HAARLEM'S DAGBLAD
MET DE REISVEREENIGING NAAR NOORWEGEN
BINNENLAND,
Haarlemmer Halletjes.
ZATERDAG 3 SEPT. 1927
DERDE BLAD
Bergen.
ONZE AANKOMST HOLLANDSCH ENTHOUSIASME EN NOORSCHE
KOELHEID WILHELMUS VAN NASSAUE EEN STAD IN SCHOON.
MAAK IBSEN EN BJÖRNSON HET MOOIE BERGEN.
Bergen, de regenstad, lag in het vroo-
Hjkste zonlicht toen de Monte Olivia
langzaam de haven binnenstoomde. De
1500 passagiers verdrongen zich op de
verschillende dekken en behalve de 4
jonge meisjes, die elkaar op dat mo
ment den Charleston leerden en alleen
maar aandacht hadden voor elkander's
heen en weer wippende beenen, was er
wel niemand, die niet genoot van dit
fleurige, idrukwekkenden stadsgezicht.
Want deze oude Noorsche Hanze-stad
ligt daar prachtig ingesloten door 7
groene bergen aan het breede water. Na
het varen door de eenzame fjorden met
nu en dan alleen het gezicht op een al
leenstaande houten hut, een hotelletje
of een klein dorp van enkel roode en
gele huisjes, was deze stad met haar be
drijvig leven ook een prettige afwisser
ling op onze reis. De dames vooral hun
kerden om aan wal te gaan! Was niet
aan boord de mededeeling gedaan, dat
de winkels in Bergen dien Zondagmid
dag expres voor de Hollanders geopend
zouden zyn? En is er voor een Hol-
landsche vrouw een grooter zaligheid
dan „winkelen" denkbaar?
Langzaam stoomde de Monte Olivia
op. Overal woei in de tuinen der land
huizen, die daar lagen aan den voet
der bergen als voorposten van de stad,
aan hooge masten de Noorsche vlag.
Het is zoo vertelde men mij later
een aardige gewoonte der Noren, him
vlag iederen Zondag feestelijk te laten
uitwaaien.
De kade van Tyskebruggen dat be-
teekent „Duitsche Brug" waar de
Monte Olivia zou aanleggen, stond
zwart van wachtende menschen. Het
binnenkomen van een toeristen-boot
in Bergen, dat sinds 1 Mei reeds meer
dan 50 booten met toeristen zag binnen
komen, anders werkelijk geen uitzon
dering bleek op dien zonnigen Zon
dagmorgen voor de Bergenaars aantrek
kelijk genoeg om de kade te doen volloo-
pen. Misschien was het bericht in de
Noorsche bladen, dat voor het eerst een
gezelschap van 1500 Nederlanders een
reis naar Noorwegen maakte, aan deze
belangstelling niet vreemd.
Hoog boven het fleurige, witte dek
van de Monte Olivia uit woeien vroolijk
en bont de kleurige vlaggen van alle
naties. In haar Zondagsche kleur, fees
telijk gepavoiseerd en met de vlag van
de N. R. V. in den top van den mast,
gleed onze boot langzaam en statig
langs de wachtendee duizendkoppige
menigte daar op de Tyskebruggen. Toen
op eens zette de scheepskapel het Noor-
sche volkslied in. Een van de leiders,
hoog boven op de trap van het sloepen-
dek, zwaaide zijn stok als die andere
Nederlander, die jaren geleden zijn
eerste reis met zijn beroemd orkest naar
de stad van Grieg heeft gemaakt, en
uit honderden kelen klonk het:
i Ja, vi elsker dette Landet
De Nederlandsche Reisvereeniging
leek plotseling één groote zangvereenl-
ging geworden. Met de goekjes in hun
hand zongen al die Nederlanders 'met
een ernst, die bijna roerend was, het
Noorsche volkslied in het Noorsch mee.
Het was, of zij allen met deze nationale
hymne lof, hulde en dank wilden bren
gen aan het mooie land, dat hun in ver
rukking had gebracht.
Ik zag van het hooge dek neer op de
menigte daar beneden op de ka. Hoe
zouden de Noren re'ageeren op deze
spontane hulde der 1500 Nederlanders,
die hun daar in hun eigen taal hun
volkslied toezongen? O. wonderlijke
ontgoocheling! De Noren keken onbe
wogen naar ons op. Er was een enkele
aie bijna verlegen zijn hoed af
nam, de meesten echter ontblootten
zelfs niet eens hun hoofd. En er was
niemand daar op de ka, die het lied
overnam.
Hoe heel anders zou dat geweest zijn,
wanneer Bergen in Frankrijk, Italië of
Duitschland had gelegen. Maar hoe
konden wij Zuidelijk enthousiasme of
Duitsche romantische zin bij deze koele,
ernstige bevolking van het Noorden ver
wachten? Gaven zy ons op dat oogen-
blik meth un flegmatiek zwijgen juist
geen duidelijk inzicht in de Noorsche
volkspsyche? Het was het volk der
trotsche, hooge fjorden, dat zich in zijn
koel zwijgen aan mij openbaarde.
Maar de enthousiaste N. R. V.'ers
merkten daar niets van. Die stonden
hun oogen in hun boekjes uit volle
borst te zingen, alsof zij er een con-
coursprijs mee moesten verdienen:
Og den Saganet, som saenker,
Saenker Dromme paa var Jord.
En nauwelijks waren deze laatste
woorden van het volkslied verstorven,
of een luid: „hiep. hiep, hiep, hoera!
Leve Noorwegen! Hoera!" klonk don
derend over de hoofden der menigte
daar beneden op de Tyskebryggen. De
Noren glimlachten, maar zwegen stil.
Toen zette de muziek het Wilhelmus
in en nog nooit heb ik onze nationale
hymne met zoo'n vuur hooren zingen
als dien Zondagmorgen op de Monte
Olivia. Het was of al die Nederlanders
de Noren wilden laten hooren, hoe mooi,
hoe nobel en statig het Wilhelmus van
Nassauwen klink, als 't door honderden
monden in den vreemde gezongen
wordt. Iets van ons eigen Nederland
woei daar met dit Wilhelmus over die
hoofden der Noren naar Noorwegen
over. O, Nederlanders, laten wij onze
nationale hymne in eere houden! Eêrst
in den vreemde voelt men geheel, hoe
ontroerend mooi zij is en welke waarde
zij voor ons heeft.
Na het Wilhelmus speelde de kapel het
„Deutschland, Deutschland, ueber alles!"
en het was een beleefdheid tegenover
de vlag, waaronder wij voeren en meer
nog een blijk van dankbare erkente
lijkheid aan den état-major en de be
manning van de Monte Olivia, dat ook
het Duitsche volkslied door alle Neder
landers geestdriftig werd meegezongen.
En aardig was het te zien, hoe er plot
seling beweging kwam op het groote
Duitsche schip van den Bremer Lloyd,
de Llitzow, die aan de overzijde van
Tyskebryggen lag. Daar op het Duitsche
schip gingen alle hoeden af, de matro
zen salueerden en de zang van de Hol
landers vereenigde zich met dien van de
passagiers en de bemanning der Lüt-
zow boven de hoofden van de steeds
maar zwijgende menigte daar beneden
op de Ka.
De Monte Olivia lag met haar zware
trossen vastgemeerd en de invasie der
1500 Nederlanders in Bergen nam een
aanvang. Wij alleen moesten toe zien,
hoe onze medepassagiers blijde en op
gewekt de stad introkken; een uitnoo-
diging voor een officieelen maaltijd van
bestuur en leiders der N. R. V. met de
officieren van de Monte Olivia vertegen
woordigers van Bergen's stadsbestuur
en de Noorsche pers hield mij, als
journalist, aan boord. Laat ik hier da
delijk mogen zeggen, dat ik er geen spijt
van heb gehad. Aan tafel heerschte er
een prettige stemming en met genoegen
denk ik nu nog terug aan de aangena
me kennismaking met eenige Bergen-
sche collega's en mijn gesprek met
Edvard WelleStrand, een Noorsch
schrijver, die verleden jaar in eenige
Noorsche bladen na een reis door Ne
derland een reeks artikelen over ons
land heeft geschreven en wiens „Meeu-
wenjong" door mevrouw Mollerus
Stamperius in het Hollandsch werd ver
taald. En na de feestelijke lunch
vanwaar telegrammen aan onze Ko
ningin en Koning Haakon werden uitge
zonden zyn wij in auto's door de oude
Hanze-stad. en door de prachtige omge
ving van Bergen gereden en heb ik
met de voorlichting van een Noorsch
collega de stad beter gezien dan dat
het mij op mijn eentje in zoo'n korten
tijd mogelijk zou zijn geweest.
Om Bergen op haar mooist te zien,
moet men het kinkt misschien
vreemd de stad verlaten. De eigen
lijke binnenstad zal een vreemdeling
niet in verrukking brengen. O zeker, er
zijn te Bergen eenige heel mooie, oude
gebouwen, er is een stadsgedeelte de
Tyskebryggen dat met zijn oude,
houten huizen alle met puntgevels
een zeer eigen, speciaal oud-Noorsch
karakter heeft, de havens zijn levendig
en breed, maar de stad is door den nog
niet geëindigden opbouw, die na den
grooten brand van 1916 noodzakelijk
was wat rommelig. Bergen doet
eenigszins denken aan een stad tijdens
de schoonmaak; de stad is niet af. zy
heeft zich nog steeds niet geheel van de
ramp van '16 hersteld. Het stadsbestuur
van Bergen heeft terecht begrepen, dat
by den opbouw het stadsplan geheel ge
wijzigd diende te worden. Men heeft
tegelijk met het puin en de asch ook
het heele oude Bergen opgeruimd. Zeer
breede, voor het moderne verkeer ge
schikte boulevards met hooge steenen
gebouwen van 5 of meer verdiepingen
gedeeltelijk nog in aanbouw geven
aan het herstelde Bergen een geheel
nieuw aspect. Pittoreske is het niet
meer, maar het is forsch en volkomen
van dezen tijd; een geheel nieuwe,
moderne stad verrijst thans midden tus-
schen de nauwe straten van een oude
Hanze-stad. Dat geeft aan Bergen iets
tweeslachtigs.
Standbeelden van Grieg en Björnson
herinneren aan de groote kunstenaars,
die Bergen als kunststad beroemd heb
ben gemaakt. Het beeld van Ibsen ont
breekt. Maar er is te Bergen een gé-
bouw, dat door hem voor heel de we
reld historische waarde heeft gekregen;
dat is de oude schouwburg, niet veel
meer dan een vierkante, houten, leelijke
kast, na de opening van het nieuwe
stadstheater tot bioscoop gedegradeerd.
Maar dat leelijke oude gebouw heeft
een traditie als weinige theaters in de
wereld. Want daar waren achtereenvol
gens de grootste Noren directeur. Ibsen
en Björnson beiden hebben met hun
naam dat oude theater gewijd.
Ik schreef reeds, dat men, om van
Bergen te genieten, de stad moet ver
laten. Het is van de hoogte Fiolen
waarheen men met een bergspoortje
kan komen dat men Bergen in al
haar schoonheid bewondert. Want eerst
dan, hoog boven Bergen, ziet men, hoe
verrassend mooi deze stad is. Ja, ik
ken weinig steden, die zoo schitterend
zijn gelegen. Op dien zonnigen middag
geleek deze oude Noorsche stad, zooals
zy daar lag, ingesloten door de zeven
bergen, tusschen het groen en het wa
ter, met de breede, diep in het land
dringende havens, de meren en de vij
vers één groot, uitgestrekt lustoord. En
wy waren innig dankbaar voor het voor
recht, dat wij deze stad van den regen
in het stralende zonnelicht mochten
zien.
Over ons bezoek aan de oude Noor
sche Frantoftkerk in een volgend ar
tikel.
J. B. SCHUIL.
COLLEGE VAN B. EN W.
VAN ROTTERDAM.
SOC.-DEM. WETHOUDER VAN
FINANCIëN.
In de Donderdagmiddag gehouden
vergadering van de fracties in den Rot-
terdamschen Gemeenteraad is men ten-
delyk tot overeenstemming gekomen
omtrent de samenstelling van het nieu
we college. Dit zal bestaan uit twee
Sociaal-Democraten, twee Rechtschen
en 1 Vrijheidsbonder. Het ligt in de be
doeling, aldus Het Volk, dat onze p.g.
de Zeeuw, thans waarnemend wethou
der van financiën, definitief financiën
zal houden en onderwijs zal overdragen
aan den heer Nivard (R.K.), die dan
aan Burgelfjken Stand en Maatschap
pelijk Hulpbetoon zal worden vervangen
door den heer L. de Groot (V.B.).
OOME LOU OP BEZOEK.
KOMISCHE GESCHIEDENIS.
De Maasbode verhaalt, als zijnde te
Den Haag gebeurd:
Het nieuwe dienstmeisje was des
morgens 1 September gekomen en na
dat de kleine jongen des avonds in bed
was gelegd gingen mynheer en me
vrouw uit. Dat was nu tenminste weer
mogelijk; heerlyk vonden ze het, maar
ze hadden geen vermoeden van het
drama dat zich even later in hun huis
zou afspelen.
Het nieuwe dienstmeisje voelde zich
natuurlijk als een kat in een vreemd
pakhuis, zoo alleen in het vreemde
huis.
Even nadat mijnheer en mevrouw
uit zijn, wordt er gebeld. Een heer, die
den kleinen jongen wil spreken en niet
veel praatjes maakt.
Het tegenstribbelende nieuwe dienst
meisje wordt op zij geduwd, de fiets
in de gang geworpen en mijnheer holt
naar boven, nagestaard door de van
angst gillende dienstbode. Spoedig zijn
er kijkers. Een inbreker, een moord,
men weet het niet, maar niemand gaat
naar boven dien vreemden man na.
Een buurmeisje, waar ook mynheer en
mevrouw uif zijn. zal wel helpen en belt
de politie op. Even later verschijnen
vier politie-agenten en terwijl de in
dringer met zijn fiets naar buiten komt
wordt hy aangehouden en moet mee.
Intusschen is het voor het huis zwart
van de menschen.
Een der omstanders vraagt nu het
nieuwe dienstmeisje of ze al bij het
jongetje is geweest. Neen nog niet, maar
nu verzamelt ze allen moed en gaat
naar boven. Even later komt ze terug,
totaal ontnuchterd. Het kind zegt: „het
was oome Lou, en iuid zingende van
„Oome Lou" gaat de menigte uiteen en
verspreidt zich weer door het Bezuiden-
houtkwartier.
REIS OM DE WERELD.
KIND ONVERZORGD
ACHTERGELATEN.
Op verzoek van den commissaris van
politie te 's-Hage is te Nymegen aan
gehouden de wereldreizigster Sa. W. uit
's-Hage, die met twee Rotterdammers
een reis om de wereld wilde onderne
men. zy vertoefde te Nymegen op de
doorreis naar Duitschland. Haar aan
houding werd verzocht, wyl zy in Den
Haag een minderjarig kind onver
zorgd had achtergelaten, zy werd naar
Den Haag overgebracht.
INGEZONDEN MEDEDEEL1NGEN k 60 CENTS PER REGEL.
ADMINISTRATIES EN BELASTINGZAKEN MSi
INRICHTEN, BIJHOUDEN EN CONTRÖLEEREN VANAF 16,— PER MAAND BWi
N.J.Th. SCHMIDT - LEERAAR M.O. BOEKH. - WILHELMIN ALAAN 4 - DEN HOUT
INKOOPEN DOEN
ZONDER BETALEN.
EINDELIJK AANGEHOUDEN.
De vreemdelingendienst in Den Haag
heeft aangehouden zekeren B., van
Duitsche nationaliteit. Deze man, die
zich ook uitgaf voor dr. B. en ook on
der andere namen zich aan liet dienen,
maakte er zijn werk van, by verschil
lende groote firma's in Den Haag en
te Rotterdam inkoopen te doen met de
belofte over eenigen tyd te zullen be
talen. Verschillende leveranciers vlogen
er in en gaven goederen af. Het geld
werd echter nooit voldaan.
B. woonde eerst eenigen tijd in de
Nassaubuurt, maar werd wegens zyn
handelspractijken niet langer door den
eigenaar;. van de woning geduld.. HIJ
nam toen zijn intrek in een logement
op het Spui.
In Rotterdam had hy bij de fa. G. een
schryfmachine op afbetaling gekocht.
Korten tijd later verkocht hy de schrijf
machine aan een andere. De gedupeer
de firma deed toen een aanklacht ter
zake van verduistering.
Naar vermoed wordt, heeft B. kans
gezien, in totaal voor f 2000 aan goede
ren onder valsche voorwendsels te krij
gen. De man zal ter beschikking van
de Rotterdamsche politie worden ge
steld.
DE RAADSVERKIEZINGEN
TE VEENENDAAL.
NU BEROEP BIJ DE KROON.
Doordat op het request door een vier
tal Raadsleden uit Veenendaal over de
gepleegde onregelmatigheden gepleegd
by de laatste Raadsverkiezing, door Ged.
Staten te Utrecht afwijzend is beschikt,
hebben dezelfde 4 Raadsleden hooger
beroep aangeteekend by de Kroon. Te
vens wordt overwogen om by de Kroon
in beroep te komen omtrent het toela
ten door Ged. Staten van de nieuw ge
kozen leden, gegrond dat op de geloofs
brieven de datum van binnenkomst ont
breekt en zoodoende niet te controleeren
is of die geloofsbrieven op tijd zijn bin
nengekomen.
OPHEFFING HANDELS.
BELEMMERINGEN.
Aan den Minister van Arbeid, Handel
en Nijverheid heeft de Kamer van
Koophandel voor Tilburg en Omstre
ken een adres gezonden, naar aanleiding
van de ontwerp-conventie tot afschaf
fing van in- en uitvoerverboden.
De Kamer is vóór opheffing van han
delsbelemmeringen; zij is vóór vrij
handel. Maar wat hier te lande met
„vrijhendel" wordt aangeduid, verdient
dien naam niet, zegt zy. Vrijhandel
bedoelt vrij handelsverkeer tusschen
verschillende landen. Wat ten onzent
bestaat is slechts: vrije invoer in Neder
land, zonder het noodzakelijk com
plement: vrijen invoer van Nederland
sche producten in andere landen. Het
adres zegt ojn.
Hoe zeer wij dan ook voorstanders
zijn van het internationaal neerhalen
der handelsbelemmeringen, wy achten
voorzichtigheid t.a.v. de onderhavige
conventie ten zeerste geboden.
Dat het ontwerp zwijgt over de pro
hibitieve tarieven achten wy een lacune
die dringend aanvulling vereischt.
Daarnaast moest art. 5 vervallen en
vervangen worden door een limitatieve
opsomming van uitzonderingsgevallen.
Tenslotte beschouwen wy het opne
men van een verplichte arbitrage-rege
ling in de conventie van integreerende
beteekenis.
ONGELUK OP VLIEG'
KAMP DE KOOY.
VLIEGMACHINE BIJ NOOD-
LANDING VERNIELD.
Vrijdagmorgen te kwart over elf had
op het vliegkamp De Kooy by Helder
een ongeval plaats. Toen de D 30, een
jager, ingevlogen werd voor beproeving
van den motor, is op ongeveer 5 Meter
hoogte de motor dadeiyk na den start
afgeslagen, zoodat een noodlanding
moest worden gemaakt. De vlieger
officier M. S. Eikerbout trachtte het
vliegterrein te bereiken, waarbij hij
met het toestel een dykje aan den rand
van het terrein raakte, over den kop
sloeg en on een sloot terecht kwam. De
vlieger, die zijn bewustzyn had verlo
ren heeft vermoedelijk geen letsel be
komen. Hy is ter observatie in het hos
pitaal opgenomen. Het vliegtuig is ge
heel vernield.
COLLEGE VAN B. EN V/.
VAN MAASTRICHT.
GEEN SOC.-DEM.
WETHOUDER.
In de gisteren gehouden vergadering
der FederatieMaastricht van de S. D.
A. P. werd na ampele discussies beslo
ten, dat de door de Roomsch-Kathoiie-
ken aangeboden Wethouderszetel niet
zal worden aanvaard, aangezien men
dit aanbod niet als serieus beschouwt.
BIJ DE JACHT OPEEN
INBREKER.
INSPECTEUR DOOR
REVOLVERSCHOTEN ERNSTIG
GEWOND.
Een berucht inbreker heeft Vrydag-
middag te Rotterdam den inspecteur
Paul van de verkeersbrigade ernstig ge
wond. De inspecteur kwam met in
specteur Pool van het bureau Prinse
straat per fiets over de Houtrustlaan,
om thuis koffie te gaan drinken. Bij een
dwarslaan sloeg inspecteur Pool rechts
af; de heer Paul reed door. Op dat
oogenblik zag de heer Paul een oploop
je op de Houtrustlaan. Hij versnelde zijn
tempo en zag, dat een kapitein een
man achterna zette. Paul trapte wat
hij kon. Geroep van „houd den dief"
bracht hem spoedig op de hoogte van
wat er aan de hand was.
De inbreker de heer Paul zag al
spoedig dat het een bekende was trok
een browning en schoot op den inspec
teur. De heer Paul zette echter door.
HU greep den inbreker in den kraag en
een worsteling ontstond. Nog viermaal,
volgens de nog niet gecontroleerde ge
ruchten, moest de inbreker tijdens de
worsteling geschoten hebben.
De heer Paul werd in den arm en
tweemaal in de longen getroffen. Hij
zeeg ter aarde en gaf bloed op. Zoo
spoedig mogelijk is hy naar het Roode-
Kruis ziekenhuis gebracht. De docto
ren vreezen voor zyn leven.
Op de schoten kwamen verscheidene
politie-agenten aangeloopen. Het vol
gende schynt gebeurd te zyn:.
To.en kapitein N. Gerlach zijn woning
op de Houtrustlaan 22 binnenkwam, be
merkte hij, dat er vreemd bezoek was.
Er was een kerel in huis. Hy greep den
indringer aan en een worsteling volgde,
maar de man wist te ontsnappen en ren
de de straat op. Op dat oogenblik kwam
inspecteur Paul aan. Anderen zeggen,
dat er drie inbrekers in het huis zijn
geweest.
De misdadiger is gegrepen en naar het
hoofdbureau van politie overgebracht.
Naar verluidt heeft hy zelf een schot
in den arm gekregen. De heer Paul
schijnt geen gelegenheid te hebben ge
had om zyn revolver te trekken.
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE
Nu ben ik dan toch toe gekomen
aan de beschrijving van de lotgeval
len van onze krans op ons tiendaagsch
uitstapje naar Zwitserland. Tot Leiden
toe was er in het gezelschap geen rust.
Emma Hopma kon nog niet goed be
komen van schaamte, omdat zy haar
pas beweerde te hebben vergeten, ter-
wyi die toch rustig in een van de
schuilhoeken van haar taschje zat en
de van Stuiterens hygden wat na van
hun ren naar 't station, die met aan
komst op het nippertje geëindigd was.
Maar vóór den Haag was Emma er al
van overtuigd, dat haar man de pas
had behooren te bewaren, zoodat hy de
schuld van de opschudding was gewor
den, wat in een goed geordend huishou
den ook zoo behoort te zijn: de fouten
van de vrouw zijn de schuld van den
man, al moet je ook een beetje in een
bocht redeneeren om dat aan te toonen
en toen we Rotterdam bereikten, zat
iedereen ongeveer op de plaats die hem
aangenaam was. Wij weten allemaal: de
eene mensch is de andere niet. Er zyn
voor- en achteruitryders en wat voor A.
de hoogste vreugde uitmaakt, is de
hc droefenis voor B. Ik denk daar-
by ar liefst aan een verschil van
inwendige constructie, anders is toch
niet goed te verklaren, waarom de rug
van den een en de neus van den an
der in de richting van de locomotief
moeten wyzen. Iedereen kreeg derhalve
zyn of haar zin, behalve natuuriyk
Hopma. omdat rijn ideaal in een vollen
trein onmogelijk kon worden vervuld.
„Ik reis alleen plezierig als ik uitge
strekt op de bank kan liggen" had hy
gezegd. „Neem dan vier plaatsen voor
je eigen rekening", raadde van Stuite
ren. maar dat wou hij niet en daarom
was er ten slotte niemendal van ge
komen, ofschoon Hopma deze eigen
aardigheid van zyn inwendige con
structie w redelyk wist te verklaren.
„Toen ik nog 1 eel jong was", vertelde
hij, „moesten mijn ouders veel op
reis. Thuis laten konden ze mij niet, dus
namen ze my mee en legden my in het
bagagenet; daardoor ben ik er aan
gewend, horizontaal te reizen, terwijl
een ander natuuriyk altijd verticaal
reist."
Maar daar had van Stuiteren hem op
gediend. „Schryf je op je kantoor je
brieven ook horizontaal? zit je hori
zontaal aan tafel? ga je horizontaal
naar de Beurs? Niet? Nee natuurlijk
niet. Zanik dan niet langer!" En daar
mee was het uit geweest.
Een van mevrouw van Stuiterens
voorvaderen de overige leden van de
krans bezaten die zoo niet) was Minis
ter geweest en hoewel wij zijn naam en
zyn goede werken in geen geschiedboek
hebben kunnen vinden, één gevleugeld
woord had hy achtergelaten dat wy ons
bi, deze gelegenheid herinnerden: „wat
de menschen ook zeggen, ik trek er mij
niets van aan". Voor een Minister, die
te maken heeft met eenige millioenen
landgenooten, is dat gemakkelijk ge
noeg, voor iemand die een tocht voor
tien personen in elkaar moet zetten,
gaat dat niet. Dan moet je rekening
houden met alle mogelyke wenschen en
verlangens. Daarom gingen we over
Brussel en Straatsburg, al was de route
over Duitschland gemakkelijker en;
mooier.
Daar was Hupstra de reden van. „Als
we over den Ryn gaan", zei hy. „loopt
de reis mis. Jullie krygt moeilijkheden
met mij". En toen van Stuiteren vroeg
waarom, had hy eerst geen antwoord
willen geven, maar na veel aandringen
had hij dan toch de reden verteld. Het
was in 1917 geweest, midden in den
oorlog, dat hij bij een familie, waaraan
hy een bezoek bracht, een Duitscher
had ontmoet, die Müller heette en een
deftige titel droeg: „gehcimer Rat"
voor dit of dat, (precies weet ik het
niet meer) maar in ieder geval een ge
wichtig man.
Op een oogenblik had Hupstra, niet
aan den Duitscher denkende, gezegd:
„het gaat gelukkig goed met de geal
lieerden. ze zullen de Duitschers nu wel
gauw klein krygen!" In de stilte die
daaTop volgde, had de Duitscher ge
zegd: „laat ik u een goeden raad geven,
meneer Hupstra: kom nooit meer in
Duitschland, want u zult er op zijn
minst uitgezet worden. Al zulke opmer
kingen worden opgeschreven, met naam
en adres, en arm eer u later niet in
Duitschland in de gevangenis raakt,
zetten wij u toch zeker over de grens".
En daarom wou die goeie Hupstra niet
over Duitschland naar Zwitserland, ,,'t Is
niet om myzelf", zei hy dapper, „ik wil
het er wel op wagen, maar om myn
vrouw en jullie allemaal".
„Ben je mal?" zei van Stuiteren. „Wie
is meneer Müller! Er zijn wel een mil-
lioen Müllers in Duitschland. En al kon
hij wat tegen je doen, hy is het natuur
iyk al lang vergeten. Als iedere Neder
lander in 't buitenland in de doos moest,
omdat hy wat onvriendelyks gezegd heeft
over Duitschland of Engeland of België
in den oorlogstyd, dan zou er geen
schepsel meer in Nederland overblyven.
Ik heb zelf wel heel leelyke dingen ge-
zeid over Clémenceau en moet ik nou
door Frankryk reizen?"
Dat scheen Hupstra minder erg te
vinden. Hy bleei by zyn bezwaar. In
gedachten zag hy zichzelf al in een
Duitsche gevangenis, met een zwaren
ketting aan den muur vastgemaakt, zyn
vrouw tranen stortend voor de tralies en
de andere leden van de krans voor de
poort van de gevangenis afwachtende
of hy misschien vrijgelaten zou wor
den „want jullie zouden me toch niet
in de steek laten", zei de arme Hupstra.
En daar hy hiervan niet terug te bren
gen was en de krans den goeden Hup
stra niet thuis wou laten, ontliepen wy
het gevaarlyke Duitschland en gingen
over Straatsburg.
„Iedereen is op één punt wel een
beetje gekkig", zei van Stuiteren ten
slotte berustend.
Het kostte heel wat moeite om de Bel
gische douanen ervan te overtuigen, dat
wij rechtstreeks naar Zwitserland gin
gen en toch was dat van belang. Om de
gezamenlijke sigaren. Belangryke ge
beurtenissen leverde de reis overigens
niet op. Het leverde een oogenblik schrik
toen Emma Hopma uit haar coupé
kwam om te zeggen, dat er zoo'n enge
man in de coupé was gekomen.
„Waarom dan?" vroeg van Stuiteren,
die als leider van den tocht beschouwd
werd als ons aller natuurlyke verdedi
ger tegen „enge" en andere mannen.
„Wat doet die man of wat zegt hij?"
Dat was het niet. Hy zei niets en hy
deed ook niets verlaeerds. Maar hy trok
zulke rare gezichten.
Van Stuiteren en ik trokken er op los.
Het was een stumperig mannetje, dat
blijkbaar aan een zenuwachtige trekking
in het linkeroog leed en daardoor den
indruk gaf, alsof hy knipoogjes, kolos
sale knlpoogen, reusachtige knipoogen
gaf aan de andere passagiers in de
coupé. Emma Hopma kreeg een andere
plaats en daarmee was ook deze moei
lijkheid weer opgelost. Niet zoo gemak-
kelyk ging dat by een anderen tegen
spoed. toen namelyk bij het middagmaal
in den eetwagen Wouter in zijn tong
prikte, omdat juist toen hy een hap in
den mond bracht, de trein over een
wissel ging. Hy was verwoed, dreigde
met een klacht by de Maatschappy als
of die het helpen kon en kwam pas tot
bedaren, toen de chef van den wagen
hem beleefd, maar, met een vloed van
woorden in het Fransch toesprak, waar
op hy niet kon antwoorden. En daar hij
er niet voor uitkomen wou. dat zijn
Fransch maar gebrekkig was en van
Stuiteren dus niet te hulp wou roepen,
raakte ook deze moeilijkheid voorbij.
Het was avond geworden. De neiging
tot praten verminderde, het heele
gezelschap was langzamerhand in den
dut geraakt. Maar eindelyk waren wij
dan toch in Basel en gingen de kruiers
ons met de bagage voor naar ons hotel,
dat n«tuuriyk, zooals de andere hotels
van Basel, op het Stationsplein ge
bouwd is.
Wy maakten den indruk van een kleine
kudde, toen wy met ons tienen vooraf
gegaan door vier of vijf sterke mannen,
voortschreden in de richting van de
zoo welverdiende nachtrust. Plotseling
stond van Stuiteren, die het hoofd van
het stoetje vormde, stil en wendde zich
tot ons: „Dames en heeren, kransge-
nooten, dit is uw hotel, alles is er in
orde, hier Fidelio heb jy het bespreek-
biljet. Slaapt wel en tot morgen. Te
negen uur aan 't ontbijt, dames en hee
ren. De trein naar Luzern vertrekt te
half elf".
„Ga je dan ook niet in dit hótel?"
„Ik ga een paar hotels verder. Hier
was geen plaats meer. Wel te rusten!"
Het leek my vreemd, toen de heer en
mevrouw van Stuiteren, geboren Van
Zus tot Zoo, samen verdwenen naar een
ander logement. Maar geen half uur la
ter had ik het al begrepen. Niemand
was met zijn slaapkamer tevreden. Wou
ter vond die te hoog die sliep liever
dicht by den grond. Je kon maar nooit
weten. Mevrouw Hopma kon niet over
weg met de zonneschermen. Hupstra
kon de ramen niet open krygen en ik
zelf klaagde over de waschgelegenheid,
omdat ik in plaats van een behoorlijke
inrichting voor stroomend koud en warm
water een ouderwetsche waschtafel had
gekregen, met kommetjes, waar een vo
gel het- puntje van zijn snuitje wel in
wasschen kon. Daar stonden wij met
ons achten, mopperende, op het portaal
van de vyfde verdieping omringd door
koffers en tassehen, als een troep raöe-
Iooze landverhuizers.
Waar was van Stuiteren! Ja, waar
was hy? Niemand wist het. En toen we
een poos geprutteld hadden en niemand
raad wist, maakten we van den nood
een deugd en zakte elk naar zijn kamer
af. Maar aan 't ontbyt zouden we aan
van Stuiteren zeggen, wat we van hem
en van zijn kamers dachten.
's Morgens te negen uur waren we
allemaal prompt te negen uur (drie
van de vier dames te half tien, ook
prompt) aan het ontbyt en vielen met
honger op de versche broodjes aan, die
de reiziger in ieder beschaafd land kan
krijgen, behalve in Nederland. Weder-
keerig werd geïnformeerd, of men goed
igeslapen had Het schikte wel, zei
Emma Hopma,, een van de menschen,
die het niet beschaafd vinden iets rond
uit en volop en hartelyk prettig en
goed te vinden; de anderen waren flink
uitgerust en hadden heerlijk geslapen.
Ja, waar bleef nu onze boosheid over
de kamers? Vele dingen zien er in de
stralende morgenzon heel anders uit,
dan in de vermoeienis van den avond
en ik zelf had van Stuiteren mijn
waschkommetje al vergeven. Zóó klein
was 't ten slotte toch ook niet geweest.
Toen een half uur later van Stuite
ren in een nieuw reispak, frisch als
een jong kerel, keurig geschoren, met
een opgewekt gezicht de zaal binnen
kwam, werd hy niet uitgescholden, maar
wel toegejuicht. „Onze leider! Lang zal
hij leven!" Mevrouw van Stuiteren boog,
alsof haar de begroeting gold. Ja, een
beetje mallotig was ze toch wel.
Een half uur daarna waren we op
weg naar 't station. Maar van Stuite
ren werd, zonder dat hy het wist, be
waakt. Door Hopma en mij. Hy was
de penningmeester van de reis. Hy had
al de passen ingezameld en de reis
biljetten. „Me lieve menschen". had hij
gezeid. „ik zal 't jullie makkelijk ma
ken. Geef de heele verzameling maar
hier". Zelfs Wouter had, ifa een oogen
blik mopperen: „ik ben toch geen kleine
jongen", de documenten afgestaan. Er
was dus alle reden om te zorgen, dat
hij niet als altijd op het nippertje aan
den trein zou komen en op een oogen
blik dat het ons 't minste paste den
trein zou missen en ons alleen laten
wie weet hoever van de bewoonde wereld
af, zonder pas, zonder reisbiljet en
zonder Zwitsersch geld van beteeke
nis.
We waren dus naast hem Hopma en
ik toen hy afrekende met den hotelier
en het noodig vond met den man
een beschouwing te houden over het
Zwitsersche reisseizoen. wy bleven in
zijn nabyheid, toen hy onderweg nog
een fleschje eau de cologne kocht en
een bloempje voor tante Roosje, die
juist dien dag veertig jaar getrouwd
was een groot feest, niet waar. al
was het dan ook maar met Wouter. Hij
merkte het eindelijk op. „Waarom zijn
jelui niet met de anderen mee vooruit
naar het station gegaan? Ik kom wel!"
„Ja", zeiden we als uit één mond,
„maar op tyd!" Toen begon hy te
lachen, omdat hy au fond toch een goeie
kerel is en beloofde zyn leven te bete
ren en de heele reis overal en altyd
vroeg te zullen wezen. Maar ofschoon
het vyf minuten vóór den vertrektijd
van onzen trein was. moest hy met alle
geweld wat reislectuur koopen aan den
stationsboekhandel en staan kiezen cn
lezen, totdat zoowaar de trein alweer op
het punt van vertrekken was, toen wij
met ons drieën kwamen aanrennen, hij
in het midden en voor drie kwart door
ons voortgesleurd, terwyl zeven angsti
ge hoofden (dat van zijn eigen vrouw
incluis) uit de portieren hingen.
„Niet om jou, maar om de reisbiljet
ten", zeide Hopma nijdig, toen we hy-
gend op onze plaatsen neervielen en
de trein meteen vertrok.
„Maar we zyn toch niet te laat", zei
van Stuiteren verwonderd. „Ik hou er
niet van een groot stuk van mijn leven
in wachtkamers en op perrons door t,e
brengen".
Maar hy zou de gevolgen dezen keer
nog wel ondervinden. En wy met hem,
FIDELIO.