op 8,10, 14, 20, 21, 22, 23, 24, 27. 35, 86. Wit. 11 Schijven op 16, 25, 32, 33, 38, 89, 41, 42, 45, 46, 50 en dam op 43. Oplossingen van deze problemen I Oplossing van probleem No. 60ft worden gaarne ingewacht aan boven- van den auteurWit 34—30, 44—40, genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 17 37-31, 18-13, 12—8, 28—23, 2231 dezer. 27 38 I

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1914 | | pagina 12