BIBLIOTHEEK VAN HAARLEM'S DAGBLAD VERSCHIJNT MAANDELIJKS No. 1 MAART 1926 WAT IEDEREEN VAN ONZE AARDE, ZON EN MAAN MOET WETEN DOOR R. BLOMBERG (Vervolg eri slot). Wat is nu het gevolg van de jaarlijksehc beweging der aarde om de zon? De baan. die de aarde in dien tijd beschrijft, is geen zuivere cirkel, maar een ellips. Nu moeten wc ons voorstellen, dat de aardas niet loodrecht, maar schuin en wel onder een hoek van 6ó 1 '2 op het vlak van de aardbaan staat, aldus; Bestond de2c helling niet. dan zou» den dag en nacht steeds even lang zijn en was er van jaargetijden geen sprake. Nemen wc nu onzen bal weer op, maar beplakken we hejn vooraf met een strook helder wit papier van pool tot pool. Houden we nu den bal op de hoogte van ccn helder brandende lamp. de breinaald of de aardas natuurlijk niet rechtop, maar schuin en wel zoo, Jat de noordpool van de lamp is afge» keerd. dap zien wc op de strook pan'e: ccn licht en een donker deel. Draaien wc nu den bal langzaam rond, niet om de iamp. maar om zijn as (natuurlijk denken we er om. dat de as steeds in dcnzclfdcn schuinen stand blijft) dan zien wc, dat het middenstuk van de -trook even lang veriichfals onverlicht is. Het allerbovenste stuk van de strook blijft verlicht, 't onderste blijft donker. Zoo is de stand van onze aarde ten oj?» z:chte van de zon op 21 Juni. Op het midden van de aarde, dus bij den even» aar. waar 't papier ever. lang verlicht nacht even lang. Boven en onder dit middenstuk korten nacht (in 't N.) of omgekeerd (in het zp. als onverlicht was. is dag heeft men of een langen dag en Z-) En om de polen, waar óf de strook hel verlicht óf in 't donker bi'eeU heeft men of den langer, pooldag (N.) of den langen poolnacht (Z.) Gaan we r.u met onzen bal aan den tegenovergesteiden kant van de lamp staan, de breinaald in dezelfde r.c'nting houdcr.de de bovenkant van de naald dc noordpool dus van de lamp afgericht dan zier. we juist het omgekeerde. Wat eerst het meer verlichte deel was, is nu het minder verlichte en omgekeerd, doch her middenstuk is weer net als straks even lang verlicht als onverlicht, hier is dus weer dag en nacht even lang. Zoo is de stand der aard- op 21 Dcc. Om dc zuidpool heett men nu den langen dag en om de noord) #cl den langen nacht. Plaatsen we ons nu met onzen bal zoowel rechts als lir.ks, dus tusschen de beide 6traks ingenomen plaatsen ten opzichte van de zon en houden we den bal w-eer in denzelfden stand, dan zier. we al draaiende, dat nu dc strook papier over zijn heele lengte even lang verlicht als onverlicht is. Dan zijn dag er nacht even lang. Dit is dus de stand op 21 Maart en 21 Sept. Van 21 Maart tot 21 Juni zien we dus een steeds grooter wordend deel verlicht worden, dat dan tot 21 Sept. weer langzaam afneemt tot het op dezen dag dc grootte van 21 Maart bereikt heeft. Van nu tot 21 Dcc. wordt het verlichte deel steeds kleiner en van nu af wordt het weer steeds grooter. Het is duidelijk, dat de aarde bij langeren duur van den dag meer verwarmd wordt dan bij een korteren. doch dat is niet alleen de oorzaak van de grootc're warmte van den zomertijd. Een tweede oorzaak is de stand der zon. In den zomer staat dc zon hooger aan den hemel dan in den winter en haar stralen naderen dus meer den loodrechten stand en hoe rechter de stralen naar beneden vallen, *hoe meer warmte ze geven, wat blijkt uit nevengaande schets. Als AB dc grens van den dampkring A - voorstelt eh ab een deel der aardopper vlakte, dan is 't duidelijk, dat de stra» lenbundel S'cen veel korteren weg door 't luchtruim aflegt, dan de stralenburi» del SI en daardoor op zijn weg naar de aarde minder warmte kan verliezen, maar tevens blijkt, dat dc stralenbundel S.. die een zelfde deel der aardoppervlakte verwarmt als Sl veel breeder is dan deze laatste en dus ook uit dien hoofde meer warmte geeft. Twee redenen dus waarom de aarde in den zomertijd veel meer verwarmd wordt dan in den "wintertijd. Door de beweging der «arde om de ton in verband met den schuinen stand van de aardas op het vlak van dc .urdbtf Jus dc afwisseling der jaargetijden. DE MAAN. Soms zien wc dc maan als een ronde schijf (volle maan) dan weer als een halve schijf cn dan weer als een sikkel. Hoe komt dat? De maan heeft van zich zelf. zoo min als dc aarde, licht, maar ontvangt dat van de zon. Wij zien haar, omdat het zonlicht cr op valt. Zij wordt dus maar aan een zijde verlicht, dc naar ons toegekeerde zijde; de andere zijde is donker en is dus voor ons niet te zien. Staat de maan aan dezelfde zijde van de aarde als de zon, dan zien wij, aardbewoners, tegen het niet verlichte Jcel der maan aan en we zien haar dus niet. We zeggen dan. dut het Nieuwe Maan is. Ongeveer 14 dagen daarna, staat de maan aan do andere zijde der aarde als de zon, dan kijken wij net tegen dc verlichte helft aan en wie zien haar als een lichte schijf en we praten van Volle Maan. Daartusschcn hebben we twee standen, waarop de maan langzamerhand een grooter wordend deel van haar verlichte zijde naar ons toekeert, na Nieuwe Maan of een steeds kleiner wordend deel van haar verlichte zijde, na Volle Maan. De eerste dezer twee tusschenstanden noemen we: le kwartier, dc tweede laatste kwartier. Enkele dagen voor cn na Nieuwe Maan zien wc slechts een matten sikkel van de maan. doch tevens zien wc dan de rest \.in dc schijf flauw verlicht. Dit flauw verlichte deel heet het eschgrauwe licht. IIet Is zonlichty dat door de aarde is teruggekaatst en door de maan opnieuw teruggekaatst wordt. Bij Volle Maan hebben wc gezien, dat dc maan aan den tegenovergesteiden kant van de aarde staat als de zon. Gaan we dan dus met zijwaarts gestrekte armen staan, dan zal als dc cene hand naar dc Volle Maan wijst, de andere naar de zon wijzen. Hieruit volgt, dat op t oogenblik. dat dc zon ondergaat, de volle maan aan den tegenover» gestcldcn kant van den horizon verschijnt, om weer te verdwijnen als de zon verschijnt. Dc Volle Maan zien we dus net zoolang boven den horizon als de zon cr onder is cn staat dus 's nachts 12 uur 't hoogst aan den hemel Vandaar dat wc in den wintertijd, ais de zon vroeg ondergaat en laat op komt. dc maan hoog aan den hemel zien te middernacht, terwijl we in den zomertijd, als de zon meur kort wegblijft, dc maan ook niet hoog aan den hemel zien verschijnen. Weten we iets van dc oppervlakte der maan? Zeker, heel veel zelfs. Bij aandachtige beschouwing kunnen wc zelfs met het blootc oog allerlei figuren, heldere cn minder helden gedeelten, donkere stippen, groote grijze plekken, enz. onderscheiden. Met ccn beetje goeden tooneelkijkcr kunnen we de ver» schillende deekn nog beter onderscheiden. Door een telescoop bekeken zien we heel duidelijk dat de bodem oneffen, golvend is. doorsneden van heuvelreeksen en hier en daar bezet is met kraterbergen. Onder de bergen zijn er. die veel hooger zijn dan die op aarde. Er zijn cr van 9000 M. hoogte. Al die bergen en vlakten enz. heeft men ook namen gegeven en zoo spreekt men eigenaardig genoeg ook over Zeeen en Meren op de maan. hoewel er geen druppel water cp de maan is. Waarom men dat dan doet? Omdat men reeds voor men absolute zekerheid had. dat er geen water was. de namen gegeven had cn men heeft zich toen maar a. n dc eens gegeven benamingen gehouden. Of cr ook leven.op de maan is? Wc weten het met. maar als het cr is. dan toch zeker anders dan wat wij op aarde onder leven verstaan. Heeft de maan ook invloed op onze aarde? Volgens de volksmecning heeft zc invloed op het weer. maar volgens wetenschappelijke onderzoekingen is dat ccn toevallige omstandigheid. Wel heeft zc een bepaalden invloed op het geregeld dalen cn r...-?r van het zeewater, op het verschijnsel, dat we noemrn EBBE EN VLOED. Daar dc maan betrekkelijk dicht bij de aarde staat, oefent ze du^ ok een vn'j groote aantrekkingskracht op de aarde uit en als de aarde bestond uit los in elkaar passende stukken, dan kunnen we ons voorstellen, dat zc een dier stukken, waar ze toevallig tegenover stond naar zich toe kon trekken cn de aardkorst zoj daar dus een verhooging ondergaan. Nu bestaat de aarde niet uit los in elkaar geschoven stukken, maar uit een vaste, massieve massa (ten minste de aardkorst) en van ccn stuk uit de aarde naar zich toe trekken is dus geen sprake. Maar wat niet mas» sief is en wel gemakkelijk uit elkaar te trekken is, is de watcrmaisa van de aarde. Stellen we ons voor dat dc binnenste cirkel de vaste aarde betcekcnt en dc ruimte tusschen de twee cirkels dc watermassa. Sic de aarde omgeeft cn M. dc richting aangeeft, waarin dc maan .-.taat. Het waterdeeltje b zal sterker door de maan aangetrokken worden dan de vaste aarde A en deze weer meer dan het waterdeeltje c. b. zal dus meer tot M. naderen dan A en c zal vergelijken bij A iets achterblijven, zocdat het water bij c cn b zich zal ophoopen e:i van d cn c wegstroomen in de richting c en b. waar dus het water hooger komt te staan, terwijl het d en e lager komt; dc waterlaag neemt dus den vorm f. i. g. m. aan. Omdat ebbe cn vloedontstaan door het verschil in aantrekking door dc maan uitgeoefend op de verschillende dcelen der aarde, is de invloed der maan veel grooter dan die der zon. al is die ook veel grooter. want ten opzichte van de zon legt het verschil in afstand tuoschen b cn c geen gewicht in de schaal cn in dus het verschil in aantrekking dat de zon op de verschillende dcelen der aarde uitoefent zoo goed ab niets. Door dc draaiing der aarde zal dus elk deel der aarde dagelijks tweemaal in het vloedgcdceltc cn tweemaal in het cbbegedeeltc komen. Ebbe en vloed wisselen dus elkaar om dc 6 uur af Onwerkelijkheid verschillen de opvolgende standen 6 u. cu 25 min.) Wanneer zon en maan aan dcnzclfdcn kant der aarde staan, wanneer ze dus hun aantrekking op do aarde in dezelfde richting uit» oefenen, dan spreekt men van springvloed. Dat is dus het geval bij Nieuwe cn Volle Maan. Bij dc Lwarticrstanden. als de stand der zon cn der maan ten opzichte van de aarde c van doodgetij. i rechten hoek met elkaar vormen, spreekt, men De aarde wordt op haar baan om dc zon ver;.,./ Ze is evenals de aarde een wereldbol en ccn donker chasm <.n eent ook baar licht aan dc zon Ze is veel kleiner dan onze aarde. Haar middellijn is maar 3480 K.M, dus heel wat kleiner dait die der aarde, die tusschen de 13 en 14000 K.M. bedraagt. Daar deze getallen juist door haar grootte ons niet zoo heel veel zeggen is 't misschien gemakkelijker ons een voorstelling ven haar grootte te maken, a's we weten, dat het naar ons toegekeerde deel zoo groot is als een cirkel, getrokken op de kaart van Europa tusschen de Noordkaap cn de Z^O.» punt van Italië en van Ierland tot de Wolga. Deze ciikel omvat dan Noorwegen, Zweden. Denemarken, he. oude Rusland gedeeltelijk. Turkije, Italië, Frankrijk. Duitschland, het oude Oostcnrijk»Hongarije, Zwitserland, Nederland, België, Groot»Brittannië. Of de maan ver bij ors vandaan staat? Neen. vergeleken met onzen afstand tot de zon. niet zoo heel ver, maar 30 maal de middellijn van de aarde. Het is met de beweging der maan al weer net als met die der aarde en der zon. Het is schijn. Ze schijnt voor ons in 't O. op te komen en door het Z. in 't W. onder te gaan. doch het is slechts schijn, als gevolg van de omwen» teling der aarde. In werkelijkheid beweegt ze zich van 't V. naar 't O. in ongeveer 1 maand (29 1/2 dag) om dc aarde, maar met deze omwenteling om de aarde volgt ze meteen de aarde op haar weg om de zon. vandaar dat dc maanbaan geen cirkel is, maar den ellipsvorm heeft. Deze baan stelt men zich het gemakkelijkst voor. als men een klein kogeltje aan een touw rondslingert en zich al slingerende voortbeweegt. Dc hand, die het touw vasthoudt, is dan de aarde, die zich in de ruimte voortbeweegt en de kogel de maan. die om de hand wentelt en ten opzichte van de hand een gesloten cirkelvormige baan beschrijft, maar toch na één omwenteling niet op haar punt van uitgang terug» gekeerd is, doch zich verplaatst heeft ZO.NS» EN MAANSVERDUISTERING. Als we op ccn langen rechten weg in de verte een auto zien aar.honcr. die zijn fel verblindend licht ver voor zich uitwerpt cn er gaat plotseling een groot voorwerp dwars over den weg.dan zien w- op een oogenhük niets ven het verblindende licht van den auto. Iets dergelijks heeft plaats bij zons» cn maansverduisteringen. Boven hebben we gezien, dat de maan geregeld om dc aarde heen draait cn met deze weer om de zon. Er zullen dus oogenblikkcn komen dat de zon. maan en aarde in één rechte lijn staan. Dan verspert dus dc maan voor dc zonnestralen den weg, de maan keert dan de niet verlichte helft naar ons toe, het is dus nieuwe "mean.Die donkere maanheift werpt een donkere schaduw achter zich d:c den vorm van tfen kegel heeft. Eik voorwerp, dat aan één kent doot een lichtbron beschenen wordt, werpt aan den achterkant een schaduw, maar een bol cn dat is de maan. werpt alleen een kegelvormige schaduw. Bereikt die kegelvormige schaduw de aarde, dan is cr dus een stukje van dc aardoppervlakte, dat van het zonlicht beroofd is. cn de waarnemer ziet op dat stukje een ..totale zonsverduistering". Eigenlijk deugt dit woord niet. want de zon is niet verduisterd; het licht van dc zon wordt voor ons. aardbewoners, onderschept. Beter is het te spreken van ccn zoméclips. Dc waarnemer, die zich even buiten het stukje van de aardoppervlakte bevindt, dat in den schaduwkogel ligt, ontvangt licht van een deel der zonneschijf cn die ziet dus een gedeeltelijke verduistering. Deze zien wc ook. als dc maan gedeeltelijk door de loodlijn aarde»zon gaat. dan bedekt ze* de zon slechts gedeeltelijk en we zien dan de zon als een sikkel. Boven zagen we, dat er een totale verduistering plaats had. als de aarde viel in de schaduw van de maan. Het is ook mogelijk, dat wel de maan, precies als bij een totale verduistering voor d« zon langs gaat. maar dat haar schaduw niet groot genoeg is om de aarde te bereiken de zon staat niet altijd even ver van ons af, want la werkelijkheid is dc baan van de aarde om de zon niet precies een cirkel evenmin als die vun de maan om de aarde. In dit geval is dus het middelste deel van de zon voor ons verduisterd cn zien wc rondom de donkere schijf een ringvormig, lichtversprcidcnd deel. Waarom zien we nu bij elke nieuwe maan geen verduistering? Omdat dc maan niet altijd loodrecht tusschen zon en aarde doorgaat, maar ook wel boven of onder de aarde langs en dan beschijnt ons de zon boven dc maan heen of onder de maan door. Een maansverduistering treedt op, wanneer dc aarde zich bevindt tusschen do zoii en de maan. derhalve alleen bij Volle Maan. Wanneer cr een zons» en maansverduistering zal plaats hebben, kan men precies berekenen. Sterrekundigen hebben berekend, dat er elk jaar kans is op twee maansverduisteringen en op zeker twee zonsverduisteringen cr kunnen zelfs per jaar 3, 4 of 5 voorkomen. Uit het bovenstaande is wel gebleken dat die natuurlijk lang niet overal zichtbaar zijn. Na een tijdperk van 18 jaar en 11 dagen keeren echter alle verduisteringen in dezelfde volgorde terug. Hoe moeten we een zonsverduistering bekijken? Nooit met het blootc oog. want we zouden voor ons hcclc levfcn de nadecligo gevolgen cr van kunnen ondervinden. liet beste ls er naar tc kijken door een stukje rood glas. DE PLANETEN. Als we op ccn helderen winteravond naar den hemel kijken, tien wc duizenden sterren fonkelen, 't Lijken zilveren of gouden stippen, vastgehecht^ aan een reusachtig gewelf, het hemelgewelf, 't ls echter al weer schijn, 't Zijn geen vastgehechte schitterende stippen, 't zijn alle wereldbollen, die evenals onze aarde in de oneindige ruimte zweven. Zc schijnen ons alle even klein, veel kleiner dan de maan cn in werkelijkheid zijn ze veel grooter. E. zijn cr bij, die onze aarde ecnigo milliocncn malen in grootte overtreffen. Waarom zien wc zc dan zoo "klein? Omdat ze zoo oneindig ver van ons afstaan. Zc staan zoo ver weg. dat we hun afstand niet in K. M. uitdrukken. Hiervoor gebruiken we als maat het lichtjaar, d.w.z. dc afstand, die het licht per jaar aflegt, In 1 seconde legt het bijna 300.000 K.M. af. Een lichtjaar is dus eco ontzettend groote jnaat. En de- dichtstbijzijnde ster is 4 lichtjaren van ons af. Geen wonder dus. dat zc voor ons oog alle even ver van ons verwijderd zijn en ze voor ons steeds in dcnzclfden stand ten opzichte van elkaar staan. Ook schijnen zc voor ons steeds op dezelfde plek aan den hemel tc staan, maar ook dat is schijn. Zc bewegen zich alle met een groote snelheid in de hemelruimte. Dit kunnen we op de volgende wijze gemakkelijk nagaan: Plak een papiertje op cétj der ruilen cn kijk bij ccn helderen sterrenhemel daarover naar een ster. die zich juist tegenoverover het papiertje bevindt. Kijk na verloop van ccn uur nog eens cn men zal zien, dat de ster zich verplaatst heeft Toch noemen we deze sterren vaste sterren. De' zon is ioo*n kleine vaste ster. Maar behalve deze vaste sterren zijn er ook andere, z g. dwaalsterren of planeten. Deze staan veel dichter bij ons dan dc eerstgenoemde, maar enkele lichtminuten van ons af. Ze bewegen zich tusschen dc andere door cn worden door de vaste sterren in haar loop meegesleept Dc aarde, die zoo de zon op haar tocht door 't heelal vergezelt, ls zoon planeet Behalve de aarde heeft dc zon nog meer planeten, die haar op haat i>onn vergezellen. In volgorde, waarin zij van de zon af geplaatst zijn, hccten ze Mcrcurius. Venus, dan dc Aarde. Mars. Jupiter. Saiurnus, Uranus cn Ncptunus. Omdat de beide eerste, Mercurius en Vcnus, dichter bij de zon staan dan dc aarde, noemen we deze beide de binnenplaneten, de overige zijn dc buitenplanetcn. De Maan, die door de aarde meegesleept wordt op haar weg om dc zon, zouden v.e dus kunnen beschouwen als ccn pluneet van dc Aarde. We noemen haar echter niet zoo, doch een wachter of satelliet. Andere planeten hebben ook dergelijke wachters bij zich. Mars heeft er twee, Jupiter acht, Saturnus tien. terwijl deze bovendien omgeven i* door een platten ring, Uranus vier en Ncptunus één. DE DAMPKRING Dc aarde wordt aan alle kanten omgeven door een dampkring, dien wij gewoon zijn de lucht te noemen en deze dampkring maakt de omwentelingen, die de aarde maakt, mede. Hoe ver ze zich uitstrekt? Precies weet men het niet. maar men heeft wel berekend, dat op een hoogte van ruim 35000 K.M. do aantrekkingskracht der aarde niet meej; werkt Een luchtdeeltje, dat zich boven deze hoogte zou bevinden, wordt dus niet meer door de aarde bij do overige luchtmassa gehouden, maar gaat in de oneindige wereldruimte verloren. Op ccn hoogte van 11 K.M. is dc lucht zoo ijl. dat de menschen er niet meer voldoende kunnen ademen. Wil men hooger stijgen, dan zal men voldoenden voorraad lucht, voor ademhaling geschikt, mee moeten nemen. Beter is men op dc hoogte van dc zwakte. Men meet deze met den barometer cn hiermede toont men aan. dat de gemiddelde zwaarte van dc hcclc luchtlaag op do hoogte der zee, gelijk is aan die van een laag kwik van 760. m.M. hoogte. Hoo honger we stijgen, hoo lichter natuurlijk de luchtkolom wordt, die zich boven ons bevindt. Bij een stijging van ruim 10 M. daalt de kwikzuil in den barometer 1 m.M. Wil men den kwikzuil andermaal 1 m.M. laten dalen, dan zal men cchtcr iets hooger moeten stijgen dan den eersten keer. Zoo staat dc barometer op dci> Mont Blainc, den hoogsten bergtop in Zwitserland (4810 M.), nog 420 m.M. hoog. Ook weet men precies, waaruit dc lucht bestaat. Hoofdzakelijk bestaat ze uit stikstof cn zuurstof. 79 stikstof, 21 zuurstof. Dit is niet hcelcmaal juist, want cr zijn ook nog speren van andere bestanddcclcn in, doch die zijn zoo miniem, dat wc zc gerust buiten beschouwing kunnen laten. Altijd cn overal bevat dc lucht meer of minder waterdamp. Hoe komt ze daaraan? Natuurlijk van dc massa water, die zich op aarde bevindt Water verdampt cr altijd cn waar dus de lucht met een watervlakte in aanraking komt, zal zc waterdamp ophemen. Hoe warmer fcet is. hoe meer water er verdampt; dit gebeurt ook wanneer de lucht sterk in beweging is. Bewegcndo lucht, wind, zeggen we. verjaagt de luchtmassa, die vol mot waterdamp is cn b.cngt cr andere voor in de plaats. De huismoeders weten dat wel; bij flinken wind droogt dc wasch immers gauwer dan bij stil weer. Bij ccn bepaalden warmtegraad, kan de lucht echter maar niet voortdurend vratcrdjmp biijvcn opnemen. Voor elke temperatuur bestaat er een vaste hoeveelheid, die zij kan opnemen; heeft zij die verkregen, dan is zij verzadigd cn r.cemt geen waterdamp meer op. Zoolang de waterdamp als damp (gas) in de lucht aanwezig is. Is ze onzichtbaar. Ze wordt eerst zichtbaar, als zc weer overgaat in water. Dit gebeurt b v. als za in aanraking komt met koude voorwerpen. Dit kan men des winters duidelijk merken, als men koude voorwerpe- in een verwarmde kamer brengt of als men den adem over een koud voorwerp laat gaan. Som» gebeurt het. dat de aardoppervlakte langzaam afkoelt cn daardoor de onderste luchtlagen in temperatuur doet- dalen. Wc spreken dan van dauw. nevel of mist. Dauwvorming heeft niet plaats als de lucht zeer droog is. Geschiedt die afkoeling boven in de lucht, dan spreekt men van wolken. Gaat cr voortdurend racer damp in vloeibaren vorm over, dan kén 't gebeuren, dat er te veel water» damp in dc lucht komt en die tc veel ontlast zich 'an als regen, sneeuw of hagel. Dit laatste zal gebeuren als de waterdeeltjes afgekoeld worden tot beneden 03 C. Zijn dc waterdeeltjes groot, dan vallen zc als hagel naar beneden, zijn zc klein dan als sneeuw. Wordt de waterdamp, die zich op planten afgezet heeft, sterk afgekoeld, zoodat zc vast wordt, dan spreken wc van rijp of rijm; koelt ze op dc koude aarde af tot beneden 0°, dan noemt men het ijzel. We geven hier, naast elkaar, twee foto's van sportwedstrijden, die in Zweden gehouden worden. Op de eene foto zien we de rennen op Brunnsviken, in de buurt van de Zweedsche hoofdstad Stockholm. De draverijen worden daar op het ijs gehouden. De andere kiek toont ons de start van een ski-wedstrijd, ook al in de omgeving van Stockholm. Bij de Zweedsche hoofdstad zijn groote, mooie bosschen en het terrein daar is geschikt voor deze in Zweden zoo geliefde wintersporten. Vooral de harddraverijen op de ijsbanen moeten buitengewoon interessant zijn. De paarden mogen voor zoo'n gelegenheid wel eens extra besla gen worden. De wedstrijden zijn eerst kort geleden gehouden en uit de foto's blijkt wel, dat de winter dnar langer duurt dan bij ons.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1926 | | pagina 12