HAARLEM'S DAGBLAD H. D. VERTELLINGEN DRIEKONINGEN. VAN KUNST EN KUNSTENAARS. DONDERDAG 5 JAN. 1928 DERDE BLAD Caspar, Balthazar en de zwarte Melchior. DE OUDE PEEKENS EN BEDELMANNEN. Wij komen van *t Oosten, wy komen van ver, Wij rijn er drie koningen met een ster. t ls zoo'n charmant gebruik uit oude tijden, dat kleur- en lichtrijkc feest van Driekoningen. Als in "t Geldersche land de boer rijn jachtroer leegschiet in de kale boomgaard, en allerwegen booze geesten en kwade duivelen van het oude, voorbije jaar verjaagd worden, opdat zij in ko mende lente en zomer hun euvele daden niet zullen bedrijven, dan prutsen kleine jongens in stad en dorp van Brabant aan papieren kronen, worden oude lam pions wat opgestreken, bijgeplakt en wellicht besnijdt ergens in 't achterland een jongen wel zijn van 't vorige jaar bewaarde kalebas Want nu is het 't feest van de Drie Koningen, nu zal een oud gebruik een merkwaardige sfeer brengen in dc ste den van Brabant. Als de avond gekomen is en felle schijn van lantaarns over de straten ligt, als hoog en donker de huizen te gen' de wintersche lucht staan, die grauw en dreigend hangt over de stad, ziet, dan komen uit sloppen en achter buurtjes wonderlijk verkleede kinders met lampions. Ze schieten de eene straat in, de andere uit, bij groepjes van drie of meer en ze zingen een vreemd lied piet eigenaardige melodie. Ze schuiven langs de huizen, parman tig de felgele of witte of gloedroode lampions voor zich uit dragend, dan' staan ze stil, zingen weer him liedje, dat simpel is en van groote bekoring. Bijna altijd zijn ze met z'n drieën, en dan heeft de grootste een kroon van bordpapier met goud, dat is Caspar, de andere is Balthazar, en de derde, met zjjn zwartgemaakten snoet is Melchior. de koning van het Moorenland. Zoo staan ze daar op stoepen en in portaal tjes, zoo trekken ze met de lampions over de straat, waar het nu druk is van men- schen. Pier „voelen" ze zich in hun „pekskes", zij zijn de koningen van het Morgenland en in de schoone kinder verbeelding wordt de oude japon van moeder of het stuk laken dat ze om de schouders hebben geslagen tot een kost baren koningsmantel. Het licht danst door de straten. „Ze wiegelen naar links en naar rechts, ze hoopen zich op en drijven weer uiteen, ze klotsen tegen de huizen aan en stuiven snel naar het midden van plein en straat, ze deinen vooruit en achteruit, soms slaat plotseling een vlam om hoog, omlaag: eenlampion vloog in brand en werd tegen de straatkeien ge- bluscht!" Zoo beschreef Vincent Cleer- riin het Driekoningen-loopen te 's-Her- togenbosch in Ons Eigen Tijdschrift, waaraan wU bijgaande illustraties ont kenen. En als ge dan opmerkzaam luistert, hoort ge misschien wel een oud Drie koningen-lied, dat de een.of ander van zijn vader heeft geleerd. Zoo kent men In Brabants hoofdstad nog: If ..Hier komen wij aan met onze lantère. Wij zoeken d'n Heer, en wij hadd'n'm zoo gère. Wij klopten al aan Harodes zijn deur. Harodes, de konink, kwam zeilevers veur", al wordt niet zelden de laatste regel on- deugen verhaspeld in: I >,Maar die lag ln bed en zijn wijf die kwam veur". Doch veel meer, en byna algemeen in heel het Brabantjsche land zingt men dat veel vroolijker liedje, het melodieuze DriekoningenDriekoningen Geef mijn 'nen nieuwen hoed. Mijnen ouwen die is versleten, Mijn vader mag 't niet weten, Mijn moeder heeft het geld Al op de rooster l> geteld". Zijn het in Brabant kinderen, die de schoone oude traditie in eere houden en beschermen tegen den nuchteren, mo dernen tyd die zoo veel vervlakt en zoo vaak reeds oude karakter-volle gewoon ten deed verloren gaan, in Vlaandcren- land zijn het ..oude pcekens en bedel mannen" die om Driekoningen rond trekken door stedekes en landouwen met hun heen en weer draaiende ster. Wat heeft Felix Timmermans zoo'u oud stel kerels niet fijn geteekend in zijn Drie koningentriptiek, waaruit „En waar de ster bleef stille staan" „getrokken" is. Doch zoover behoeven wij niet van de Spaamestad weg te gaan om nog iets te vernemen omtrent het Ster-loopen Nog onlangs wist een Zaankanter ons te vertellen, hoe aan de Zaan in het begin dezer eeuw mannen en jongkerels een groote ster maakten om daarmee op den zesden Januari langs de huizen te gaan. Aan een touwtje trokken ze en de ster draaide lustig heen en weer. met een flikkerend kaarsje achter 't gele papier. En het zou ons niet verwonderen als iets dergelijks eenige tientallen jaren geleden ook ln Haarlem nog voorkwam. Tot de gébruiken op Driekoningen avond behoort ook het Folkloristisch merkwaardige eten van de speciale taart of koek, die voor deze gelegen heid gebakken is. Want in dien koek heeft moeder de vrouw een boon ge stopt en wie die boon in zijn deel krijgt is boonenkoning. Folkloristisch merkwaardig is dit, omdat de boon in velerlei gebruiken aan den eter de gunst der geesten brengt, cn in sommige gevallen ook opgevat kan worden als een symbool van den landarbeid, die in oude tyden buiten de steden toch d&t was. waarvan de menschen geheel af hankelijk waren en die in heel het volksgeloof en volksleven een belangrijke rol speelt. Langzamerhand is ook dit gebruik vrij wel verdwenen. Wij meenen dat het alleen in enkele uithoeken van Bra bant nog bestaat. Doch daar is het wel sterk gewijzigd, men bakt voor den feestelijken dlsch drie boonen in den grooten ronden koek, één bruine en twee witte. En nu zul len die aanwijzen wie op den laats ten avond van de rumoerige twaalf nachten als Melchior, Balthasar en Caspar zul- en rond gaan bij de kennissen. En vooral de Melchiorke's staan dan in hoog aanzien, de zwarte koningen van el Moorenland, waarvan zij „gerezen komen al over berg en dal". Waar uit alles blijkt dat wjj bij het loopen met den ster te maken hebben met "-i katholiek volksgebruik, valt het niet te verwonderen dat er in het tend boven den Moerdijk zoo goed als geen sporen van gevonden worden. Voornamelijk Is dit wel te wijten aan den strijd, dien de rechtzinnige Hol landers voerden tegen dit katholieke gebruik en hei is zelfs zoo ver gegaan, dat in het begin van de achttiende eeuw de Amsterd amsche vroede vaderen er verboden tegen uitvaardigden. Een derde gebruik van Driekoningen ls het kaars j esp ringen, dat. naar een Amsterdammer ons verzekerde tot voor weinige jaren daar nog heeft bestaan bijce stille begijntjes in hun rustige hofje. En ook alweer in Brabant in het Zuiden des lands sprongen de kinderen over de drie koningskaarsjes waarvan de grootste zwart was en „het Moorke" heette. Speurend naar de beteekenls van dit gebruik vonden we een Vlaamsch liedje dat er bij gezongen werd: „Al die daar nie over en kan, die en krijgt er gecnen man". En wij meenen dat in dit geke:s:on- de gebruik, een overblijfsel is te zien van het heidensche springen over een vuur. Dat werkte louterend en schonk vruchtbaarheid. Bij echte zigeuners ls het nog gewoonte dat een Moeder met haar kindje over een vuur stapt en springen heden ten dage niet de Gel dersche en Twentsche jongens en meis jes door de smeulende aschhoopen van het Paaschvuur, als dit, na vlammend in den donkeren nacht gelicht te hebben, langzaam is gedoofd? Is vooral het laatste Driekoningen gebruik niet even mooi van karakter als de glorleuse Limburgsche Meifeesten, zit er niet iets in van het blijde opti misme van het landvolk, dat na de donkere dagen van Kerstmis reeds de jonge, schoone lente komende weet. zit daar niet iets in van een groot verlangen naar den tijd dat hoog en blauw de y!e voorjaarsluchten over de groenende landen zullen hoepelen? C. G. B. 1) rooster schoorsteen. DE VERPLAATSTE KOEPEL VAN' BOSCH EN HOVEN. Nu is men den koepel van „Bosch en Hoven", die eenigen tyd geleden op een nachtelijke expeditie van den Hecren- weg naar Aerdenhout werd overgebracht aan 't herbouwen in den tuin van Mr. C. J. van Tienhoven's villa „Klein Bent veld". De aanneemster, de firma Rij- nierse te Overveen trekt den koepel op aan het kruispunt van drie wegen, dicht by het Aerdenhoutsche kopje. Door de vorst heeft het bouwwerk eenigen tyd stil gelegen, maa- eerstdaags gaat men er weer aan beginnen. Het koepeldak is nu op palen gezet om het langzamer hand op te kunnen vyzelen, en er de muren onder te bouwen. Behalve de onderste hardsteenen stukken staat daar van nog niets. Een oordeel over de aesthetlsche waarde van den koepel in deze omgeving is dus nog bezwaariyk te vormen. SHANKARA. DE TWEEDE VOORDRACHTAVOND Woensdag gaf „Shankara" zijn twee den voordrachtavond in het Gemeente- ïyk Concertgebouw, voor welken avond nu veel minder belangstelling scheen te bestaan, dan den eersten keer, omdat de bestryder van het occultisme nu de be schikking had over de groote zaal. De voordracht was, wat het eerste ge deelte betreft, geheel geiyk aan dc eer ste lezing. Niemand meldde zich aan om te trach ten de 500 te verdienen die Shankara had uitgeloofd voor een niet door hem te doorgronden experiment. Na de reeds bekende serie lichtbeel den werden er nog eenige vertoond be treffende geestentotografie, de bekende stigmata en den „helderziende" Drost in Beraburg. Het eerste beschouwt Shan kara als onmogeiyk cn hy bestempelt het dus als bedrog; de stigmata staan ln verband met een buitengewone, ab normale gevoeligheid van dc huid. De helderziende Drost werd. wij deelden dat reeds mede, volgens talrijke berichten in Duitschc couranten door Shankara ontmaskerd. In verband met de geestenfotografie besprak Shankara nog de „materialisa tie" van Katie King, die herhaalde ma len gedurende langen tyd verschenen zou zyn aan Prof. Crookes. Gebleken is dat een dienstmeisje de rol van Katie King heeft vervuld. Spr. vertoonde voorts verschillende foto's van een séance in een spiritistisch gezelschap in Den Haag gegeven, waar een tafel onder invloed van een medium allerlei bewegingen zou uitgevoerd heb ben. Volgens Shankara is dit niets dan een vaak geoefende hand- en vinger vaardigheid van het „medium". Na de pauze gaf Shankara een goed geslaagde „telepathische" proeve en gaf er evenals den vorigen keer meteen de verklaring by (reflexbewegingen) cn deed daarna een ook goed gelukte proef met kaarten, volgens een door hem uitgevonden experiment (kenners hoor den wU het den truc van de „carte for- cée" noemen)waarmede hy wilde aan- toonen dat helderziendheid niet be staat. De spreker constateerde dat de heer Smits, voorzitter der Vereeinging „Har- monia" niet aanwezig was en dat ook geen andere spiritisten in debat kwa men. Ik heb dat altyd ondervonden, zei- de hy. Den eersten avond komen dc spi ritisten cn trachten onrust te veroor zaken, den tweeden avond blijven zy weg. ..Harmonla" is my hier dus ook den tweeden keer uit den weg gegaan". Nogmaals vestigde Shankara de aan dacht op de door hem gestichte vereeni- ging. waarmede hy een gToot offensief wil beginnen tegen het bygeloof. Naar aanleiding van een vraag van een der aanwezigen sprak hy nog kort over mediamieke kunst. (Verleden Jaar zyn hier mediamieke schilderyen van den Haagschen schilder Mansveld ten toongesteld. welke schilder beweerde zyn stukken geschilderd te hebben, geïn spireerd door de geesten van verschil lende overleden schilders van grooten naam). Met kunst of „geesten" heeft dit alles niets te maken, zegt Shankara. 't Is alles minderwaardig werk (ook de critiek heeft zich zoo uitgelaten); het praatje van de „inspiratie door een geest" wordt alleen uitgestrooid om de schilderijen beter te kunnen verkoopen. Antoon Coolen. Hun grond verwaait. En „Jantje den schoenlapper en zUn Weensch vriendje. Beide by de „Wael- burgh". Blaricum. Een gewestelijke letterkunde is er te allen tijde geweest: alleen schynt er nu en dan wijziging te ontstaan in de voorkeur waarin een bepaalde land streek zich kan verheugen. Lang gele den waren het de overbetuwsche novel len die een Nutslezing een volle zaal voorspelden, wat later konden Friesche volksvertelsels, velen boeiend bezig houden en „als ge wilt, Is zelfs een Amsterdamsch epos als dat var onrea grootsten woordengj-ossier. tot de par ticularistische kunst te rekenen, die haar aantrekkelijkheid aan de couleur locale voor niet gering deel ontleent. Nu, al eenige jaren, is Brabant troef. Onder de boeken die ons werden toege zonden waren er reeds verscheidene, die het Brabantsch leven schilderden in een taal, die nu eens meer. dan eens minder het gesproken dialect weergaf. Nog kort geleden heb ik hier met veel genoegen een boek van Marie G ijzen besproken. Onder de „boeken die my niet bereikten", officieel dan ten min ste. behoef ik slechts aan de succes sen der diverse Meryntjes te herinne ren, en ik zoude nog meerdere titels kunnen afschryven, om te doen zien dat Brabant in de litteratuur ran heden een gezocht studieveld is en over een drom van knappe zangers van zyn bodem be schikt. Nu komt daar Antoon Ooolen by. Of het nu komt doordat ik persoonlijk veel van Brabant houd en van het echte, weinig gecompliceerde Brabantscho volk veel wat ons krom toeschijnt, als recht geneigd b.r. te acccpteeren. of doordat lk technisch het geval bekykend, altyd veel voel voor kunst die uit dc eenvou digste gegevens het maximum aan ont roering weet te too veren.» kunsteco nomie. noemen we dat..» een felt ls dat lk dezen heer Coolen voor een zeer ver dienstelijk auteur houd wiens beide wer ken. bovengenoemd, een zuivere gevoe ligheid en een zeer waardeerbare schrijfkunst verraden. Het gegeven her innert heel even aan Marie Gyzen's .JBoschdreef'. Het is weer het leven van den boer en de boerin wier horizon de dorpskerk, wier wereld hun veldje en wier leven hun kinderen zijn. En dan brengen die kinderen vaak het con flict. waardoor het geval het meer of min interessante geval ontstaat. Die kinders willen ieuwers-anders heen. De een naar 't slmmenarie. de ander en dat is thans meer up-to- date naar „'t febriek". Ze verwaaien van hun grond, dragen gele schoenen en flapdassen, en vinden vader op z'n best eer. achteriyken snijboon. Niet kwaad. maar.... enfin, d&érvoor behoeven wU niet naar Brabant te gaan. Het ls een vorm ran oudervereering die niet aan oenlg gewest gebonden Wel is het de wyzc waarop door zoo'n sny- boon gereageeerd wordt. En zoo'n Bra- bantsche boer met z'n vrouw reageeren in stille berusting en met immer was sende verwondering over de wereld en zichzelf, maar lyden er niet minder he vig om. Een sober gegeven inderdaad. Het bijwerk: de vrouw, de verschillende geaardheid der jongens leveren het en- cadrement, rondom het portret ran Jo hannes van Goch, den boer. Die als de vrouw gestorven is. alleen en vereen zaamd tusschen zyn Jongens overbiyft. Die, als een tijdje later die rare kwant van een Fried us weer eens komt aan waaien en rumoerig doen met een har monica en gekke liedjes uit het Belzen- land. aan zijn broers cigaretjes presen tee rend en den vader zoo een beetje „welwillend" inlichtend, die dan in zijn huiske het te benauwd krijgt en in den avond naar buiten in de sneeuw stapt. Pas als hy wat lang wegblijft, mist de andere Jongen. Bertus, hem. Bertus staat op en roept naar buiten: „Wor bliede ge", roept Bertus. En een beetje mal. maar hoe navrant klinkt dat, roept de oude terug: ..Da weet ik nie". Een beetje navrant, triest pyndoend is ook het slot van die kleinere vertelling van Jantje den schoenlapper, het bultje, die met zyn zuster, die goeie Regien. woont, en die een Weensch melske in huls hebben genomen, waar ze dol mee zyn en dat ze verwennen. Als 't kindje jarig ls geweest en het bultje de mooi ste schoentjes die hy ooit maakte, voor haar in alle stilte heeft gereed gemaakt, en als dan 't kindje, verrukt, dat oude bultige pleegvadertjc om den hals ge vlogen ls en dat leeiyke goede kereltje een zoen gegeven heeftde eerste cn de laatste dien hy in zyn leven van iemand ontvangen zoudan wordt dat kindje by Jan cn Regien vandaan ge haald. omdat.... Ja. dat wildet ge nou wel dat ik oe vertellen gong, maar da doe ik nou 'ns nie. Lees dat nou zelf maar 'ns. 't Is raar genoeg. Maar daar naast. ate ge het gelezen hebt, zUn we liet eens. of niet dat Coolen een artist ls Hij heeft zeker een paar hebbe- lykheden die misschien te besnoeien zyn. Het herhalen van eenzelfde zinsbrak werkt soms suggestief maar mag geen ..manier" worden. In het groote ver haal van Johannes van Goch geeft hy teveel daaraan toe. Zijn vorm van be- schryving in den aanwijzenden toon: ..daar staat Johannes van Goch, htf doet dit, hy doet dat. daar gaat die, die doet zus. hy denkt zoo. enz. heeft on- getwyfeld iets persoonlijks. Er zit Iets van de visie van een schilder in dezen auteur. Er ls echter een gevaar voor een tonigheid. voor een dreins. Maar dat neemt niet weg. dat „Hun grond ver- waalt" een gaaf stuk litteraire kunst is en dat wie het vertelsel van Jantje en zyn Weensch kindje schreef, een hartelijke kerel cn een goed schrijver moet rijn. J. II. DE BOIS. De wraak van den afgod. Het was een koude winteravond. Hul lend gierde dc wind door de kale hoo rnen ln het slotpark en knarsend draalde de windhaan heen cn weer op zyn joes- tigen stang op den slottoren. Dc heer des huizes. Graaf von MeUenhcim, twee 4jner krygsinakkers en lk zaten 1:1 diepe clubsessels in de werkkamer van den Graaf om den grooten open haard, waar in de spetterende en knetterende hout blokken een weldoende warmte ontwik kelden. Een der gasten van den graaf stond op. ledigde z'Jn glas en trad naar den haard om zUn sigaar met een bran denden spaander aan tc steken. BU den schyn van de vlam werden zoowel zijn oogen. als ook de onze haast onweder- staanbaar aangetrokken door oen klein afgodsbeeldje, dat boven op den schouw stond. De ritmeester, die zUn sigaar juist aangestoken had, nam het voorzichtig van zyn plaats en zette het op tafel, vlak voor den Graaf, die naast my zat en ging toen weder zitten. Twee, drie trekken deed hij aan zyn sigaar en zag toen den heer des huizes vragend nan. ,,Hoe komt ge aan dit afgodsbeeldje, graaf?" vroeg hy. De toegesprokene hief met een ruk het hoofd op. „Ik heb het eenige Jaren geleden uit Indië meegebracht". ZUn stem klonk merkbaar gedrukt cn er flikkerde iets onrustigs ln zUn oogen. De ritmeester hief zUn hand op. Al tyd hetzelfde, graaf, als men u over cit afgodsbeeldje spreekt, wordt ge nerveus. Ik geloof, dat cr een geschiedenis aan verbonden is cn waarschynlijk een zeer interessante. Maak van uw. hart geen moordkuil en vertel ons de geschiedenis van het afgodsbeeldje". Wij anderen sloten ons by het verzoek van den rit meester aan. De graaf had het hoofd in dc hand gesteund Met opeengeklemde tanden staarde hy het beeldje aan. Ik boog me naar voren om het een beetje nauwkeuriger te bekyken. Het was een kleine, ongeveer 10 centi meter hoogc kunstig gehouwen statuette '.an Vishnu. Dc figuur zat op een. even eens uit graniet geliouwen. sokkeitje. Als oog droeg dc Vishnu midden in het voorhoofd een bloedroode robijn ter grootte van een hazelnoot, die als een bloeddruppel glinsterde in het vlammen- schynsel. Dc graaf streek zich met de hand over de kin en iilef het hoofd op. ..Myne heeren. ik wil aan uw verzoek voldoen en u de geschiedenis van hot steen en afgodsbeeldje vertellen, zoo goed als het gaat. want hot ls. na dien verschrlkkc- ïyken dag de eerste maal dat ik erover spreek. Luistert! Nooit zal ik dien dag vergeten Als een spooksel vervolgt my de herinnering van dat uur hot verschrikkciykste uur uit mijn heele leven. Als ik mijn oogen sluit zie ik het beeld zoo duideiyk voor oogen. dat ik hot. als het ware zou kun nen grypen en nog meen ik dien kreet te hooren, dien kreet, die my liet bloed in myn aderen deed stollen. Met myn vriend, den Engelschman Stuart Perkins, was ik op zekeren dag te paard van Dehll opgebroken ora de Pundsjab ln te rijden. Tegen vier uur ln den middag hadden wU de stad verlaten en lieten toen, daar dc warmte al aardig aan het verminde ren was nnze paarden flink loopen. Als op vleug», vloden dc uren heen. WU reden door een onherbergzame streek. Spoedig echter, nadat wU door een bergpas gereden waren, veranderde het beeld ran de omgeving. Voor ons lag een groote grasvlakte, die op eenigen afstand langzaam steeg. Op het hoogste punt. door geweldige rotsblokken omgeven, stond het beeld een beeld, zooals gü hier ziet staan: uit *t zelfde graniet ge houwen cn met een robijn ter grootte van een kokosnoot als oog. Voor den sokkel, waar het op stond, lagen de resten van verscheidene skeletten door elkaar; doch wU konden ons niet be grijpen. waar die vandaan kwamen. BU een ln dc nabUheid wonenden inlander, een Brahmaan, gingen wij naar binnen, versterkten den inwendigen mensch met een stukje eten en reden door den nacht, helder van sterren, naar Delhi terug. Den volgenden dag sloeg Perkins my voor nog eens naar het afgodsbeeld te rijden en den robUn te halen, a-aar door wU voor ons heelc verdere leven binnen zouden zijn", zooals hy het uit drukte. lk ried het hem af. waarschuw de hem doch tevergeefs. HU was voor dood. noch duivel bevreesd. Ein delijk willigde lk zUn verzoek in. En op een stormachtigcn avond, nog erger dan dezen, braken wy op. De nacht was angstwekkend. Brul schend Joeg de wind over de vlakte, zweepte de takken der hier cn daar verbreid staande boomen. zoodat zij zich als strootjes onder den druk bogen. Aan den hemel schoten pijlsnel de wolken voorbU, zoodat de maan slechts nu cn dan te voorschUn kwam. Spoedig hadden vU don bergpas bereikt. WU stegen af. brachten onze paarden op een tamelijk beschut plekje en slopen toen door het gras. dat een voet hoog stond, naar het afgodsbeeld toe, waarvan, wanneer de maan er op scheen, liet oog oen stralenden glans afwierp. Perkins droeg de tasch met werktuigen HU sprong over dc gebleekte beenderen en schedels lieen er. klom op de rots. Een fluitend geluld en hand had h|| «jn lasso om den hals van het beeld geworpen. Als een kat klom hU tegen het tien meter lange touw op. Toen zette hU zich op de steenen schou ders van 1*: beeld cn dreef met korte krachtige slagen den beitel ln het gra niet. Langzamerhand kwam de robyn los. Nog een krachtige slag en huppelend als een kaatsbal kwam de robUn naar beneden rallen, van steen tot steen en Keef op den sokkel, tusschen de voeten van liet beeld, liggen Ademloos had lk Perkin's werkzaamheden gevolgd. Han dig klom hU thans langs hel beeld naar beneden om den robyn te halen. Reeds stond hy tusschen de beencn van het beeld hy bief den robUn op richtte rich op cn wilde liet my toewerpen toen klonk cr plotseling een geluld een geknars, cn dan een kreet een schreeuw, zoo gruwelijk, zoo wild, als ik cr nog geen gehoord heb en het bloed stolde ln mUne aderen. Dan een stoot en in een wijden boog vloog het lichaam van Perkins door de lucht cn bleef voor myn voeten liggen dood verpletterd. Toen klonk er plotseling een waanzinnig lachen tot mU door. vol hoon en wilden liaat. Een ontaettende angst maakte zich van my meester. Ik keerde mU 0111. Aan den rand vau het bosch stond de gestalte ran den Brahmaan, die er in het maanlicht spookachtig uitzag. Wild fladderde rijn lange baard ln den wind en dreigend hief liU zijn magere armen togen my op. Ik hief den robyn op, wilde hem den ouden gek naar het lioold werpen toen kwam er een woord over de lippen van den man. een vloek, een verschrlk- keiyke vervloeking. En ik wendde raj om cn vlood heer., vluchtte voor den vloek van den Fakir, dien ik niet hooren wilde cn die rich toch aan mijn schre den hechtte en mU raUn leven lang ver volgde. Ik wierp mU op mijn paard en gaf het de sporen. Sneller dan de wind raasde ik terug naar Dellil, waar ik. badend in mU'.i zweet, aankwam Ik wierp mU op mUn legerstede doch slapen kon ik niet. Ik wilde echter vergeten en spande mij ln. om met ge sloten oogen rustig te biyven liggen en aan andere dingen te denken. En toen ik mUn oogen weder open deed. stond er op tafel het beeldje ran den god Vlshnu en de robyn fonkelde kwaad aardig. Dc dacht, dat het ren waan ge dachte van me wu cn schreed lang zaam op de tafel toe. Het was het beeld je. clat gc hier riet staan. Ik wierp het 't raam uit, op straat, sloot alle toegan gen tot raUn huis zorgvuldig af en wierp m'J weder op mjjn bed. Den volgenden morgen stond het beeldje weder op mUn tafel. MUn zenuwen dreigden my ln den steek te laten. Ik nam het beeldje cn Wierp het ln de Ganges, zag het een eindje mededryven en toen zinken cn toch stond het den volgenden dag we der op myn bureau. Ik was dc waanzin nabij. Waar ik het ook heen bracht, steeds kwam het weder terug. Op den duur begon ik er aan te wennen en beschouw het nu nog maar als een voortdurende herinnering aan dien vree- seiyken nacht. Dc weet ook, dat op zeke ren dag de vloek van den Brahmaan in ver ra Hing zal gaan. doch lk laat de dingen rustig op hun beloop". De graaf had zijn geschiedenis be ëindigd. Minuten lang zwegen wy allen. Toen vroeg de ritmeester: „Wat gebeurde er met uw vriend, graaf?" -Met hem? Perkins? Verpletterd dood! De bouwer van het afgodsbeeld had Ln het inwendige een maclünerie aangebracht cn tusschen de voeten be vond zich het mechaniek! Perkins bracht die in beweging. De geweldige arme:» van den god pakten hem. drukten hem de borstkas ln en stieten hem daarna naar beneden. Thans verbleekcn zijn beenderen aan den voet van liet beeld, naast de anderen, die zijn lot hebben gedeeld". ,.En de robyn, waar bevindt zich de robyn. graaf?" ,.De steen Ls in mijn bezit". „Mogen we hem eens zien?" De graaf kromp Ineen, keek ons allen aandachtig aan. den een na den ander, minutenlang. Toen stond hy op. Mot een vermoeide beweging haaide hy een sleu teltje te voorschijn, stapte op een stoel en vandaar op een buffet. Toen stak hU het sleuteltje In dc opening ln den lijst van een schilderij, die daar boven hing, draalde den sleutel één •- tweemaal om en toen ging cr een pantserdeurtje open, dat hU daarin had laten bouwen. Mci- lenhelm ging op ren been staan, greep diep lil het schatkamcrtjc en tastte naar een zwart ebbenhouten doosje. HIJ wilde den eenen voet weder bijtrekken, stapte mis en.... een waarschuwende roep te laat. De graaf viel, greep, met beide handen een steunpunt zoekend, ln de lucht en stortte toen met een lulden kreet ter aarde. Met een smok sloeg zyn hoofd tegen het eveneens op den grond gevallen, afgodsbeeldje aan een smartkreet uit zyn mond dan bewoog het lichaam zich nog eenmaal strekte zich Graaf MeUenhcim, dc laatste van zyn geslacht, was dood. Den hals gebroken, stelde de dokter vast. Maar wU, toeschouwers by dit ver schrikkelijk gebeuren, werden angstig stil en zwijgend gingen wy uit elkander. De vioek van den Brahmaan was ln vervulling gegaan. DE WEG HAARLEM- VELSEN. DE BOOMEN TE SANTPOORT MOETEN VALLEN. Het gedeelte Ry kastraat weg van het Soendaplcin af tot de vroegere school A. op het dorp oud-Schoten Ls ln drie tempo's verbreed en geasphalteerd. Het gedeelte oud-Schoten Sant poort zal eerlang aan de beurt komen. Men heeft overwogen of het mogelijk is. de prachtige bootnenryen op dit deel van den weg te behouden. De rijweg tus schen de boomen ls ongeveer zes meter breed, althans wanneer deze precies van boom tot boom verhard werd. zooals op enkele plaatsen gebeurd ls met kelen. Maar een w-eg van zoodanige breedte ls thans reeds, cn zeker voor de toekomst onvoldoende. De boomen zullen daarom moeten ver- dw 'Oiicn. Men heeft ze reeds voorzien van eer, wit nummer om binnenkort tot vcrk> over te gaan. 't Is Jammer, dat zoo'n prachtige laan moet worden geoff'rd aan de eischen van het moderne keer. maar er is niets aan tc doen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1928 | | pagina 9