Van onzen reizenden Redacteur
Rubriek voor onze Jeugd
HAARLEM'S DAGBLAD
ZATERDAG 24 DECEMBER 1921
VIERDE BLAD
(Nieuwe reeks.)
No. 56
In de stad, waar Ik kind
geweest ben.
Zoo ben ik dan eindelijk weer geweest
In de stad, waar ik als kind heb geleeld!
Ik heb er rondgeloopen door straten,
waar ik elk huisje, elk stoepje, elk paal
tje, elk steentje bijna kende en nooit
toch heb ik nil) meer ecu vreemdeling
gevoeld als juist daar, in die omgeving,
waar niets nnj letterlijk vreemd was.
Kinderlijk blij was ik in een trein ge
stapt, die mij naar 't stadje zou brengen,
waar ik jongen was geweest- Moe zou
ik er alles terugzien? Zou ik er veel
veranderd vinden? Zouden de mensshen
nnj nog kennen of zou ik een vreemde
voor hen zijn? Wat had ik van het
stadje gehouden en wat was ik er geluk
kig geweest! De heele wereld draaide
immers vroeger om dut zwarte puntje,
op mijn atlas, aan de Zuiderzee. Ja, ja,
ze zouden mij zeker nog kennen „den
jongen van Skuul"! Was ik met mijn
kornuiten, niet jaren lang de schrik
mnn straat wat zeg ik - -van de heele
stad geweest? Was ik niet over eiken
paal gesprongen en ln eiken boom ge
klommen, had ik niet op eiken muur ge
zeten en aan eiken bel gehangen? Mad
ik er mijn jeugd in mijn uitgelaten le
vensvreugde niet tiendubbel gelecfdl
Nu zou ik dat alles dus terugzien! Stil
zat ik in het hoekje van mijn trein. De
passagiers om heen spraken over
dingen van den dag: ik echter hoorde
niets, leefde enkel ln herinneringen. Wij
waren liet laatste station voorbij. Hoe
bekend was mij alles! De straatweg inet
zijn schrale boomen, de steenfabrieken,
het torentje van iMideum, de boerderijen,
de groene weilanden, de rechte slooten,
ik herkende liet alles, alles, alles! En bij
na elk plekje huatstc zich onmiddellijk
een herinnering vast. Wat al dingen, die
ik geheel vergeten waande, stonden plots
weer duidelijk voor mijn geest. Daar
had je de iabriek, waar wij in heele da
gen soins speelden en de „vrouw" ons
met zooveel gulheid op spekpanne-
koeken tractccrdc, dat ik dagen daarna
er nog ziek van W3S, daar op dat ert
woonde de boer, die ons eens meer dan
een half uur lang had na gezeten,, over
greppels cn slooten en weiden en wegen,
en die ons dreigde te „verzuipen", om
dat wij op zijn lanJ eieren hadden ge
zocht, daar had je de sloten, waar wij
in April altijd pols sprongen, de „groote
Inham en de kleine Inham, de Pcttinger
sloot, de Kikkersloot, al die slooten had
den namen en Ik wist ze op eens weer
met een verwonderlijke zekerheid. En
dat. wat was dat? O ja, nu weet ik het
weer! Dat was het huis, waarvan ze
zeiden, dat het er spookte, omdat er een
„heks" woonde. En op eens zag ik mij
weer, mijn neus tegen de groezelige rui
ten gedrukt om tc zien, of zij er ook zat,
de heks! Ik hoorde weer duidelijk het
waarschuwend: Pas op! Pas op! Daar
heb jc ze! ik voelde weer dien' schok
door heel mijn lichaam, dien nameloo-
zen angst, dat iemand mij zoo hij mijn
kraag zon pakken., het was als 'n ang
stige droom, die ik geheel weer door
leefde-
De „Koegelbult", liet land, waar de
schutterij vroeger eiken Maandag exer
ceerde, den overweg, alles, alles herken
de ik. Nog één minuut ik wist het nog
precies! cn ik zon het station binnen
rijden. waar ik als kind. zoo dikwijls en
in zoo verschillende stemming had ge
staan. Ik zag het op ecus voor mij, zoo
als het in mijn jonge jaren was. Ik zag
weer een hartelijkcn stationschef met zijn
zwaren, donkeren baard en zijn vriende
lijke oogen, de 2 kruiers, de eene 'n
beetje krom gegroeid, de andere met
'n riugbaartjc, den kleinen blonden post
bode. den dikken politic-agent, menschen,
ie allen kende en die een heele we
reld voor jc bctcckcnden. Ik dacht ook
aan v ecl, wat mij eens heel dierbaar was
geweest en nooit meer terug zou komen
en er was even weemoed in mij om alles. I
wat voor goed voorbij was. Ik stapte uit
den trein en keek wat verrast nu om
mij heen. Was dit liet oude station, was
dit het perron, waar ik als jongen ook
zoo dikwijls had gestaan? Ja, ja, het.
was alles bijna nog gelijk aan vroeger:
de wachtkamer, de kap, de pilaren, de
•teenen.. en toch., en toch, was het of
alles anders voor ine was geworden.
Waar was de stationschef met de vollen.'
donkeren baard cn de vriendelijke oogen;
vaar was de kleine, blonde postbode, de
i dikke agent, waar waren de twee krui-
i ers, de kromgegroeide en de man
het ringbaardje? Mad ik dan werkelijk
gemeend ze weer tc zullen zien, had ik
dan één Oogenblik gehoopt alles terug te
zullen vinden, zooals het éénmaal was?
Och neen, natuurlijk niet. Ik wist im
mers, dal er 25 jaren tusschen lagen- En
toch was het mij, of die kleine stations
chef met zijn hel roode pel, die oubeken-
de kruiers, die postbode met zijn zwar
ten kruilebol en die magere politie-agent
daar niet op dat oude bekende perron
thuis hoorden, of zij indringers waren
een omgeving, die enkel van mij was. Zij
keken naar mij als een onbekende, groet
ten mij als een vreemde.
ln een trein cn van een afstand gezien,
was alles mij dadelijk zoo intiem en zoo
eigen geweest: nu hier op liet station,
van nabij, was het mij zoo ver en zoo
vreemd. Ik keek rond, als zocht ik om
hulp. Misschien zou er toch nog één
hier op het perron zijn, die mij herkende,
die mij de hand zou reiken en zou zeg
gen; Ben je het? Skuul? Welkom in je
cude stad!" Maar er was niemand, die
naar mij toekwam of nnj kende. Ik was
een vreemdeling voor hen alien en allen
waren vreemde voor mij. En wat ont-
goeheld ging ik het station uit, hei
stadje tegemoet.
Uren heb ik er rondgedwaald iu mijn
kleine oude stadje, door alle straten en
steegjes en slopjes, waar ik vroeger,
met mijn handen en mijn zakken, ilui-
tend ot zingend, seheeuwend oi gillend
als jongen zoo dikwijls doorgehold was.
ik ben den weg weer gegaan, uien ik als
kind 4 keer per dag ging, den weg van
ons huis naar school en van school naar
ons iiuis, ik heb weer langs de havens
gedrenteld, waar ik zorgeloos en onbe
kommerd als Jongen, hoog in de luclit,
Doven in het topje van een mast oi op
net uiterste puntje van een ra iieb ge
zeten, ik ben weer bij nnjn oude H.B.c>.
geweest en ik heb door de ruitjes van
üe groote groene deur naar binnen ge
gluurd als in mijn scliooljongenstijd,
wanneer ik „eruit was gestuurdik heo
weer voor mijn ouderlijk buis gestaan e
met ontroering opgekeken naar de deui
de ramen, het dak en het was, oi heel
mijn jeugd tot nnj kwam O, die middag
van blijde en weemoedige herinneringen!
Wat was alles nnj eigen en wat was het
mij vreemd tegelijk!
Zoon wandeling door dc stad var
jeugd! Js het niet, of alle huizen je wat
tc zeggen hebben en iels in je wakker
roepen. Daar in dat sombere huis woon
de vroeger je allerbeste vrieud! Je kijkt
even op de deur.een naam, die je zelis
nooit hebt gehoord! Daar had je nog de-
zelide paaltjes, waar wij als jongen al
tijd overheensprongen, cn de ketting,
waarop wij altijd tot grootte veront
waardiging jler twee oude dames van het
huis er naast, te schommelen zaten, als
wij op hem wachtten. Ik zie weer de
oude juffrouw met het grijze haar en hei
zwarte mutsje naast bet horretje ver
schijnen, spinnijdig kijkend en heilig ge
barend, ik zie weer het dreigend waar
schuwend vingertje heen en weer bewe
gen. Ik kijk naar die ramen en het is
mij, of zij zoo straks weer verschijnen
zal, of ik weer die nijdige griecliende
kleine oogjes zal zien en liet vinnige tik
ken van den vingerhoed op de ruiten zal
hooren. Eén oogenblik heb ik neiging om
nog eens als vroeger op de ketting te
gaan zitten eu te scüoraelen. Dan keer
ik mij om en loop snel door.
Och, daar heb je nog den goeden,
ouden lantaarn, waaraan wij vroeger in
een langen sliert stonden, als wij „ver
los," het heerlijke verlos speelden. O
jeugd, o zalige jeugd! Wat wisten wij
van voetbal, van hoekey, van tennis, van
openluchtspelen? Niels! En toch, speel
den wij niet even uitgelaten, even vurig,
even enthousiast als de tegenwoordige
jongens? „Verlos"!!! Ik hoor het ons
nog gillen, snerpend cn schel, ik zie ons
daar weer door dat straatje hollen! Wat
een vreugde, wat een genot! Daar
heb je den banketbakkers-winkel, waar
wij in diet „vrije kwartier" tusschen de
Fransche les en de wiskunde, kantkoek
kustekoek noemde je het in fries
land kocht. Ik keek even naar binnen;
liet was alles nog precies als vroeger!
daar stonden nog dezelfde groene trom
mels met in witte letters: Janhagel,
weespermoppen, Allerhande,
links, op de toonbank, daar
aclitig nog dezellde kustekoek! Hier
was de tijd dus blijven stilstaan, hier zou
ik dus komen in liet rijk van de sphoonc
slaapster, waar alles, alles was geble
ven als voorheen- lk kon dc verzoeking
niet weerstaan. Tingling, tingling, ting
ling.. ja, ja, hetzelfde belletje! En dan
die geur, dlegcur! Dat was nog net als
vroeger. Zoo rook het in geen enkele
andere bakkerij! Dat ik het nog zoo
wist!
Slof, slof! slof! slof! slof. slof! Och,
groote teleurstelling, liet was een heel
andere bakker, die verscheen. Wie was
die man? Dien had ik nooit te voren ge
zien en op eens voelde ik mij weer in
die bekende omgeving een vreemdeling.
„Wat blieft meneer?" cn dc man keek
mii aan, alsof ik uit Nova Zcmbla kwam.
Het „een ons kustekoek!" bestiert" mij
op de lippen, ik had een gevoel, dat ik
hopeloos belachelijk zou zijn, als ik het
vroeg.
Ietwat verlegen kocht ik een ons bon
bons en ging den winkel uit zonder mijn
koek. als vroeger in het vrije kwartier.
Nu stond ik voor liet huis van onzen
ouden diiecteur van de H B.S. Ik zag
weer zijn goedig, vriendelijk gezicht, het
eerwaardig figuur, zijn hoogen hoed! Ach
ja, die huogc hoeden uit mijn jeugd,
waar zijn ze gebleven? Ik zie ze nog al
len voor mij. de „hooggehoeden",
2 wethouders, elke middag samen
wandeling makend langs de haven, het
hoofd van mijn eerste school, den direc
teur van de H.B.S-, onzen leeraar in de
wiskunde, en dan ook Bakker, „gekken
Bakker", die een boekwinkeltje hield
van wien men zei, dat hij malende v
en zijn vrouw met den Statenbijbel op het
hoofd sloeg! Zondags liep zoowat het
heele stadje met de „kachelpijp", dan
ging de eene helft van dc stad „opvisite",
zat de andere helft tc wachten „op be
zoek". Nu zag ik niets dan petten, slappe
en vilten hoeden en zelfs een meneer zon
der hoed! Alleen in een winkel stond
als een antiquiteit zoo'n ouwe hooge
zijen tentoongesteld.
Wat kriebelden mijn vingers vroeger,
als er sneeuw in de straten lag en ik
zoo'n prachtige hooge zijen van een heel
eerwaardig, deftig hoofd had gemikt, O.
er wandelden in dc straten van mijn oude
stadje liccl veel deftige, zeer eerwaar
dige hooggelioede lieeren, die allen meen
den, dat de aarde op zou houden te
draaien, als zij er eens niet meer waren.
En zie, nu ik daar terug was. wandelde
er geen van deze deftigheden meer
en de aarde draaide nog!
Daar stond ik voor het politiebureau!
Weer allerlei nieuwe herinneringen. Was
ik niet eens „opgebracht", omdat
Mie, de palingjuffrouw in het vischtentje
op de Voorstraat in haar kuiten had ge
prikt! Ik kende ze vroeger alle acht,
maar vrienden waren wij niet! Wij jon
gens. zagen ze liever van achteren dan
van voren- Alleen Tus, de goeie, oude
Tus, die eigenlijk te goed voor deze we
reld was, die geen proces-verbaal kon
opmaken uit pure meelij met zijn medc-
menschcn en die zoo veel fijner tact had
zich altijd om te draaien, als wij het
graag wilden! Tus, die vliegers met ons
op liet en sneeuwballen met ons gooide
en iederen jongen „Kobus" noemde. Kom
nu nog eens om, oin zoo'n braaf,
edelaardig politie-agent.' Goeie, beste
Tus, ook jou heb ik gemist bij mijn om
zwervingen door mijn oude stad.
Naast het politiebureau zag ik weer het
,hok", waar de „dronken kerels" in wer
den gestopt en dat dus voor ons. jon
gens, liet meest interessante gebouw van
het stadje was. Wat een evenement, wat
een gebeurtenis, als er ten man werd
opgebracht! Als de kippen er bij, heele-
maal met je neus vooraan! Hoe dikwijls
had ik, met mijn oor tegen het sleutelgat
gedrukt, daar voor die zelfde groene
deur gestaan om wat te hooren! En och
hoe vaak ben ik niet 's nachts
wakker geschrikt, wanneer ik in angsti-
gen droom het dronkcmansgchuil weer
hoorde, dat daar op die plaats tot mij
was doorgedrongen!
wandelde verder, mijn hoofd vol
herinneringen. Daar stond vroeger het
postkantoor en daaroch ja, nu weet
ik het weer, daar in dien groentewinkel
woonde het mooiste meisje uit onze stad.
Ik zag ze duidelijk weer voor mij met
aar ravenzwarte haren, haar donker
bruine oogen, haar slank, mooi figuurtje.
Zou zij er nog wonen? Nieuwsgierig
gluurde ik naar binnen. Blijft een man
niet altijd een man cn is een mooie vrouw
altijd een weelde voor het oog? Nog
eens haar zien en dan;; uu ja, sterven
wel niet, maar toch met een mooie herin
nering straks teruggaan, naar Haarlem-
Ik tuurde en tuurde, ja wel, daar ston
den 2 vrouwen met elkaar te praten, een
blonde en een zwarte! Toen op eens ben
ik heel gauw gevlucht. Ik had haar her
kend; een dik, 2waar vrouwmensch in
een slonzig jak, dc haren slordig cn in
pieken hangend over het voorhoofd! De
daarj oogen waren nog dw elfde, maar verder
was er niets meer overgebleven van het
meisje, dat eens het mooiste in ons
stadje was. Had Ik maar nooit naar bin
nen gegluurd! ZG zou tot aan tnij'n laat
ste snik het bccldschoone kind uit den
groentewinkel voor me zijn gebleven! Nu
is zij voortaan, helaas! de dikke, slonzige
vrouw met de slonzige haren en liet groe
zelige jak!
Even verdermijn ouderlijk huis!
Hoe bekend en hoe dierbaar was mij hier
alles! Daar had je nog den verfwlnkel,
waar „Hette met de ezelsooren" vroeger
achter de toonbank stond, dc knecht, die
mij altijd een stuk drop gaf. als ik zon
der kwade bedoelingen naar binnen
stapte en mij met alle mogelijke scheld
namen van de wereld ontving, als ik
handenwrijvend zijn vaste manuaal
onder zijn oogen verscheen. De winkel
er nog, maar Hclte was verdwenen,
haar lieve, zachte stem, voor wie ik zoo'n
kinderlijke groote genegenheid koesterde
en daar naast, daarnaast, het vriendelijke
huis, waar ik jong, geheel en al jong was
geweest! Wat al herinneringen gingen
er door mijn hoofd, herinneringen
kindervreugd, maar ook aan kinderlceci.
lk legde mijn hand op dc leuning van het
bordes, zooals Ik liet vroeger zoo dikwijjs
had gedaan. Het was mij, of het huls me
vroeg om binnen te komen. Even was er
ccn oogenblik van weifeling! Toen zag
ik een onbekend vrouwengezicht voor het
raam; een paar verwonderde oogen
keken naar mij en het was, oi ze zeiden:
„Wat doet die vreemdeling daar?"
Langzaam ben ik doorgeioopen; ik had
niet den moed naar binnen te gaan.
Mijn goede, oude stad. je was liet en
je was het niet- Als een droom fs het!
geweest, die wandeling door je straten,
langs de havens en je grachtjes. Is zoo
cn ook de gemoedelijke eigenaar met zijn 1 niet ons heele leven, als wij er op terug-
onafscheidelijke lange Qoudschc pijp was zien: een droom?
al lang dood. Daar had jc het ..Spooke- J. B. SCHUIL,
steegje", dat ik als heel kleine jongen
's avonds niet dan in den looppas voorbij lDen belangstellenden lezer, die mij
durfde gaan. doodsbang altijd, dat het onlangs zijn verzen heeft gestuurd, wordi
spook mij aan mijn jasje zou trekken', vriendelijk verzocht zijn adres en naam
Daar had je liet groote, deftige heeren- aan mij bekend tc maken. Het spreekt
huis, waar heel vroeger de burgemeester vanzelf, dat ik er nooit „misbniik" van
woonde en de burgemeestersvrouw met zal maken. J. B- S.
Raadsels
alle ingeioodea
(T)eie riadteU xiiu alle ingeioadea doot
jongen* en meisje» die „Vooi Onxe Jeugd"
les«n Pe namen der kindereu. die nnj v<\6r
WnenniagmtddaK 4 uur goede oplosainge».
senden. worden in bat voterende nummer
bekend gemaakt.)
Iedere maand worden onder da baat»
uplonera twoo boekan in prachtband var
loot.
1. (Ingez. door Zwartoog en Vlin
dertje).
Mijn geheel is een spreekwoord van 5
woorden of 25 letters.
I 2 3 is niet gevuld.
6 7 8 is een soort ton.
21 22 23 24 is een vogel.
18 13 20 is een paard
II 16 12 15 is een bloem.
4 5 19 24 is de stam van lezen.
9 25 9 10 moet ieder schepsel.
14 17 10.
2. (Ingez. door Jacoba v. Thienen).
Mijn geheel is een plaats in N-Hoiland
van 7 letters.
1 2 3 4 heeft mensch en dier.
1 6 5 7 is een duinplant
2 3 4 is een bloeiwijzc.
3. (Ingez. door Mciki).
Ik ben een meisjesnaam. Geef me een
ander hoofd en ik word een bloem-
4. (Ingez. door Priktolletje en Appel-
steeltie).
Zet achter den naam van een zeer be
kend dichter den naam van een plantsoen
en ge krijgt een zeer gclicfdkoosd plekje
in Amsterdam.
5. (Ingezonden door Bakkruidje).
Een ijzeren paardje met een vlassen
staartje.
Hoe harder dat het paardje sjort, hoe
korter dat het staartje wordt.
6- Orakeltaal.
a. Ingez. door Lina Punt.
Wat leest ge hieruit?
Aa lataal.
Papa tliaar man.
Ramdth ooi
Sikeetmec.
b. (Ingez. door Wilgenroosje)-
On zeko eli epe nzcv iel, di eko erenth
etve ena.
Raadseloplossingen
De raadseloplossingen der vorige week
zijn:
1. Hamer-Amer.
2. Doe wel en zie niet om.
3. Bretagne-
4. Park-krap.
5. Zij-bij.
.6. Rotterdam.
Goede oplossingen ontvangen van:
Roosje 6, Goudhaantje 6, Nikkertje 6.
Spartaan 6, Zwartoog en Vlindertje 5.
Framboos 6, Abrikoos 6, Priktolietje 6,
Appelsteeltje 6, Secnndo Cravate 6,
Lathyrus 5, Theeroos 6, Michiel de Ruy-
ter 6, Vergeet mij nietje 6, Zeester 6,
Ali Baba 6, Mciknopje 6, Wilgenroosje 6,
Fuchsia 6, Korenbloem 6, Melatti 6, Len
tebode 6, Sneeuwballetje 6. Willy van
Rotterdam 6, Friso 6. Dik Trom 0, Hein
Stavast 6, Willem III 6. Denappeltje 6,
Ganzebloejn 6, Rijstepikkertje 6, Jople
Slim 6, Anemoon 6, Sprietel 6, Oniates b,
Lucia Gerritsen 6, Moutbretla 6. Poese
moedertje 6, Hyacinth 6, Vliegende Hol
lander 6, Lachebekje 5, Vliegenier 6,
Vrijer 5 ??5. Bellefleur 6. Victoria 5.
Minerva 6, Goudvink 6, Excelsior 6, Na
poleon 6, Zonneplt 6. Brem 6, Goud
kopje 6, Prinses Attalanta 6, Dikkie Big-
mans 6,, D. en P- Oscliatz 6, Matroos o.
Boterbloempje 0, -Sportman 6. Made
liefje 6, Controleur 0, Kerstboompje o.
Blondkopje 6, De Scltipperin 6, Elzekatjc
Prins Salomo 5, Kerstkindje 4, Floris
V 2, Pietje Bell 2, Mignon 6, Robbedoes
6, Edelweiss 6, Risico 6. Viooltje 6, Duin-
roosje 6, Tiekie cn Picne 6, Stokvruchtji
6, Bakkruidje 6, Biocmenfee 6, Rozen
knopje 6, Lenteknopje 6, Camponula 6,
Schipper 6, Kruizemuntjc 5, Zonnebloem
5, Klaproos 6, Dolle Hans 6, Johan Bec-
kelaar o, Jacobus Beekelaar 6, Wilde
Bob 6, S. Harmse o. Orchidee 6, Melki 6.
Zwartoogje 6, Lina Punt 0. Vissclier 6,
Voetballer 6, Roel de Bakker 6. W. v- d.
Linden 2.
lie nisnwe Wedstrijd
Ziezoo, we steken maar weer van wal.
Hebben jullie dat ook wei eens in deze
donkere, triestige dagen, dat jc zoo'n stil
verlangen krijgt naar de lente, naar
groen en bloemen? Is 't niel heerlijk nu
te denken aan geurende rozen, kleurige
viooltjes, bonte veldbloemen? Welnu,
laten we dat eens gaan doen- Een zomer-
wereld om ons heen gaan tooveren. Kom,
we gaan een reuzekrans vlechten van al
les, wat we maar hebben zien groeien en
bloeien. Ook al zagen wc het maar op
een plaatje. Wat ik bedoel? Luister. Zul
len we beginnen met de koningen der
bloemen, de roos? De volgende bloem
plant, kruid, heester, boon of vrucht moet
nu met s beginnen, b.v. sinaasappel, dan
finde, eik, Arastanje, els, sneeuwoal/, lathy
rus, spirea, enz. De volgende naam be
gint dus steeds met de eindletter van de
vorige.
Iedere naam mag maar eenmaal voor
komen. Latijnsche namen tellen niet mee.
Wie den 1 angsten ketting heeft, krijgt den
Isten prijs. De volgende den 2den, de
daaropvolgende den 3den.
Ik verdeel jullie weer in 2 afdeelingen.
Jongens en meisjes tot en inet 11 jaar
behooren in Afdeeling 2 thuis- Wat bo
ven 11 jaar is, hoort in Afdeeling 1,
15 Januari moeten de Inzendingen in
mijn bezit zijn, voorzien van naam en
leeftijd.
De 1ste prijs in beide afdeelingen Is
een prachtig scheurkalender voor de
Jeugd van Jacob van Campcn.
De 2de prijs in beide afdeelingen is een
boek in prachtband.
De 3de prijs in beide afdeelingen Is een
schrijfgarnituur.
Roep nu maat in je herinnering wak
ker een heerlijke bloeiende cn groeiende
natuur.
LAN8S EEN OIWES
„Voor vandaag is dc opzittcrij aige-
loopen," commandeerde de dokter.
„Straks, als je uitgerust bent. zal moeder
je den briet' wel voorlezen. Goed eten en
rustig zijn, daaruit bestaat mijn medi
cijn." dichtte de oolijke dokter.
Toen liij afscheid genomen had, vroeg
Greet al gauw: „Toe, moedertje, leest u
den brief voor."
„lk aal hein eerst zelf lezen, of er niets
in staat, dat mijn woelwatertje kan op
winden."
Terwijl mevrouw Huyser het epistel
las, bestudeerde Greet moeders gezicht-
Moeder lachte zoo vroolijk, 't was vast
een leuke brief.
„Luister maar. Bep schrijft allcgezd-
ligst.
Lieve Greet,
O, kind wat stond ik paf, dat ju ook de
roodvonk hadt. Aan den eencn kant vond
ik het fijn, (schandelijk hé) want ik
dacht: nu komt ze hier ook. Maar toen
dokter Durer me vertelde, dat Je door je
eigen moedertje verpleegd zou worden,
had ik nog meer meelij met mczell dan
met jou. Je moot nu niet denken, dat het
hier zoo vreesehjk is. Heeleinaal niet.
We hebben een eciit gezellig stel zusters
en er zijn een paaf patientjes, waar ik
alle dagen pret mee heb. 't Js wel eens
taai, omdat je geen bezoek mag hebben.
Oom Wiel komt alle dagen voor 'i glas.
'k Hou nu veel meer van hem dan vroe
ger. Je zult zeggen: Liefde op een af
stand. Maar met die kou vond ik het toch
een heel offer. Hij stond met zijn voeten
te trappelen cn inet zijn mond tc ademen,
want onze ruiten waren bevroren. Maar
op Sint Nicolaasavond hebben ze hier
zoo'n pret gehad. Toen is de goede bis
schop in hoogst eigen persoon in de
barak geweest. Hij vroeg, of aJlcn braaf
waren- 't Spijt me vreesclijk, dat ik er
toen nog niet was. Ze hebben toen zulke
leuke cadeautjes gehad. Stel je voor. 't
waren allemaal zelf gemaakte umgen van
kinderen van de Kinder-Rubriek van
Haarlem's Dagblad. Stom, we lezen het
altijd en dat we nooit mee gedaan heb
ben.
Nu was er met Sint zooveel, dat er
met Kerstmis nog wat is uitgedeeld. Ik
kreeg een beeldige zakdoeken-sachet. Er
was een groote Kerstboom in de hal,
maar wij stiimpero's van de barak moch
ten er niet naar toe. Dc patiënten, die
niet ernstig waren, werden met bed en
al naar de hal gedragen. Die mevrouw
van de Rubriek was er ook cn de Direc
trice heeft toen gevraagd, of ze alle kin
deren van de Kinder-Rubriek nog eens
Hartelijk wou bedanken voor hun goede
gaven. Een meisje naast mij hoeft een
zeli aangeklecden pop gekregen, of
eigenlijk krijgt ze hem pas als ze naar
huis gaat. Alles moet hier ontsmet wor
den en de pop zou er misschien niet
mooier op worden. Er werd zoo mooi
orgel gespeeld en gezongen ill de hal.
dat we 't hier konden hooren. Ik heb er
een deuntje van liggen huilen. Over een
paar dagen mag ik uit bed en over ccn
paar weken mag ik misschien al naar
huis. Maar dokter Durer zegt, dat it
eigenlijk naar een boer moest om ecus
goed vetgemest te worden.
Nu praat ik niet meer over mezelf. J<
knapt ook een beetje op, hé Wat heer
lijk toch, dat je moeder voor Jc zorgt. Ik
iieb zoo naar van je gedroomd, of eigen-
iijk prettig voor jou, maar akelig voor
mezelf. Ik zag je nooit meer. want je
ging weer terug naar dat prettige dorpje.
En toen riep ik zoo hard: Greet, dat de
heele barak er wakker van werd en ik
zelf ook. Hé, kon je maar een brief te
rugschrijven aan Je vriendin Bep.
(Wordt vervolgd-}
Brievenbus
Brieven aan de Redactie van de Kin-
éer-Afdeeling moeten gezonden worden
•an Mevr. BLOMBERG—ZEEMAN,
d. Vinnestraat si rd.
(In de but gooien iood«r
Nieuweling is Corrfe Trlmbach, Lange
Veerstraat 32, Haarlem.
Ali Baba. Ja, ik vind je ruii nog zoo
kwaad niet. Nu maar niet op rcfof uit
gaan. Zooals je ziet, staat het eerste deel
van je orakeltaal reeds in de Rubriek.
Roosje. Stakkerd, heb je het zoo druk.
De vacantie is In aantocht. Die gedachte
verzoet veel.
Lathyrus. Heb je nog wel eens wat
van Alpenviooltje gehoord? Je kunt al
keurig lakken, 't Spijt me zoo voor je
allen, dat het jaar zoo droevig sluit- Jul
lie zullen zeker nog vaak over dlc lieve
grootmoeder spreken. Ik vind liet heel
prettig op onze tentoonstelling met moe
der te hebben kennis gemaakt.
Butterfly, 't Doet me genoegen, dat de
dames in haar schik waren met dc ca
deautjes. Ik hoop, dat je Donderdagavond
ook genoten hebt. 't Zou wel jammer
zijn. ais de schaatsen nu niet gebruikt
konden worden. Maar de winter moei
eigenlijk nog komen.
Framboos. Wat zal die baby er snoe
zig uitzien! En jij hebt natuurlijk heer
lijke warme voetjes- Dus de volgende
week krijg ik je raadsel. En hoe gaat he'
met de piano?
Zwartoog en Vlindertje. Jc raadsels
zijn goed. Waren de feesten gezellig?
Prettig, dat jullie nog een paar dagen
naar Amsterdam gaan. Die Zwartoog zit
midden in de pretjes. Als dc Varkens
hoeder gespeeld wordt, hoop ik te komen
kijken. Krijg ik de volgende week weer
zoo'n langen brief?
Spartaan. Dat boerinnetje was ook
snoezig. Ik beloof je, dat ik ook eens een
jongensverhaal zal schrijven. Maar vind
je niet, dat er een heelehoel verhalen zijn,
b'euilleton
De Avonturen
ven Barnaoas
naar het Engelsch van
JEFFEllY FAJtNOL
(geautoriseerde vertaling, nadruk
streng verboden
lü)
„Mylordl" zei ze en zweeg.
„Dag, Cieniem je, je ziet er knap
per uit dan ooit! stotterde de Vis
count.
„O, tnylord!" nep zo uit en terwijl
ze zich omdraaide docht Barrabas
te zien dal ze tranen in dc oogeu Livi.
„Hebben wc jc laten schrikken,
Clemency? Vergeef ine, maar ik, dat
is to zeggen wij lubben razenden hon
ger. Enne dit is eon vriend van
ine, meniieer Bovorley juffrouw Cle
mency Dare. En Clemency, ik heb
nog niet ontboten!"
Maar toen hu zag dat ze hot hoofd
nog af go wemd hield, liep Horatio op
haar toe en als ©cn oude vriend, ge-
moedlijk maar toch eerbiedig, nam
hij haar baud die zo zoo slap liep han
gen eai kook haar in het blozende ge
zichtje en toen ontdekte hij een traan
die op haar wang lag.
„uon Clemency", riep iuj un mei
een slem waaruit plotseling aJle spot
verdwenen was oen Glemcncy, je
huilt! Wat as ei' aan de hand, lieve
kind?"
Toen hij haar vorw&rring zag keer
de JBarnanas zich om en liep naar het
andere eind van de keuken, en daar
z.ig hij twee dingen ouuer do taJel
liggen. Hij bukte zich ai raapte ze
duuelijk op. Het war ui een paai- klei
ne, onbcteukuienue dingetjes, name
lijk Oen iu elkaar getrommeld papier
en oen mooie, gcdre.cn knoop, maar
toen Barnabas üui knoop goed b.keek
keek iuj dreigend eu liet de twee din
gen in zijii zak glijden.
„Too nu, Cieim.ncydrong Hora
tio aan, „wat scheelt cr aan?''
„Heusch niets, mijnheer, werkelijk
niets
„Jawel, cr is wel iets! O, wat zien
je oogen rood je schoonheid
„Schoonheid!riep ze uu, en draai
de zich naar hem om met gebalde
vuisten en schitterende oogen. „O,
ik haat dat allemaal, ik haat het!"
En met deze woorden stampte ze met
haar kleine voetje op den grond en
liop de keuken uit, terwijl zr de deur
achter zich dicht smeet.
„Neen maar!" zei Horatio terwijl
hi, zijn hoed afzette en met de hand
door de haren streek, „heb je ooit
zulk een onberekenbaar wezentje ge
zien, Bov? Ik ken Clemency nu
ai ccn necKn tijo, mate Kerei, maar
zóu hen li. ha..d- nog nooit gezien!
wat zou ei toen aan d«
Maar juist op uit oogooblik ging de
deur van de keuken Ojgsn en kwam
er ecu mali binnen. Net ais de boots
man had jiij vroohjke oogen, tn veeJ
naar op zijn gezicht, maar daar hiela
ook alle geiijtwuiis op, want, tei-wijl
de bootsman een wei kante kerel was,
was deze man rond hij inai een
ron-l uoofd, eon rund gezicht eu ron
de oogen. Toen hij Hor.aio zag glim
lachte hij vergenoegd; hij slo g aan
legen zijn vooriicofo met twee vingers
en ging in de houding staan.
„lleJi ik ooit, mijiaicer, bent u liet?"
riep hij uit terwijl Iuj de hand schud
de die de V'isoount liem to stak.
„Maar die aap van een jong n
neem nnj niet kwalijk, ik bedoel uw
livreiknecht zei d..t u precies om
negen uur zou komen cn nu is bet
al bijna tien uur en
„Ja, bet is waar, Jack, maar zoo
wel hij als ik hadden buiten mijn va
der gerekend. Mijn vader hm m'n
vader was het vanochtend niet heele-
maal met me eens n daarom ben ik
nu zoo laat en ik heb niet ontbeten,
en mijn vriend, jjjoneer Beverley, is
al oven uitgehongerd als ik. Bev, jon
gen, „dit is een heel oude vriend van
mij, Jack Truclone, die Trafalgar op
het schip van mijn oom gevochten
heeft".
„Uw dionai", iiumicw z©i Jack,
terwijl Iuj Barnabas begroette.
„De Beiisarius'g.itn.aciite Barna
bas.
„Ja, ja", zei Jack, terwijl hij het
ronau hoofd schudde, „de arme Bul
ly Sawyer! Maar a*s u honger licht..."
„Geweidigi" zei HorUUo, „maar ver
tel n>e eerst een» Jac, wat scheelt Cle
mency?"
„Giemency? Waar is dat nichtje
var» me toch?"
„Ze is weggeloopun, Jack. Toen ik
haar vond was zie ln tranen en >k had
nauwelijks tien woorden leg- n haar
giazegd oi ze liep weg".
„Tranen mijnh.er! Bu ze zuchtte
zeker ook? Is hei niet, zuentte zo niet?"
„Och ja, misschien heeft ze ook wel
ceucht, maar
„Dan is liet niets anders dan een
beetje verliefdheid, menen' z.i Jack
terwijl hij zijn ronde hoofd schudde.
„Verliefd!" rtep Horatio verbaasd
uit
„Ja, verliefd. Nichtjes zijn moeilij
ke dingetjes en ze laten zich soms
heelemaal meeslopen door de liefde,
om zoo te zoggen, maar 't is toch
eigenlijk niet meer dam natuurlijk.
Het is niet gemakkelijk om een moe
derloos nichtje op te voeden, heeren
neven, daar kan ik niet over oor-
deelen want daar hol» ik nooit iets mee
te maken gehad maar nic-bics
lieve help, ik zou or eon boek over
kunne XMChrijven, ten minste ale nv
sciirijven kou; wam zooa-s ik u al
uiiiwijls verteld heat, my.uru, loon u
nog maar een kleinen jonce» was, die
hier op bezoek kwam met «en boots
man oi mei zijn edele den kapn .ui
en toen w;.s u nog niet ouuer dan
uw stalknecht, maar veel lai-ger, wat
ik u ootv ai vaak verte.u heb, ik merk
zulke dingen .utijd lw el goed op en
ik heii mijn nicht Clem nut in mooi
e® ieeljjk weer me.go.uaakt zonder
er achter te komen wat voor slag
menschen mci.iee eigenlijk zijn. Dus
als u me vertelt dat ze huilt cn ook
zucht dan durf ik wel te zeggeu, dat
ze verneld is, daar kunt u van op
aan, my lord".
„Verliefd!" riep de Viscount weer
uit, terwijl hij het voorhoofd in diepe
rimpels trok. „Aiaar op wie rou
ze dan tocb ln vredesnaam verliefd
zijn?"
„Ja, mylord, dat durf ik niet te
zeggen, dat hc-h ik nog niet gemerkt,
maar als u liet goed vindt zal ik nu
het ontbijt eens bestellen
Daarop maakte dc herbergier van
de „Gevlekte Koe" het raam open en
riep met iiridor stom over het erf:
„Aiiooii Oliver, Penelope, Bess
voor t ontbijt zorgen ontbijt voor
mylord Horatio en zijn vriend. Ze
staan allemual te kijken naar dien
kwajongen neem mij niet kwalijk
naar dien staljongen rvan u liy is
wel klein, uiao- hij mag wevn. en
iuj is vtü uug mei z n tong ais met
i'n v uisten.
Er kwutuen ii two. 'iieiisuucisjes
binnen, met <_en kleur door «ie haast,
maar beiden keurig netjes, met helde
re oogen en kicine voetjes, die al
spoedig eeu wit tafe.laki-u op tafel
hauden gespreid en er het Vieescu,
het brood, dc kaas en ccn kosten;ko
nam op iieeizetteu. Horatio ging da-
utlijK aan taiei zitten, Urwij. hun
gastheer, vrooLijker uar. ooit, met zijn
vingtrs op u t voedsel wees hem
.-fcivdde, hoe pr;u lutg het wtl was.
Toen z jn gasten u-geuo.cr elkaar wa
ren gezetai sloeg mj weer aan met
twee vingers, g.r.g even in de hou
ding staau en liet hen alteen.
HOOFDSTUK XI.
Over gebalde vuisten en
over een zelfzuchtig man,
die een vredesapostel
Hoewel de conversatie op zichzelf
'n heel plezierig ding is, zijn er i.e.
tijden waarop een gesprok allerminst
past. Als wijn de tongen los maakt,
dan is good voedsel wel datgene wat
de mensohen op do plezierigste en
meest afdoende wijze P t .wijgen
brengt, want welke mail zal ©r toe kun
nen komen, als hij honger heeft mi