HAARLEM'S DAGBLAD
FLITSEN
WOENSDAG 19 OCT. 1927 DERDE BLAD
DE STRAFBEPALING TEGEN DE „FLESSCHEN-
TREKKERIJ"
Een juridische uiteenzetting.
Naar aanleiding van de hangende
kwestie In den titel van dit artikel aan
geduid, en van de meening van minister
Donner omschreven in de Memorie van
Toelichting van het desbetreffende aan
hangige wetsontwerp, hebben wij een
duidelijke juridische uiteenzetting ge
vraagd aan Mr Dr. F. A. Bijvoet, die wij
hieronder laten volgen:
Daar Haarlem in het gelukkige bezit
ls van een echtpaar, dat zich ten doel
schijnt te hebben gesteld duidelijk te
demonstreeren, hoever het goed vertrou
wen en de lichtgeloovigheid van den'
middenstand gaat en mede zich er op
kan beroemen onder haar medeburgers
een edelachtbaren heer te tellen, die
zich geroepn acht op openbare vergade
ringen luide de flesschentrekkerij aan te
bevelen als een geschikt middel om
echte of voorgewende honger te stil
len, daar is het te begrijpen, dat vooral
de Haarlemsehe middenstand met be-
langsteling de pogingen volgt, die wor
den aangewend om aan het singulier
bedrijf van het edele flesschentrekkers-
gilde zoo niet paal en perk te stellen,
dan toch eenige hinderpalen in den weg
te leggen. Het huidig wetsontwerp is niet
de eerste poging, in deze richting aan
gewend; reeds in 1900 en 1904 zijn voor
stellen aanhangig gemaakt om artikel
326 Wetboek van Strafrecht, waarin de
oplichting wordt omschreven, aldus uit
te breiden, dat hij. die „hetzij door het
verzwijgen van een waren naam of een
ware hoedanigheid, hetzij door het wek
ken van het vermoeden eener niet be
staande credietwaardigheid, iemand be
weegt tot de afgifte van eenig goed",
mede onder het bereik van dit artikel
zou vallen. Inmiddels, deze ontwerpen
hebben nimmer het Staatsblad bereikt
en zijn sedert lang ingetrokken; be
treurd behoeft dit niet te worden, want
de meening van minister Donner, in de
Memorie van Toelichting van het thans
aanhangig wetsontwerp geuit, dat „de
z.g. flesschentrekkerij van de destijds
voorgestelde aanvulling van art. 326
niet veel hinder zou hebben ondervon
den", moet volkomen worden onder
schreven.
Het is de vraag of het thans voorge
stelde artikel 326 a beter aan het doel
zal beantwoorden dan de in 1900 en 1904
ontworpen voorstellen.
Gelijk bekend, luidt het artikel als
volgt: „Hij, die een beroep of eene ge
woonte maakt van het koopen van eenig
goed met het oogmerk om zich of een
ander de beschikking ov«£ dat goed
zonder volledige betaling te verzekeren,
wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste drie jaren". Het woord „vol
ledige" tusschen „zonder" en „betaling"
ontbrak aanvankelijk, waardoor het
uitermate twijfelachtig werd, of iemand,
die bij den aankoop der goederen een
gedeelte van den koopprijs, al was dit
ook nog zoo miniem, zou voldoen, nog
wel binnen het bereik van het artikel
zou vallen; ieder flesschentrekker had
het dus in zijn macht om door het be
talen van desnoods enkele centen bij
aankoop, zich van straffeloosheid te ver
zekeren; in zooverre is de voorgestelde
aanvulling dus inderdaad een verbete
ring.
Ziet op het eerste gezicht het artikel
er niet kwaad uit, bij nadere beschou
wing dringen zich vele vragen en moei
lijkheden op.
Is, zoo vroegen in het op het ontwerp
uitgebracht Voorloopig Verslag eenige
leden der vaste commissie voor Privaat-
en Strafrecht, de bepaling niet wat ruim
gesteld? Thans zou ook onder de straf
bepaling vallen hij, die met het bewuste
oogmerk goederen koopt, zonder dat
deze hem zijn geleverd; eveneens dege
ne, die wel heeft gekocht met het oog
merk om niet te betalen, doch nadien
toch aan zijn betalingsverplichting heeft
voldaan. Volgens deze leden zou uit
drukkelijk in het artikel moeten worden
opgenomen, dat zoowel geleverd als niet-
betaald moest zijn. Andere leden merk
ten op dat volgens de letterlijke tekst
van het artikel ook strafbaar zou zijn,
hij, die eenig goed koopt met de bedoe
ling, dit aan een derde ten geschenke
te geven, ook al betaalt hij het gekoch
te; immers, hij koopt een goed met het
oogmerk een ander de beschikking over
dat goed zonder betaling te verzekeren.
Weer anderen begrepen niet recht, hoe
men zich het maken van een beroep van
de hierbedoelde handelingen moest voor
stellen; ook werd gevreesd, dat op het
openbaar ministerie een zoo zware be
wijslast zou komen te rusten, dat de be
paling weinig effect zou kunnen sortee-
ren; tenslotte werd nog gevraagd, wat
ten laste gelegd en bewezen zal moeten
zijn voor de toepassing van het artikel.
Moeten meerdere feiten ten laste gelegd
en bewezen worden, als tezamen opleve
rende het maken van een beroep of een
gewoonte of is het voldoende in de dag
vaarding te stellen, dat de verdachte in
een bepaald tijdvak een beroep of een
gewoonte heeft gemaakt van de bedoel
de handelingen, terwijl dan de Rechter
uit de ter terechtzitting bewezen feiten
het bewezen zijn der tenlastelegging mag
afleiden.
Het zijn slechts enkele grepen uit het
Voorloopig Verslag, doch er blijkt vol
doende uit, dat het artikel, gelijk het er
ligt, de vraag onbeantwoord laat, of het
in staat zal zyn, de kwade praktijken
der flesschentrekkerij den kop in te
drukken. Veel zal in deze afhangen van
de rechtspraak, die zich eventueel op he
artikel zal ontwikkelen, met name, wat
er geëischt zal worden om tot het aan
wezig zijn van een beroep of een ge
woonte te besluiten en speciaal, wat ge
acht zal worden aanwezig te moeten zijn
om te besluiten, dat „het oogmerk om
zich of een ander de beschikking over
een goed zonder betaling te verzekeren",
heeft bestaan. Dit laatste is het zwakke
punt bij uitstek in de nieuwe regeling;
een gebrek, dat echter op geen wijze te
ondervangen is en noodzakelijk uit het
te regelen onderwerp zelf voortvloeit.
Wanneer iemand iets, wat hem niet
toebehoort, wegneemt of een hem in be
waring gegeven voorwerp verkoopt, zal
het niet moeilijk vallen, te besluiten,
dat in dezen diefstal of verduistering,
opzettelijke wederrechtelijke toeëigening
van een aan een ander toebehoorend
goed, heeft plaats gevonden. Met het
wegnemen, met het beschikken over het
in bewaring gegeven voorwerp is de han
deling, het misdrijf voltooid. Degene,
die een voorwerp heeft weggenomen of
er over heeft beschikt, kan wellicht nog
betoogen, dat hij in de meening ver
keerde; dat het voorwerp van hem was
en bij gebleken gegrondheid van die be
wering nog aan de strafbaarheid ont
snappen, doch dit behoort bij de dage
lijks voorkomende diefstallen en ver
duisteringen tot de zeer hooge uitzon
deringen. Hoe geheel anders echter is de
situatie by het onderhavig geval. In te
genstelling met de boven besproken mis
drijven kan hier niet uit de handeling
zelf (het koopen zonder betaling) tot
het oogmerk om, tot het opzet om niet
te betalen, worden geconcludeerd, dit
moet uit andere omstandigheden blijken.
Welke factoren zullen hier den doorslag
moeten geven; m.a.w. wanneer zal men
er toe kunnen en mogen besluiten, als
vaststaand aan te nemen, dat iemand
iets heeft gekocht met de opzettelijke en
vooruitgesproken bedoeling om betaling,
eventueel volledige betaling, aan den
verkooper te onthouden? Men lette er
goed op, dat het ontwerp niet bedoelt
strafbaar te stellen hem, die koopt, ter
wijl hij weet, dat hij niet kan betalen,
doch uitsluitend bedoelt te treffen den-
gene, die de bedoeling heeft niet te wil
len betalen. De Memorie- van Toelich
ting zegt met zooveel woorden: „De op
zettelijke wanbetaling als zoodanig, het
enkel koopen op crediet, wanneer men
weet niet in staat te zUn het verkregen
goed te betalen, wordt door de ontwor
pen strafbepaling niet getroffen". Nu
stel ik me zoo voor, dat, zoodra iemand
op grond van art. 326 a vervolgd wordt,
hij wel met het ernstigste gezicht ter
wereld en de heiligste overtuiging, zal
gaan beweren, dat hij nooit of te nim
mer de bedoeling heeft gehad niet te
willen betalen, integendeel al zijn stre
ven enkel en uitsluitend op betaling ge
richt was, doch slechts droevige omstan
digheden enz. enz., de lezer kan het be
toog zelf wel verder invullen. Ik vrees
dan ook, dat het bewijs van het opzet
zeer moeilyk zal zyn en menige ver
volging, zoo deze al mocht worden in
gesteld, hierop zal stranden.
Hier staat tegenover, dat wanneer,
gelijk in Haarlem voorgekomen is,
iemand verklaart van beroep hongerlij
der en werklooze te zijn en desondanks
links en rechts en overal taartjes en
rollades enz. bestelt, het bewijs wel ge
leverd zal kunnen worden, wijl dan uit
de omstandigheden de bedoeling om niet
te willen betalen kan worden afgeleid.
De kans is dus niet gering, dat Otter
cum suis him tot heden gevolgde onge
geneerde handelwijze na het wet wor
den van het ontwerp wel zullen staken.
En dit juist is m.L de groote beteekenis
van het nieuwe artikel: dat het pre
ventief werkt en de heeren flesschen-
trekkers het zoo ongegeneerd uitoefenen
van him sinister bedrijf, als tot heden
ln Haarlem gebruikelijk was, onmogelijk
maakt. Dat er, mocht het ontwerp wet
worden, naar aanleiding van de nieuwe
bepaling, veel vervolgingen zullen wor
den ingesteld, lijkt me onwaarschynlijk;
dat het een niet onbelangrijke preven
tieve werking zal hebben, geloof ik ech
ter wel.
Te veel stelle men zich echter in geen
geval van de nieuwe bepaling voor. Fles-
schentrekkers zyn vindingryk en het
ïykt me voor hen niet te moeilyk, het
zóó in te richten, dat ze toch hun slag
kunnen slaan, zonder met den straf
rechter in aanraking te komen; ik acht
me echter niet geroepen, hierover den
heeren inlichtingen te verschaffen.
Bovendien, terecht werd in het Voor
loopig Verslag opgemerkt, dat het zon
der meer koopen van goederen met het
oogmerk ze onbetaald te laten, betrek-
keiyk zelden voorkomt, dat de midden
stand zich dan ook niet zoozeer tegen
dit kwaad keert, dan wel tegen dit, dat
handel en bedryf by voortduring tal van
oninbare posten te boeken hebben we
gens wanbetaling door personen, die ty-
dens den verkoop wisten, althans rede-
lykerwyze konden vermoeden, dat zy
niet of waarschyniyk niet of niet ten
volle aan hun tegenverplichtingen zou
den kunnen voldoen. En hiertegen is de
strafbepaling niet gericht. Tegen dit
euvel zal slechts voorziening kunnen
worden getroffen, indien, geiyk het
Voorloopig Verslag het uitdrukt: „het
bedryfsleven van den middenstand door
samenwerking op een hooger peil wordt
gebracht. In die richting zoeke men zyn
baat".
F. A. BIJVOET.
STADSNIEUWS.
JUBILEUM
IR. L. C. DUMONT.
25 JAAR DIRECTEUR VAN
OPENBARE WERKEN.
Men schrijft ons:
Op 1 November a^. zal liet" 25 'jadf'
geleden zyn, dat de heer Ir. Lucas
Christiaan Dumont zijn betrekking van
Directeur van Openbare Werken alhier
aanvaardde.
Geboren in Utredht den 7en Decem
ber 1865 deed hy aldaar op vry jeugdi
gen leeftijd het eindexamen H.B.S. 5-ja-
rigen cursus en ging daarna,in de prac-
tyk om zich practisch tie bekwamen.
Na eenige jaren echter, voelende dat
zyn technsche aanleg niet voldoende
tot ontwikkeling zou komen, indien hij
den ingeslagen weg volgde, zonder ook
de noodige theoretische kennis te be
zitten, ontwaakte in hem de lust- het
ingenieurs diploma in Delft te verwer
ven. Hy verliet de practyk en ving zyn
studiën voor Bouwkundig ingenieur aan.
Hei begeerde diploma verwierf hy in
1893. Spoedig n. de beëindiging zyner
studiën trad hy in dienst by een parti
culiere Waterleiding Maatschappij te
Utrecht; ontwierp en bouwdeenkele
watertorens en had als zelfstandig in
genieur de leiding by het aanleggen
van enkele waterleidingen. Op 1 Fe
bruari 1898 trad hy als gemeente-bouw
meester in dienst by de Gemeente Zie.-
rikzee, doch vond de kooi te klein, om
zijn volle vleugelslag te kunnen ont
plooien.
De gemeente Nijmegen benoemde hem
met ingang van 1 Januari 1900 tot Ad
junct-architect van Gemeentewerken.
Ook de stad van Karei de Groote kon
aan den ijverigen, met groofen werk
kracht bezielden Dumont, toen ter tyde
niet bieden, wat hy wenschte. Den
21sten Maart 1901 aanvaardde hy de
betrekking van directeur van gemeente-
perken te Deventer, bouwde aldaar een
Ambachtsschool in hetzelfde jaar, doch
verwisselde nog voor de geheele vol
tooiing daarvan, zyn functie te De
venter met die van Directeur van
Openbare Werken onzer stad.
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No.
1029
MOEILIJK BESLUIT
Wanneer je in het warenhuis op de verkeerde
verdieping uitstapt en je vrouw kwijtraakt. Als je
de volgende lift neemt, gaat zij waarschijnlijk net
naar beneden en als je hier wacht, blijft zij vast
boven wachten. Haar signaal kan alles beteekenen
en je geestesoog ziet de barometer naar storm loopen.
(Nadruk verboden).
Na achtereenvolgens dus te hebben
genoten van de Zeeuwsehe klei, de Ny-
meegsche moppen, en de Deventer koek,
kwam hij op 1 November 1902 in de stad
der bloemen, om daar, doordrongen
van werklust, yver en werkkracht
zyn taak consciëntieus opvattende,
te doen wat hy zich tot plicht stelde.
zyn werkkracht werd direct, haast
reeds daarvoor op de proef gesteld
voor den bouw van het Openbaar
Slachthuis. Nauwelyks zyn betrekking
aangevangen, moest hy zich ten volle
geven voor de totstandkoming van dat
Utiliteitsgebouw, in een tyd, waarin de
voorbeelden óf nog niet, óf zeer
sehaarsoh waren.
Daarnaast vroeg tezelfder tyd de
straataanleg van Haarlem zijn byzonde-
re aandacht. De Groote Markt b.v. vond
hy by zyn komst ingericht als een
soort dorpsplein, keurig bestraat
met „kinderhoofdjes", zonder eenige
verhooging, dan die waarop „Louwtje"
prijkte, in gezelschap nochtans van een
enkelen lantaarnpaal, eveneens op een
verhooginkje.
Véél eischte zyn aandacht, veel vond
zyn hand te doen en geleidelyk zich
in alles inwerkende, wist hij met sta
len energie veel te bereiken, van wat
hij meende, dat in het belang van
Haarlem was.
De Woningwet van 1901 vorderde de
vaststelling van uitbreidingsplannen.
De groei der gemeente bracht mee de
stichting van gebouwen en van scholen,
zoowel lagere als hoogere.
De bestrating en de normalisatie in
het byzonder van straten, vóór zyn
komst waren de trottoirs haast uitzon
dering eischten dringend voorziening.
Er kwam ontzettend veel werk en steeds
zocht hij naar meer, daarby vooruit
ziende wat Haarlem in de toekomst
moest en zou worden.
Korten tijd in dienst zynde ontwierp
hij reeds eei plan van uitbreiding niet
alleen voor klein Haarlem, maar ook
werd daar by de omgeving niet verge
ten, waarmee hy toonde een ruimen blik
te hebben. De noodzakelijkheid van een
soort streekuitbreidingsplan stond dus
toen reeds by hem vast. Hoewel in de
„bloemenstad" werkende, waren het niet
alle tulpen en rozen waarlangs zyn
ambtelijk pad hem voerde. Over menig
verwelkte roos met des te scherper
doornen, moest hy gedurende zijn 25-
rige ambtsvervulling heenstappen. Het
ontworpen streekuitbreidingsplan, waar
in een haven aan het Noorder Buiten
Spaarne niet ontbrak, werd toen ter
tijde, naar verluidt, door zeker minder
doorzicht bezittende personen „tydver-
knoeien" genoemd. Het moet hem thans
hoewel met een gevoel van miskenning
wellicht, toch een voldoening zyn, de
geste van het heden gade te slaan, het
heden, waarin commissies voor gewes-
telyke en streékuitbreidingsplannen
worden geïnstalleerd, en dus te ervaren,
dat byna 23 jaar geleden gepousseerde
plannen en denkbeelden voor Haarlem,
thans op grooter schaal ruime toepas
sing vinden. Was het toen reeds, „een
profeet is in zyn eigen land niet ge-
eerd"?
Zou hij als ambtenaar van de door
hem reeds 23 jaar geleden ontworpen
havengedachte nog iets werkelykheid
zien worden? Voor Haardem ware het
te wenschen.
Gestadig groeide de stad in die 25
jaar uit, zoowel naar het noorden, als
naar de andere windstreken. De be
hoefte aan een vrije verbinding van de
stadskern met de buitenwyken, ge
stoord door de a niveau gelegen spoor
baan werd dringend. De totstandko
ming van de hooggelegen baan, eischte
zyn bijzondere technische en admi
nistratieve zorg, en veel, zeer veel over
leg, en natuurlijk ook stryd, vorderden
de besprekingen met de Spoorwegmaat-
schappy. By al deze onderhandelingen,
wat trouwens zijn geheele wezen ken
merkt, stond hem slechts voor oogen,
de belangen van Haarlem te dienen met
alle kracht die in hem was, daarbij ge
steund door het ooilege van Burge
meester en Wethouders.
De noodzakelykheid voor de gemeente
om tijdig grond aankoopen te doen,
stond steeds by hem vast. Dat zyn po
gingen in die richting gedaan, niet
altyd met succes bekroond werden,
mag, toen door hem, thans wellicht
door enkelen of velen worden betreurd,
jammer is het, dat het niet de gemeente
is, die daarby is weigevaren.
Onnoemlijk veel zaken zyn er op te
sommen, de gemeente Haarlem rakende,
waarover hy zijn advies had uit te bren
gen, adviezen, die steeds biyk gaven van
'n helderen blik, die steeds welverzorgd
en tot in onderdeelen uitgewerkt en
doorwrocht waren. Weinigen zullen er
zyn, die zich ook maar een flauw beeld
kunnen vormen, van de bemoeiingen
van een bureau van Openbare Werken,
en nog minder, die beseffen welke enor
me eischen er gesteld worden aan den
directeur van dien dienst en hoeveel
er van diens zenuwgestel gevergd
wordt.
Moge hy, uit de belangstelling voor
zyn jubileum, de waardeering die alom
bestaat voor al wat hy vor Haarlem
deed en nog doet, weder de vingerwy-
zing zien, op den ingeslagen weg voort
te gaan, n.l. zyn volle werkkracht in
dienst te stellen van Haarlem.
Een opsomming te geven van wat in
de afgeloopen kwart-eeuw onder zijn
leiding is tot stand gekomen, mag wel
ondoenlijk worden genoemd. Een greep
uit de meest voor de hand liggende
nieuwe werken kan een gedeelte van het
25-jarig tydvak in beeld brengen.
Stadsuitbreidingen
Tot stand kwamen: 1. De geheele wijk
benoorden de :lbertsberg- en Sant
poorterstraat. 2. idem tusschen Spoor
baan en Tetterodestraat bewesten de
Schotersingel. 3. idem tusschen Zijlweg
Bilderdijkstraat, Brouwersvaart en
Spoorbaan. 4. idem tusschen Wester
gracht, Spoorbaan, Pylslaan en Leid-
sche vaart, met uitzondering van een
klein bestaand gedeelte Ampzing en L.
Costerstraat. 5. idem tusschen Oranje
straat, Spoorbaan, Brouwersvaart en
Oranjeboomstraat. 6. Idem tusschen
Iordensstraat, Koninginneweg, Raam-
singel, van Eedenstraat, Wyde Gelde-
looze Pad, Wagenweg. 7. idem tusschen
Kamperlaan, Kleine Houtweg, Rusten
burgerlaan en Spaarne. 8. idem ten
zuiden van de Slachthuisstraat. 9. idem
de geheele nieuwe wyk tusschen Zomer-
vaart, Goowatering en Slachtsuisstraat.
10. idem de wijk tusschen Zomer-
vaart en Amsterdamschevaart, bezuiden
de Vooruitgangstraat en Nagtzaamstraat
11. De geheele Patrimoniumwyk benoor
den de Kloppersingel.
Bruggen:
Tot stand kwamen: Catharijne-,
Schouwtjes-, Zanders-, Schalkwyker-,
Raaks- en Kleine Houtbrug. Verder de
Oude brug, Amsterdamsche brug, Poort-
brug, Nagtzaambrug, Brug over de
Brouwersvaart en de brug in den
Nieuwen weg naar Vyfhuizen, terwyl de
Kennemerbrug in uitvoering is.
Kademuren
Deze werden gebouwd langs: Kon-
denhorn, Donkere Spaarne, Heerensin
gel, Zuider Buiten Spaarne, Turfmarkt,
Spaarne tusschen Melkbrug en Lange
Brug, Kampervest, Gasthuisvest, Raam-
vest, zyisingel, Zijlvest, Kinderhuis
singel, Kinderhuisvest, Noorder Buiten
Spaarne, Spaarnd.amsche weg, terwyi
mede werden uitgevoerd de Spykerglooi-
ingen langs Brouwerskade en Wester
gracht.
In uitvoering is de Basaltkademuur
langs Hooimarkt en Friesche Varkens-
markt.
Bijzondere Werken: Uitbreiding Al-
gemeene Begraafplaats Kleverlaan,
Zweminrichtingen aan de Kleverlaan en
aan de Houtvaart. Sportterreinen aan
Kleverlaan, 't Hoenstraat en aan de
Van Oosten de Bruynstraat.
Gebouwen: Openbaar Slachthuis,
Frans Halsmuseum, Administratiege
bouw G.E.B., Politiebureau, Politiepos
ten, Schakelstation G.E.B. en andere,
terwijl diverse belangrijke verbouwingen
plaats vonden en vele gebouwen voor
diverse diensten werden ingericht.
Scholen voor L.O. en B.L.O., UX.O.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN 60 CENTS PER REGEL
In bet najaar is dikkere kleeding niet voldoendemen moet x;cb ook krachtiger voeden. Probeert het eens met
ARR'S IVI OÜTBROOD
FEUILLETON
Het Huis met den Pijl
Naar he(^pngelsch van
A. E. W. MASON.
33)
Hanand grinnikte. Hij amuseerde er
zich altyd mee als hy er in geslaagd
was, Jim een beetje te ergeren.
„Nu zal ik u eens beloonen", zei hy,
hoewel Jim er geen idee van had waar
vóór. Ga maar eens met mij mee. Om
dezen tyd zullen we boven op het oude
terras van Philips de Goede de wereld
voor ons zelf hebben".
Hij ging hem voor, de groote binnen
plaats van het stadhuis op. Achter den
langen vleugel tegenover hen rees een
groote vierkante toren ongeveer een vyf-
;ig meter boven den grond. Met Fro-
bisher achter zich aan klom Hanand de
driehonderd en zestien treden op en
stapte toen op het dak. waar de mooie
Mei-zon heerlijk op scheen. Ze keken
naar het Oosten en het prachtige uit
zicht benam Frobïsher den adem. Vlak
voor hen zagen ze den toren van de
Notre Dame. fyn als kantwerk, zoodat
hij zich afvroeg hoe het mogelijk was
dat dit al die eeuwen door was blijven
bestaan; en daar achter lag de vlakte,
met glinsterende rivieren en schilder
achtige dorpen.
Hanand ging op een steenen bank zit
ten en stak zyn arm uit over de ba
lustrade. „Kijk!" riep hy vol trots uit.
,Dit wou ik je laten zien. Kijk!"
Jim keek en zag zyn gezicht klaar
de op. Ver weg aan den rand van den
horizon, bovenaards van schoonheid,
zag hij de Mont Blanc; wit als zilver,
zacht als fluweel en hier en daar schit
terend van goud alsof de vlam van een
vuur opflikkerde.
„Oho!" zei Hanand, terwyl hy naar
Jim's gezicht keek. „Dat hebben wy dus
gemeen. Heeft u misschien boven op
dien berg gestaan?"
„Vyf keer!" antwoordde Jim, met een
glimlach „en ik hoop het nog eens weer
te doen."
„U is een gelukkig mensch" zei Ha
nand. „Tk zie hem alleen maar uit de
verte. Maar toch als ik zorgen heb,
kryg ik het gevoel of ik in gezelschap
van een goeden vriend ben".
Jim Frobisber peinsde over de rotsen
en de met sneeuw bedekte hellingen. Ha
nand had gelijk. Het was 'n eigenaardig
gevoel dat menschen kregen die „dat"
de liefde voor bergen gemeen had
den. Jim keek Hanand nieuwsgierig aan.
„Tobt u dan over dit geval?" zei hy
hartelyk. De aanblik van dien zilveren
berg tegen de blauwe lucht had althans
voor het oogenblik een band gelegd tus
schen de beide mannen.
„Heel erg", antwoordde Hanand lang
zaamen om meer dan een reden.
„Wat denkt u er zelf van?"
„Ik denk, monsieur Hanand", zei Jim
droogjes, „dat u liever niet heeft dat
iemand anders dan u zelf vragen stelt".
Hanand lachte vroolyk.
„Ja, u wou die juffrouw Upcott Iets
vragen. Vertelt u my nu eens of lk goed
geraden heb wat u vragen wou! Het
was. of het gezicht, dat zy in het don
ker aanraakte, het gezicht van een man
of van een vrouw was".
..Ja, dat was het".
Nu was het Hanand's beurt om Jim
verbaasd aan te kyken en het was dui-
delyk dat hy by zichzelf zeide: „Ik moet
eens een beetje op je gaan letten, beste
vriend". Maar hy wachtte er zich wel
voor dit hardop te zeggen.
„Ik had liever niet dat die vraag ge
steld werd", zei hy.
„Waarom?"
„Omdat het overbodig was en over
bodige dingen veroorzaken maar ver
warring, die liever vermeden moet wor
den".
Jim geloofde geen woord van die ver
klaring. Hy herinnerde zich maar al te
goed het gebaar en het nydige gezicht
waarmee Hanand hem in de rede geval
len was. Daaruit was duidelyk gebleken
dat hy bang was. En Hanand zou zich
heusch niet bezorgd gemaakt hebben
over het stellen van een vraag, alleen
maar omdat die vraag overbodig was.
Jim was er zeker van dat Hanand
daar nog een andere, veel belangryker
reden voor moest hebben. Maar hij wist
niet welke.
Bovendien was die vraag wel over
bodig?
„Ongetwijfeld", antwoordde Hanand.
„Als de hand van die jonge dame het
gezicht van een man had aangeraakt
met baardstoppeltjes, een ruwe huid en
kort hoofdhaar, zou dat dan niet den
allergrootsten indruk op haar gemaakt
hebben? Terwyl ze rustig haar handen
uitstrekt boven haar hoofd zou ze plot
seling, onverwacht het gezicht van een
man hebben aangeraakt? Ze zou haar
verhaal niet hebben kunnen vertellen
zonder dat er by te vermelden. Ze zou
dat detail nooit hebben kunnen verge
ten het was het angstigste van alles,
dat ze juist het gezicht van een man
aanraakte!"
Jim begreep nu wel dat zijn redenee
ring juist was maar hij was nog niets
dichter by de oplossing van zijn pro
bleem waarom Hanand er zoo gewel
dig tegen gekant was dat die vraag ge
steld werd. En toen maakte Hanand heel
kalm een opmerking waardoor Jim dat
probleem, een heelen tijd vergat.
„Mademoiselle Ann raakte dien nacht
in het donker het gezicht van een vrouw
aan als ze dien nacht in het donker
tenminste een gezicht heeft aange
raakt".
Jim was stomverbaasd.
„Gelooft u dan dat ze tegen ons heeft
gelogen?" riep hy uit.
Hanand maakte een afwerend gebaar.
„Ik geloof niets", zei hy. „Ik zoek naar
een misdadiger".
„Ann Upcott!" ze. Jim verbaasd. „Ann
Upcott!" Toen herinnerde hy zich hoe
ze er uit zag terwyl ze van haar avon
tuur vertelde haar bevende stem en
door angst vertrokken gezicht. „Het is
onmogelyk dat zy zat te liegen. Hoe zou
ze die angst hebben kunnen huichelen?"
Hanand lachte.
„Je kunt dit rustig van my aannemen
beste jongen: Alle vrouwen die in staat
zijn een moord te plegen zyn ook knappe
actrices. Dat is altyd myn ondervinding
geweest".
,.Ann Upcott!" riep Jim Frobisher
weer uit, maar nu iets minder verbaasd.
Hij begon al een beetje aan het idee te
wennen. Maar toch dat snoezige jonge
meisje. Onmogelijk!
Ann Upcott werd niet genoemd in
het testament van mevrouw Harlowe",
redeneerde hy. „Welk voordeel kon de
moord dus voor haar opleveren?"
„Wacht eens even! Ga haar verhaal
nog eens goed na. en ontleed het eens.
Wat ziet u dan? Dat het in tweeën ge
deeld kan worden". Hanand gooide zyn
eindje sigaar weg, bood Jim Frobisher
een van zyn zwarte sigaretten aan en
stak er zelf een op. Hij stak hem aan
met een zwavellucifer die maar bleef
sputteren en niet scheen te willen ont
vlammen.
„De eene helft gebeurde in haar slaap
kamer een angstig verhaal, en zeer
effectvol verteld maar tenslotte kan
iedereen iets dergelijks verzinnen. De
rest was niet zoo eenvoudig te bedenken.
De tusschendeur. die openstond zonder
dat er een reden voor was. het licht er
achter, de stem, die fluisterde: „Nu is
het genoeg" het geluid van de wor
stelpartij! Neen, ik geloof niet dat ze
dat heeft verzonnen. Er waren te veel
kleinigheden by die ze wel beleefd moest
hebben. De witte wyzerplaat, van de
klok, waarop ze plotseling zag hoe laat
het was. Neen! Dat was allemaal wel
waar. Maar toch kan de rest van het
verhaal gelogen zijn. Vanmorgen ver
telde Waberski ons een verhaal over de
Gambettastraafe en over Jean Cladel!"
„Ja", zei Jim.
„En later vroeg ik u of Waberski mis
schien ook zyn eigen handelwijze had
verteld en die als 't ware toegeschreven
had aan mademoiselle Harlowe?"
„Ja".
(Wordt vervolgd.)