HAARLEM'S DAGBLAD
4
m 4
:f J 1
m f
HET DIER VOOR DE LENS
WSSm
ZATERDAG 21 AUG. 1826
TWEEDE BLAD
PSYCHOLOGISCHE BESCHOUWINGEN.
DE TOONEELSPELER.
(Van onzen Weenschen correspondent.)
De oude „Schmierenacteura". Een tooneeïspeler,
die thuis knielend wordt bediend. Hoe Goethe zijn
tooneelspelers examineerde. Mag een tooneeï
speler met de figuren van zijn rol meeleven?
TTij zweeft tusschen hemel en aarde,j De tijd van den ouden „Schmieren":
hij is de bemiddelaar tusschen werke» tooneeïspeler is voorbij. De „Schmic:
lijkhcid cn verbeelding. Hij staat met |rcn"»acteur trad nooit uit zijn rol, ook
één voet in ons dagelijksche leven en,buiten het theater voelde hij zich als
met het andere been in de wereld, „koning", als „oppercéremonicmeester",
zooals dichters en tooneclschrijvers diejals „veldmaarschalk" cn wat dies meer
hebben geschapen. Hij is eigenlijk één'zij! Eduard Devrient, uit de bekende uit
van de meest mysterieuze verschijnin».Holland stammende Weenschc tooneel*
gen onder alle menschenkindcren. Want spelersfamilie, vertelt van dergelijke lie:
men weet niet of zijn hart méér het
tooneel dan de wereld toebehoort, of
zijn gedachten en gevoelens in de nuch:
tere werkelijkheid vastgeworteld zijn of
dat zich zijn innerlijke leven hoofdza:
kelijk te midden der coulissen afspeelt
en hij af en toe slechts met een min:
zaam glimlachje in dé wereld der gewos
ne stervelingen afdaalt om hier achte#
loos eenigcn tijd te besteden aan feite:
lijk minderwaardige beuzelarijen als
eten en drinken, handen wasschen,
schoenen dichtrijgen en dergelijke? Of
is hij als ieder ander menschenkind en
klimt hij des avonds van zóólaat tot
zóólaat slechts op de planken om hier
do plichten van zijn beroep te vervul»
len evenals iedere schoenmaker of een
ambtenaar, die statistieken en borderel»
len schrijft? De overgroote wereld kent
het leven van den tooneeïspeler niet
want over dezen hebben we het hier!
\oor den gewonen toeschouwer smelten
de acteur en zijn rol ineen en hij ver»
diept zich niet verder in het probleem
of de tooneeïspeler en de rol elkander
volkomen dekken, m.a.w. of de tooneel»
speler en de figuur uit het gespeelde
stuk in hun diepste binnenste één zijn
of verscheiden! En toch is dit probleem
interessant genoeg 01p dieper onder de
©ogen te worden gekeken.
den, die geheel en al in hun rollen op:
gingen .Toen Otto Lenfeld eens koning
Lear te spelen had. wees hij tehuis een
eenvoudigen maaltijd met verontrusting
van zich af. „Is dat een eten voor een
koning?" vroeg hij. De Frankfortsche
tooneeïspeler Julius Weidner liet zich
op avonden, waarop hij als Philips II in
„Don Carlos" zou optreden, in zijn wo»
ning door zijn familieleden knielend be:
dienen! Had hij de rol van den een of
anderen vagebond te spelen, dan ge»
droeg hij zich ook in die dagen in het
gewone leven als een schavuit.
Wanneer de Fransche acteur Bernard
Flcury (17511822) in het een of andere
stuk als Frcderik de Groote moest ver»
schijnen, immiteerde hij den Pruisischen
koning maandenlang. Hij speelde fluit
met de scheeve hoofdhouding, die den
„ouden Frits" eigen was, hij liep in een
soort Pruisisch uniform door de stra:
ten en noemde zijn huis „Potsdam".
Ook in het dagelijksche leven lieten
de „Schmicren"*tooneelspelers zich met
de titels hunner rollen aanspreken.
Dc voornaamste tragische held werd het
eerste gegroet door den tweeden held,
en die op zijn beurt weer door de min»
dere goden!
Niet geheel uitgestorven is het ge»
slacht van deze acteurs. Er zijn er nog
-
llf
§j
- -
i' .-#>•' 1
1 y -J
1 j-
altijd, die met hetzelfde pathos, waar»'
mee zij op de planken een man ter dood
veroordeelcn, in het restaurant een bief»
stuk bestellen. Maar hoe meer dc heden»
daagsche tooneelstukken ophouden
schablonenrollcn voor te schrijven
zooals in oude ridderstukken bijv. het
geval was des te fijner worden dc
kleine nuances tusschen de verschillen»
de figuren in ccn stuk cn des te minder
gelegenheid heeft de acteur ook zijn
dagelijksche, burgerlijke leven volgens
een schabione in te richten.
Dr. A. Moeller uit Graz heeft in ccn
interessante brochure, die bij G. Braun
te Karlsruhe in Baden werd uitgege»
ven de titel luidt „Der Schauspieler.
Yom Wesen seiner Kunst" op pret»
tigc en aangename wijze het vraagstuk
van den tooneeïspeler en zijn rol behan»
deld.
Kan en mag een tooneeïspeler zich
zoodanig met zijn rol één voelen, moet
hij alle gevoelens, alle smart en harts:
tochten met de figuur uit het stuk mee;
voelen, zoodat hij zelf als het ware de
persoon wordt, zooals de tooneelschrij»
ver die heeft doen geboren worden? Dc
beroemde Fransche tooneeïspeler Bé»
noit»Constant Coquelin heeft, eens op
deze vraag geantwoord: „Neen, want
dan zou ik krankzinnig zijn!" Alleen een
krankzinnige gelooft, dat hij een ander
is. De acteur moet zich voortdurend be»
ust zijn, dat alles slechts verbeelding
is. Wat zou dc tooneeïspeler moeten
doen, die zich één voelt met zijn rol,
wanneer hij een vuurschijn ontwaart,
die het publiek in de zaal aan een wer»
kelijk vuur moet laten denken? Ook
hij zou, evenals de figuur uit het stuk
dj heilige overtuiging moeten hebben,
dat er brand is en hij zou trachten zich
zoo snel mogelijk uit dc voeten te ma:
ken. En wanneer hij een scène speelt,
waarin hij moet worden vermoord, zou
hij hoogstwaarschijnlijk om dc politic
roepen. Hij moet zichzelf beheerschcn
en op iedere beweging en op ieder
woord van zijn partner reageeren. Hij
moet zóóveel zelfbehecrsching hebben,
dat hij ook dóór kan spelen, wanneer
de ander blijft steken. Hij moet ook een
open oog hebben voor alle kleine ge»
bcurtenissen cn incidentjes op het too»
neel. De groote Shakespeare«actcur Lud»
wig Schrocdcr uit Hamburg hield eens
plotseling midden in „Koning Lear" op
te spelen" en sprak enkele verwarde
woorden voor zich uit. Een bewonderaar
feliciteerde hem na afloop van het spel
met deze nieuwee effectvolle nuance.
Schroeder verklaarde echter, dat hij
midden in het spel, vóór den vloek te»
gen de dochter, bemerkt had, dat een
kaars omgevallen was en dat een cou»
lisse, waartegen de thcatermeester stond
in brand was geraakt. „Ezel. zie je niet
die omgevallen kaars!" fluisterde hij de:
zen toe. Zóó spreekt toch niet iemand,
die overtuigd is koning Lear te z ij
In vroegere jaren werd bij het aanwen»
ven van nieuwe tooneelspelers voor een
schouwburg minder op het declameeren
gelet dan wel op het acteeren. Dc
Weensche schrijver Ignaz Castclli ver»
telt, hoe de schouwburgdirecteuren om»
strccks 1800 aspirant»leden van hun ge»
zclschap examineerden. Eerst bekeek de
directeur den betreffenden jongen man
van beneden tot boven, dan vroeg hij,
of „de heer ccn frak bezat" en dan
moest de ondervraagde tooncn, hoe hij
een koning zou spelen. Hoe loopt een
koning? en hij -schreed waardig heen en
weer. Hoe groet een koning? en hij
neeg minzaam met het hoofd. Ook
bewegingen, hun acteeren. hem beviel,
liet hij hen „lezen". In zeker opzicht
kan bij^a een ieder als tooneeïspeler
optreden, wanneer hij maar zichzelf te
spelen krijgt. Van iederen grenadier,
zoo zei Goethe eens, kan ik een tooneel»
speler maken. Dc tc spelen rol en de
persoonlijkheid van den man zelf moe»
ten elkaar dan echter dckkcn.Vaak komt
het voor, dat lieden slechts in staat zijn
bepaalde rol te spelen. Zij zijn dan
bij tooncclgczclschappen als mecani»
cien of iets dergelijks aangesteld en
voelen zich bij deze werkzaamheden
als miskende genieën. Doch wanneer het
stuk met hun rol weer op het reper»
toire komt, zijn zij weer in hun element.
Zóó bijvoorbeeld de komiek Gruen,
van wicn Seyfrïed verhaalt, en de Jood»
sche acteur Pander, die alleen den ek»
steroogensnijder Hirsch in „Heines
junge Leiden" kon spelen!
Dc ware tooneeïspeler mag in zijn
diepste binnenste niet geroerd zijn. Tal»
ma, van wien men beweert, dat hij Na»
poleon les heeft gegeven in het majes»
tueuzc optreden, was eens bij een op»
voering werkelijk geroerd. „Oppassen,
Talma", zei een vrouwelijke collega te»
gen hem, „je bent te veel bewogen". En
Talma zelf zei later tegen Barrière: „Uit
het geroerd»zijn ontstaat daadwerkelijk
een verwarring. De stem weigert, het
herinneringsvermogen laat iemand
den steek, de gestes worden verkeerd
en het effect is bedorven". En inder:
daad mag de acteur slechts in schijn den
psychischen toestand van de figuur van
zijn rol doorleven. Toen de gevierde
Weensche acteur Girardi eens in een
stuk optrad, waarin hij 'n ouden, braven
postillon speelde, die onder het snikken
van het diep»geroerde publiek in de laat»
ste acte den levensgeest uitblaast, boog
zich een andere acteur, zelf geroerd,
over den „stervenden" Girardi heen.
Koel fluisterde de stervende hem in het
oor: „Gauw, gauw, 't is tijd voor onze
lieete worstjes!"
Weenen, 20 Augustus.
W. M. BEKAAR.
LETTEREN EN KUNST
De D»i:«l>e Uf» Film M.at.eh.ppü zoekt ook in Nederland naar ge.chikle 'we""!®1"wan"-
„vrouwenrollen Ziehier twee landgenooten, die naar de «*-- -*«
i den roem dingen. nccr lnm uiterlijk cn hun manieren cn geest geweigerd.
HET MONUMENT VOOR
DR. CUYPERS.
De Koningin
beschermvrouwe
van het comité.
N'arir de Tel. verneemt heelt de
Koningin zich bereid verklaard be»
schermvrouwe te worden van het
Comité tot huldiging van wijlen dr.
Cuypers bij gelegenheid van diens
honderdsten geboortedag, terwijl het
cerevoorzittersehap is aanvaard door
mr. Waszink, Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen; mr. Baron
van Hövell tot Westerflier, cornmis^
saris der Koningin in de Provincie
Limburg; Mgr. Schrijnen, Bisschop van
Roermond.
De meeste uitnoodigingen voor het
lidmaatschap zoowel van het eere»
comité als van het landelijk comité zijn
verzonden, zoodat de vorming van
beide spoedig een feit zal zijn en een
samenkomst van het landelijk comité
zal kunnen worden uïtgesch:eveB om
te komen tot ccn definitief plan.
FAILLIETVERKLARING VAN
BRONDGEEST GEWEIGERD.
Een Aneta»tclegram meldt uit Me»
dan
De Raad van Justitie alhier heeft de
door de artisten aangevraagde failliet»
verklaring van den heer Henri Brond»
(Foto'» van Haarlem'» Dagblad. Nadruk verboden.)-'
Of die baas nooit terugkomt?, Dat Wat let me erf ik ga zelf rijden?
wordt hier stomvervelend. Wacht 'es even.
Luidkeels klinkt de klaxon der hon» maar net als hij wil inschakelen
dennatuur,ziet»ie in 't spiegeltje de motorbrigade
uit de Smedestraat naderen..,
en bedenkt dat*ie z'n rijbewijs
't. thuis in z'n mand heeft laten liggen..»
TIJDSCHRIFTEN.
Het Augustus»nummer van het tijd»
schrift der Nederlandsche Maatschap»
pij voor Nijverheid en Hande-l bevat
onder het officieele gedeelte den vol»
ledigen tekst van het adres, door het
Hoofdbestuur onder dagteckening van
3 Augustus tot den Raad van ministers
gericht inzake het ontwerpverdrag
NederlandBelgië en waarin verzocht
wordt de onderhandelingen met België
over het sluiten van het verdrag te her
openen. Daarop volgt een uitvoerig ver
slag van de buitengewone algemeene
vergadering der Maatschappij, op 12
Juli te Utrecht gehouden, ter bespre»
king van het genoemde verdrag.
Het redactioneel gedeelte begint
met een XlIIc artikel „Uit ons Verle»
den". P. A. H. vervolgt en eindigt
zijne Nabetrachting over de 149e alge»
meene vergadering te Amersfoort.
In een korte beschouwing wordt met
groote instemming melding gemaakt
van de eenparige uitspraak der Ver»
keersicomimissie van den Volkenbond
ten gunste van een vasten Paaschdag
en het vertrouwen uitgesproken, dar
deze hervorming ook eerlang zal wor*
den doorgevoerd.
De Centrale Commissie voor Bezui»
niging wijdt een korte beschouwing
aan de aanschrijving, door den minis»
ter van Binnenlandsche Zaken en
Landbouw gericht tot' Gedeputeerde
Staten der onderscheideh provinciën.
De Commissie juicht het uitzenden
van deze aanschrijving, die te juister
tijd verschenen is, van harte toe.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
MIJNHARDT's
Hoofdpijn-Tabletten 60 ct
Laxeer-Tabletten.60 ct
Zenuw-Tabletten 75 ct
Staal-Tabletten 90 ct
Maag-Tabletten 75 ct
9 Bij Apoth. en Drogisten
Haarlemmer Halletjes
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE
Nog niet lang was ik van vacantie
terug, of er werd krachtig aan de voor»
deur gebeld cn toen ik naar buiten
keek, stond daar mijn vriend de Lange,
Herman Deodaat de Lange, een van
de mer.schen, die een tegenspraak in
zichzelf zijn. Want inplaats van lang is
hij klein, zelfs kleiner dan dc meeste
andere kleine menschen; hij was dan
ook een van de weinigen, die toen twin»
tig of vijf en twintig jaar geleden dok»
ters, notarissen en andere deftige men«
schen den hoogen hoed -als dagelijksche
dracht afschaften, dat zeer hebben be»
treurd.
De Lange mag een klein kereltje we»
zen hij is wel degelijk wakker en ener»
giek cn daarom is hij dan ook voorzit:
ter van „De Haarlemschc Broeder:
schap van Assuradeuren", een verceni:
ging waar nooit iemand van hoort,
maar die daarom niet minder bestaat.
Er zijn allerlei soort assuradeuren in:
agenten in brandassurantie, vertegen:
woordigers van levensverzekering»
maatschappijen, specialiteiten in onge»
lukkenverzekering en zoo meer. Het is
een echte broederschap cn daarom is
de ballotage heel streng. We vergade
ren eenmaal in de maand cr is altijd
wel iemand die over zijn tak van bedrijf
wat te vertellen heeft, we komen om
acht en we gaan om elf uur naar huis.
Mocht het wezen dat iemand nieuws»
gierig is naar mijn bijzondere afdceling
van werkzaamheid, dan wil ik daar
aan wel voldoen: als ik hoor van
iemand onder mijn familie, vrienden
of kennissen, die wel neiging hebben
om een levensverzekering af te sluiten
dan geef ik zijn naam cn adres op aan
een inspecteur. Die gaat hem bezoeken
cn komt de zaak tot stand, dan krijg
ik provisie. Misschien zegt u dat het
gemakkelijk verdiend is, maar ik moet
mijn oogen en ooren goed openhouden
cn relatie is ook wat waard- Soms
meer dan inspanning. Bovendien is
mijn maatschappij de grootste, de so*
liedste, de oudste en dc coulantste!
Dat zeggen wij bijna allemaal var
onze maatschappij, maar van de mijne
is het waar.
„Wat verschaft me", zei ik tot mijn
vriend de Lange, „de eer van je be»
zoek?"
Hij ging on zijn tcenen staan om zijn
hoed "aan mijn kapstok tc hangen (die
is wat hoog) volgde mij toen in de ka»
mer en zei: „Beethoven".
Nu weten miin lezers uit ervaring
waarschijnlijk, dat een verzekcrings»
njan die je komt bezoeken, zelden on*
middellijk op ziin doel afstevent. Hij
kan beginnen bij het slechte weer van
de laatste dagen, bij de vacantie, bij de
nieuwe belasting, je weet het nooit
het cenige wat zeker is hi^eindigt met
verzekering. Daar ik natuurlijk het
klappen van de zweep ken, vond ik
den aanloop „Beethoven, niet minder
dan een ander, maar toch overbodig.
Ik zei dus: „ja, dat is heel aardig voor
het publick maar voor mij kun je ge»
rust dadelijk tot dc zaak komen".
.Beethoven", zei hij weer en onmid»
dellijk daarop: „Pieterman".
„Had dat eerder gezeid", antwoord»
dc-"fk, want nu was alles mij duidelijk.
„Pieterman wil Beethoven niet beta»
len cn de andere besturen vinden dat
ook niet noodig. Het is een ongeluk,
zeggen ze."
Voordat ik nu verder ga diet mijn
verhaal, moet ik een kleine verkla»
ring geven. In de zaal waarin wij iedere
maand vergaderen, stond vroeger al
jaar cn dag boven het hoofd van den
voorzitter op een kleine houten console
een pleistcrbceldje van Beethoven. Hoe
dat cr gekomen is, weet niemand meer
Dc legende gaat, dat vroeger in die»
zelfde zaal een dubbebmannenquartet
zijn repetities gehouden heeft en dat de
beschermheer op zekeren dag die buste
van Beethoven cadeau gedaan heeft,
ofschoon Beethoven nooit dubbele
mannenquartettcn gecomponeerd heeft.
Maar dat deed aan de goede bedoeling
geen kwaad. Het quartet is evenwel
allang teruggekeerd tot de vergetel»
hcid, waartoe alle quartctten komen,
enkel of dubbel. Alleen Beethoven- was
overgebleven, op een houten plankje.
Welnu dat pleisterbeeld is door den
concierge van het vergadergebouw.
Pieterman, bij het afstoffen gebroken.
Dat is te zeggen hij ontkent dat. Hij
zegt. dat -de kat cr bij opgesprongen
en dat het toen gevallen is, maar geen
van de besturen van verccn-igingen die
in het gebouw vergaderen, gelooft dat.
De kat is dc jaren des joligen sprin»
gens allang te boven. Al hiel-d je haa
een dozijn muizen voor, dan verzet ze
zich nog niet. De cenige beweging die
zc nog maakt is af en toe knipoogen
tegen dc Icon en dan weer inslapien.
Dus jokt Pieterman en daarover zijn
allen die met dc zaak te maken hebben
het eens. Maar in Pietermans isolement
ligt zijn kracht, want hij is per slot dc
ecnige die het onheil gezien heeft en
houdt vol.
„Wat wou je van Beethoven zeg»
gqn?" vroeg ik dus mijn vriend.
„Wij moeten er een ander beeld
voor in de plaats geven", zei de Lange.
„Het bestuur van ons vergadergebouw
heeft erop gezinspeeld .dat wij zoo'n
lage huur betalen en dat die beleefdheid
bijzonder op prijs zou worden ge»
stcld".
„Koop voor mijn part een nieuw
pleisterbeeld van Beethoven, Yoor
twaalf stuivers of een gulden doe je
wonderen".
De Lange keek verwijtend. „Vind
jij dat overeenkomstig den stand van
de Haarlcmsche Broederschap van
Assuradeuren? Ik had wat anders ge»
dacht: een bronzen beeld, een
vrouwenfiguur 'bijvoorbeeld, voorstel»
lende, de Zorg of zooiets".
„Bedoel je zoo'n juffrouw van brons,
die op haar rechtschen grooten teen
staat?"
,Zou je misschien een oogenblik
ernstig kunnen blijven?" vroeg dc
Lange. „We moeten iets doen en het
beeld kan ook nog ccn reclame wezen
voor dc assurantie als vak".
We praatten -dus lang en breed
en bekeken het album, dat de Lange
die een practische man is. alvast had
meegebracht Er waren diverse juf»
frouwen bij, die op écn teen stonden,
alsof ze v^n. plan waren onmiddellijk
weg te vliegen. De eene stelde den
dans voor, de tweede de muziek, de
derde den morgenstond, de vierde den
avondstond, de vijfde de poëzie, de
zesde de gedachte, de zevende het
licht; het ecnige verschil was, dat de
eenc op haar linker» en de andere op
haar rechter» grooten teen stond.
Maar 't blijft kolossaal, wat je met
zoo'n teen al niet uitdrukken kunt! Er
waren ook mannenfiguren, maar die
hadden veel zwaarmoediger houdingen.
Als je deze afbeeldingen gelooven
mocht, dan waren alle vrouwen vroolijk
en alle mannen zwaarmoedig. Toch
iel onze keus op een mannenfiguur,
omdat, zei de Lange, er oog maar heel
weinig vrouwen in 't assurantievak
zijn. Het beeld stelde een heer voor
zonder hoed op en met een manteljas
aan; in de eene hand droeg het een
wandelstok en in de andere een soort
van boek. „Een verzekeringspolis", zei
de Lange overtuigd. De naam op het
voetstuk was: Pers évéra nee. (1).
We spraken af, dat ik den pen»
ningmeester van ons bestuur zou op»
zoeken om te vragen of de kas het
kon betalen. Zoo scheidden de Lange
en ik genoeglijk, als menschen die een
goed werk behoorlijk hebben ten einde
gebracht. En dat in de hondsdagen.
Maar toen ik den volgenden dag
den penningmeester thuis opzocht,
bleek al dadelijk, dat we nog niet aan
het einde van onze zwarigheden wa»
ren. Laat ik dadelijk zeggen, dat dit
bestuurslid ook al zoo'n tegenspraak in
zich zelf was, omdat hij de Korte
heette en buitengewoon lang was. Als
ik bij mijn lezers niet zoo'n gevestigde
reputatie had van onverstoorbare ernst,
zouden ze misschien denken, dat ik
grapjes maak. Daarvan is natuurlijk
geen sprake.
(1). .Volharding.
De Korte was pas van vacantie terug
en verkeerde dus in de eigenaardige
stemming van iemand, die geen geld
meer heeft of het tenminste niet meer
uitgeven wil. Wij kennen die stemming
allemaal en begrijpen die dus. Maar
het was wat overdreven dat de Korte
die wou toepassen op de kas van onze
vereeniging dc Haarlcmsche Broeder»
schap van Assuradeuren, die niet met
vacantie was geweest cn dus ook niet
in die eigenaardige kater»stemming be»
hoefde te verkeeren.
„Wat kost zoo'n ding?" vroeg hij
toen ik het album uit mijn zak haalde.
„Dat zal wel -niet goedkoop wezen.
Ik heb een agentuur in bronzen voor»
werpen, dat weet je misschien niet en
ze zijn nogal prijzig".
Ik wist het niet, maar de prijs»
courant bleek van zijn firma te wezen
en toen ik de afbeelding liet zien sloeg
hij een gat in de lucht over den prijs.
„Vijfhonderd gulden! Daar kan onze
kas niet aan denken".
„Hoor eens, de Korte
„Hoor eens, hoor eens, wel zeker,
jelui wilt altijd maar geld uitgeven en
de penningmeester moet maar zorgen
dat het er is. Nog vier vergaderingen
dit jaar. En, o ja, dat is waar ook,
weet je wel, dat onze Broederschap
10 December precies tien jaar be»
staat?"
.Hcuchelijk feit. Wou je dat herden»
ken?"
„Natuurlijk. Tien jaar is een lange
tijd voor een vereeniging. Ik heb wel
een vijfjarig bestaan herdacht."
„Als het daarom te doen is. Ik heb
eens een eenjarig jubileum gevierd,
maar niet erg van harte. «Het leek me
een gevaarlijk voortcckcn. Toen het
tweejarig bestaan ook werd herdacht,
heb ik op het feestmaal gezegd:
„Meneer de voorzitter, we zijn hier nu
vroolijk bijeen en ik moet zeggen dat
het een prettige avond is. De kip is
goed geweest, de soep was goed warm
en het ijs lekker koud cn wat kun je in
redelijkheid meer verlangen. Maar ik
vind deze herdenking een gevaar. Ieder
jaar jubelen geeft zoo den indruk, als»
of jc zelf verwonderd bent dat je nog
bestaat."
„Mooie feestrede" zei de Korte en
stond op om mij een lucifer aan te gc»
ven. waarbij ik weer als altijd den in»
druk kreeg alsof ik mijn sigaar moest
aansteken bij een lantaarnpaal op
straat. ,En wat zeiden de andere 'le»
den daarvan?"
„Sommigen riepen: ja, ja," cn an»
deren riepen „neen, neen". De secreta»
ris van de vereeniging riep ja en de
penningmeester neen. Nu konden die
twee elkaar toch al niet best zetten, de
penningmeester vond het haar van den
secretaris te rood en de secretaris vond
den neus van den penningmeester te
scheef geloof ik. Of andere grieven van
dezelfde kracht. Hoe 't zij, ze kregen
daarover groot verschil van meening,
die zoo hoog liep dat zc allebei bedank»
ten en daar niemand van de andere le»
den de functies wilde overnemen, liep
het ten slotte met de heele vereeniging
mis. Het derde jaarfeest hebben we
nooit beleefd. Hieruit blijkt dat je niet
ieder jaar je bestaan herdenken moet."
„Zoo, zoo," zei de Korte en sloeg
handig een vlieg dood, die tegen 't pla»
fond zat. „Jij hebt een mooie manier
van bewijs leveren, dat moet ik zeggen.
Maar er is nog wat anders. Onze vice»
voorzitter Vrolijk heeft zooals je weet
onze Broederschap van Assuradeuren
opgericht en daarom moet hem een
huldeblijk aangeboden worden."
„Daar ben ik tegen," zei ik. „Vrolijk
is heel verdienstelijk, maar voor een
jubilé van tien jaar geef ik geen geschen»
ken of huldeblijken. Twaalf en een half
of vijf en twintig jaar, dat is wat an»
ders."
„Het is maar", zei de Korte, „dat
Vrolijk een zwakke gezondheid heeft,
zooals je weet. Hij zal het twaalf cn een
half jarig bestaan van de Broederschap
misschien niet eens beleven. Lach je
daarom?"
„Welnee", zei ik ,,'t was- maar een
kleine kramptrekking in mijn gezicht."
Men moet weten, dat onze vice»pre»
sident Vrolijk ook al zoo'n tegenstrij»
digheid in zichzelf was ja, ik kan
heusoh niet helpen, als de lezers den»
ken dat ik er nu toch een grapje mee
maak, maar het is waarlijk ernst. Vro»
lijk is een bekwaam man met heldere
denkbeelden, maar ik heb nog nooit
zoo'n sombere man gezien. Altijd is hij
even zwaartillend en bezorgd voor zijn
gezondheid. Er is geen gevaarlijke kwaal
die hij in zijn verbeelding al niet gehad
heeft. Na een poosje gaat zoo'n ziekte
weer voorbij en krijgt hij in zijn gc»
dachten een andere, die even gevaarlijk
is. Twintig jaar geleden stond hij vol»
gens zijn verhalen met één voet in 't
graf en nu leeft hij nog. Ik wou niet op»
vriendelijk wezen en ging op de op»
merking van de Korte dus verder niet
in, maar toen ik wegging had ik hem
weten te overtuigen dat we best vijf»
honderd gulden voor het bronzen beeld
..Persévéranee" konden besteden; hij
hield van zijn kant vol, dat de herden»
king van ons tienjarig bestaan niet kon
afloopen zonder een huldeblijk aan den
vice»voorzitter Vrolijk
Natuurlijk moest ik over mijn
zending verslag doen bij den voorzitter.
Hij hoorde een en ander met aandacht
aan en zei: ,als de vice»voorzitter gehul»
digd wordt, wat ik heel goed vind, dan
mogen we ook den penningmeester niet
vergeten; zij zijn samen bestuurslid ge*
weest van de oprichting af en de Korte
heeft wezenlijk groote verdienste te»
genover de Broederschap. Ik wou maar,
dat we een passend geschenk voor hem
konden vinden. Je weet, bij heeft het
niet breed en een groot gezin, maar we
kunnen hem toch geen geld geven."
Dit was een nieuwe moeilijkheid. We
keken elkaar bedenkelijk aan. Ik wil
wel zeggen, dat 'het mij begon te duize»
len. „Wat is het verccnigingsleven,"-
zci ik, „toch verbazend moeilijk!" Toen'
toonde onze voorzitter dc Lange, dat
hij zijn ambt waardig was. Want het is
geen goeie president, die op vergade*
ringen alleen maar met een hamer weet
te zwaaien en ook niet, die alleen
maar het werk in de vereeniging aan
een ander weet op te draaien je
moet voor president nog een andere,
een hoogere eigenschap bezitten, ik zou
zeggen iets dat het geniale nadert En
nu laat ik aan ieder over uit te maken,
of onze voorzitter de Lange daarvan
niet een overtuigend bewijs gaf.
„Secretaris", zei hij en het was alsof
hij plotseling een paar duim grooter
werd, „ik weet een oplossing. Op den
dag van ons tienjarig bestaan geven
wij aan onzen stichter en vice»president
Vrolijk het bronzen beeld „Persé»
vérancc" present. Onze penningmeester
de Korte krijgt de levering en geniet
daarvan zijn provisie en Vrolijk biedt
het beeld aan dc Broederschap aan, om
te plaatsen in ons vergaderlokaal. Dan
is iedereen voldaan en de basis van
de Broederschap zóódanig versterkt.dat
nijd noch afgunst, evenmin als het stof
der eeuwen of de tand des tijds haar
meer kunnen deren." Van dien tand
des tijds had ik al meer gehoord, die
kwam vaak in zijn redevoeringen te
pas, maar ik zei niettemin, met op»
rechte bewondering: „President, ik
breng je mijn warme hulde. Maar zal
Vrolijk niet liever het beeld mee naar
huis nemen?"
„Laat dat maar aan mij over," zei
de Lange.
Nu is het nog lang tot 10 December.
Maar als de lezers het kunnen onthou»
den. dan zullen zij vernemen, hoe
vriend Vrolijk, met zijn nieuwste ziekte
onder de leden waaraan hij niet zal
sterven, het beeld Persévéranee aan*
vaardt met een traan in 't oog en het
aanbiedt ter plaatsing in de vergader»
zaal, waarvoor de directeur van het
vergadergebouw aangedaan (hij stot*
tert inderdaad een beetje) dank zegt,
terwijl onze penningmeester denkt
aan de provisie, die wat schoenen en
halve kousjes van zijn sleetsche ra-kkeTS
van jongens kunnen bestrijden. Voor*
zitter de Lange zal in zijn schik wezen
en ik. als secretaris, notuleer gehoor»,
zaam alle mcoic redevoeringen.
FIDELIO,