WIE STAL DE LEKKERE TAARTJES?
Peter, de Taartjesraan, had een heel
blad vol lekkere taartjes, die hij naar
een huls moest brengen, waar dien
middag een kinderpartijtje was. Maar
het was zóó warm, dat Peter, die toch
al niet van de magerste was, het nut»
tig vond om eens even lekker onder de
koele schaduw van een dikken boom
te gaan zitten. Maar al spoedig was
Peter aan het knikkebollen gegaan en
Pinkertje was een kleine dwerg, die
«en beetje bemoeiziek en geen klein
beetje lui was; en daardoor kwam het,
dat hij heel dikwijls in moeilijke om»
•tandigheden verkeerde. Op zekeren
morgen, toen hij zich erg hongerig
voelde, zag Pinkertje, dat hij geen
eieren meer had voor zijn ontbijt. Dus
ging hij naar buiten, keek langs de
Groene Weilaan doch zag nergens een
«i. Hij zuchtte zwaar, trok zijn jas aan
en -ging met langzamen tred Pinker,
tje was immers lui naar het huis van
Juffrouw Kip.
Het huis van Juffrouw Kip was niet
erg vér weg en al spoedig was Pinker»
tje waar hij wezen wilde; maar juist
toen hij bij de deur kwam, zag hij Juf»
frouw Kip zoo hard zij loopen kon naar
de Appelenvrouw loopen om een paar
appels te koopen. „Het zal nog wel
even duren voor zij terug is," zei Pin»
kertje tot zichzelf.
Toen keek hij naar de deur van Juf»
frouw Kip's huis en daar zag hij een
stuk papier, dat erop gespijkerd was.
Op dat papier stonden de woorden:
„Geen eieren meer voorradig!" Nu was
Pinkertje boos, omdat hij dien langen
■\yeg voor niets afgelegd had en hij
dacht bij zichzelf: ik zal toch eens even
binnen kijken. Hij duwde de deur open
en zag op de tafel van Juffrouw Kip
nog één klein ei liggen.
„Och, dat moet ze natuurlijk verge,
ten hebben," dacht Pinkertje en omdat
hij geen zin had te wachten tot Juf»
frouw Kip terug kwam van de Appc»
lenvrouw, nam hij het ei, legde er een
stuiver voor in de plaats en ging naar
huis.
Nu was, op het ei na, zijn ontbijt ge,
reed en dus nam Pinkertje een pannetje
vulde het met water en zette het op
het vuur; en toen het water kookte-
deed hij het ei erin.
Maar zoodra het ei het water aan»
raakte, begon dit te bobbelen en te
borrelen en plotseling vloog er uit de
pan een brutale roode vogel. Die vogel
«wol en zwol en werd spoedig een beest
sliep „een oogcnblikje" in. En toen hij
plotseling met schrik wakker werd,
keek hij verbaasd naar zijn taartjes»
blad. Alle gebakjes waren verdwe»
nen!
Wie zou ze gestolen hebben?
Verbindt de verschillende puntjes
met rechte lijnen en je zult het zien.
Natuurlijk op de rij af: dus van 1 naar
2, van 2 naar 3 enz.
van flinke afmetingen. Toen vloog het
op de tafel en fladderde met zijn vleu»
gels en kraaide op een afschuwelijke
manier.
Pinkertje werd zoo rood als een biet
en zoo bang als een wezel en hij keek
in het pannetje en zag dat er niet meer
in was als een gebroken eierschaal. Dus
was het duidelijk, dat die afschuwelijke
vogel uit die schaal gekomen was.
„O, ga alsjeblieft weg!" riep Pinker»
tje. „Er is geen plaats voor je in mijn
kleine buisje en ik weet zeker, dat Juf»
frouw Kip overal naar je zal zoeken."
Maar de roode vogel kraaide nog
eens en zeide: „Niets ervan, ik blijf hier
en bovendien zal ze mij hier nooit zoe»
ken. Laat ik je eens wat vertellen: Ik
ben Haantje Pik, die door Juffrouw
Kip door een tooverspreuk in een ei
opgesloten werd, opdat ze mij gemak»
kclijk mee zou kunnen nemen naar de
Booze Feeën Vergadering. Maar ik
denk dat ze nu wel zonder mij op weg
gegaan zal zijn, want ze had niet veel
tijd."
En daarna begon de vreeselijke vcrgel
aan Pinkertjes brood te pikken en het
met grooten spoed op te eten.
„O, lieve help, het is verschrikke»
lijk 1" riep Pinkertje. En hij riep: „Ksss,
Ksssssh!" en probeerde den vogel weg
te jagen. Maar hij liet zich niet af»
schrikken en toen hij al het brood op»
gegeten had, begon hij aan de suiker en
dronk de melk op en trapte mot zijn
pooten in de boter; hij maakte een
mooie boel op Pinkertjes tafel 1
Toen zuchtte Pinkertje zwaar en hij
zeide:
„Laat mij je terugbrengen naar het
huis van Juffrouw Kip en ik zal je er
heelemanl naar toe dragen."
„Nooit van z'n leven ga ik terug naar
het huis van Juffrouw Kip," zei Haan»
tje Pik, „en bovendien, ze is niet thuis,
ze is naar de vergadering."
En toen dacht Pinkertje n/i en dacht,
en dacht en dacht; en het scheen hem
toe, dat het beste, wat hij doen kon
.was, om Haantje Pik mee tq nemen op
«en wandeling door de Groene Wei»
laan en dan te probeeren hem kwyt te
ral&n.
Dus nam hij zijn rond mandje van
den spijker en zeide:
„Nu ga ik naar den bakker om een
ander brood te koopen."
En toen hij dat hoorde, vloog Haan»
tje Pik van de tafel op den grond en
volgde Pinkertje.
De weg naar den bakker maakte vele
bochten en je moest een heele boel
hoeken om en Pinkertje liep wat hij
loopen kon, zoo graag wilde hij Haan»
tje Pik kwijt raken.
En Haantje Pik volgde hem en draaf»
de op zijn gemak achter Pinkertje aan
en pikte zoo nu en dan eens tegen het
mandje, dat Pinkertje droeg.
Pinkertje dacht, dat hij nooit, nooit
dat Haantje Pik kwijt zou raken; maar,
nadat hij bij den bakker een brood ge»
kocht had en reeds een eindje op den
terugweg was, zag hij plotseling Haan»
tje Pik niet meer.
„Aha! Nu ben ik hem gelukkig
kwijt!" dacht Pinkertje, dol blij en hij
liep zoo hard hij kon naar huis. Het
was kolossaal om hem te zien rennen!
En spoedig was hij bij zijn huisje en
opende de deur en ging naar binnen
en. daar zat Haantje Pik zijn vee»
ren schoon te maken voor den haard,
want hij was juist door den schoorsteen
naar binnen komen glijden.
Toen schrok Pinkertje heel erg en
zijn oogen werden rond en zijn mond
vertrok zenuwachtig en hij zette zijn
rond mandje op den grond en schreide
heete tranen.
Maar Haantje Pik trok er zich niets
van aan heelemaal niets. Hij sprong
op tafel en toen weer op den grond en
begon te eten van het pas gehaalde
brood.
Maar Pinkertje, het kaboutertje
zeide niets. Hij sloop naar de deur en
terwijl Haantje Pik at en at en zich
heel behagelijk voelde, liep Pinkertje
naar het huis van Juffrouw Kip; en
daar zat Juffrouw Kip voor haar deur,
want zij was toch niet naar de verga»
dcring gegaan. Zij naaide een langen
naad en zij zeide geen woord, geen
enkel. Toen riep Pinkertje:
„O, lieve Juffrouw Kip, wilt u niet
dien Haantje Pik uit mijn huis halen,
die uit het ei gekomen is, dat ik van
U voor een stuiver gekocht heb? Want
hij blijft daar maar, zoo groot als hij is
en hij doet niets dan eten hij eet
alles op, wat ik in huis heb."
„Dat is allemaal goed en wel, Pin»
kertje," zei Juffrouw Kip; „maar je
wordt verzocht eraan te denken, dat
ik je nooit een ei verkocht heb; en wat
Haantje Pik betreft, ik kon hem nu
niet meenemen .naar de Booze Feeën»
vergadering. Dus nu moet jc hem maar
houden ook."
Toen weende Pinkertje dikke tranen
en eerst sloeg Juffrouw kip er geen
acht op, doch eindelijk zeide zij:
„Omdat je een stuiver op tafel ge»
legd heb voor het ei, zal ik Haantje
Pik bij je wegnemen, maar je moet er
voor zorgen, dat je mijn heele schuur
vol voorraad levensmiddelen hebt
ander komt Haantje Pik bij jc terug.
En Pinkertje riep daarop: „Daar zal
ik voor zorgen Juffrouw Kip!" En hij
rende naar huis. En op hetzelfde oogen»
blik, dat hij de deur opendeed vloog
Haantje Pik eruit en ging naar Juffrouw
Kip toe. En een heele weck lang was
Pinkertje niet lui, want hij moest wer»
ken, zoo hard hij maar kon, om de
schuur van Juffrouw Kip vol te krijgen.
BENNIE.
door W. B.-Z.
(Vervolg.)
Een paar minuten later zit Ben voor
de kaart, waarop mevrouw zelfs lijn»
tjes getrokken heeft. Dan gaat me»
vrouw weg en laat Ben moederziel al»
leen achter.
Daar zit ie. De speelgoedkasten staan
open. Wat kan hem dat speelgoed
schelen? 't Zijne is veel en veel mooier
Hij zal maar aan moeder gaan schrij»
ven. Maar wat? Om te beginnen, dat
hij goed geslapen heeft en dat hij ge»
zond is, maar wat dan verder? Dat hij
't hier prettig vindt? 't Is hier pret»
tig en niet prettig.
Niemand op Hollcma»Statc speelde
zoo den baas over hem als die Direc
trice. Hij zou nu zoo dol» en dolgraag
naar zee willen gaan. Door de open ra»
men hoor je dc golven ruischen. En
wat scheen die zon vandaag mooi! Hij
is hier toch zeker niet gekomen om in
huis te zitten.
En pap eten doet hij toch niet. Gis»
teren niet en vandaag niet en morgen
ook niet. Hij zal het allemaal aan moe»
der schrijven, dan moet moeder dat
maar eens goed aan de Directrice ver»
tellen. De briefkaart werd heelemaal
vol geschreven. In spelen had hij toch
geen zin. Wat scheen die zon toch ver»
velend!
Bennie ging voor dc ramen staan en
zag een troepje kinderen op bloote
voeten voorbij rennen. Ze liepen de
duinen op. Wat waren dat een hooge
duinen! Hoe lang zouden die jongens
uitblijven? Hoe laat was het nu? De
klok op den schoorsteenmantel moest
nog half 10 slaan. Voor twaalven kwa»
men ze misschien niet thuis. Wat een
lange, vervelende ochtend. Hoe kwam
de tijd om? Wat deed hij 's morgens bij
moeder? Een beetje spelen met dit,
een beetje spelen met dat, comman»
deeren hier en commandeercn daar.
Hier in de eenzaamheid moest hij aan
zichzelf bekennen, dat hij thuis wel eens
knapjes vervelend was.
Kom, hij zou maar eens kijken, wat
er in die muurkasten zat. Die blokke»
doozen had hij thuis ook. Daar vond
hij heelemaal niets aan. Hè, wat ging
die tijd toch langzaam. Opeens, Ben
wist zelf niet, hoe het kwam, want hij
huilde heusch niet gauw, opeens lie»
pen er dikke tranen langs zijn wangen.
Hij boende ze af met zijn mouw, maar
telkens kwamen er weer bij. 't Was
ook wel heel erg om straf te krijgen,
als je nog nooit van jc leven straf
had gehad. Bennie legde zijn hoofd op
zijn armen en snikte het uit. Hij hoor*
de niet eens, dat de deur openging.
Toen er een zachte hand op zijn hoofd
werd gelegd, keek hij op.
„Wat scheelt Bennemannetjc?"
vroeg de Directrice.
„Ik weet. 't. niet," snikte
Ben. „Mevrouw. mag ik
alsjeblieft
Ben wachtte even. Hij had willen
zeggen „naar.. 't strand," maar hij
begreep toch, dat cr iets vooraf moest
gaan en daarom vervolgde hij fluiste»
rend: „mijn. havermout. op*
eten?"
„Wel natuurlijk, mijn jongen," ant»
woordde de Directrice op vroolijken
toon. „Kom maar gauw mee naar mijn
kamer, dan mag je ze zelf warmen op
't gaspitje."
Mevrouw veegde met haar zakdoek
Bcnnie's tranen weg. Toen gaf zo Ben
een arm en troonde hem mee naar bo»
ven. Ben keek zijn oogen uit, toen hij
in die lichte, gezellige kamer stond.
Mevrouw nam hem mee naar 't groote
balcon, waar jc dc zee kon zien met
de zeilscheepjes Wat speelden er veel
kinderen op 't strand.
„Zie je dien grooten zandberg op 't
strand.
„Ja mevrouw."
„Dat zijn de onze!"
„Jan! Kees!" schreeuwde Ben met de
hand aan zijn ïpond. Mevrouw begon
hard te lachen en zei: „Jongen, jc kunt
de zee niet overschreeuwen."
Mevrouw zette het pannetje pap op
het gasstel, Ben moest roeren. Hij deed
dat maar wat knap.
„Nu is 't warm genoeg," dacht de
Directrice.
Ben deed zijn best om nu heel dop*
per te zijn. Hij hapte, hapte nog eens
weer en riep: „Wat is die pap nu lek»
kcr. Veel lekkerder dan straks".
Mevrouw lachte, dat ze schaterde.
,,'t Is heusch dezelfde pap, Ben. Maar
jij zal ze zoo lekker opgewarmd heb»
ben. Of zou 't een andere Ben zijn, die
cr nu van eet?
Ben lachte ook maar eens. Toen hij
zijn laatsten lepel naar binnen werkte,
deed mevrouw een sjaal om. Uit de
gangkast haalde ze een nieuwen schep
cn zei: „Kom Bennie, wij zullen de jon»
gens eens gaan verrassen."
Ben liep zoo vlug, dat de Directrice
moeite had hem bij te houden.
Er ging een hoeraatje op, toen Ben
verscheen.
„Is je pap binnen?" fluisterde Jan,
toen Ben vlug als een haas in den
grooten kuil sprong. Ben knikte en
kreeg een kleur. Jan was een flinke
vent cn vroeg niet verder. Vroolijk
HAANTJE-PIK
hielp Ben mee om de grachten van het
zandfort uit te diepen. Een enkel keer»
tje zochten zijn oogen Zeerust. Zag
hij van hieruit 't balcon van mcvrouw's
kamer? Hij hield toch al wel van me»
vrouw. Wel bijna zooveel als van moe»
der. Als hij weer thuis was, zou hij
moeder nooit meer verdriet aandoen.
Dan zou hij ook eten, wat moeder hem
voorzette. Misschien wel pap.
„Je zit te suffen, Ben. Het water
loopt al over de wallen," waarschuwde
Kees.
Ben herstelde vlug zijn front, 't Werd
een heerlijke dag voor Ben. 's Avonds
verlangde hij alweer naar den volgen*
den dag. Voor hij slapen ging, schreef
hij weer een briefkaart aan moeder,
maar nu vol vroolijke dingen. En vol
verbazing las mevrouw Hollema, dat
haar verwende jongen karnemelksche
pap at en havermout.
Mevrouw Hollema knapte veel vlug»
gcr op, nu~ Ben weg was. Ze verlang»
de soms heel erg naar haar jongen,
maar dc dokter raadde mevrouw de
reis nog wat af.
Ben ontving groote brieven van moe»
der en zonder dat dc Directrice hem
aanmaande, schreef hij moeder ook wel
eens een grooten brief terug. Eens
schreef hij: „Moesje, wat moet je hier
toch veel afloeren
Dat afloeren was voor Ben soms o
zoo moeilijk. Maar de Directrice be*
merkte wel, dat dc jongen zijn best
deed en daarom hielp ze hem, zooveel
ze kon.
Er waren ook dingen, die dc andere
jongens van Ben leerden. Ben zei geen
leclijkc woorden, at netjes en was bc»
leefd. Als mevrouw of de andsre da»
mes in een badstoel zaten, haastte Ben
zich een voetenbankje tc halen.
Toen Ben ruim een maand op Zee»
Tust was, vertelde de Directrice hem
op zekeren morgen, dat moeder hem
over twee dagen kwam halen.
(Wordt vervolgd.)
ANTON HEEFT PLEIZIER.
riet was een heerlijke, warme middag
in Mei en Anton had geen school. Toen
mocht hij van moeder in den vijver
achter het huis metAi! Daar had
ik haast verraden, waarmede Anton
zoo'n pleizier had!
Jc moet het zelf maar zien uit tc
vinden, hoor! Verbindt de verschillen»
de stipjes met rechte lijnen van 1 naar
2 naar 3 enz. Dan zul je wel zien, wat
Anton deed.
HET PINKSTER-AVONTUUR
VAN CORAN.
„Wat een boel menschen!" zei Coran
terwijl hij van uit elfenland de wereld
Inkeek. Het was een Znodag vol gouden
zonneschijn en de bosschen waren vol
menschen, die den heerlijken dag bul
ten doorbrachten.
„Zeg, Peronel", zei Coran plotseling,
„Je weet, dat we de wereld niet in mo
gen, als er zooveel menschen zijn".
„Onzin", zei Coran en sprong op. „Je
bent bang, dat is 't 'm. Peronel. Ik vind
Je een echte flauwerd. Maar ik ga, bon-
Jour, hoor".
De stoute kleine elf spreidde zijn
vlerkjes uit en vloog de wereld in, naar
de bosschen, waar de menschen waren.
„Wat zien die er allemaal vroolijk uit"
dacht Coran. Ik ben er zeker van, dat
ze mij geen kwaad zullen doen".
En hij vloog voort tusschen de boo-
men door en keek naar de lachende kin
deren en staarde nieuwsgierig naar de
groote manden met boterhammen en
lekkernijen, die de volwassen menschen
bij zich hadden.
„Laten wij hier gaan zitten", zeide de
moeder van een aantal kinderen.
Alle volwassenen gingen zitten, ter
wijl de jongens en meisjes vllndernetten
namen en op vlinders begonnen jacht
te maken.
De moeder zette haar mandje op den
grond. Coran verlangde er erg naar, te
weten wat er ln zat, want het rook zoo
lekker. Hij verborg zich tusschen de
bladeren van een grooten boom er
dichtbij en toen de kinderen zich lang
zamerhand verwijderden en de grooten
zoo rustig bleven zitten, dacht hij, dat
er nu wel weinig gevaar bij zou zijn om
eens even te gaan kijken. „Ik zal alleen
maar even den deksel oplichten en een
blik naar binnen werpen", dacht hty.
Maar juist toen hy bij de mand was,
kwam er plotseling een jongen uit de
bosclijes geloopcn.
„Kijk eens, kyk eens, wat een pracht
van een vlinder!" riep hy. „O, die moet
ik vangen".
Terstond vloog de arme Coran de
lucht ln, maar het was al te laat. Pats
daar vloog het vlindernet over hem
heen en hoe hij ook vocht en worstelde
hij werd gevangen en in een groote
donkere doos gezet.
„Zoo!" zei de jongen. „Het is beter
dat we hem nog niet bekijken. We zul
len wachten tot het wat rustiger is. Wat
een geluk, dat ik m'n vlindernet mee
genomen heb".
„Ach, ach", zuchtte Coran in de don
kere doos. „Wat zal er met me gebeu
ren? En wat zal Peronel denken, als ik
niet terug kom?"
Peronel dacht, dat Coran wel een
beetje erg lang weg bleef en begon zich
over hem ongerust te maken.
„Ik denk, dat ik maar eens moet gaan
kijken waar hij is", dacht Peronel, „hoe
wel wij niet tn de bosschen mogen ko
men, als er zooveel menschen zijn. Maar
lk moet toch gaan kijken!"
En hij vloog heen, naar de bosschen,
waarheen ook Coran gegaan was. Lang
zocht hy overal rond, doch nergens kon
hy Coran vinden.
,,Waar zoek Je naar Peronel?" vroeg
een kleine zwarte tor, die door het gras
scharrelde.
„Ik zoek Coran", zeide Peronel „en ik
kan hem nergens vinden".
„Ik weet waar hij is", zei de tor.
„Waar dan? Vertel het me gauw!"
„Wel, hy zit gevangen in een doos,
een jongen heeft hem gevangen in een
vlindernet. Weet je waar die hooge va
rens groeien in het bosch? Nu daar is
het".
„Ja, dan weet ik het wel", zei Peronel.
„Nu, als je dan daar heen gaat, dan
zul je de doos en den jongen, die Coran
gevangen heeft wel zien. Maar het was
Coran's eigen schuld; dan had hij maar
gehoorzaam moeten zyn", zei de kever
en scharrelde verder door het gras.
En Peronel vloog weder verder naar
de plaats waar de grootste varens groei
den. Daar vond hij het heele gezelschap.
Allen zaten ln het gras, ook de kinde
ren en aten boterhammen.
„Ha, dat is de doos, waar Coran in
zit", dacht Peronel. „Hoe kan ik hem
nu vrij zien te krijgen?"
En hij kroop dicht bU de doos. zon
der dat men hem zag. Plotseling lichtte
hij het deskei op en riep:
„Vlucht, Coran, vlucht, nu het tyd
Maar helaas! De kinderen hadden
zijn stem gehoord en één hunner sprong
op.
Zzzzzzt! Daar vloog het vlindernet
over hen heen en thans waren beiden
gevangen
„O, doe het weg, doe het weg, wü
stikken!" smeekte Peronel.
„Groote goedheid! Het zyn elfen!"
riepen de kinderen uit. Vlug namen zij
het net weg en daar stonden de twee
kleine elfjes met hun vlindervleugeltjes.
„O, dank u, dank u!" zeiden zij alle
bei. „Wij zyn geen vlinders en wij wa
ren bang, dat gij ons pyn zoudt doen".
„O neen; wij doen geen vlinders pijn"
zeide een der jongens. „Wij vangen ze
alleen maar om er eens naar te kijken
en laten ze dan weer vry'.
„Willen Jullie niet hier blUven?" vroeg
een klein meisje. „Wij zouden jullie
graag by ons houden".
„Neen, wij moeten gaan", zeide Pe
ronel, voelende, dat de kinderen hen
misschien zouden dwingen te blijven,
omdat het zoo iets bijzonders was twee
echte elfen gevangen te hebben.
„Maar wij zijn jullie erg dankbaar,
dat je dat verschrikkeiyk net van ons
af genomen hebt", zei Coran. „Wij zul
len hen een wensch laten doen vindt
je niet, Peronel?"
„Ja, da's goed", zei Peronel. „Wat
zouden jullie graag wenschen, kinde
ren?"
„O, maak ons vadertje thuis beter. Hij
is al zoo vreeselijk lang ziek", vroeg één
der jongens op smeekenden toon.
„In orde", antwoordden de elfen, ter
wijl zij met hun vleugeltjes wuifden.
„Als ge thuis komt zult ge zien, dat hy
beter is".
En zy vlogen heen, terug naar elfen
land en Coran was erg biy, dat zUn
avontuur nog zoo goed was afgeloopen.
En toen de kinderen thuis kwamen
en zagen, dat vader inderdaad beter
was, nu, je kunt je wel voorstellen, hoe
biy ze toen waren
„Wat een geluk, dat we de elfen heb
ben laten gaan zei de jongen, terwijl
hy zijn vlindernet wegzette. „Het is
werkelijk een buitengewone middag ge
weest!"
RAADSELS
(Deze raadsels zijn alle ingezondca
door jongens en meisjes die „Voor
onze Jeugd" lezen.)
Iedere maand worden onder de beste
oplossers drie boeken in prachtband
verloot.
1. (Ingcz. door Kibbclgraag.)
Mijn geheel bestaat uit 11 letters en is
de naam van een Rubriekertje.
6 7 8 gebruikt een visscher.
2 5 4 is ccn gebiedende wijs van eert
werkwoord.
2 3 gebruikt men als bergplaats.
8 7 6 is een rivier.
4 5 11 6 is een kleur.
9 5 11 8 is een lichaamsdeel.
1 2 3 4 vindt men in boerenschuren
10 *11 is een persoonlijk voornaam*
woord.
2. (Ingcz. door Eschdoorntjc.)
Mijn 1ste is een grondsoort. Mijn 2de»
en 3de zijn bosschen. Mijn geheel is «ei*
mooi dorp in Friesland.
3. (Ingcz. door Mercyn.)
Mijn 1ste is een uitroep van blijd*
schap, mijn 2de is een sieraad. Mijn ge*
heel is ccn visch.
4. (Ingcz. door Pietje Bell.)
Welk beroep oefent deze man uit?
PIET GOELIANT
5. (Ingcz. door Leeuwerik.)
Ik sta bij jullie in dc klas. Verandet
mijn laatste letter en ik sta voor het!
raam van den banketbakker.
6. (Ingez. door den kleinen Engelsch»»
man.)
Plaats in deze 16 vakjes: 3 maal l1
maal d, 2 maal k, 2 maal i, 1 maal s, S
maal I, 2 maal o.2 maal r cn wel zoo:
Op regel I horizontaal cn verticaal
den naam van een scherp wapen.
Op regel II horizontaal cn verticaal
een vette vloeisto-f.
Op regel III horizontaal en verticaal
een muziekinstrument.
Op regel IV horizontaal en verticaal
een sappige vrucht.
Raadseloplossingen
De raadseloplossingen der vorigt»
week zijn:
1. Kanton.
2. Koloniaablnstituut.
3. Korcnblocmpje.
4. Leerlooier.
5. Verstand komt met jaren.
6. a. Eeldc, b. Ooi, c. Eist, d. Devcn*
ïr, e. Katwijk, f. Leiden, g. Hoorn, h»
Zeist, i. Gent, j. Alkmaar.
Goede oplossingen ontvangen van:
De ycinc Violist 6 Dc kleine Vogel*
vriend 6 Berliner bol 6 Meeuwtje 6 Jut*
tepcertjc 6 Poederdonsjc 6 Slaap*
mutsje 6
Amico 6 Rijstepikkertjc 6 Verkeers»
agentje 6 Prinses Evelicntje 5 Distel
vink 6 Micp 6 Astra 5 Sneeuwklokje 5
Sneeuwvlokje 5 Prinsesje Stcrremuur 5
Grace 2 Amazone 6 Wilgenroosje 6
Pianist 6 Gouden regen 5 Woudnimfje
5 Mary 5 Knutselaartjc 6 Dc kleine
Papegaai 6 Juttepeertje 6 Juffertje
Onrus' 3 Herderinnetje 6 Nachtegaal
6 Verspringer 6 Hardloopcr 6 Leeuw
tje 5 Floris V 6 Knagclijntjc 6 Moe
ders Hulp 6 Kleine Ulbo 6 Teekenaar-
stcr 4 Dierenvriend 5 Baby Peggy 6
Rozemarijntjc 5 Eschdoorntjc 4 Wip»
neus 5 Anjer 6 Slaapmutsje 6 Roze»
koontje 4 Friezinnetje 5 De kleine
Wildzang 5 Woudelfjc 6 Dc kleine
Bakker 6 Hansje Teddybeer 6 Hebatje
5 Meeuwtje 6 Drentenaar 5 Oliebol 6
Witkopje 5 Jimmy 6 Bruinoogje 5 Ko»
renbindstertje 4 Alpenroosje 4 Llli»
puttertje 4 Rozemarijntjc 6 Krullcmie
5 Ventje Piggclmee 6 Goudhaantje 6
Lenteknopje 6 Prinses Roza 6 Poeder-
donsje 6 Gems 4 Lentcknopjc 6.
RUILRUBRIEK
M.AUKES, Bosch cn Hovcnstr. 30,
heeft Karncmclkzccpplaatjcs, Verkade»
plaatjes, I'clikaantjcs, II. O. bonnen,
Flip en Flapbonnen en bcschuitbonncn.
Ze wil deze ruilen tegen Sunlightzeep»
bonnen, Vimcartonnen cn Rademakers»
omslagen. 1 tegen 1.
M. NIESTEN, Lourcns Costcrstr. 5,
bij de Leidschcvaart heeft Usbeertjes,
die ze wil ruilen voor Karnemelkzeep»
plaatjes (vogels). Ook heeft zc 3 kar»
nemelkzccpplaatjes (bloemen), die zo
wil ruilen 1 tegen 1,