DE BLOEMBOLLENTEELT. BIBLIOTHEEK VAN HAARLEM'S DAGBLAD VERSCHIJNT MAANDELIJKS No. 4 JUNI 1926 Het bloembollen vak vertoont zich van tijd tot tijd in een gouden glans en oefent dan groote bekoring uit op de buitenstaanders. Het bericht van een sensationeel hoogen prijs voor een bed, of een kop, of een paar regels bollen loopt door alle bladen en ieder Hollander weet, dat het in de bloembollen toch zoo best gaat tegenwoordig. Maar wanneer er van die buitenstaanders, hierdoor aangelokt, bollen gaan teelen, verdwijnt voor hen de goudglans spoedig en blijft er over een bedrijf, waar veel geld in moet gestoken worden, dat veel vakkennis en arbeid vereischt, dat naast schreeuwend hooge winst ook wel eens een iets stiller gedragen verlies oplevert en waarvan de meesten hunner, die het begonnen zonder er in te zijn opgegroeid, op den duur weinig plezier beleefden. Toch is het een mooi vak en het is aardig, en ook passend voor een Hollander, om er iets van te weten. De voornaamste soorten van bloembollen zijn tulpen, hyacinthen, narcissen, gladiolen; iets lager óp de lijst staan irissen en crocussen en dan is er nog wat klein grut als acilla's, druifjes, sneeuwklokjes en dergelijke, die de kweeker te zamen met „wortelgewassen" die hij soms teelt, bijgoed noemt Elk soort wordt weer op een andere wijze geteeld, de meeste studie is er natuurlijk ge* maakt van de cultuur der in het groot geteelde bollen: van tulpen, hyacinthen en narcissen. We zullen beginnen met de tulpen; ze zijn op het oogenblik de meest geliefde boliensoort (wat o.a. duidelijk blijkt uit het groot aantal aangebeden soorten) en ze hebben eigenlijk de oudste rechten, want we hebben een dwazen tulpenhandel gehad voor we er aan dachten gek te worden op hyacinthen of narcissen. Tulpen worden evenmin als de andere genoemde bollensoorten voortgeteeld door middel van zaad. In de eerste plaats zou dat te lang duren, daar een gezaaide tulp pas in haar vijfde tot zevende jaar groot genoeg is om een bloem voort te brengen, en in de tweede plaats is de gekweekte tulp een kruisings» product, en niet zaadvast. d.w.z. uit het zaad komen geen bloemen als die van de moederplant. De kweekers zaaien alleen, wanneer ze zich op het verkrijgen yan nieuwe soorten willen toeleggen. Niet door zaad dus, maar door middel Tulpenbol met veel' jongen; het onder eind van den bloemstengel is duideljjk te zien. van jonge bolletjes krijgt men grooter partij van een soort. Een tulp is inwendig gevormd als een ui: de bol bestaat uit afzonderlijke lagen, de z.g. rokken, die elkaar omsluiten en die allen zijn ingeplant op een klein schijfje, de bollenbodem waaruit aan den buitenkant ook de wortels groeien. Midden tusschen de rokken groeit de spruit omhoog: bladen en bloem zijn in den nog niet geplanten bol al duidelijk aanwezig. Al het voedsel, dat zich in de rokken bevindt, wordt in het voorjaar opgebruikt om wortels en plant te vormen, dus van den ouden bol blijft elk jaar niets dan wat droge vellen over.Maar naast de spruit stonden op den bolienbodem knoppen, dïe zich nu tot nieuwe bollen ontwikkelen: één of meer, al naar de grootte van den ouden bol, en de omstandigheden waarin de plant verkeerde. Dat de bol van het vorige jaar bij het oprooien verdwenen is, kan men duidelijk zien aan het feit, dat de bloemstengel, die toch uit het hart van den ouden bol kwam, nu naast den nieuwen bol(len) blijkt te zitten. Eerst moeten nu de tulpen geplant. In OctoberNovember maakt de kweeker zijn bedden klaar en begint. Van elke partij plant hij eerst de allerdikste bollen, de toppers, die nooit verkocht worden, maar altijd opgeplant in de hoop op veel jonge bolletjes. Dan volgen de minder groote, en de allerkleinste afbreek* seis worden achteraan gezet en vormen het z.g. ondereind der partij. Ze bloeien het volgend voorjaar nog niet, en komen dus met slechts één blad boven den grond, want alleen een tulp die bloeien zal maakt een stengel. Is de bol geplant, dan gaat er een dek van riet of ruigte overheen. Niet, dat een tulpenbol in den grond gauw zal doodvriezen, maar de storm zou anders het zand van de ballen blazen. Op de klei, b.v. in de omstreken van Enkhuizen, waar de laatste jaren de bollenteelt sterk is toegekomen, wordt nooit gedekt, en in uw be* schutten tuin is het evenmin noodig. Den heelen winter blijven de tulpen nu onzichtbaar; ze maken na planting dadelijk wortels *en de spruit ontwikkelt zich, maar dat is natuurlijk niet waar te nemen. Bij zacht weer komen in het voorjaar de neuzen al heel gauw door den grond en hét dek heen. De kweeker ziet ze niet graag zoo vroeg, want ze lijden nog zoo vaak van hagel of vorst met harden wind, vooral als hij 't dek vroeg heeft moeten wegnemen, want stelt hij 't uit tot de plant zich al flink ontwikkeld heeft dan lijden de vrij teere bladen weer bij het afdekken. Maartsehe buien en de felle droge voorjaarswind doen dus nogal eens sehacfe, maar gelukkig herstellen de planten zich vaak boven verwachting. Voor 'het oogenblik is het evenwel altijd een droevig gezicht die stuk gehagelde of bruin*gewaaide bladen. Naast storm en hagel heeft de tulp nog meer te vreezen: nat weer, vooral druilerige motregen, werkt erg de verspreiding van het z.g. vuur in de hand, de ergste tulpenziekte, waar soms nauwelijks een plant 'geheel vrij van blijft. - Het is 'n soort schimmel, die vale plekken maakt'op blad en bloem en steeds verder kruipt. Tot de tulpen bloeien snijdt men zoo mogelijk weg, wat aange* tast is; het begint nogal eens bij de punten der bladen. Soms is er geen houden meer aan en verweren heele partijen. Daardoor is de bol nog niet weg, want de ziekte tast in dien tijd alleen de bladen aan, maar doordat de planten te gauw afsterven zijn de nieuwe bollen kleiner of minder talrijk dar. anders het geval zoa zijn. Dé groei van de bollen valt namelijk in den tijd van bloeien tot afsterven, dus verkorting van die periode is van nadeel voor het gewas. Daar* door kunnen brandend heete dagen in Mei ook zooveel schade doen; ze ver* zengen de bladen. De bloeitijd de korte poos, dat bollenvelden een mooi gezicht opleveren is een drukke, maar genotvolle tijd voor den kweeker, wanneer tenminste zijn bollen niet al te slecht staan. Gelukkig bloeien niet alle tulpen tegelijk. De roode ducjes opener het seizoen in Maart; in April bloeien de vroege tulpen, Daartoe behooren al die teergekleurde enkele en dubbele tulpen, die in Januari gebroeid in bloemenwinkels te krijgen zijn; op het veld zijn ze meestal heel wat minder mooi van kleur, en hun stengel is zoo kort, dat ze als snijbloemen weinig waarde hebben. Voor perktulpen leenen ze zich goed. Tusschen vroege en late tulpen hebben zich voor eenige jaren de Mendeb tulpen geplaatst, een nieuwe doorkruising van vroege en later ontstane groep. Ér wordt nogal in gespeculeerd tegenwoordig. Ze zijn al wat hooger dan'de vroege tulpen Terwijl ze nog bloeien komen de late tulpen in bloei, in een ontelbaar aantal verscheidenheden. De meest bekende erv^n zijn de helderkleurige forsche Darwintulpen. Breedertulpen zijn er voor 'n leek vaak moeilijk van te onderscheiden, maar als regel behooren de gele en bruine tinten hij de breeders. Breeders zijn men zou het aan den naam niet zeggen de oud*Hollandsche eenkleurige tulpen; de Darwins zijn een uit Noord*Franikrijk ingevoerd ras van nog maar 30 dienstjaren. Alle eenkleurige tulpen, die noch Darwin, noch breedertulp zijn, heeten „late tulpen", in meer beperkten zin; ze zijn er van allerlei grootte en kleur. Blijven nog over de vrij zeldzame bonte tulpen, eenmaal de trots van alle kweekers, en het voorwerp van speculatie ten tijde van den dwazen tulpenhandel (1634'37). In hoofdzaak om die reden wilde ik er wat van vertellen, niet omdat ze op dit oogenblik in den handel'een voorname plaats innemen. Onder de meeste eenkleurige tulpen komt vroeger of later wel eens een bloem voor, die niet meer éénkleurige is, maar die stre pen van de. oorspronkelijke ^kleur ver* toont op 'n witten of gelen ondergrond. Om die bonte bloemen was 't de oude kweekers juist te doen, en ze waardeerden de éénkleurige late tulpen, die ons zoo verrukken, alleen als mogelijke voortbrengers van „bijbloemen" en „bizarren", want zoo worden de bonten genoemd. Hoe fijner en regelmatiger de teekening der donkere strepen was, hoe hooger de bioc-m werd geschat. In de vorige eeuw bestond er in Engeland groote be* langstelling voor* deze tulpen; de echte liefhebbers kenden haast niets anders, hielden er° jaarlijks tentoonstellingen van en streden heftig over de eischen, waaraan de „florist tulips" moesten voldoen om waarlijk sohoon te zijn. De bloemen blijven meestal op de planten staan tot ze dreigen uit te vallen gunstig weer, maar soms ook" raken ze al in één der eerste dagen van Uiun bestaan vol met vale of bruine vlekjes: wanneer het „vuur" bij motregen vat op hen heeft gekregen en zich onder elk waterdruppeltje een schimmelplekje ontwikkelde. Ze worden dan gauw afgeplukt, anders ïaakt alles besmet. Vaak verwondert <men zich er oVer, dat van velden vol prachtige bloemen er niet één naar de markt gaat, zoodat een bloemenwinkel op verre na niet die keur van opvallende kleuren en bijzondere vormen kan aanbieden, die bij. sommige 'kweekers te bewonderen vallen. (Maar dit is eigenlijk zoo vreemd niet, als men weet, dat de sten* gel van een verhandelbare snijbloem één stengelblad1 eischt om lang genoeg te zijn, zoodat de kweeker wat hij ver diende aan de bloem weer zou veriie* zen aan de opbrengst van zijn dure bollen. Bij goedkoope soorten was het bloemengeld vaak nog wel een wel* kome vermeerdering der opbrengst. Was vooTheen, want sinds eenige jaren is de kweeker van tulpen, hyacinthen, Doorsnede van een tulpenbol, bladen en narcissen en gladiolen, wil hij lid van bloem zyn al zichtbaar, zijn vaikvereeniging zijn, gehouden om geen enkele bloem te verkoopen, tenzij hij' de plant bij den grond afsnijdt en zoo den bol geheel opoffert. (Vroege tulpen uitgezonderd, daar ze toch te kort van steel zijn, om als snijbloem van belang te zijn).Dat alles, omdat de Engelsche klanten klaagden over de concurrentie van de Hollandsche bloemen op de Engelsche markt. Het is te hopen, dat deze dwaze dwangbe* palingen weer verdwijnen, en onze eigen bloemen weer in ons eigen land verkocht mogen worden. Na den bloeitijd heeft de kweeker een rustige paar weken, totdat het rooien begint, ongeveer half Juni. Het verdorren van het lof wijst aan, dat de bol kan worden „opgenomen". Als er wat vroeg wordt gerooid, zijn de bollen nog geelwit, maar ze vertoonen in de schuur al gauw die -bekende warmbruine kleur, die ze ook in den grond krijgen als men ze den tijd gunt. Te lang wachten met rooien maakt, dat de huid erg teer wordt en gauw afbrokkelt. Nu hindert dat den bol absoluut niet; een huidlooze, witte bol doet het even goed. Maar het oog wil ook wat, en daarom houdt de kooper niet van huidlooze bollen, vooral niet, als hij particulieren handel uitoefent. Om den bol(len) heen zitten bij het rooien nog de verdorde rokken van den vorigen bol, die er in de schuur afgehaald worden. Dat noemt men bollenpellen. Bij de tulp van de afbeelding een buitengewoon goed gegroeid exemplaar is die huid weggenomen, maar er is zorg gedragen dat de klister niet uiteenviel, wat anders'bij het pellen altijd gebeurt. Meest pelt men de bollen niet dadelijk, maar droogt ze eerst; ze komen in de schuuc op stellingen van hout pf ijzergaas te liggen tot ze voldoende zijn opgedroogd. Nog niet lang geleden werd er nooit gestookt in de schurenmen ze^te zooveel mogelijk ramen open en wachtte af. Het wachten duurde soms erg lang, want het weer is in Juni wel eens koud en nat; daarom wordt er tegenwoordig in haast elke bollenschuur gestookt. Stookt men geregeld en hecht men er niet aan te profiteer en van de enkele, malen, dat de zonnewarmte het werk zou kunnen doen, dan zijn natuurlijk ramen eerder een nadeel dan een voordeel, want de warmtegraad is beter te regelen zonder. De allernieuwste schuren hebben ook zoo weinig mogelijk vensteroppervlakte, terwijl de oude zooveel mogelijk hebben. Electrische ventila toren zorgen voor de luchtbeweging; soms heeft men bovendien nog toestellen, die voortdurend vocht aan de lucht onttrekken, alles, om maar gauw de bollen droog te krijgen. Zijn ze eenmaal zoo ver, dan omen ze onder de handen van de pelsters, die er de losse huid afpellen, en daa..,t in de sorteermachine. Een bepaalde maat wordt als „leverbaar" afzonderlijk weer op stelling gelegd; de toppers en de kleine bollen en bolletjes komen als „partij" op een ander stelling plaatsje te liggen tot het weer planttijd is. Het leverbaar dient om te verkoopen. De mooie zomermaanden gaan vlug om in groote drukte. Alles moet verpakt en afgeleverd worden; voor den buitenlandschen handel pakt men in kisten, voor den binnenlandsche in manden. Niet ieder, die bollen teelt, heeft buitenlandschen handel er bestaan kweekers en exporteurs. De eersten verkoopen hun voorraad aan de laatsten, die het weer van de hand doen in het buitenland, maar die, behalve kooplui toch altijd ook zelf kweekers zijn van een kraam bollen. Voor exporteurs vooral is het nu een zenuwachtige gejachte tijd; ze moeten zendingen klaar maken voor bepaalde booten, zoeken nog naar allerlei artikelen, vragen om het goed, dat ze gekocht hebben en zoo staat de telefoon niet stil 'in de bollenstreek. Begin September is het echter al flink geluwd, en begint het planten alweer. Ieder, die wel eens tulpen in zijn tuin had, weet, dat ze al zwakker en zwakker worden waifneer ze op dezelfde plaats blijven staan: het tweede jaar bloeien er maar enkele, het derde jaar vertoonen zich niets dan wat „eenbladen". Dat komt, doordat bijna elke tulp mët dat gevreesde vuur besmet raakt en wanneer ze het volgend jaar op dezelfde plek weer opkomt, al dadelijk een massa sporen van den mede overwinterden vijand in den grond vindt, die onmiddellijk tot den aanval overgaan. De tulpenkweeker kan daarom ook nooit tweemaal achtereen tulpen planten op hetzelfde stuk land; zelfs een tusschenpoos van een jaar vindt bij meest nog te kort, en wacht tot het derde jaar, terwijl hij soms intusschen den grond nog heeft laten diepspitten of drie steelspitten (90 c.M. diep), waardoor dat, wat de bovenste steel was, in het grondwater komt. Tulpen kweeken vereischt dus wel veel grond: wie één bunder H.A.) bollen heeft, moet minstens drie bunder land bezitten. De onlangs genomen proeven met stoomsterilisatie van den grond dienden om ^it te ondervangen: de stoom wordt onder zware ijzeren deksels geblazen, totdat de grond op eenige diepte is verhit en alle ziektekiemen gedood zijn. Het is natuurlijk een zeer kostbare bewer king, maar mogelijk zal het resultaat de uitgave rechtvaardigen. De teelt der hyacinthen een bijzonder interessante cultuur verschilt veel van die der tulpen, want terwijl men van de tulp de jonge bollen gebruikt tot uitbreiding van de partij, wacht men het tegenwoordig niet meer af, tot de hyacinthen zich op die manier vermeerdereneen hyacinth moet al heel groot zijn, eer hij jongen vormt, en er is een vlugger manier van voortteelen ontdekt. De bol heeft de eigenschap, die hij deelt met andere soorten, dat de rokken, wanneer ze gevormd zijn, op den rand van de wond niéuwe bolletjes vormen, waardoor in het wild de aangevreten bol, zelfs al is de spruit er in gedood, toch niet geheel ten onder gaat. Daar maakt de kweeker gebruik van en hij „holt" of „snijdt" elk jaar een deel der bollen, d. w. z. na het rooien boort hij met een dun mesje den bodem van den bol er uit (hollen) of hij geeft kruiselings een paar diepe sneden over den bolbodem (sprijden). Voordat ze geplant worden, omstreeks December, hebben zich op stelling al een groot aantal kleine bolletjes gevormd in' de wond. De oude bollen met de kleine er aan, worden nu geplant; ze worden vervolgens als het ware_ opgeteerd door de jongen en liet volgend voorjaar ver schijnt alleen het lof van de jongen boven den grond, als dunne sprieten. Na het rooien mogen de bolletjes zelfstandig optredenze worden van de oude vellen afgeplukt. Een goed bewijs van den grooten vooruitgang der vakkennisvroeger duurde het vier a zes jaar eer ze.leverbaar groeiden, nu hebben ze na twee a. drie jaar al de vereischte maat. Behalve de hol- of snijbollen heeft de kweeker in den herfst ook zijn jonge goed te planten, dat na één of meer ja ren leverbaar zal zijn. Zit alles er in, dan moet hij flink dekken, want hyacin then kunnen makkelijk bevriezen in den grond-Komen ze in 't voorjaar boven, dan. wordt niet al het dek er tegelijk afge nomen eerst kunt ge de werklui zien „losdekken".ze nemen een deel van het riet weg en de rest schudden ze wat op, zoodat licht en lucht den grond bereiken kunnen en de neuzen niet al te teer en te bleek blijven. De bloeitijd van alle hyacinthen valt ongeveer gelijk; evenmin vertoonen de bloemen groote verscheidenheid in vorm en eigenschap- Zooals pen. Van een indeeling in groepen is dan ook geen sprakeze vormen een zeer over zichtelijk geheel van een paar honderd soorten. In de 18de eeuw, toen de hyacinth de grootste waardeering genoot, was dat soortenaantal wel tienmaal grooter; er werden door de Haarlemsche firma'i prijslijsten uitgegeven van een paar duizend variëteiten! Dat was alles bestemd voor tuinbeplanting, want aan broeien deed men toen nog niet. De liefhebbers bestelden bij voorkeur een collectie in een bepaald aantal soorten, b.v. honderd bollen in vijftig soorten (deze manier van koopen was in het laatst der vorige eeuw nog in zwang) en zoo moest de kweeker wel veel soorten teelen om aan al dergelijke orders te voldoen. De bewondering voor de hyacinth als tuinbloem is sedert veel verminderd, maar daar staat tegenover, dat er massa's en massa's gebroeid worden, zoodat de hyacinthencultuur heusch niet dreigt ten onder te gaan. Integendeel. En dat de hyaéinthenkweekers de laatste paar jaar wel eens bedrukt kijken, ligt niet aan de onverkoopbaarheid van hun producten, maar aan een andere oorzaak, die ik straks zal meedeelen. Een bij den bond aangesloten kweeker mag zijn bloemen niet afgesneden verkoopen, maar wel mag hij de losse „nagels", van de'steel gerist, van de hand doen aan parfumeriefabrieken, die evenwel niet ieder jaar de bloemen schijnen te kunnen gebruiken. Hetzij dat ze verkocht zijn of niet, de hyacinthen- bloemen mogen meest maar korten tijd de bollenkijkers in verrukking brengen; ze worden gauw^afgerist <tn weggebracht. Tegen afsnijden van den stee! heeft de hyacinthenkweeker hetzelfde bezwaar als de tulpenkweeker er tegen heeftde diep afgesneden stengel geeft soms toegang aan ziektekiemen, en daarom worden de bloemen algemeen gerist. Er zijn evengoed vaak ziekten en narigheden genoeg; voortdurend gaan de „ziekzoekers" rond. Tegen het vuur kan men spuiten met Bordeauxsche pap, „oudzieke" hyacinthen, wier bol is aangetast door Gesneden hyacinth met jongen. hü in November geplant wordt. worden dan afgeplukt en weggegooid. Ze kunnen wonderlang dören bij voor het bloote oog onzichtbare aaltjes, worden met een metalen koker uit den grond geheveld om verspreiding tegen te gaan. Dit -was de ziekte, waarvpsar de ziekzoekers bij zonnig weer een parapluie opzetten, want ze openbaart zich dóór kleine vlekjes op de bladen, die soms in fel licht onzichtbaar zijn. Ik schreef „dat was de ziekte", omdat er tegenwoordig een uitstekend middel tegen is, dat ik bij de narcissen zal bespreken en ge dus de parapluies maar zelden meer ziet rondgaan tusschen de bedden. En dan kunnen de bollen onder meer nog gaan lijden aan nieuwziek of geelziek, en dat is het, wat tegenwoordig het leven hunner bezitters nog al eens zuur maakt. Het is een bacterienziekte in den bol, die evenwel door den bladgroei verraden wordt. Vroeger kokerde men de aangetaste planten uit, maar soms werkte het wegnemen van zieke bollen en besmet zand nog meer de uitbreiding in de hand dan dat ze het tegenging. Daarom zet men nu over de geelzieken een omgekeerden bloempot zonder bodemopening, die hen van de lucht afsluit. Want door den grond verspreiden de bacterieën zich niet zoozeer, maar wel gaan ze vanuit den bol langs de bladen omhoog, tasten soms aan wat juist even boven den grond uitsteekt cn besmetten zoo de lucht. Bij vochtig weer weten ze in de bladen van nog gezonde planten binnen te dringen, want dan staan de bladporieën wijd open, en besmetten zoo weer den bol voor 'het volgend jaar. De lage afscheidingen van matten, doek of asbestplaten, die ge tusschen de velden ziet loopen, 'dienen om hen zooveel mogelijk te stuiten, want men merkte, dat de besmetting laag -langs den grond voorttrok en soms op deze wijze te stuiten was. De bollen, die de kwaal op liet veld onder de leden hadden gekregen, openbaren dat vaak pas een jaar later, maar een bepaalde hooge schuurtemperatuur brengt de bacterieën vlugger tot ontwikkeling, zoodat mén vóór het planten de zieken kan herkennen en uitschieten. Dit is, evenals alle resultaten met bepaalde warmtegraden, pas een uitvinding der laatste jaren. Maar niets schijnt op het oogenblik het geelziek geheel te kunnen onderdrukken. Sublimaat- sproeien, waarvan dit voorjaar sommigen veel verwachtten, doodde met de ziektekiemen tevens de bladen. De tijd van rooien komt, als het lof flink verkleurd is; 'alleen hyaeïnthen die geprepareerd moeten worden, gaan er al vroeger uit. Wat prepareeren is? De broeiers konden vroeger de bollen niet vóór Kerstmis in bloei krijgen, alleen de witte Romeinsche hyacinfhen, die in Zuid-Frankrijk geteeld werden, léenden zich daartoe. Later bleken hyacinthen, uit Holland naar Zuid-Frankrijk gezonden en daar een jaar „opgezet", dezelfde eigenschap te krijgen en toen dat bekend was, hadden al heel gauw vele firma's hun Fransche kweekerij, waar ze hun bollen gaar stoofden voor den vroegen broei. Maar ruim vijftien jaar terug ontdekte een bekend kweeker, dat hij door kunstmatige warmte kon verkrijgen wat de Riviera-zon bewerkte. Bloem en blad voor het volgend jaar worden namelijk tijdens het afrijpen van den bol in den zomer al ontwikkeld, en warmte of koude in dien tijd zijn van grooten invloed. Het prepareeren nu, dat deze kweeker uitvond, is het geven#van een zoodanige temperatuur, dat de toekomstige bloemtros zich zoo vlug en zoo groot mogelijk ontwikkelt, en die temperatuur den vereischten tijd aan te houden. De bollen moeten daartoe groen gerooid worden. Ze komen natuurlijk duurder te kosten dan ongeprepareerde, maar de broeiers kunnen ook meer bedingen voor hun bloemen in December dan in Januari. Al het gerooide gaat naar de verwarmde schuren. De verwarming is het juist, die maakt dat de teelt thans zooveel vlugger gaat dan vroeger; de bollen krijgen nu wat ze in hun vaderland ook krijgen en noodig hebbenflinke warmte tijdens hun rusttijd. Bollenpelsters komen er niet aan te pas, want ze zijn niet door vellen omringd; de bol, dien men rooit, Is dezelfde als dien men plantte, alleen van binnen nit in grootte toegenomen. Jongen zitten er ook niet aan, want heele dikke „moerbollen" teelt men niet meer. Ze vereischen dus geen anderen arbeid dan die] - van het sorteerennauwkeurig worden ze op maat gesorteeFÖ en later verkocht. Als maat geldt altijd de omtrek van den bol. Tulpen sorteert en levert men zelden op een bepaalde maat, maar met de zeer regelmatig gevormde hyacinthen is dat makkelijk. En dan begint in het najaar de kringloop weer "opnieuw met het gereed maken van de bedden. Hyacinthen zijn, wat grond betreft, de meest eischende van alle bolgewassen; goed hyacinthenland is dan ook duurder dan eenige andere teel grond. Terwijl tulpen ook op de klei en op zwarten grond wel voort willen, groeit de hyacinth alleen op zandgrond, en dan nog niet eens op elke soort; van zandgrond. Verder moeten ze zwaar bemest worden. De oude Haarlemsche kweekers, die zich nog de moeite gaven om de bollen elk afzonderlijk in papier, verpakt op stelling te leggen, spaarden ook tijd noch materiaal, om ze maar het beste voedsel te geven: ze groeven de bedden voeten diep uit en vulden ze weet; met allerlei nauwkeurig voorgeschreven lagen van mest, bladaarde en zand. Tegen woordig komt er zooveel hocus pocus niet meer aan te pas, maar de hyacinthen cultuur is toch nog een kostbare teelt, die alleen loont als de bollen hooge prijzen opbrengen. Men betaalt voor een hyacinth dan ook meer dan voor een tulp oS narcis; de gewone handelssoorten gerekend natuurlijk, niet de nieuwigheden. De derde groote cultuur, die van de narcissen, stelt veel minder hooge eischexi aan den grond, ofschoon de planten toch wel weer bepaalde gebieden hebben waar ze het best groeien, zooals in de omstreken van Sassenheim. Ze worden in hoofdzaak behandeld en voortgeteeld als tulpen: men plant ze in den zomer-het zijn de eerste bollen, die men weer aan den grond toevertrouwt dekt ze, houdt, als ze opgekomen zijn, een wakend oog op hun ziekten en zeerten, en rooit ze later, weer op met hun soms zeer talrijke jongen. Vroeger bleven de bollen vaak een paar jaar achtereen vast staan; ze groeiden dan gestaag door en vereis ch tea] daarbij weinig arbeidsloon. Maar met het oog op de ziektebestrijding, die alleeii- op gerooide bollen kan worden toegepast, gaan ze nu elk jaar den grond tuf; Want ze schijnen met steeds meer ziekten te kampen te krijgen, zooals de meesté lang gekweekte gewassen. Ruim tien jaar geleden kwam er een kwaal bij, d(e dreigde geen narcis meer over te laten: de bollen krégen bruine plekken in dè rokken (bij dwarsdoorsnee krijgt men den indruk van bruine ringen) en stierven weg. Er werd van Rijkswege een plantenarts aangesteld om oorzaak en bestrijding te vinden, zóó ernstig zag men den toestand in. Deze, Prof. Van Slogteren, vond de oorzaak, n.l. die microscopisch kleine aaltjes, en tevens een middel er tegen,- zoo doeltreffend, dat er geen aaltje meer in leven behoefde te zijn als ieder het toepaste. De bollen moeten na het rooien „gekookt" worden, d. w. z. gedurende één a drie uur (al naar de grootte) in water gehouden van ongeveer 110 gr. F. Van werkelijk koken is dus geen sprake; geen bol zou dat overleven. Maar bij die warmte blijft de bol gezond, terwijl de aaltjes sterven, en dus wordt de partij makkelijk ontsmet. Heel veel kweekers hebben zelf de daarvoor benoodigde ketelseen soort van groote waschketel, waar men de zakken bollen in neerlaat', en daaronder een zichzelf regelende gasvlam, die het water houdt op de eenmaal aangegeven warmtegraad. Voor wien een dergelijke inrichting niet kan of niet wil aanschaffen, bestaan er loonkokerijen, waar hij zijn kraam kan laten behandelen. Het koken helpt 'ook "tegen een" anderen vijand, de gevreesde nareIssërivlieg. Deze legt zijn eieren in het voorjaar vlak bij de plantende maden die daaruit komen kruipen van boven af, door den neus, den bol binnen en vreten hem uit zonder hun aanwezigheid door eene opening naar buiten te verraden. Ze komen pas het volgend voorjaar te voorschijn om zich te verpoppen en in Mei als' volwassen insect weg te vliegen. Bij het koken worden ook die maden gedood, Intusschen niettegenstaande al de maatregelen, die goede firma's nemen om hun bollenkraam vrij van ziek te houden, heeft Amerika de grenzen voor narcissen (en ook voor irissen) gesloten, onder voorwendsel van vrees voor besmetting uit het buitenland. Het drijven van Amerikaansche narcissenkweekers is daar niet vreemd aan. pit zijn dan de voornaamste "cultures. Daarnaast zijn nog de gladiolen en de irissen van belang. De eerste zijn een van de zeer weinige in den nazomer bloeiende gewassen; als al het overige bollenland dor en doodsch ligt, geven de gladiolen nog hier en daar wat kleur aan de velden. Ze worden ook pas in het voorjaar geplant en hoeven dus niet gedekt te worden. De vermenigvuldiging gaat vrij snel, want elke flinke bol brengt een groot aantal jongen voort, die om hun vorm en grootte altijd kralen genoemd worden. Vlak voor den oorlog, toen we een korten maar feilen, dwazen gladiolenhandel hadden, waren het vooral die kralen, die per kop gekocht en verkocht werden. Sedert deze rage worden de planten weer met een onverdiende onverschilligheid aangekeken, niettegenstaande de bijzonder mooie nieuwe aanwinsten van den laatsten tijd. Verder teelen vele kweekers nog allerlei „bijgoed", van zeer uiteenloopenden aarder zijn gewassen bij, die gekweekt worden zooals ze ook in het wild voor komen, bijv. sneeuwklokjes, sommige anemonen, scylla's, chinodoxa's, enz.; er; zijn ook kweekvormen bij, zooals weer andere anemonen^ ranonkels en ixia's. »A1 die kleine partijtjes bijgoed mogen nog al wat werk geven, ze geven een kweeker, die houdt van planten, veel genoegen tevens. Nog een paar woorden over den handel. Er zijn, zooals ik reeds vermeldde, in het vak kweekers cn exporteurs of bloemisten. De kweekers verkoopen hun waar aan de exporteurs; deze verkoopen hun eigengeteelde bollen en die, welke ze van de kweekers koopen, in het buitenland. Binnenlandsche handel geschiedt grooten- deels op de beurs (Haarlem en Hillegom)alleen in het Westland en in Noord- Holland, in de buurt van Enkhuizen en de Streek, waar men sedert kort met succes tulpen teelt, wordt het meeste op de „droge" veilingen verkocht; de menschen daar waren nu eenmaal gewoon om al hun producten te veilen. Betaling van de droog verkochte bollen volgt pas met 1 Mei van het volgend jaar een langere, termijn dan in eenigen anderen handel.' Alles, wat „groen", als te veld staand gewas, wordt verkocht, moet met 1 November daaropvolgende al betaald worden. Elk jaaf zijn tallooze groene veilingen in deze streek, waar de partijen per bed, of bij dure soorten per regel, worden verkocht (één regel is 7 a 8 groote plaftten). Maar niet alleen op de vejHngen wordt groen gekocht. Wie zich iets van een nieuwe soort wil aanschaffen, koopt ook liefst bij den kweeker er van per bed of per regelde koop heeft dan hel aantrekkelijke van een speculatie, doordat het gewas nog eenigszins onzeker is, terwijl afgetelde droge bollen niet veel meer mee of tegen kunnen vallen. Gewone handelssoorten zijn ook per mud te koop voor wie er een partij van wil bezitten. Dc gewone liefhebber kan alleen terecht bij firma's, dïe zich speciaal op particulieren handel toeleggen, die inrichting en personeel hebben voor het inpakken en versturen van tallooze kleine orders, en uitgeleide prijslijsten rondzenden. Een waarschuwing is hier misschien niet misplaatstkoopt uwe bollen bij goede firma's en wantrouwt vooral hen, die u na December nog voorjaars bolgewassen verkoopen willen, m

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1926 | | pagina 10