voeren. Da winkelgaJorij, die Berlage
evenwijdig dacht aan de thans ba-
staande rooilijn voor de „keeten",
meende zij nagenoeg in tiet verlengde
van 't straat jo tusschen Kurhaus en
Palaco-Jiotel to moeten kaatsen.
Natuurlijk kwamen tal van adres
sen in, die of niet het eeue, óf met het
andere plan instemming betuigden.
En het werd 1912, voordat het voorstel
de openbare vergadering bereikte, die
meeging met B. en \V. en dus het
plan-Berlage besloot#te doon uitvoe
ren.
Tusschen besluiten en de daad
echter nog een groot verschil en een
paar weken geleden gaf de raad op
nieuw verlof aan de eigenaars v an de
keeten, om den grond, dien zij thans
in erfpacht hebben, weer voor één
jaar te mogen inhuren.
Kwaad heeft dit uitstel intusscnen
niet gedaan, want thans is tusschen
B en W. en kerkvoogden overeen
stemming verkregen met betrekking
tot de verplaatsing van de badkapel.
Het kerkje werd te klein en dat heeft
veel van de vroegere eischen doen
vervallen. Indien de gemeente een
paar honderd meter meer landwaarts
in 1400 M2. grond geeft en 7000 bij
betaalt, krijgt zij liet 900 M2. groote
terrein aan het plein in eigendom,
lloog is de som niet en daar het plein
er een radicale verbetering door zal
ondergaan, mag wel als zeker aange
nomen worden, dat de raad het plan
zal goedkeuren.
Kerkvoogden zullen er zeker niet
rouwig om zijn, als zij elders een
betere, rustiger plaats voor hun kerk
kunnen krijgen, dan nu te midden
van de keeten. Vooral op Zondagmor
gen in den zomer was het plein nu
niet bepaald rustig.
SINTRAM.
Amsterdamsche Kout
117.
De Concentratie-kampen.
In mijn vorigen brief sohreef ik u
over de Klachten omtrent de verzor
ging der Belgische vluchtelingen in
de loodsen over liet LJ. De hoop, dat
gaandeweg de toestand verbeterd rou
worden is niet geheel en al ijdel
bleken. Inderdaad worden steeds de
uoodige verbeteringen aangebracht,
om er voor de arme rcfugié's het leven
zoo dragelijk mogelijk te maken.
Maarhet zijn en blijven loodsen
en allerwege hoort men vragen hoe
het moet gaan als straks do winter
komt.
Voor verwarming is geen gelegen
heid en al is do toestand nu wel om
luit te houden, de lijd komt, dat het
toch zeer bezwaarlijk zal gaan.
Ik zeg dit niet, om critiek te oefe
nen.
liet is, daarvan ben ik ernstig over
tuigd, een moeilijk probleem, dat der
vluchtelingen.
We willen zo zoo gaarne verzorgen
én steunen en hen liet leed, liet vree-
selijke leed doen vergeten, dat de
oorlog over ben bracht. Maar.... onze
eigen menschen De nood der tijden
drukt zwaar, de werkloosheid is
groot en er wordt veel armoede en
'gebrek geleden.
Om verschillende redenen is con
centratie van de vluchtelingen ge-
wenscht en in Amsterdam zeker in
zeer bijzondere inate. Dat de Belgen
dus in, laat ons liet niet populaire
woord gebruiken concentratiekam
pen werden vereenigd, daartegen is
niets in te brengen.
Maar nu is de vraag, of ze er ge
huisvest zijn zóó. dat zo met recht
onze gasten mogen beeten
Zie eens, de gemeenschappelijke wo
ning voor die honderden menschen
mannen, vrouwen en kinderen, zijn
twee loodsen, de loodsen D. en D.D.
aan de Ertskade.
Daar staan in het midden de tafels
en banken, daar zijn, langs de kan
ten. de getimmerten, waarop de stroo-
20kken en kussens. Aan lijntjes aan
den zolder hangt de wasch te drogen.
Zeker, een lustoord is het er niet.
Het is er donker en ongezellig, maar
que voulez-vous Do menschen zijn
onder dak, veilig en wel, eu hebben
het er op het oogenblik althans nog
warm genoeg. Het beddegoed het
stroo, do zakken, de dekens, het is
bijna alles gloednieuw. Er zijn, mag
ik wel zeggen, duizenden voor uitge
geven.
liet eten wordt zorgvuldig bereid
en van liet beste dat te krijgen is. Dat
weet ik van een kok, die de grief had
dat, vooial in de eerste dagen van do
loodsen, veel te veel geld is uitgege
ven. door dubbele bestelling.
Het menu bestaat afwisselend uit
erwtensoep (met schinkel), gestamp-
ten pot (met vet en spek), stokvisch
met rijst en meer zulk krachtig voed
sel, dut, goed toebereid, zeer smake
lijk is. Er zullen heel wat vluchte
lingen zijn, die het in de Amsterdam
sche loodsen beter hebben dan thuis,
en weer anderen, voor wie ook in dit
opzicht deze droeve ballingschap een
tijd van lijden en ontberen is.
We spraken een Belg uit de loodsen,
die in Antwerpen koetsier kon zijn of
zoo iets cn vroegen hem, of hij content
was
Ahwel, ik zai content Ge rnoet
peinzen, dat et niet is gelaik thuis,
maar wat moet ge doen Den een zai
content en den ander niet. dat is al
gelatk ge "t neemt 't Eten is goê, dat
kon thuis niet beter en het is proper
zulle.
Ik geloof wel, dat de meesten er zoo
over denken en dan... Nurksen en on
tevredenen zijn er overal.
Mochten er zijn, die over bet Comité
te klagen hebben, het Comité heeft....
ook over velen hunner te klagen.
Daar heb ik uit de meest vertrouw
bare bron krasse staaltjes van ge
hoord. Zoo vernam ik dat, toen de
inrichting van een der loodsen nog in
voorbereiding was en een massa hoof
tot een waarde van f 85 gereed lag,
dit voor dreigenden regen in een nog
niet bevolkte loods werd opgeborgen.
De kinderen der vluchtelingen uit
de andere loods wisten binnen te
dringen, en op één Zondagmiddag
werd die gehoele voorraad totaal be
dorven. Er waren mannen, die wei
gerden mede te helpen niet opladen
van stroo, er zijn er, die probeeren
tweemaal eten of koffie te krijgen,
ten koste van hun lotgenooten, en
zoo ia er meer.
Waarmede ik, dit zij met den mees
ten nadruk verzekerd, geen blaam wil
werpen op <lc menschen, die zïch, de
ongunstige zeer sporadisch voorko
mende uitzonderingen daargelaten,
voorbeeldig gedragen en schikken in
hun lot.
Van teruggaan moeten ze niet veel
weten. De mensahen zijn, over het al
gemeen, nog angstig en vreezen alle
mogelijke eventualiteiten.
Het is daar nu aan de Ertskade wel
heel eigenaardig. Op mooie najaars
middagen loopt alles uit. En daar
aan het LI, bij de Rietlanden, in dat
typische havenkwartier, met de groo
te stoomers, de geweldige loodsen, de
rangeerterreinen, is het een bont ge
woel van onze Zuidelijke zusters en
broeders, die slenterend den weg op
gaan naar liet centrum van de stad
of lerugkeeren naar hun verblijf inde
donkere loods.
Ge hoort daar nu niet domineerend
de forschc zeemanstaal en de weinig
tamme sprake der bootwerkers, maar
ge hoort er het zoete Vlaamsch klap
pen en ge ziet het Vlaamsche volkje in
schilderachtige schakeeriug en woelig-
bont beweeg.
Men gewent daar al zoo'n beetje,
maar toch met iets van we hebben
hier geen blijvende plaats. Hun loo-
pen en gaan en staan Is toch wel dat
van menschen, die „op doorgang"
zijn.
Van harte hoop ik dat, indien de
Belgen niet binnenkort terugkecren,
men zich zol blijven beijveren hier
voor hen te doen, wat mogelijk is,
doch zonder daarbij de gebreklijden-
de londgenooten te vergeten.
AMSTERDAMMER.
Zijner doorlnchiigheid
behaagt het.
In het park van het vorstelijk slot
W06 het heden zoo recht etil en plech
tig. Alles was dien zomernamiddag
in rustde groene jaloezieën van het
bekoorlijke kleine jachtslot waren ge
sloten, het kleine meer lag, door geen
koeltje bewogen, roerloos en alleen
de zonnestraal speelde over de wa
tervlakte, een gouden weerschijn te
voorschijn roepende. Van tijd tot tijd
etak een nieuwsgierige karper den J beter gezegd, zacht huppelde, m Ui»-
kop in do hoogte, orn op de opper j berispelijk toilet, den chapeau cla-
v'akte een water»11 eg te snappen en que onder den arm, het spaarzaam
lommerrijke park in. waar zij meende
dat thans wel geen bespieder van hun
heimelijke samenkomst te vreezen
was.
Maar één had haar toch waargeno
men Egon, de jeugdige vorst en ge
bieder. De drukkende hitte had hem
het slot doen verlaten en met een boek
had hij de eenzaamheid van het park
gezqpht, waar hij, achter een zwaren
boom gezeten, onwillekeurig iets van
het gesprek der gelieven opgevangen
had.
Strl lachende zag hij ze na en sloeg
den tegenovergeste'den weg naar het
slot in. om door een ontmoeting de
jongelui niet in verlegenheid te bren
gen.
O, ook hij wist hol geluk van twee
minnende harten en de zaligheid van
zoo'n geheime samenkomst te schat
ten. Immers hij had met prinses Ma
rio, zijn geliefde aanstaande gemalin,
ais hij ten liove van Iwur vader ver
toefde, ook wel zoo in het groen ge
wandeld, heigeen ook daar de ge
strenge heer Opperhofmaarschalk niet
had mogen weten, daar zoo ernstig
vergrijp tegen de etiquette dien groot-
waardigheidsbekleeder evenzeer
vertwijfeling zou gebracht hebben.
De voorzaten en de etiquette I Dat
waren de stokpaardjes van den heer
Josiaa von Wittungen en wee hem, die
op eenigerlöi wijze zich daaraan ver
greep 1
Vorst Egon daarentegen had er heel
weinig mee op. llij had aan een ver
maarde Duitscho hoogeechool, aan
den heerlijken oever van den groenen
Rijn, zijn opleiding ontvangen en had
daar meer frissclie begrippen in zich
opgenomen. AI dat ouderwetech ge
doe, waaraan hij toch zich had te
onderwerpen, wekte zijn tegenzin op
en een deel van dien tegenzin
natuurlijk gericht tegen den voor
vechter van al dat gedoe, den Opper
hofmaarschalk Josias von Wittun-
gen, die zijn ambt onder Egon's
stelijken vader reeds met Spaansche
grandezza vervuld had en Jiern door
dezen a's een levend huismeubel was
nagelat em
En de heer Josias was een waardig
vertegenwoordiger van het oude re
gime, een waardig nazaat van zijn
voorvaderen, een incarnatie van de
etiquette.
Wanneer hij zoo voortschreed,
dan weer in de diepte te verdwijnen.
Ook de boomen hielden hun siësta;
geen blaadje bewoog zich aan de
twijgen en de bloemen in de bedden
bogen als in den droom haar hoofd
onder den druk der heete zon
lucht.
Alles scheen in diepe rust doch
neen, daarginds, vWaar Hoornen en
heesters het dichtst stonden, glans
de een licht kleedje door het blader
groen, een kleine blanke hand boog
voorzichtig de takken en een blozend
gezichtje keek in blijde verwachting
over het water heen naar het slot.
Juist sloeg het van den slottoren
drie uur zelfs do klok eloeg lang
zaam en s'aperig daar ppemde zich
het zijpoortje, vanwaar de weg di
rect naar den oever voerde, en een
knappe jonge man, in elegante zo-
nterkleeding, kwam to voorschijn en
scherp zag hij in de richting, waar
de jonge dame zichtbaar word.
Hoe prompt Is hij altijdl mom
pelde deze en zij zwaaide met den
lichten stroohoed, dien zij tot dusver
aan den arm gedragen had.
Een lachje van geluk gleed over de
trekken van den jongen man, toen hij
dit teeken zag eu haastig naderde hij
den oever, waar een bootje 'ag, dat
hij losmaakte. Eenige krachtige riem
slagen brachten hem naar de over
zijde en een oogenblik later wandelde
hij met de jonkvrouw in de donker
ste schaduw der oude beukenlaan,
waarvan de dichte bladerkronen geen
zonnestraaltje doorlieten.
Ik dank je, lieve Lucie, zei de
jonge man, dat je de nemiddagrust
opgeofferd en mij deze samenkomst
toegestaan hebt. Wij zien tegenwoor
dig elkaar zelden a'leen»; Egon heeft
mij meer'noodig dan te voren voor
zijn aanstaand huwelijk is zooveel ts
regelen en. je vader bewaakt sinds
eeuigen tijd ons met een opmerk
zaamheid. die mij het ergste doet
vreezen.
Pahl Het zij hooren en een be
koorlijk lachje verhelderde haar lief
gelaat, laat papa de hofmaarschalk
zijn dochtertje maar bewaken als zijn
oogappel. Op eeu inooien dag weet de
deugniet, zooals hij haar gelieft te
noemen, toch te ontsnappen naar
haar Heven Frans.
Lieveling, hoe gelukkig maak je
mij met die blijde verwachtingen en
toch, ik kan die helaas niet d-eelen.
Ben je dan hee'emaal vergeten," dat
hij de hand van zijn dochter zoo
beslist verklaarde hij dit nimmer
geven aan een man, die even wei
nig vermogen als voorzaten heeft aan
te wijzen.
Och, die voorzaten! riep Lucie
uit. in komische gramschap de klei
ne vuist ballende, die oude stijve hee-
ren en dames, die er zoo belachelijk
uitzien en zoo streng van de wanden
neerkijken, met hun smakelooze kap
seis en vervelende poederpruiken, zou
den ze wel ooit jong geweest zijn
geleefd en geliefd hebben, zooals wij?
Ik kan hei haast niet geloovenan
dera zouden zij niet nog in liet graf
het geluk van twee minnenden ver
storen. O, wat haat ik hen!
Om "e hemels wü, laat de Opper
hofmaarschalk zoo iots r.iet hooren,
antwoordde Frans lachend; hij toch
kent geen grooter gelukzaligheid, dan
een afstammeling der Wittungers te
zijn, die hun stamboom tot in donke
re tijden terugbrengen, toen het be
renvel als zwarte rok fungeerde. Heeft
niet een der Wittungers Karei den
Groote
Frans, ik bezweer je, houd opl
riep de ionge dame mot smartelijke
vertwijfeling en zij bracht de handen
naar de ooren, dat ontbrak er nog
aan, dat ook jij uiij do geschiedenis
mijner geéerdo voorvaderen gaat ver
halen, die ik sinds mijn kindsheid
eens in de week hooren moet. Kom,
laat ons die oude hoeren voor heden
van de agenda voeren en laat ons lie
ver plannen voor die toekomst ma
ken, terwijl papa Opperhofmaar
schalk in zijn zetol van da heerlijk
heid van hot Huis von Wittungen
droomt.
En vroolijk stak zij haar arm door
dien van haar metgezel en ging ze het
grijze haar zorgvuldig gefriseerd, le
gen zijn ondergeschikten steeds vol
ernstige waardigheid, tegenover hoo-
gerstaanden vol ceremonaeelen eer
bied, maakte hij volkoman den indruk
van den ouden hoveling, zooals hij
in de boeken staat.
Vonst Egon sloeg soms verbaasd
hem gade on schertsend placht hij
dan te zeggen, dat de Opperhofraaai-
schalk sinds jaar eu dag- ziciizelven
zoo volmaakt gelijk bleef, dat het op
hem den indruk maakte, alsof de
man eiken avond zorgvuldig in di
watten gepakt en den volgenden mor
gen even zorgvuldig weer uitgepakt
werd en weer in functie gesteld.
Deze heer intussriioxi had er geen
flauw besef van, dat hij zoo als doel
wit der satire van zijn allerhoogstea
heer en gebieder diende.
O neen, integendeel; hij was zich
zijn gewichtigheid in den Staat terdo
ge bewust; lnj gevoelde, dat bij nog
de eenige was, die de goede oude
hofzeden in eere hield; dat hij een
stérke dam tegen deu stroom van ge
vaarlijke nieuwigheden was en vaak
dacht hij er ruoi schrik aan, wat er
wel van de edele oude dame Etiquette
worden zou, wanneer hij, Josias von
Wittungen, lioar trouwste ridder en
vazal, eens niet nieer zijn zou.
Die gedachte was ontzettend voor
hern wat zou er wonden van het
Hof, den Staat? Wunt de etiquette
was voor hem de Staat al het an
dere was niet veel meer dan wind en
rook.
Geen wonder dat menschen, die
zijne overtuiging in dit ojiziclit niet
deelden, hem onuitstaanbaar waren.
En tot dezen behoorde Frans von
Osten, de particulier© secretaris, ja
meer nog, de vriend van den vorst.
Frans was die zoon van een ouden
kolonel van burgerlijke afkomst, die
echter wegens zijne verdiensten in
den adelstand verheven was. Toen
hij overleed, had de vriendschap van
den ouden vorst den zoon van den
kolonel in staat gesteld, dezelfde
hoogescliool ais de jeugdige erfprins
te bezoeken en daar hadden de beide
jongelieden, die denzelfden gedach-
tengang. dezelfde overtuiging hadden,
een vriendschap gesloten, waartegen
zelfs de overmachtige Madame Eti
quette niets vermocht, toen de oude
vorst stierf en Egon hem opvolgde.
Frans von Osten volgde den vriend
als particulier secretaris aan het hof
en al mochten in het openbaar de vor
men naar behooren in aclit genomen
worden, zoo brachten zij toch menig
gezellig uurtje met elkander door,
zoodra zij een oogenblik „mensen"
mochten zijn.
Het ging den goeden Frans evenals
den vorst; hij gaf bittér weinig om
die etiquette. Hij en zij stonden nie*.
op intiem en voet samen; en aLs hij 't
soms wat te bont maakte, gevoelde de
Opperiiofmaairschaik de rechtmatige
smart hierover tot in hel merg zijnor
beenderen. En zulk een mensch had
vues, onloochenbare vues, op zijne
dochter de laatste spruit der Wit
tungers het ©enig kind van hèm,
den aanbidder van den goeden ouden
tijd, toen nog niet een vorst en par
ticuliere secretaris aan ééne en de
zelfde universiteit gestudeerd en
vriendschap gesloten hadden ja,
hoi'ribile dictu, mekaar tutoyeerden,
wanneer zij samen alleen warrem.
Neen, de heer particuliere secretaris
kreeg zijne dochter niet, dit had Jo
sias von Wittungen zich voorgeno
men; eer nog zon zij als stiftsdame
den leeftijd verbedden, dat het huwe
lijk een lang vervlogen droom is.
Lucie, zijn lieftallig dochtertje,
dacht er evenwel anders over. Zij
was heel ln etil te zel fs de vorst
had er niets van bespeurd H met
den bemfnn el ijken öocroïaris eens ge
worden én zoo vast was ze er van
overtuigd, dat hij haar echtgenoot
worden zou, als haar waardige heer
papa van hét tegendeel.
Wie nu zou do overwinning beha
len?
IL
Terwijl liet minnend paar één half
uurtje door de paden van het park
dwaalde, begaf vorst Egon rich di
rect naar het slot. Hij glimlachte
vergenoegd, want hij was er zeer
ingenomen, dat die twee zoo goed
samen konden vinden. Hij had den
vriend al meermalen pecuniaire voor
deden toegedacht, wat deze steeds
nadrukkelijk had afgewezen, daar hij
voor niets ter wereld den schijn op
zich wilde laden, als profiteerde hij
van de vriendschap des vorsten om
zich te verrijken. Door een huwelijk
met Lucie von Wittungen echter was
Frans opeens daar, waar zijn liooge
vriend hem hebben wou. De partij
was in elk opzicht uitstekend, tiet
meisje was sclioon, geestig én het doel
der wemschen von den jongen adel;
de familie was zeer gezien in het land
en de heer Josias von Wittubigen was
- toch ook niét te verachten! zeer
•ijk.
Uit hel gesprek dor geheven had de
vorst genoegzaam kunnen afleiden,
dat de vooruitzichten van zijn kabi-
nets-secretaiis en vriend slecht wa
ren. Dit bedroefde hem, terwijl hij
daarentegen door de aanhankelijk
heid van het meisje aangenaam werd
aangedaan en de hoop voedde, dat
Frang toch zijn doel nog bereiken
zou. In elk geval, hij nam zich voor,
zooveel mogelijk liet zijne hieraan bij
te dragen.
Hij had biervoor twee redenen. De
eerste spreekt vanzelf! Hij hield van
Frans en mocht het aardige raei6je
gaarne lijden; ten tweede had hij er
wel wat schik iu, eens tegen den ou
den Opperhofmaarschalk samen te
spannen, die al zoo menigmaal door
overdreven vormelijkheid hem in
enwijleling gebracht had. En dit
wilde hij Wittungen betaald zetten,
want vorsten zijn toch ook soni6 ster
felijke menschen.
Toen Egon den ingang van het slot
naderde, zag hij den heer Opperhof
maarschalk niet grandezza zij waart*
op en neer wandelen-, als altijd direct
en onverlet „uit het doosje" geno
men onfjerispélijk van uiterlijk
voorkomen en, naar zijn eigen mee-
ning, ook onfeilbaar innerlijk.
Allicht dacht hij bij zijn kleine pro
menade er weder eens aan, wat er
wol van het Vorstendom worden zou,
wanneer hij bij zijn voorzaten verza
meld en hij zelf voorzaat geworden
zou zijn; althans liij was zoo in ge
dachten verdiept, dat hij zijn door-
luchtigen heer en gebieder niet be
merkte, voordat deze langs hem heen
schreed. Eerst toen de vorst diens lie-
elinga-jachtliond riep, dié een eindje
erder op het gazon lag te rusten, be
merkte de Opperhofmaarschalk zijn
erzuim. Zijne Doorluchtigheid was
lak langs hem heengegaan en hij,
osias von Wittungen, -had het niet
opgemerkt, ze'fs niet vermoed.
Dat was ontzettend I Dat was een
vergrijp tegen de etiquette. Een onbe
twistbaar verkrij-p. Wel is waar heeft
de mensch m den rug geen oogen,
at door Moeder Natuur zeer wijs
zoo is ingericht, want wee ons, wan
neer we alles zien moesten, wat ach
ter onzen rug geschiedt, doch naar
de meening van den Opperhofmaar
schalk moet een goed hoveling deu
persoon van den vors', steeds zien en
zelfs wanneer deze achter hem ver
scheen, zoo moest hij de nadering
an den vorst vermoeden er een
■oergevoel van hebben.
En hij, de drager der goede zeden
n den tegenwoordigen frivolen tijd,
hein was dit overkomen. De schrik
had hem bevangen en nauw kon hij
zijn waardevolle houding bewaren,
toen hij Zijne Doorluchtigheid achter
na danste, om misschien een bevel,
een bhk van den vorst op te vangen,
waaruit hij zou vermogen af te lei
den, in hoeverre dit zijn vergrijp te
gen de etiquette des allerhoogsten.
ongenoegen had opgewekt.
Maar Egon bezorgde zicli verba
zend weinig orn zijn hezorgden Op-
erhofmaarschalk. Hij had hem wel
jezien, maar overigens e-ven weinig
acht op hem geslagen als op een nul,
die zonder een ander cijfer zich in do
wereld waagt. Ilij zag dus niet verder
naar hem om, en begaf zich naar zijn
particuliere' vertrekken, om daar zijn
secretaris te wachten, met wien hij
tegen den avond gewoonlijk nog een
uur werkte.
Doorluchtigheid voorbijgegaan
onopgemerkt horribel zuchtte da
rampzalige Josias von Wittungen eu
toeti had hij nóg iets niet gezien, wat
voor hem voel gewichtiger was dat
juist zijn dochtertje uit het park
kwam cn den hoofdingang van het
siot naderde, terwijl een paar minu
ten later Frans von Osten, uit de
zelfde richting komende, door het zij
poortje verdween.
GeiukkigenvijEe echter ontmoette
hij Frans eerst toen deze het kabinet
van den vorst binnentrad; niet alvo
rens hem een eerbiedigen groet te wij
den, dien de heer Josias von Wittun
gen met de meest correcje, doch hoof-
sche hoffelijkheid beantwoordde.
Akelig mensch! Parvenu! prevel
de hij achter den particulieren secre
taris; mijn dochter huwen jamai6l
Maar Doorluchtigheid niet opge
merkt fidoncl
En bezorgd ging de Opperhofmaar
schalk verder.
Hoor eens, Frans, zei vorst Egon,
nadat de zaken waren afgedaan en
een geurige havanna was aangesto
ken, waarna de vrienden nog wat ge
zellig zaten te keuvelen, wat dunkt je
er van, als je mijn voorbeeld volgt eu
in het huwelijk treedt? Je kunt vrij
moedig onder de dochteron des lands
omzien. Je hebt wel geen vermogen,
maar je bent mijn vriendmen weet
dit, en hoewel ik besef, van hoeveel
waarde mij je vriendschap is, zoo is
ook die van een „alvermogend" heer
en vorst, zooals ik ben, voor jou een
sleutel, die menig Sesam openen zal.
Buitendien denk ik bij gelegenheid
mijn huwelijk, ate wanneer de
gebruikelijke regen van onderschei
dingen op mijn verlangend volk valt,
je een mooien titel te verieenen, eu
je rok met een lintje te versieren. In
vertrouwen kan ik je mededeelen, dat
ook mijn schoonvader dit misdadig
plan koestert, als loon voor je diplo
matieke diensten, die de verloving
voorafgingen. Een titel en twee rid
derorden tegelijk amigo, wat wil
je meer? Mij dunkt, je kunt dan kie
zen
Hoe dank ik je voor jo vriende
lijke zorg! antwoordde Frans ge
roerd en hij drukte de hand van zijn
vorste'ijken vriendje hebt mij zoo
veel goedheid betoond, ik heb al lang
een keuze gedaan. Maar ik vrees, dat
onoverkomelijke bezwaren mijn geluk
in den weg 6taan.
En zou de vriendschap van je
vorst die niet vermogen uit den weg
te ruimen?
Alles kunt ge mij geven, maar
ongelukkig niet een collectie voorva
deren, die ik noodig ireb namelijk
een paar dozijn overoude dames en
heeren, zoo muf en defect mogelijk,
die een mooien stamboom vormen -
had ik die, dan was ik geholpen. Ik
bemin Lucie, de dochter van jo Op
perhofmaarschalk en zij heeft weder-
keerig mij Hef. Eenigen lijd geleden
doelde ik er met een enkel woord
op ik wilde mij niet aan oen wei
gering blootsteUen maar hij gaf
mij ondubbelzinnig te venslaan, dat
ik me nooit moest vleien, zijn schoon
zoon te wordon, daar een lluis, dat
zijn stamvader had in den tijd
Toen het berenvel a's zwarte rok
fungeerde, dus viel de vorst lachend
hem in de rede. zich niet kan enca
nailleren met een nieuwbakken adel,
die geen voorouders heeft aan te wij
zen. Die oude, stijve dames en hee
ren, die er zoo belachelijk uitzien
wat haat ik hen I
De secretaris keek den vorst zoo ko-
isch verbaasd aan, dat deze luid
lachte.
Ja, ja, nu ben je verbouwereerd,
zeg! O, aan vorston blijft niets ver
borgen ook het geheimste niet.
Waartoe zouden we anders onze ge
heime politie, onze geheime fondsen
hebben? Nu, de geheime politie, wel
ke dezen middag iuieterde, toen jein
het schaduwrijk groen jo liefdesro
man hebt afgespeeld, was ik zelf.
Was je tegenwoordig, toen ik
met Lucie
Tegen den heer Hofmaarschalk
hebt eaamgezworen? Ja. Maar zeer
toevallig. En ik waa zoo galant, su
biet naar het slot terug te keeren, orn
de jongelui door mijn verschijnen
niet in verlegenheid te brengen. Je
zult moeten toegeven dat ik, a's ge
bieder over leven en dood, al niet
minzamer tegenover mijn onderda
nen kon handelen.
Ge zijt a'ltijd vriendelijk en goed
ach, als anderen dal ook maar wa
in.
En hij zuchtte diep.
Word nu niet sentimenteelriep
Egon uit. Frans von Osten, de kloeke
student, de aanstaande Kabinetsraad
en ridder van liooge orden in spe
st den strijd met een ouden Hof
maarschalk, wiens eenzaam dochter
tje met den vijand tegen den vader
opereert I Toe 't hoofd fier om
hoog I Kom, ga mee te paard ik ga
ginds in het woud eens den bouw van
het nieiuwe jachthuis iuspecteeren
misschien brengen boschlucht en vo-
gelengezuug je lot betere gedachten.
Bemeden op het slotplein ontmoef
ten zij de dochter van den Opperhof
maarschalk, die met een vrlendil
daar wandelde.
O, die voorzaten die voorza
ten! fluisterde vorst Egon het een
biedig nijgende meisje toe en hij
steeg glimlachend op het paard, dal
de dienaar gereed hield.
Ten hoogste verbaasd zag Lucie d«
berde ruiters na. die weldra tusschen
her hooge hout verdwenen.
De heer Jossias von Wittungen
echter stond dienzelfden avond, door
zorgen gekweld, in zijn slaapkamer
en mornjveldc, toen hij zich euidelbk
nederiegde -
Doorluchtigheid voorbijgegaan
niet opgemerfctl Horrible!
In den droom verscheen hem Ma
dame Etiquette, in stijf brocuat go-
waad, in de hand een kolossaal vlam-
mend zwaard, en zij dreigde hein uit
haar rijk te verjagen.
Frans von Osten had slécht geslo
pen en was somber gestemd opgo-
stoon. Zijn vorsteltjlde vriend had
hem op den war-dolrit meegedeeld,
dat hij ina zijn huwelijksvoltrekking
met zijne gen alm een paar maanden
op reis, naar Italië en Grekenland,
ging en dat hij zooals vanzelf-spreokt
tl lans hem vergezellen zo-u. Hoezeer
®ulik eeno rets andiers hern zou vor-
lreugd hebbcni, zoo was de gedachte,
LucLe maanden Jong niet te zien, hem
pijnlijk. En wat kon or in dien tijd
niet goacMeden? De Opperhofmaar
schalk had al vroeger gezinspeeld op
een huwelijk van jn dochter mot 'n
adellijk heer naar zijn har t mocht
liij haar nu alleen laten? Zou zij zon
der zijn steun den aandrang baars
vaders kunnen wee is taan? Al die ge
dachten gingen hem door het hoofd;
zoodot het niet te verwonderen was,
dat hij slecht geluimd was.
Ook Wittungen was niet erg in zijn
humeur. Wel was hij, als .altijd; on
berispelijk uit hot doosje gekomen;
maar in zijn binnonsta zag het er
anders uit. Zijne Doorluchtigheid
had heden hom niet zoo bejegend, als
deze anders gewoon was en al was
de reden daaraan een Oogenblikkolij-
ke verstrookihe.d van den vorst, dio
aan gansch andere dingen dan aan
ztjn Hofmaarschalk dacht, zoo rnoeeJ
de man wel geki'oven, dat het oen ge
volg was van zijne onvergeeflijke
zonde tegen de etiquette».
Hij, Josms von ïttungcn, had zich
aan de etiquette vergrepen! Dat wal
in de familie nog nooit voorgeko
men ja, eigenlijk ware het oomi3Ch
geweest., wanneer het niet te tragisch
geweest wme.
(Slot volgt).
HOOGSTE INBEELDING.
Waarheen zoo haastig?
Ik ga zelf den dokter halen voor
mijn man.
Wat scheelt hem dan?
llij zegt, dat hij lijdende is aan
hepatitis, dyspepsie, gastritis, appen
dicitis, nephritis en cerebrospinal»
meningitis....
Om 's hemels wil, waai' heeft llij
dat allemaal opgoloopen
Hij heeft zich een populair-
medisch werk aangeschaft en is met
de lectuur begonnen.
Maar dat is toch geen reden,
om
Zwijg toch a 11 e verschijnseler
lreeft hij bij zich geconstateerd.
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCLIE DAMCLUB.
AUe correspondentie deze rubriek betreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 34, Telephoon 1543.
PROBLEEM No. 613,
van W. Polman Jr.
Ie Publicatie.
Zwart 11 Schijven op 6, 7, 8, 9, 10, 12, 14, 20. 25. 35. 36.
Wit 12 Schijven op 16. 21, 23, 33, 34, 37, 38, 89, 41. 42, 44, 46.
PROBLEEM No. 614,
van W. Polman J r.
Ie Publicatie.
Zwart 11 Schijven op 8,10, 14, 20, 21, 22, 23, 24, 27. 35, 86.
Wit. 11 Schijven op 16, 25, 32, 33, 38, 89, 41, 42, 45, 46, 50 en dam op 43.
Oplossingen van deze problemen I Oplossing van probleem No. 60ft
worden gaarne ingewacht aan boven- van den auteurWit 34—30, 44—40,
genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 17 37-31, 18-13, 12—8, 28—23, 2231
dezer. 27 38 I