HAARLEM'S DAGBLAD 4 m 4 :f J 1 m f HET DIER VOOR DE LENS WSSm ZATERDAG 21 AUG. 1826 TWEEDE BLAD PSYCHOLOGISCHE BESCHOUWINGEN. DE TOONEELSPELER. (Van onzen Weenschen correspondent.) De oude „Schmierenacteura". Een tooneeïspeler, die thuis knielend wordt bediend. Hoe Goethe zijn tooneelspelers examineerde. Mag een tooneeï speler met de figuren van zijn rol meeleven? TTij zweeft tusschen hemel en aarde,j De tijd van den ouden „Schmieren": hij is de bemiddelaar tusschen werke» tooneeïspeler is voorbij. De „Schmic: lijkhcid cn verbeelding. Hij staat met |rcn"»acteur trad nooit uit zijn rol, ook één voet in ons dagelijksche leven en,buiten het theater voelde hij zich als met het andere been in de wereld, „koning", als „oppercéremonicmeester", zooals dichters en tooneclschrijvers diejals „veldmaarschalk" cn wat dies meer hebben geschapen. Hij is eigenlijk één'zij! Eduard Devrient, uit de bekende uit van de meest mysterieuze verschijnin».Holland stammende Weenschc tooneel* gen onder alle menschenkindcren. Want spelersfamilie, vertelt van dergelijke lie: men weet niet of zijn hart méér het tooneel dan de wereld toebehoort, of zijn gedachten en gevoelens in de nuch: tere werkelijkheid vastgeworteld zijn of dat zich zijn innerlijke leven hoofdza: kelijk te midden der coulissen afspeelt en hij af en toe slechts met een min: zaam glimlachje in dé wereld der gewos ne stervelingen afdaalt om hier achte# loos eenigcn tijd te besteden aan feite: lijk minderwaardige beuzelarijen als eten en drinken, handen wasschen, schoenen dichtrijgen en dergelijke? Of is hij als ieder ander menschenkind en klimt hij des avonds van zóólaat tot zóólaat slechts op de planken om hier do plichten van zijn beroep te vervul» len evenals iedere schoenmaker of een ambtenaar, die statistieken en borderel» len schrijft? De overgroote wereld kent het leven van den tooneeïspeler niet want over dezen hebben we het hier! \oor den gewonen toeschouwer smelten de acteur en zijn rol ineen en hij ver» diept zich niet verder in het probleem of de tooneeïspeler en de rol elkander volkomen dekken, m.a.w. of de tooneel» speler en de figuur uit het gespeelde stuk in hun diepste binnenste één zijn of verscheiden! En toch is dit probleem interessant genoeg 01p dieper onder de ©ogen te worden gekeken. den, die geheel en al in hun rollen op: gingen .Toen Otto Lenfeld eens koning Lear te spelen had. wees hij tehuis een eenvoudigen maaltijd met verontrusting van zich af. „Is dat een eten voor een koning?" vroeg hij. De Frankfortsche tooneeïspeler Julius Weidner liet zich op avonden, waarop hij als Philips II in „Don Carlos" zou optreden, in zijn wo» ning door zijn familieleden knielend be: dienen! Had hij de rol van den een of anderen vagebond te spelen, dan ge» droeg hij zich ook in die dagen in het gewone leven als een schavuit. Wanneer de Fransche acteur Bernard Flcury (17511822) in het een of andere stuk als Frcderik de Groote moest ver» schijnen, immiteerde hij den Pruisischen koning maandenlang. Hij speelde fluit met de scheeve hoofdhouding, die den „ouden Frits" eigen was, hij liep in een soort Pruisisch uniform door de stra: ten en noemde zijn huis „Potsdam". Ook in het dagelijksche leven lieten de „Schmicren"*tooneelspelers zich met de titels hunner rollen aanspreken. Dc voornaamste tragische held werd het eerste gegroet door den tweeden held, en die op zijn beurt weer door de min» dere goden! Niet geheel uitgestorven is het ge» slacht van deze acteurs. Er zijn er nog - llf §j - - i' .-#>•' 1 1 y -J 1 j- altijd, die met hetzelfde pathos, waar»' mee zij op de planken een man ter dood veroordeelcn, in het restaurant een bief» stuk bestellen. Maar hoe meer dc heden» daagsche tooneelstukken ophouden schablonenrollcn voor te schrijven zooals in oude ridderstukken bijv. het geval was des te fijner worden dc kleine nuances tusschen de verschillen» de figuren in ccn stuk cn des te minder gelegenheid heeft de acteur ook zijn dagelijksche, burgerlijke leven volgens een schabione in te richten. Dr. A. Moeller uit Graz heeft in ccn interessante brochure, die bij G. Braun te Karlsruhe in Baden werd uitgege» ven de titel luidt „Der Schauspieler. Yom Wesen seiner Kunst" op pret» tigc en aangename wijze het vraagstuk van den tooneeïspeler en zijn rol behan» deld. Kan en mag een tooneeïspeler zich zoodanig met zijn rol één voelen, moet hij alle gevoelens, alle smart en harts: tochten met de figuur uit het stuk mee; voelen, zoodat hij zelf als het ware de persoon wordt, zooals de tooneelschrij» ver die heeft doen geboren worden? Dc beroemde Fransche tooneeïspeler Bé» noit»Constant Coquelin heeft, eens op deze vraag geantwoord: „Neen, want dan zou ik krankzinnig zijn!" Alleen een krankzinnige gelooft, dat hij een ander is. De acteur moet zich voortdurend be» ust zijn, dat alles slechts verbeelding is. Wat zou dc tooneeïspeler moeten doen, die zich één voelt met zijn rol, wanneer hij een vuurschijn ontwaart, die het publiek in de zaal aan een wer» kelijk vuur moet laten denken? Ook hij zou, evenals de figuur uit het stuk dj heilige overtuiging moeten hebben, dat er brand is en hij zou trachten zich zoo snel mogelijk uit dc voeten te ma: ken. En wanneer hij een scène speelt, waarin hij moet worden vermoord, zou hij hoogstwaarschijnlijk om dc politic roepen. Hij moet zichzelf beheerschcn en op iedere beweging en op ieder woord van zijn partner reageeren. Hij moet zóóveel zelfbehecrsching hebben, dat hij ook dóór kan spelen, wanneer de ander blijft steken. Hij moet ook een open oog hebben voor alle kleine ge» bcurtenissen cn incidentjes op het too» neel. De groote Shakespeare«actcur Lud» wig Schrocdcr uit Hamburg hield eens plotseling midden in „Koning Lear" op te spelen" en sprak enkele verwarde woorden voor zich uit. Een bewonderaar feliciteerde hem na afloop van het spel met deze nieuwee effectvolle nuance. Schroeder verklaarde echter, dat hij midden in het spel, vóór den vloek te» gen de dochter, bemerkt had, dat een kaars omgevallen was en dat een cou» lisse, waartegen de thcatermeester stond in brand was geraakt. „Ezel. zie je niet die omgevallen kaars!" fluisterde hij de: zen toe. Zóó spreekt toch niet iemand, die overtuigd is koning Lear te z ij In vroegere jaren werd bij het aanwen» ven van nieuwe tooneelspelers voor een schouwburg minder op het declameeren gelet dan wel op het acteeren. Dc Weensche schrijver Ignaz Castclli ver» telt, hoe de schouwburgdirecteuren om» strccks 1800 aspirant»leden van hun ge» zclschap examineerden. Eerst bekeek de directeur den betreffenden jongen man van beneden tot boven, dan vroeg hij, of „de heer ccn frak bezat" en dan moest de ondervraagde tooncn, hoe hij een koning zou spelen. Hoe loopt een koning? en hij -schreed waardig heen en weer. Hoe groet een koning? en hij neeg minzaam met het hoofd. Ook bewegingen, hun acteeren. hem beviel, liet hij hen „lezen". In zeker opzicht kan bij^a een ieder als tooneeïspeler optreden, wanneer hij maar zichzelf te spelen krijgt. Van iederen grenadier, zoo zei Goethe eens, kan ik een tooneel» speler maken. Dc tc spelen rol en de persoonlijkheid van den man zelf moe» ten elkaar dan echter dckkcn.Vaak komt het voor, dat lieden slechts in staat zijn bepaalde rol te spelen. Zij zijn dan bij tooncclgczclschappen als mecani» cien of iets dergelijks aangesteld en voelen zich bij deze werkzaamheden als miskende genieën. Doch wanneer het stuk met hun rol weer op het reper» toire komt, zijn zij weer in hun element. Zóó bijvoorbeeld de komiek Gruen, van wicn Seyfrïed verhaalt, en de Jood» sche acteur Pander, die alleen den ek» steroogensnijder Hirsch in „Heines junge Leiden" kon spelen! Dc ware tooneeïspeler mag in zijn diepste binnenste niet geroerd zijn. Tal» ma, van wien men beweert, dat hij Na» poleon les heeft gegeven in het majes» tueuzc optreden, was eens bij een op» voering werkelijk geroerd. „Oppassen, Talma", zei een vrouwelijke collega te» gen hem, „je bent te veel bewogen". En Talma zelf zei later tegen Barrière: „Uit het geroerd»zijn ontstaat daadwerkelijk een verwarring. De stem weigert, het herinneringsvermogen laat iemand den steek, de gestes worden verkeerd en het effect is bedorven". En inder: daad mag de acteur slechts in schijn den psychischen toestand van de figuur van zijn rol doorleven. Toen de gevierde Weensche acteur Girardi eens in een stuk optrad, waarin hij 'n ouden, braven postillon speelde, die onder het snikken van het diep»geroerde publiek in de laat» ste acte den levensgeest uitblaast, boog zich een andere acteur, zelf geroerd, over den „stervenden" Girardi heen. Koel fluisterde de stervende hem in het oor: „Gauw, gauw, 't is tijd voor onze lieete worstjes!" Weenen, 20 Augustus. W. M. BEKAAR. LETTEREN EN KUNST De D»i:«l>e Uf» Film M.at.eh.ppü zoekt ook in Nederland naar ge.chikle 'we""!®1"wan"- „vrouwenrollen Ziehier twee landgenooten, die naar de «*-- -*« i den roem dingen. nccr lnm uiterlijk cn hun manieren cn geest geweigerd. HET MONUMENT VOOR DR. CUYPERS. De Koningin beschermvrouwe van het comité. N'arir de Tel. verneemt heelt de Koningin zich bereid verklaard be» schermvrouwe te worden van het Comité tot huldiging van wijlen dr. Cuypers bij gelegenheid van diens honderdsten geboortedag, terwijl het cerevoorzittersehap is aanvaard door mr. Waszink, Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen; mr. Baron van Hövell tot Westerflier, cornmis^ saris der Koningin in de Provincie Limburg; Mgr. Schrijnen, Bisschop van Roermond. De meeste uitnoodigingen voor het lidmaatschap zoowel van het eere» comité als van het landelijk comité zijn verzonden, zoodat de vorming van beide spoedig een feit zal zijn en een samenkomst van het landelijk comité zal kunnen worden uïtgesch:eveB om te komen tot ccn definitief plan. FAILLIETVERKLARING VAN BRONDGEEST GEWEIGERD. Een Aneta»tclegram meldt uit Me» dan De Raad van Justitie alhier heeft de door de artisten aangevraagde failliet» verklaring van den heer Henri Brond» (Foto'» van Haarlem'» Dagblad. Nadruk verboden.)-' Of die baas nooit terugkomt?, Dat Wat let me erf ik ga zelf rijden? wordt hier stomvervelend. Wacht 'es even. Luidkeels klinkt de klaxon der hon» maar net als hij wil inschakelen dennatuur,ziet»ie in 't spiegeltje de motorbrigade uit de Smedestraat naderen.., en bedenkt dat*ie z'n rijbewijs 't. thuis in z'n mand heeft laten liggen..» TIJDSCHRIFTEN. Het Augustus»nummer van het tijd» schrift der Nederlandsche Maatschap» pij voor Nijverheid en Hande-l bevat onder het officieele gedeelte den vol» ledigen tekst van het adres, door het Hoofdbestuur onder dagteckening van 3 Augustus tot den Raad van ministers gericht inzake het ontwerpverdrag NederlandBelgië en waarin verzocht wordt de onderhandelingen met België over het sluiten van het verdrag te her openen. Daarop volgt een uitvoerig ver slag van de buitengewone algemeene vergadering der Maatschappij, op 12 Juli te Utrecht gehouden, ter bespre» king van het genoemde verdrag. Het redactioneel gedeelte begint met een XlIIc artikel „Uit ons Verle» den". P. A. H. vervolgt en eindigt zijne Nabetrachting over de 149e alge» meene vergadering te Amersfoort. In een korte beschouwing wordt met groote instemming melding gemaakt van de eenparige uitspraak der Ver» keersicomimissie van den Volkenbond ten gunste van een vasten Paaschdag en het vertrouwen uitgesproken, dar deze hervorming ook eerlang zal wor* den doorgevoerd. De Centrale Commissie voor Bezui» niging wijdt een korte beschouwing aan de aanschrijving, door den minis» ter van Binnenlandsche Zaken en Landbouw gericht tot' Gedeputeerde Staten der onderscheideh provinciën. De Commissie juicht het uitzenden van deze aanschrijving, die te juister tijd verschenen is, van harte toe. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. MIJNHARDT's Hoofdpijn-Tabletten 60 ct Laxeer-Tabletten.60 ct Zenuw-Tabletten 75 ct Staal-Tabletten 90 ct Maag-Tabletten 75 ct 9 Bij Apoth. en Drogisten Haarlemmer Halletjes EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE Nog niet lang was ik van vacantie terug, of er werd krachtig aan de voor» deur gebeld cn toen ik naar buiten keek, stond daar mijn vriend de Lange, Herman Deodaat de Lange, een van de mer.schen, die een tegenspraak in zichzelf zijn. Want inplaats van lang is hij klein, zelfs kleiner dan dc meeste andere kleine menschen; hij was dan ook een van de weinigen, die toen twin» tig of vijf en twintig jaar geleden dok» ters, notarissen en andere deftige men« schen den hoogen hoed -als dagelijksche dracht afschaften, dat zeer hebben be» treurd. De Lange mag een klein kereltje we» zen hij is wel degelijk wakker en ener» giek cn daarom is hij dan ook voorzit: ter van „De Haarlemschc Broeder: schap van Assuradeuren", een verceni: ging waar nooit iemand van hoort, maar die daarom niet minder bestaat. Er zijn allerlei soort assuradeuren in: agenten in brandassurantie, vertegen: woordigers van levensverzekering» maatschappijen, specialiteiten in onge» lukkenverzekering en zoo meer. Het is een echte broederschap cn daarom is de ballotage heel streng. We vergade ren eenmaal in de maand cr is altijd wel iemand die over zijn tak van bedrijf wat te vertellen heeft, we komen om acht en we gaan om elf uur naar huis. Mocht het wezen dat iemand nieuws» gierig is naar mijn bijzondere afdceling van werkzaamheid, dan wil ik daar aan wel voldoen: als ik hoor van iemand onder mijn familie, vrienden of kennissen, die wel neiging hebben om een levensverzekering af te sluiten dan geef ik zijn naam cn adres op aan een inspecteur. Die gaat hem bezoeken cn komt de zaak tot stand, dan krijg ik provisie. Misschien zegt u dat het gemakkelijk verdiend is, maar ik moet mijn oogen en ooren goed openhouden cn relatie is ook wat waard- Soms meer dan inspanning. Bovendien is mijn maatschappij de grootste, de so* liedste, de oudste en dc coulantste! Dat zeggen wij bijna allemaal var onze maatschappij, maar van de mijne is het waar. „Wat verschaft me", zei ik tot mijn vriend de Lange, „de eer van je be» zoek?" Hij ging on zijn tcenen staan om zijn hoed "aan mijn kapstok tc hangen (die is wat hoog) volgde mij toen in de ka» mer en zei: „Beethoven". Nu weten miin lezers uit ervaring waarschijnlijk, dat een verzekcrings» njan die je komt bezoeken, zelden on* middellijk op ziin doel afstevent. Hij kan beginnen bij het slechte weer van de laatste dagen, bij de vacantie, bij de nieuwe belasting, je weet het nooit het cenige wat zeker is hi^eindigt met verzekering. Daar ik natuurlijk het klappen van de zweep ken, vond ik den aanloop „Beethoven, niet minder dan een ander, maar toch overbodig. Ik zei dus: „ja, dat is heel aardig voor het publick maar voor mij kun je ge» rust dadelijk tot dc zaak komen". .Beethoven", zei hij weer en onmid» dellijk daarop: „Pieterman". „Had dat eerder gezeid", antwoord» dc-"fk, want nu was alles mij duidelijk. „Pieterman wil Beethoven niet beta» len cn de andere besturen vinden dat ook niet noodig. Het is een ongeluk, zeggen ze." Voordat ik nu verder ga diet mijn verhaal, moet ik een kleine verkla» ring geven. In de zaal waarin wij iedere maand vergaderen, stond vroeger al jaar cn dag boven het hoofd van den voorzitter op een kleine houten console een pleistcrbceldje van Beethoven. Hoe dat cr gekomen is, weet niemand meer Dc legende gaat, dat vroeger in die» zelfde zaal een dubbebmannenquartet zijn repetities gehouden heeft en dat de beschermheer op zekeren dag die buste van Beethoven cadeau gedaan heeft, ofschoon Beethoven nooit dubbele mannenquartettcn gecomponeerd heeft. Maar dat deed aan de goede bedoeling geen kwaad. Het quartet is evenwel allang teruggekeerd tot de vergetel» hcid, waartoe alle quartctten komen, enkel of dubbel. Alleen Beethoven- was overgebleven, op een houten plankje. Welnu dat pleisterbeeld is door den concierge van het vergadergebouw. Pieterman, bij het afstoffen gebroken. Dat is te zeggen hij ontkent dat. Hij zegt. dat -de kat cr bij opgesprongen en dat het toen gevallen is, maar geen van de besturen van verccn-igingen die in het gebouw vergaderen, gelooft dat. De kat is dc jaren des joligen sprin» gens allang te boven. Al hiel-d je haa een dozijn muizen voor, dan verzet ze zich nog niet. De cenige beweging die zc nog maakt is af en toe knipoogen tegen dc Icon en dan weer inslapien. Dus jokt Pieterman en daarover zijn allen die met dc zaak te maken hebben het eens. Maar in Pietermans isolement ligt zijn kracht, want hij is per slot dc ecnige die het onheil gezien heeft en houdt vol. „Wat wou je van Beethoven zeg» gqn?" vroeg ik dus mijn vriend. „Wij moeten er een ander beeld voor in de plaats geven", zei de Lange. „Het bestuur van ons vergadergebouw heeft erop gezinspeeld .dat wij zoo'n lage huur betalen en dat die beleefdheid bijzonder op prijs zou worden ge» stcld". „Koop voor mijn part een nieuw pleisterbeeld van Beethoven, Yoor twaalf stuivers of een gulden doe je wonderen". De Lange keek verwijtend. „Vind jij dat overeenkomstig den stand van de Haarlcmsche Broederschap van Assuradeuren? Ik had wat anders ge» dacht: een bronzen beeld, een vrouwenfiguur 'bijvoorbeeld, voorstel» lende, de Zorg of zooiets". „Bedoel je zoo'n juffrouw van brons, die op haar rechtschen grooten teen staat?" ,Zou je misschien een oogenblik ernstig kunnen blijven?" vroeg dc Lange. „We moeten iets doen en het beeld kan ook nog ccn reclame wezen voor dc assurantie als vak". We praatten -dus lang en breed en bekeken het album, dat de Lange die een practische man is. alvast had meegebracht Er waren diverse juf» frouwen bij, die op écn teen stonden, alsof ze v^n. plan waren onmiddellijk weg te vliegen. De eene stelde den dans voor, de tweede de muziek, de derde den morgenstond, de vierde den avondstond, de vijfde de poëzie, de zesde de gedachte, de zevende het licht; het ecnige verschil was, dat de eenc op haar linker» en de andere op haar rechter» grooten teen stond. Maar 't blijft kolossaal, wat je met zoo'n teen al niet uitdrukken kunt! Er waren ook mannenfiguren, maar die hadden veel zwaarmoediger houdingen. Als je deze afbeeldingen gelooven mocht, dan waren alle vrouwen vroolijk en alle mannen zwaarmoedig. Toch iel onze keus op een mannenfiguur, omdat, zei de Lange, er oog maar heel weinig vrouwen in 't assurantievak zijn. Het beeld stelde een heer voor zonder hoed op en met een manteljas aan; in de eene hand droeg het een wandelstok en in de andere een soort van boek. „Een verzekeringspolis", zei de Lange overtuigd. De naam op het voetstuk was: Pers évéra nee. (1). We spraken af, dat ik den pen» ningmeester van ons bestuur zou op» zoeken om te vragen of de kas het kon betalen. Zoo scheidden de Lange en ik genoeglijk, als menschen die een goed werk behoorlijk hebben ten einde gebracht. En dat in de hondsdagen. Maar toen ik den volgenden dag den penningmeester thuis opzocht, bleek al dadelijk, dat we nog niet aan het einde van onze zwarigheden wa» ren. Laat ik dadelijk zeggen, dat dit bestuurslid ook al zoo'n tegenspraak in zich zelf was, omdat hij de Korte heette en buitengewoon lang was. Als ik bij mijn lezers niet zoo'n gevestigde reputatie had van onverstoorbare ernst, zouden ze misschien denken, dat ik grapjes maak. Daarvan is natuurlijk geen sprake. (1). .Volharding. De Korte was pas van vacantie terug en verkeerde dus in de eigenaardige stemming van iemand, die geen geld meer heeft of het tenminste niet meer uitgeven wil. Wij kennen die stemming allemaal en begrijpen die dus. Maar het was wat overdreven dat de Korte die wou toepassen op de kas van onze vereeniging dc Haarlcmsche Broeder» schap van Assuradeuren, die niet met vacantie was geweest cn dus ook niet in die eigenaardige kater»stemming be» hoefde te verkeeren. „Wat kost zoo'n ding?" vroeg hij toen ik het album uit mijn zak haalde. „Dat zal wel -niet goedkoop wezen. Ik heb een agentuur in bronzen voor» werpen, dat weet je misschien niet en ze zijn nogal prijzig". Ik wist het niet, maar de prijs» courant bleek van zijn firma te wezen en toen ik de afbeelding liet zien sloeg hij een gat in de lucht over den prijs. „Vijfhonderd gulden! Daar kan onze kas niet aan denken". „Hoor eens, de Korte „Hoor eens, hoor eens, wel zeker, jelui wilt altijd maar geld uitgeven en de penningmeester moet maar zorgen dat het er is. Nog vier vergaderingen dit jaar. En, o ja, dat is waar ook, weet je wel, dat onze Broederschap 10 December precies tien jaar be» staat?" .Hcuchelijk feit. Wou je dat herden» ken?" „Natuurlijk. Tien jaar is een lange tijd voor een vereeniging. Ik heb wel een vijfjarig bestaan herdacht." „Als het daarom te doen is. Ik heb eens een eenjarig jubileum gevierd, maar niet erg van harte. «Het leek me een gevaarlijk voortcckcn. Toen het tweejarig bestaan ook werd herdacht, heb ik op het feestmaal gezegd: „Meneer de voorzitter, we zijn hier nu vroolijk bijeen en ik moet zeggen dat het een prettige avond is. De kip is goed geweest, de soep was goed warm en het ijs lekker koud cn wat kun je in redelijkheid meer verlangen. Maar ik vind deze herdenking een gevaar. Ieder jaar jubelen geeft zoo den indruk, als» of jc zelf verwonderd bent dat je nog bestaat." „Mooie feestrede" zei de Korte en stond op om mij een lucifer aan te gc» ven. waarbij ik weer als altijd den in» druk kreeg alsof ik mijn sigaar moest aansteken bij een lantaarnpaal op straat. ,En wat zeiden de andere 'le» den daarvan?" „Sommigen riepen: ja, ja," cn an» deren riepen „neen, neen". De secreta» ris van de vereeniging riep ja en de penningmeester neen. Nu konden die twee elkaar toch al niet best zetten, de penningmeester vond het haar van den secretaris te rood en de secretaris vond den neus van den penningmeester te scheef geloof ik. Of andere grieven van dezelfde kracht. Hoe 't zij, ze kregen daarover groot verschil van meening, die zoo hoog liep dat zc allebei bedank» ten en daar niemand van de andere le» den de functies wilde overnemen, liep het ten slotte met de heele vereeniging mis. Het derde jaarfeest hebben we nooit beleefd. Hieruit blijkt dat je niet ieder jaar je bestaan herdenken moet." „Zoo, zoo," zei de Korte en sloeg handig een vlieg dood, die tegen 't pla» fond zat. „Jij hebt een mooie manier van bewijs leveren, dat moet ik zeggen. Maar er is nog wat anders. Onze vice» voorzitter Vrolijk heeft zooals je weet onze Broederschap van Assuradeuren opgericht en daarom moet hem een huldeblijk aangeboden worden." „Daar ben ik tegen," zei ik. „Vrolijk is heel verdienstelijk, maar voor een jubilé van tien jaar geef ik geen geschen» ken of huldeblijken. Twaalf en een half of vijf en twintig jaar, dat is wat an» ders." „Het is maar", zei de Korte, „dat Vrolijk een zwakke gezondheid heeft, zooals je weet. Hij zal het twaalf cn een half jarig bestaan van de Broederschap misschien niet eens beleven. Lach je daarom?" „Welnee", zei ik ,,'t was- maar een kleine kramptrekking in mijn gezicht." Men moet weten, dat onze vice»pre» sident Vrolijk ook al zoo'n tegenstrij» digheid in zichzelf was ja, ik kan heusoh niet helpen, als de lezers den» ken dat ik er nu toch een grapje mee maak, maar het is waarlijk ernst. Vro» lijk is een bekwaam man met heldere denkbeelden, maar ik heb nog nooit zoo'n sombere man gezien. Altijd is hij even zwaartillend en bezorgd voor zijn gezondheid. Er is geen gevaarlijke kwaal die hij in zijn verbeelding al niet gehad heeft. Na een poosje gaat zoo'n ziekte weer voorbij en krijgt hij in zijn gc» dachten een andere, die even gevaarlijk is. Twintig jaar geleden stond hij vol» gens zijn verhalen met één voet in 't graf en nu leeft hij nog. Ik wou niet op» vriendelijk wezen en ging op de op» merking van de Korte dus verder niet in, maar toen ik wegging had ik hem weten te overtuigen dat we best vijf» honderd gulden voor het bronzen beeld ..Persévéranee" konden besteden; hij hield van zijn kant vol, dat de herden» king van ons tienjarig bestaan niet kon afloopen zonder een huldeblijk aan den vice»voorzitter Vrolijk Natuurlijk moest ik over mijn zending verslag doen bij den voorzitter. Hij hoorde een en ander met aandacht aan en zei: ,als de vice»voorzitter gehul» digd wordt, wat ik heel goed vind, dan mogen we ook den penningmeester niet vergeten; zij zijn samen bestuurslid ge* weest van de oprichting af en de Korte heeft wezenlijk groote verdienste te» genover de Broederschap. Ik wou maar, dat we een passend geschenk voor hem konden vinden. Je weet, bij heeft het niet breed en een groot gezin, maar we kunnen hem toch geen geld geven." Dit was een nieuwe moeilijkheid. We keken elkaar bedenkelijk aan. Ik wil wel zeggen, dat 'het mij begon te duize» len. „Wat is het verccnigingsleven,"- zci ik, „toch verbazend moeilijk!" Toen' toonde onze voorzitter dc Lange, dat hij zijn ambt waardig was. Want het is geen goeie president, die op vergade* ringen alleen maar met een hamer weet te zwaaien en ook niet, die alleen maar het werk in de vereeniging aan een ander weet op te draaien je moet voor president nog een andere, een hoogere eigenschap bezitten, ik zou zeggen iets dat het geniale nadert En nu laat ik aan ieder over uit te maken, of onze voorzitter de Lange daarvan niet een overtuigend bewijs gaf. „Secretaris", zei hij en het was alsof hij plotseling een paar duim grooter werd, „ik weet een oplossing. Op den dag van ons tienjarig bestaan geven wij aan onzen stichter en vice»president Vrolijk het bronzen beeld „Persé» vérancc" present. Onze penningmeester de Korte krijgt de levering en geniet daarvan zijn provisie en Vrolijk biedt het beeld aan dc Broederschap aan, om te plaatsen in ons vergaderlokaal. Dan is iedereen voldaan en de basis van de Broederschap zóódanig versterkt.dat nijd noch afgunst, evenmin als het stof der eeuwen of de tand des tijds haar meer kunnen deren." Van dien tand des tijds had ik al meer gehoord, die kwam vaak in zijn redevoeringen te pas, maar ik zei niettemin, met op» rechte bewondering: „President, ik breng je mijn warme hulde. Maar zal Vrolijk niet liever het beeld mee naar huis nemen?" „Laat dat maar aan mij over," zei de Lange. Nu is het nog lang tot 10 December. Maar als de lezers het kunnen onthou» den. dan zullen zij vernemen, hoe vriend Vrolijk, met zijn nieuwste ziekte onder de leden waaraan hij niet zal sterven, het beeld Persévéranee aan* vaardt met een traan in 't oog en het aanbiedt ter plaatsing in de vergader» zaal, waarvoor de directeur van het vergadergebouw aangedaan (hij stot* tert inderdaad een beetje) dank zegt, terwijl onze penningmeester denkt aan de provisie, die wat schoenen en halve kousjes van zijn sleetsche ra-kkeTS van jongens kunnen bestrijden. Voor* zitter de Lange zal in zijn schik wezen en ik. als secretaris, notuleer gehoor», zaam alle mcoic redevoeringen. FIDELIO,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1926 | | pagina 5