DANS-ACADEM1E. Voor Militairen Prentbriefkaarten STADSGEZICHTEN WILHELMINA-BAZAR De Pers orards Troonrede de geboete burgerij verantwoordelijk 1-..U worden gesteld, wanneer tij be schadigd mochten worden. Het belangrijkste beschavingsmo- nument wn Wilna te de groote bi- biiolbeek van 220,000 boekdoelen, die \v,-fken ven dc hoogste waarde ook voor de geschiedenis van het ooste lijk Jodendom bevat. Of die biblio theek gespaard is gebleven, is tot dusverre nog niet bekend geworden. DE AANVAL OP MARIE THERESE. In het Berliner Tageblatt zet Br in hard Kellormaim zijn verhaal over den storm op Marie Therese voort Ja. nu komen zij uit de loopgraven over de heele linie van twee kilome ter. Over do uitvaltrappen klauteren rij omhoog. Door de sappen werpen zij xioh op den vijand. Handgranaten (urn den gordel, rookmakers, schil den. een handgranaat in de rechter hand, gereed om af te trekken, ge weer over de schouder, gereed om te schieten en te slaan. De kogels dwarrelen. Een man valt, terwijl hij uit de loopgraaf klimt. Een man valt op den wai voor de loopgraaf. Een man valt r.a drie passen. Maar de kame ratien stormen verder met hoera, in damp en rook. De vijandelijke stel ling is in elkaar geschoten, maar met den vijand is het nog geenszins uit. Uit loopgraafkuilen schiet hij, uit grsnaattrechters midden in puin en aarde, -richt hij het machinege weer, dat nog in orde is. In een sap pe -taat hij opéén gedrongen. De handgranaten barsten. Verder. De man valt in damp en rook. Een paar grenadiers brengen een vijandelijk machinegeweer in stelling. Zij val len De kameraden zijn reeds ver weg. Voorwaarts. De officier valt. Over een linie van twee kilometer gaan zij als een branding voor waarts. Heet is het handgemeen. Onze gedachten zijn bij hen. On ze wetsohen, onze hoop en onze angst-Uet is heel stil in onze hut. Loten wij eens hooren, of er veel geweervuur is, want «tal beteekent niets goeds, zegt do generaal. Wij gna i naar buiten. Er is bijna iu het geheel geen mfan- terievuui te hooren. Het staat goed. Dc kanonnen slaan en donderen zon der ophouden. Zij schieten nu natuur lijk nie* moer op Marie Thérèse, maar ze vuren op de vijandelijke batterijen en verb.ndingswegen. Het ontploffen van de vijandelijke granaten knettert in het bosch. In de korte pauze van het geknal luisteren we gespannen naar boven. Slechts eenige schoten. Dan begint een machinegeweer hol te kloppen. Een Fransch machinegeweer, dat is vreeselijk, zegt een officier, stil voor zich heen. Alle harten zijn bij hen, die daar nu voor ons vechten. Er komt bericht, dat het goed staat. We herademen. Oin elf uur dertig komt het eerste bepaald rapport. Het regiment X. hee.'t twee loopgraven genomen, te gen de honderd gevangenen. Het gaat goed vooruit. De adjudant zit aan de telefoon en zoo spoedig hij rapport ontvangen heeft, deelt hij het ons mee Elf veertig. Het regiment Y heeft een paar loopgraven overrompeld een ant"' gevangenen, mach.negeweren, mijnwerpers. Het zijn de mannen van den Ezelsneus, waar ik vanmorgen was. Het regiment is beroemd en ge vreesd. Een ander regiment meldt, dat bet ten gevolge van hevig artillerievuur slechts met moeite uit de loopgraaf kwam, nu echter snel vooruit komt Eenige officieren zijn helaas geval len. Kapitein X., luitenant Z. Een paar uur.geleden heb ik nog niet hen gesproken. De generaal kijkt voor zich heen en haalt diep adem. Het is oorlog, oorlog, dat mag mem geen mmuut vergeten. Rappoit na rapport. Het regiment Z. meldt, dat het 150 gevangenen ge maakt en zijn punt bereikt heeft Aan sluiting bij het naburige regiment De rapporten zijn alle even gunstig. Honderd, twee honderd, drie honderd vijftig gevangenen. Zonder twijfel, de aanval is gelukt Om twaalf uur meldt de oppasser: Generaal, de eer ste gevangenen. Daar staan ze. Drie stuks. Vuil en bestoven komen zij uit de loopgraven. Zij mnken een jammerlijken indruk. Een is grijs. 41 jaar oud. Een Bre- tagner. Zijn vuile, grove handen tril- lea van opwinding. De beide anderen zijn kereltje® van tegen de twintig. Klein, zwartharig, met ronde, zwarte Uitpuilende oogem. Zij dragen blauw grijze stalen helmen op de ronde hoof den, die op de stormhoeden van de middeleeuwen gelijken en geheel nieuw zijn. Als ik hen uit vraag, krijgen ze on middellijk ruzie. De een verwijt den ander weggekropen te zijn. Nu echter begint het te wemelen op den boschweg. In de buurt loopt een veldspoor. Daarop loopen karren, waarop de hospitaalsoldaten zittende en liggende gewonden voort schuiven. Op een kar zit een jonge Franschman te jammeren en te steunen, met ge lijkmatige tusschenpoozen. Overigens hoort men slechts zelden oen klacht. Een baar wordt voorbij gedragen. Een Duitsch soldaat ligt er op. Wat heeft hij? vraagt de generaal. Een schot in het been. „Gauw naar de ver- bandplaats!" Een tweede baar wipt op de schouders van dragers voorbij. Bleek en stil ligt daarop een Fransch man. Licht gewonden komen alleen aan. De generaal heeft voor leder een vriendelijk woord. „Wat hebt ge?" vraagt h;j een soldaat, die zijn hand In een bloedig verbanddoek draagt. „Granaatsplinter". „Nu, erg zal het wel niet zijn". „Weet ge waar de ver- bandplaats is, daarginds!1' Ais een vader spreekt de generaal zijn mannen toe. Baron, karren. Een grenadier met verbonden arm gesteund door een hospitaalsoldaat komt met vasten tred trots en recht op aan, ofschoon men hem pijn en schrik van het gezicht leest Op een kar zit een gewonde. Zijn hoofd is niets dan een witte kluwen met bloe dige vlekken. Hij zit echter heel ge noeglijk met de armen over elkaar. Zoo stroomt hot onophoudelijk voor bij en de granaten ruischen en sissen zonder ophouden over het bosch. In dichte drommen komen nu de gevangenen toegestroomd. Ze worden opgesteld en geteld. Bijna allen heb- bo i de blauwgrijze, geverfde stalen helmen. Slechts eenige dragen de kepl of hebben een zakdoek om het hoofd. Ze zijn vuil, verwilderd, hun goed is stuk; stomp, bleek, uitgeput en be drukt zijn ze, zooals alle soldaten, die uit den slag komen en In gevangen schap geraakt zijn. Ze maken echter een veel beteren indruk dan de eerste dria. Zij komen gedeeltelijk uit de noordelijke departementen, Bpetagne, gedeeltelijk uit het zuiden, Toulouse, Nimes, Marseille. Velen rooken reeds weer hun pijp of sigaret. De een draagt een brood, de onder een de ken. Ze laten de fotografie van hun vrouw en kinderen zien en vragen of zij die behouden mogen. Natuurlijk mogen zij dat. Soms schudden een paar, dia elkaar hier weer zien, el kander de hand. Het ls een lange veel beteekende handdruk. Velen zijn ge wond en dragen een verband. Een is de hand verpletterd, de ander heeft een kogel door den arm. Ds generaal laat zijn oogen over de colonne dwalen. Zoodra hij gewon den riet, laat hij hen uit de rij komen en ondervraagt hen en zegt dan: Uhlaan, breng deze mannen naar de verbandpiaats. Uit iedere troep komt oen groepje gewonden naar voren en hinkt en wankelt achter den aanvoer der aan. Den gevangene komt naar mij toe, vraagt of hij ook niet verbonden kan worden. Ik kijk hein aan, hij ziet er eeuigszins verschrokken uit, maar ik ontdek geen wond. Hij heeft schoten daar beneden gekregen, zegt hij. On middellijk strijkt hij zijn broek af. En ik zie dat hij een schot in de rechter dij en een boven het zitvlak heeft „Neem dien man nog meer, Uhlaan. Geef hem een steuntje. Vooruit maar". Colonne na colonne trekt voorbij. Om één uur zijn reeds veertien hon derd gevangenen gerapporteerd. In het geheel worden het er twee dui zend. Steeds nieuwe komen uit het bosch. Karren, baren, gewonden. Nooit zal ik dezen weg in de Avgon- nen vergeten. Voor de verbandpiaats liggen en staan de gewonden. Ze zijn rustig en voelen zich geborgen. De dokters zijn binnen aan het werk. Ik zie hoe de vriendelijke levenslustige chef-arts ernstig en aandachtig een bloedige lap met de schaar los maakt Dit ls de keerzijd van hoera en overwtnnlngsgejuich. Het is oorlog, dat mag men niet vergeten. De kanonnen dreunen, granaten ontploffen en huilen door de lucht. Verdwaalde kogels en Bcherven gon zen en klinken. Tusschen de boomen gaat als een blauwgrijze slang de stoet der gevangenen. Daarginds in de loopgraven gaat liet verder, heet en bloedig. De ver overde loopgraven moeten in orde go- bracht en schilden en zandzakken naar den anderen kant over geplant worden. De geweren striemen, de ma chinegeweren hameren, de strijd gaat verder. Wij gaan nu verder dwars door de Argonnen, om te hooren hoe het aan den anderen kant staat Bomhard Kei Hermann eindigt zijn verhaal van den aanval op Marie Tiierese met een beschrijving van de krijgsgevangenen. ....Bijna allen dragen de blauwgrijs geverfde stalen helm, die diep over het boofd gaat, zoodat ze no-? juist voor zich uit kunnen riea. Eenigen hebben die verloren of wag geworpen en zich gonje over het hoofd ge bonden. De helm geeft hun allen een vreemd en eenlgszins komiek uiter lijk. Wat zal het een gelach en ge- scherts geweest zijn onder hen, toen de eersten met dit ineubeJ aankwa men! Zij zweeten allen geweldig on der de heiiu, de arme kerels. Hun uitrusting is zeer gehavend in den slag, Eenigen dragen roode wol len sjerpen om de buik. Anderen wol len vesten. Een is ©r in een blauw arbeiderspak. Do gewonden zijn reeds uitgezocht. Enkelen slechts hebben nog een verband om hoofd of hand- Lichte schrammen. Ze kauwen, roo ken en halen de paar bezittingen uit den zak, die zij bij de catastrophe ge red hebben. Velen lachten reeds weer. Het is een eenigszins samen geraapt gezel set uip, maar ze moeten dapper gevochten hebben. Ter zijde staan de kroonprins met generaal von Mudra. Zij kijken naar de gevangenen en maken opmerkin gen. De kroonprins gaat naar twee jonge kerels toe, die uit de tabakresten in hun broekzak sigaretten hebben ge draaid, maar nu geen vuur hebben. Hij geeft hun zijn lucifers en spreekt ze aan. Bijzonder goede manieren hebben de tw ee bengels niet. Dokwer kers uit Toulouse zijn het. Ze praten levendig, dampen en lachen. Ze ziju blij, er uit te zijn. Daarvan maken ze geen geheim. De kroonprins staat eenvoudig vriendelijk met hen te pra. ten, zoeuls hij met zijn eigen solda ten spreekt. Op de tnameren komt bet hier zoo niet aan. Links, een paar stappen ter zijde, van de zweetende, vuile gevangenen slaat een groep gevangen officieren. Hun houding is waardig. De uniform is eenvoudig, ruim en gemakkelijk van snit. Geen decoraties, geen onder- scheld ingsteekenen. Op den omslag van den arm twee smalle drie centi meter lange horizontale verbleekte gouden bandjes. Dat is alles. Dit is geen uniform voor de ijdelheid. Dat Kan men met beweren. ze dragen blauwgrijze kepi's. Ernstig en peinzend staren ze voor zich heen. Hun toestand is vernede rend, ofschoon iedereen zijn bost doet om hun gevoelens te respecteeren. Een officier, dc buitenste, is bleek als eeu doek en volkomen uitgeput. Zijn oog staart In de leegte. Naast hem staat een jonge luitenant, geen vieren, twintig Jaar oud, met voornaam ge vormde, energieke trekken. Do spie ren op ziju gezicht trekken. Hij kijkt in do lucht, naar beneden, hij bijt op zijn lippen, hij worstelt met de tra nen. Op Zee. SCHIP GEZONKEN. Reuter seint uit Londen: De stoomboot „Linainoor" te ge zonken. De bemanning 's gered. (Het s.s. „Linkmoor grooi 4306 br. tons, gebouwd in 1914, behoorde aan de Moor Line, te Londen.) DE „HESPERIAN". Het Persbureau Vaz Dias meldt uit Londen: Naar aanleiding van de verklaring der Duitsche regeering, dat het na genoeg onmogelijk ls, dat de Hespe rian door een Duitsche duikboot in den grond zuo zijn geboord, cmdat geen Duitsche duikboot op 4 Septem ber in de buurt van de plaats waar de „Hesperian" is gezonken, kan zijn ge weest en omdat de berichten omtrent de ontploffing van dien aard rijn, dat eerder aan een mijn dan aan een torpedo gedacht moet worden, ver klaart de Engel scha regeering, dat er een afdoend bewijs is, dat er inder daad een Duitsche onderzeeër zich bevond op de piuats waar de „Hespe rian" werd aangevallen. Er zijn na melijk len noorden en ten zuiden van deze plaats schepen m den grond ge boord. Daarenboven was de ontjiloi- fing van denzt-flden aard als die, wel ke door torpedo's veroorzaakt wor den. Daarbij komt nog, dat een groot stuk van de torpedo in het sclup is gevonden voor het zonk. Dit stuk. be rust thans bij de Admiraliteit. Uit den BalMan, RUSLAND EN ROEMENlë. Aan de „Az. Est" wordt uit Boecha- rest bericht, dat het kabinet te Pe tersburg aan het Roemeeuscli© minis terie mededeeide, dat aan de eischen van Roemenië zal worden voldaan, dat de Russische oorlogsschepen uit de Roemeensche watereu teruggeroe pen zullen worden en da< aan de Rus. sische vloot gelast is Roemeensche schepen niet meer aan te houden en ook de „Grajova" (een schip dat op gebracht was) weder vrij te laten. TURKSCHE ZEILSCHEPEN VER- NIELD. Volgens een Reuter bericht uit Pe tersburg hebben Russische torpedo booten hij Sinope een met munitie ge laden Turksche vloot van zeilschepen in den grond geboord. De bemannin gen dor schepen zijn gevangen geno men. Bulgarije mobiliseert. 't Woiffbureau seint uit Berlijn: „Het Bulgaarsche gerant* -hap t° Berlijn brengt ter kennis van alle in het Duitsche rijk vertoevende Bul gaarsche onderdanen, dat do Bul gaarsche regeering op heden, 21 Sep tember de algemeene mobilisatie heeft gelast. Dientengevolge worden alle dienst plichtige Bulg8srsche onderdanen, die in Duitschland vertoeven, uilge- noodigd, zich onverwijld over We&- neu en Roemenië naar hun vader land te begeven." EEN" TURKSCHE DUIKBOOT IN DEN GROND GEBOORD. Reuter seint uit Parijs: Een telegram uit Odessa meldt, dat Russische schepen een Turksch- Duitsclie duikboot, die onlang» in de Zwarte Zee verscheen en daar in Russische wateren opereerde, in den grond hebben geboord. Uit Engeland. DE FINANCIëN. Reuter seint uit Londen, dot bij de Indiening der nieuwe begrooting een verhooging der inkomstenbelasting van 40 pCt. is aangekondigd, voorts een belasting op oorlogswinst en ver der lioogere belastingen op thee, ta bak, koffie, gedroogde vruchten (50 pCt.) en invoerrechten op weelde ar tikelen. Aan 't eind van 't jaar zal de schul den, ast 2.220.000.000 pond zijn. Verder meldt Reuter dat de begroo ting in 't Lagerhuis goed ontvangen is, alsook dat de Engeische pers gun stig schrijft over den stand der En geische financiën. Na een korte discussie werd de be grooting In t Lagerhuis aangenomen. Uit Etelgiö Een vertegenwoordiger van Bel gisch Dagblad hoeft te Londen een onderhoud gehad met den Belgischen minister van staat Vandorvelde. Aan het verslag daarvan ontleent de N. R. Ct het volgende: Wat is uwe meenin-g over den al- gomeeneu toestand? vroeg do journa list. - Wij houden den goeden end. Duitschland moet overwonnen wor den. Dit is eone mathematische ze kerheid. Een volk van 70 millioen dat zich veertig jaar tot den oorlog heeft voorbereid overwint men niet na een jaar. Het kan immers nog te sterk reagoeren. België komt vrij, politisch en economisch. De Belgen moeten daarvan overtuigd wezen. Duitschland zou graag ons land in zijn Tolvereeniging opnemen, doch wij willen niet en onze hondgenooten verzetten er zich evenzeer tegen omdat zij die economische knecht schap met hand en tand zullen be kampen. Hoe vat u den aftocht der Rus sen op? Zij hebben, zooals ieder weet, munitie te kort. Er is ook verraad in in het spel geweest. De Duitsche Bal- ten van Rus-Land zijn niet te be trouwbaar. Doch de Ruasen hebben onuitputtelijke reserves. Thans fa- briceeren zij veel munitie. Zij ont vangen ook uit andere lauden. Laat do Bussen eene overwinning beihalen en do Balkanvolkeren werpen zich op Turkije en op Oostenrijk. Me>cnt u niet dat hot noodlg is de propagandatochten van Belgen in den vreemde voor te zetten? Waarom heeft men ze onderbro ken? Ik wenschte niets beters dan ZuidAmerika te doorreizen, doch van dit plan is, tegen mijn wil, nog niets gekomen. België' 9 zaak zou vee! meer moeten bekend en verde- j digd worden. Daaruit wordt niet ge- coeg voordeel getrokken. Al de op gewekte sympathieën voor België zouden de zaak der verbondenen ten goede komen. Dat ieder werke in zijn sfeer In dezen tijd ook moet de hulp van alle menschen ran goeden wil en van talent, die voor het va derland wenechen te ijveren, met dank worden aangenomen. Alleman op het dek, is mijne leus. En ons leger? Ons leger is voortreffelijk. Het overtreft verre het leger van Augus tus 1914, dat nochtans zoo heldhaftig was. Het is flink uitgedoscht in een nieuwe er. warme khaki-uniform; het beschikt over de modernste wapenen en oorlogstuigen, het is talrijk en hel bezit zeer vele reserves. De geest is bewonderenswaardig. Voor hun koning zouden alle soldaten door een \uur loopen. Offioieren en eol- dalen wedijveren in moed. Vreest men geeu win terveld tocht? De minister glimlachte. De «soldaten verklaarden mij dat zij reeds gewoon zijn 's winters te vechten en het dos te beter zullen doen omdat zo zullen geliard wezen. Zij vragon echter uit hunne loopgra ven te springen en op den vijand los te stormen om België te bevrijden. INGEZONDEN MEDE DEELINGEN A 30 Cts. per regel. Aanvang van den nieuwen cursus 11 October a.s. Spreekuur dagelijks van 25 en 7—9 uur aan de inrichting. J. G. MARTIN ZONEN, Schagchelstrant 31. TELEFOON 806. mtgin portvrij worden gebruikt als briefkaarten. MOOIE GEKLEURDE kosten slechts 1 ct. Prima groene briefkaarten 18 ct. per 100. HOUTPLEIN 6. Pers-Overzicht "t Algemeen Handelsblad schrijft „Welk een andere toon klinkt uit de woorden, thans door H. M. de Koningin tot onze volksvertegen woordigers gesproken, dan uit die van den derden September-Dinsdag van het vorige Jaar. Toen was de groote strijd om ons heen ruim een maand aan den gang en verkeerden wij in grooten angst en onzekerheid omtrent de toekomst. Wat zou die brengen? Wat zou die o n s brengen Die toekomst heeft diepe ellende gebracht overal om ons heen, bracht ook ons vele moeilijkhe den en zorgen. Maar dal wij niette min groote reden tot dankbaarheid hebben, blijkt als men enkele zinnen van 1914 en 1915 naast elkaar zet. In 1914: „het handelsverkeer ls tot zeer beperkte afmetingen terug gebracht." In 1915„voor handel en nijver heid konden de nadeelige gevolgen worden beperkt." In 1914 ,,de scheepvaart, voor zoo ver zij niet stil ligt, gaat met geva ren en moeilijkheden gepaard." In 1915„De Nederüaudsche ree- derij leverde voor de groote vaart gunstige uitkomsten op." In 1914 „Op handel, landbouw en nijverheid in Nederiandsch-Indié is een zware druk gelegd." In 1915„De algemeene economi sche toestand geeft daar te lande (Ned.-Indië) geen reden tot bezorgd heid." Verder „De Troonrede belooft dus veel van dit jaar. Niet in aantal wetten de lange lijst beloften van vredesjaren kent deze troonrede niet. Maar wat beloofd wordt is zoo uiterst belang rijk. En, behalve dan de grondwets herziening en de verdedigingswetten, raakt het alles één minister, den mi nister van Financiën. Neen, toch nietwij vergissen onsde verzekeringswetten zullen niet boven de lumdteekening van minister Trcub verschijnen. Wij wenschen der Regeering kracht toe om veel van wat zij doen wil tot stand te brengen. Het „be stand" zal blijkbaar een einde ne men, de „godsvrede", zooals met een oneigenlijken naam de toestand werd genoemd, waarbij de oppositie partijen den uitorlijken vorm van haar oppositie wijzigden, is afgeloo- pen. De Regeering gaat weer aan het werk, de strijd om ons heen ten trots, om te trachten op wetgevend gebied ons land vooruit te helpen. Wij kunnen naderhand eerst over de pogingen zelve oordeelen, maar reeds thans kunnen wij zeggen wij verheugen ons van harte, dat de Re geering eeu voorbeeld geeft om niet moer allen stilstand, alle gebrek aan werkkracht en durf met een beroep op de „tijdsomstandigheden" te ver klaren en te verontschuldigen." De Nieuwe Rotterdamsche Courant schrijft: „De Troonrede geeft voor de naas te jaren oen ln woorden kort pro gram grondwetsherziening, finan- cieele hervorming, sociale verzeke ring. Maar zij opent een perspectief, gelijk wellicht nooit nog een kabinet aan de volksvertegenwoordiging heeft laten zien. Indien de Regeering er in slagen mocht, haar plannen te verwezenlijken, zullen in politiek, oeconomisch en sociaal opzicht de grondslagen gelegd worden, waarop het Nederlandsche volk een nieuw leven zal kunnen beginnen. De Re geering is vol moed. „Vertrouwende op de geestkracht van Mijn volk om de zware lasten, die het onvermijde lijke gevolg zijn van den noodtoe stand, waarin wij verkeeren, man moedig te dragen, ga Ik hoopvol de toekomst tegemoet" aldus maakte zich de Koningin tot tolk van de ge dachten der Regeering. Het zijn goe de woerden, die niet alleen het volk, doch ook de volksvertegenwoordiging zich in het oor moge knoopen. „Man moedig" is eene mooie Holiandsche uitdrukking voor eene mooie Hol iandsche deugd. Mogen de Kamers zich herinneren, dat niets manmoe digheid onder het volk sterker doo- ven zal, dan wanneer het ziet. dat in de voor het land gToote momenten, die in de Troonrede als op komst worden aangekondigd, de volksver tegenwoordiging zich gaat verliezen in kleinzielig getwist. Het lafgeloopen jaar was daar niet vrij van. Zullen wij nu een opwekkend en bemoedi gend voorbeeld ontvangen Het Vaderland: „De aanstaande indiening der voorstellen tot Grondwetsherziening en van de sociale verzekeringswetten heeft dan ook niet alleen als zooda nig voor ons groote waarde, maar cok als bewijs, dat de schending vlan onze neutraliteit minder gevaar loopt dan ooit. En in verband daarmede wagen wij de vraag, of het nu nog noodig is, dat onze weermacht volledig ge mobiliseerd blijft We vernemen uit de Troonrede, dat Zee- en Landmacht gereed blijven ter bescherming onzer nationale belangen wij hooren met genoegen, dat een woord van «viar- deering wordt gewiid aan de vele mannen, die door de vervulling van hun plicht nu reeds zoo geruimen tijd verstoken zijn van de xiitoefe- ning van hun beroep, de behartiging hunner zaken en de samenleving met hun gezinnen, maar dat alles brengt ons dan ook te eerder de vr&ag op de lippen Moet dat nu maar zoo blijven zoolang deze oorlog duurt Een oorlog, waarvan de Troonrede zoo terecht zegt, dat deze nog steeds geeu einde neemt en waarvan zeker het einde nog niet is te overzien. Wat wij dan zouden willen Dat men de manschappen naar huis zond, en verder zorgeloos voortleef de? Dit natuurlijk allerminst. Maar wij zouden willen, dat men niet meer rnanschaiipen onder de wapenen hield den strikt noodzakelijk is, en dat men de organisatie zóó maakte, dat men, de overigen naar huis zen dend, er verzekerd van was, dat men ze, als er eens iets gebeurde, direct weer op de plaats had waar ze dan wezen moesten." De Nieuwe C t. „Weldra zal het ministerie zijn belofte van 1913 inlossen door de in diening van voorstellen tot grond wetsherziening, strekkende (wij her halen de omschrijving in de Troon rede van 19i3j „tot toekenning van het kiesrecht, behoudens vast testel- lc-n uitsluitingen, aan alle mannelij ke Nederlanders van een te bepalen leeftijd en tot wegneming der grond wettelijke belemmering tegen het toekennen van kiesrecht aan vrou wen". Wij vernemen het plan tot spoedige indiening met voldoening alleen hierdoor toch blijft de kans open, dat dit belangrijke punt van het regeeringsprogram nog vóór het einde der loopende parlementaire periode voor bet tweede stadium van behandeling gereed zal te maken zijn." D e T ij d oordeelt o. a. Wat de thans niet zonder bereke ning op eenig décor aangekondigde voorstellen tot Grondwetsherziening en tot herziening vau sociale verze keringswetten betreft, schijnt eenige zekerheid van siagen al heel proble matisch. Ook indien „de buitengewo ne omstandigheden zich niet te on zen nadeele wijzigen", heeft dit zaken-Kabuiet nog -zooveel loopende posten af te doen en zal het door de fout van twee jaar geleden, die het nog steeds medesleepi, zich zóó mach teloos gevoelen, dat de grootscheep- sehe ondernemingen van het Staats pensioen en Algemeen Kiesrecht de desiderata der vereenigde Linker zijde wel als een schip van belof ten en als nieuwe inzet aun een vol gende politieke periode zuilen wor den overgeleverd. Die kans schijnt bij den tegen- woordigen toestand van onmachtige liberale staatkunde te grooter, nu in de Troonrede zelfs een toespeling wordt gemist op het desideratum dei- Rechterzijde, op wier toegevendheid in het belang van den Godsvrede voortdurend een beroep wordt ge daan, maar wier tegemoetkomende houding men zelfs met de meest be scheiden inwilliging van hun rede lijk verlangen wc-nscht te beantwoor den. Waar blijft bet voorstel tot wij ziging van artikel 192 der Grondwet? Is het compromis geslaagd, dat de Premier reeds in 1913 ais mogelijk in uitzicht stelde, en is de bedoelde wij ziging opgenomen in de aangekon digde Grondwetsherziening? Zoo dit laatste niet het geval is, zou deze Troonrede een ernstige teleurstelling voorbereiden, die voor de Rechter zijde meer dan een ontgoocheling zou beteekenen na de onafscheidelij ke verbinding der oploesing van het kiesrecht- en onderwijsvraagstuk. En in elk geval zou de Rechterzijde van een onvoltooid voorstel tot Grond wetsherziening de aanvulling af wachten, aleer zij een begrijpelijke lij'dzaamheid üet varen voor een ac tieve deelneming aan het tot stand komen van het gioote werk, dat dan toch altijd nog in het teeken van den Godsvrede heet te staaD, zelfs indien de „buitengewone omstandigheden" van het oogenblik zijn opgeheven. Het zal voor de leiders der pnrtijen van de Rechterzijde zaak worden, bij de komende beraadslagingen over de richting onzer binnenlandsche poli tiek, een duidelijk antwoord betref fende zijn houding ahn het Ministe rie te ontlokken. Wat De Maasbode het meest interesseert in de Troonrede, ls de zeer besliste houding, welke de Re geering van nu aan ten opzichte van het politiek beBtand aanneemt. Zij zegt den „godsvrede" vaarweL Al heeft dan ook de politieke wa penstilstand onder haar hooge auspiciën gegolden als een landsbe lang van de eerste orde, de „gods vrede" is plotseling landsbelang af en de politieke arena gaat weer ge opend worden. Ons is het wel, zouden we willen zeggen. Maar ®oo staat de vraag niet. Niet rr.oet onderzocht, of het den politie- ken partijen, maar wel of het voor 's lands belang nuttig wezen kan, dat het partijleven weer in vollen om vang gaat beginnen. En al zal het besluit der «egee- riDg waarschijnlijk door sommigen als kloek beleid begroet worden, wij meenen, dat de godsvrede geen waan ir. git eest en de hechtste eendracht nog '.miner even noodzakelijk. Al aanstonds zal de Regeering de zeer wrange vruchten plukken van haar blijkbaar onder linksche in- fiueuties genomen besluit, wanneer zii pogingen zal hebben af te wijzen, welke op gedeeltelijke demobilisatie doelen. Immers, kan het niet anders, of de R**; «wring, aie tot voor kort den po- lilleken sl rijd landsgcaarlijk achtte maar thans wenst ht. moet de over tuiging bezitten, dat het buiten- landsch gevaar in wezen geheel ver anderd is. Als die overtuiging zich nu niet Ln haar legerpol.Uiek afspiegelt, en op elk ander gobied van regeerbeleid, dan zullen ondenkbaar scheeve ver houdingen ontstaan." De Nederlander merkt op „Met leedwezen zullen duizenden, zoo in als buiten on^ land, hebben gezien, dat in dit woord onzer Ko ningin elke, ook irnar de flauwste aanwijzing ontbreekt met betrekking to; eenige vredesactie in de naaste toekomst. Zelfs het feit, dat wij een specialeu gezant voor dit doei naar het Vaticaan zonden, bleef onver meld. Hoe smartelijk ons dit wel sprekend zwijgen ook wezen moge, wij begrijpen, dat de tijd voor een vredespoging nog niet gekomen ia, omdat wij overtuigd zijn, dat zoowel onze geeerbiedigde Vorstin als de mannen, die Haar ter zijde slaan, met ons den dag zegenen zullen, waarop de vredesklokken aanvangen te luiden. Had zelfs de wensch, dat die dag spoedig komen moge, in dit woord onzer Koningin behoeven te ontbre ken Op den gewonen passus over onze vriendschappelijke betrekkingen met alle buitenlandsche mogendhe den zou zulk een wensch gemakke lijk hebben.kunnen aansluiten, en hij zou weerklank hebben gevonden bij dc duizenden, om niet te zeggen millloenen, wier harten Ineen krim pen onder het wereldleed van dcz.cn tijd. Zoolang dit leed duurt, staat alle blijdschap over eigen behoudenis onder den domper. Aan dit gevoel hadden wij in de Troonrede gaarne uiting gegeven tien. Zij klinkt nu een ietsje Te voidann.' De (a.-r.) Rotterdammer b sluit haar beschouwing „Op den inhoud der (sociale) wefc geviiig wordt niet nader ingegaan, doch de herinnering aan vroegere aankondigingen doet vermoeden, dat bij de te kwader uur door Minister Treub aangegrepen gedachte van Staatspensionneering zal worden vol hard." Politieke striid staat a!zoo te wachten. Moge de indruk van het geweldig wereldgebeuren op dien sirijd verheffend werken I" De Standaard is van oor deel, dat de Troonrede het Kabind ecre brengt. Over de pionnen der Regeering zegt het blad o. m. „Voorop gaat daarbij de Grond wetsherziening, die men in 1912 reeds in 1914 wilde afhameren, maar die, dank zij de kalme bedaardheid van het Kabinet, eerst nu, doch dnn ook als volslagen vrucht, aan do Stfiten-Generaal zal worden aange boden Laat ons hopen, dat ze niet tot te scherp gespannen principieelen strijd aanleiding zal geven, en hierdoor er zich toe leenen zal, om, zelfs al toef de het vreaesherstel, nog in dez.e electorale periode te worden afge handeld. De belastingbetalers zullen hot eer lang hard te verantwoorden krijgen. We krijgen herziening van bestaan de en indiening van nieuwe belustin- gen. En ook die herziening beteekent nhtuurhjk verhooging. Zoo zijn de gevolgen van het Europeesch débAcle reeds komende. Dit kan pijnlijk wor den. Nog niet zoo zeer indien het mo gelijk bleek alleen de gefortuneerden te treffen. Van oudsher echter weet men reeds, dat dit niet kan, omdat het juist de vele kleintjes zijn, die het hooger bedrag opleveren." 't Nieuws van den Dkig: „en dan volgt Iets raadselach tigs in afwachting der indiening van een vlootwet zal het oude mate rieel geleidelijk vervangen worden Wat beteekent dat nu, nadat de heer Rambonnet zijn kruisers en onder zeeërs gekregen heeft (en hoe 1) Wil dat zoggen, dat we in plaats van een ouden „Kortertaer" een nieuwen „Van Galen" zullen krijgen en onze marine opnieuw ln het zog van de groote mogendheden gaat aanzeulen? Dat ontbrak er nog maar aan. WIJ willen ernstig hopen, dat de bedoe ling Anders ls dat de Regeering zeggen wil voor een nieuw vloot- plan hebben we nog meerdere lessen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1915 | | pagina 6