Franz Peter
Jlchubert
De herdenking van den 19den November 1828
Eén der grootste muzikale genieën
Vruchtbaarst toondichter van alle tijden
Schuberts sterfhuis. Wieden C., no. 714, Ween en.
Franz Schubert. Gravure naar de aquarel van
A. W. Rieder.
Het zal dit. jaar honderd jaren
geleden zijn dat Franz Peter
Schubert, stierf: den 19den
November 1828 maakte een he
vige typhus een einde aan het
leven van den een-en-dertig-jarigen
kunstenaar, een der grootste muzikale
genieën waarvan de geschiedenis ge
waagt, een der vruchtbaarste toondich
ters van alle tijden, reformator, schep
per van een nieuwen kunstvorm, zonder
bewuste revolutionaire bedoelingen,
machtig en invloedrijk voor het nage
slacht door de Goddelijke inspiratie al
leen, die in een scheppingsdrang zonder
weerga uiting vond.
Men zal over de geheele wereld waar
muziek beoefend en verstaan wordt dien
dag herdenken, gelijk men in het jaar
dat achter ons ü£t den honderd-jarigen
sterfdag van Beethoven herdacht heeft;
misschien op iets minder grootsche
schaal dan waar het Beethoven gold,
wiens geweldige geest tot wijder krin
gen heeft gesproken dan Schuberts meer
intieme muze. Doch herdacht zal er
worden; Schubert-concerten duiken reeds
nu hier en daax op. Er zullen wel comités
gevormd worden en redevoeringen ge
houden, waarbij officleele vertegenwoor
digers van verschillende landen aanwe
zig zullen zijn en feestconcerten en feest
maaltijden zullen misschien op de ont
hulling van nieuwe standbeelden volgen:
alles om de nagedachtenis te eeren van
het bescheiden mannetje, dat zich in den
eenvoudigen burgerlijken kring van zijn
vrienden het? beste thuis gevoelde.
Schubert had geen titanennatuur als
zijn tijdgenoot Beethoven, wiens roem
hem, die ook in Weenen woonde, op den
achtergrond hield, zonder dat hy tot
bittere opstandigheid oversloeg, vol van
vereering als hy was voor het genie van
den ouderen meester en overtuigd van
diens meerderheid.
En toch was Schubert, in zuiver mu
zikaal opzicht-, wellicht Beethovens
meerdere. Een aanleg, een gemakkelijk
heid tot scheppen als die van Schubert
kan men alleen by Mozart terug vinden
en in melodische veelzijdigheid overtrof
Schubert den goddelijken Salzburger
meester nog De diepte en veel omvat-
tendheid van Beethovens geest, die alle
levensproblemen doorpeilde om straks
in stoute vlucht werelden te omspannen
bezat Schubert niet. Beethovens muzikale
natuur vond steun en welbewuste expan
sie in zijn karakter; zijn toonscheppingen
waren in den regel het resultaat van een
samenwerking tusschen intuïtie en re-
flextie, niet zelden ook van een worste
ling tuschen beide; Schubert was een en
al muziek, een bron die schier zonder op
houden vloeide tot een ontijdige dood
haar vernietigde. In Beethovens oeuvre
is groei, ontwikkeling, rijping tot het
einde; Schuberts meesterwerken liggen
in alle perioden zijner scheppende werk
zaamheid. die niet het beeld eener stij
gende lijn, doch dat van een met vele
hoogtepunten en inzinkingen yertoont.
De redactie verzocht mij om een
artikel over Schubert; onwillekeurig ben
ik met vergelijkingen tusschen hem en
Beethoven begonnen. Leidt niet juist
vergelijking tot onderscheiding en ken
schetsing? Maar bovendien: het komt
mij niet in den zin, hier een beknopte
biografie van Schubert te gaan schrij
ven; er bestaan er genoeg en wie bij
zonderheden aangaande Schuberts leven
■wil weten kan ze in elke biografie of mu-
zieklexicon vinden, Zelfs is het niet on
mogelijk dat de handelsgeest van een
of ander consortium, speculeerend op
de zucht van vele mensciien naar ont
sluiering van intieme bijzonderheden,
binnenkort een ..Schuberts Levensroman"
zal doen verschijnen, waarin waarheid en
verdichting op verwarrende wijze door-
eengemengd kunnen zyn mits het
maar trekt. Doch wat gaan die bijzonder
heden. voor zooverre ze niet van direc-
ten invloed op den aard der kunstschep
pingen geweest zijn, eigenlijk de groote
massa aan? Die zoekt in de eerste plaats
sensatie, sensualiteit, intrige. We hebben
een vorig jaar by de vertooning var. de
operette das Dreimadkrhaus"' ai kun
nen zien waartoe die romantiseeringen
en dramatiseeringen (de operette was
naar een roman bewerkt) leiden, zelfs al
houden ze zich als in het onderhavige
geval van inferieure middelen vrij; een
verdraaid en verwrongen beeld geven zy
steeds.
Biografie wil ik dus niet geven. Maar
om aan de hand van citaten uit zijn
werken een beeld te willen geven van den
muzikalen rijkdom van zijn oeuvre zou
ongeveer gelijkstaan met het demon-
streeren van de weelderigheid van een
tropisch landschap door middel van een
handvol gedroogde Indische bloemen. Wie
van dien rijkdom een denkbeeld v?il
krijgen, wien in het genot van die weelde
deelen wil hoore Schuberts werken in
goede vertolking, een vertolking die in
staat is hem de zwakheden in den bouw
van vele ongemerkt te doen voorbij
gaan. Want in Schuberts grootere wer
ken zijn die zwakheden zeker aanwezig.
Franz Schubert op zyn 16e jaar.
Krijtteekening van Leop. Kupelwieser
Schubert bezat noch het door veel oefe
ning verkregen meesterschap in de tech
niek der compositie, noch de strenge
zelfkritiek van een Beethoven; hij
schreef zijn werken op zooals ze hem
invielen om ze vaak even spoedig weer
te vergeten. En dat alles met een snel
heid die ongeloofelijk moet schijnen.
Zoo worden als oogst van het jaar 1815
opgenoemd: 144 liederen en ballades, 7
opera's en zangspelen, 2 missen, nog 2
kerkelijke composities, een strijkkwartet,
2 pianosonates en 2 symphonieën. (Mr.
G. Keller: Schubert). En dat wasc in een
tijd waarin Schubert als hulponderwij
zer een groot deel van den dag bezet
was. Bij zulk een snelheid van compo-
neeren was voor strenge correctie geen
tijd. Zyn inspiratie geleek een spuiten
de bron. die niet te stoppen is, en zijn
eenige rem was wel eens een tijdelijk
gebrek aan muziekpapler. Maar door die
snelheid kwam het ook dat in plaats van
een logische gedachtenontwikkeling vaak
een aaneenrijging van herhalingen kwam
en met de economie der middelen en
afmetingen weinig rekening werd ge
houden, zoodat de hoorder dan den in
druk van te groote lengte niet kan af
weren. Schubert had als velen les défauts
de ses qualités; hy heeft zijn tekortko
mingen later zelf gevoeld en in t na
jaar besloten bij den beroemden theo
reticus Sechter in Weenen nog les te
gaan nemen. De afspraak omtrent de
lessen was al gemaakt, toen de typhus
hem op het ziekbed wierp en weinig
dagen later een einde aan zijn leven
maakte. Ware dit gewelddadig einde
niet gekomen, hoeveel schoons had hij,
die in de volle kracht van zijn leven stond,
ons nog kunnen schenken, vooral nadat
door nieuwe en strengere studie een
grootere zelfkritiek zou gekomen zyn!
Doch dit zijn alles bekende feiten.
Laat ons tenminste ook hier en daar
een greep uit zyn werk doen.
Op elk gebied der toonkunst heeft
Schubert zich scheppend bewogen, met
meer of minder geluk. Hij had niet de
universaliteit van een Mozart, die op elk
gebied dat hij betrad, (behalve dat der
klaviersonate) meesterwerken schiep
Van Schuberts talrijke dramatische com
posities is zeer weinig levend gebleven.
Zyn aanleg was meer lyrisch dan dra
matisch, en als lyricus heeft hij ons dan
ook het schoonste en volmaaktste ge
geven. In den kleinen vorm van het lied,
dat hij tot doorgecombineerd lied (in
tegenstelling met stroferüied) maakte,
heeft hij ons tal van meesterwerken van
den hoogsten rang nagelaten. Honder
den en honderden liederen heeft hij ge-
toondicht, op teksten van goede en
slechte poëten, en daarin meestal den
dichterlijken inhoud gewoonlijk met zeer
eenvoudige muzikale middelen zóó raak
weten te treffen, dat zelfs de minder
goede teksten in zijn muzikale interpre
tatie den hoorder treffen en ontroeren,
de goede teksten ln hun werking aan
zienlijk versterkt worden. Van alle lie-
der-componisten die naar hem gekomen
zijn heeft slechts één zich in beteekenis
en veelzijdigheid met hem kunnen
meten: Hugo Wolf, hoewel deze uit een
•zuiver melodisch oogpunt beschouwd,
misschien niet Schuberts gelijke is. BU
Schubert werkt de melodie op zich zelve,
los van den tekst gewoonlijk ook als
schoonheidsmoment; bij Wolf gedoogt het
enge verband tusschen woord en toon
zelden een scheiding.
Schuberts vocale composities voor
koor, kerkelijke en wereldlijke hebben
over 't algemeen niet de onvergankelijke
beteekenis zijner liederen. Wij zullen ze
in dit kort overzicht voorbijgaan om al
leen werken te memoreeren die tot heden
in onverzwakte kracht hebben stand ge
houden.
In de orkestlitteratuur nemen zijn
Symphonieën in b-min. (Unvollendete
Symphonie, van 1822) en de groote in
C-maj.(1828) een eereplaats in: zijn Ro-
samunde-muziek (Ouverture en ballet
muziek) heeft nog niets van haar gratie
ingeboet.
Van Schuberts werken voor kamermu
ziek noemen wij: het zelden uitgevoerde
Octet op. 166 (1824), het Klavierkwintet
in A op. 144 (1819), wegens de daarin
voorkomende variaties op het thema van
zijn lied „die Forelle" Forellenquintet
genoemd, voor piano, viool, alt, cello en
contrabas, een werk van eenigszins
„schablonenhaften" bouw maar prachtig
van melodiek en klankwerking; het
strijkkwintet in C op. 163 (1826) dat deze
eigenschappen in nog hoogere mate be
zit en bovendien in zijn bouw meer ge
slotenheid en in harmonisch opzicht nog
meer verrassingen vertoont. Dan de
strijkkwartetten in a-min. op. 29 (1824)
en d^min. op. posth. (1826), het eerste
destijds een beroemde voordracht van
het Florentijner strijkkwartet, het twee
de een paradestuk van alle strijkkwar
tetcombinaties; hierin de variaties op
het thema van het lied „der Tod und
das Madchen) Voorts 'de beide groote
trios voor piano, riool en violoncel op. 99
in Bes (1826) en op. 100 in Es (1827),
een der weinige werken die tijdens Schu
berts leven in het openbaar gespeeld
zyn; dat in Bes wend hier in dit seizoen
nog door het Berliner trio op uitmunten
de wijze ten gehoore gebracht.
Voor piano en viool, de drie beroemde
Sanatines uitgegeven als op. 137 maar
uit verschillende jaren afkomstig; de so
nate op 162 fn A (1817), de groote, zeer
moeilijke fantasie in C. op. 159 (1827)
met de variaties over het liedthema „Sei
mlr.gegrüsst" en het van geest tintelende
Rondo brillant in b-min. op. 70 (1826).
Voor klavier tweehandig: een twintigtal
sonates, waarin prachtige stukken voor
komen, zoodat het jammer is dat men
ae zoo zelden in het openbaar hoort,
van de drie groote in 1828 gecompo
neerde speelde Dirk Schilfer die in Bes,
ik die in C-min. meermalen op concer
ten. Verder de Fantasie in C. op. 15
(1822) met de schoone variaties over een
thema uit het lied ,-der Wanderer", de
alom bekende Impromptus en Moments
Musicaux.
In het bijzonder verrijkt door Schu
bert is de litteratuur voor klavier 4-han
dig; van het groote aantal weiken dat
hy daarvoor schreef noemen wij de
Fantasie in fis-min. op. 103 (1828), hier
vóór een paar jaar door Willem en
Hendrik Andriessen gespeeld, het groote
Duo in C. op. 140 (1824) dat de be
langrijkheid eener symphonie heeft, en
naar ik meen ook later voor orkest be
werkt is het Allegro caracteristique
(Letoensstürme) op. 144 (1828) met het
betooverende zangthema. Deze prach
tige werken zijn eigenlijk nog vee J te
weinig algemeen ingeburgerd bij pia
nisten en ik kan ze allen die goed kla
vier spélen (want zy stellen tamelijk
hooge technische en muzikale eischeni
niet dringend genoeg aanbevelen.
In het begin van dit artikel trok Ik
een vergelijking tusschen Mozart en
Schubert, en noemde de melodiek van
Michael VogI en F. P. Schubert trek»
ken op ten stryde en zege. (De kleine
figuur is Schubert). Caricatuur van
Fr, v, Schober.
Schubert veelzijdiger. Inderdaad is ln
het melos van Schubert niet alleen meer
verschil van karakteristiek maar ook
minder stereotype factuur op te merken
dan by Mozart het geval was. Vergele
ken met Beethoven noemt men het ka
rakter van Schuberts muziek wd eens
„vrouwelijk". Ik geloof dat men met
meer recht van „lyrisch" zou spréken
tegenover het meer „epische" karakter
van Beethovens muzikale taal. Opmer
kenswaardig in Schuberts werken zyn.
naast het sterke melodische clement.
zijn koene, vaak zeer geniaal gevonden
modulaties en zyn zin voor ooloristasche
werkingen, twee dingen waarin hij Boer
hoven ver voorby streefde.
De omvang van een artikel als dit
gedoogt geen uitvoerige studie van al
deze verschijnselen, door vele voorbeel
den toegelicht, maar ik wil den lezer
toch in de gelegenheid stellen zich van
de eigenaardigheid en beteekenis van
Schuberts melodiek. althans in ze
ker opzicht rekenschap te ge
ven. Het is nu by vele van Schuberts
melodieën evenals by die van Beetho
ven opmerkeiyk dat hy zoo vaak de
meest intensieve uitdrukking heeft
weten te bereiken door de alllereenvou-
digste middelen: eenvoudige toonschre-
den en eenvoudige rliythmiek. Ik citeer
hier (voorb. 1) het thema van .der Tod
und das Madchen". zooals het in het
strijkkwartet voorkomt en laat aan den
belangstellenden lezer over hot zelf te
harmoniseeren om het resultaat van
zyn arbeid dan zoo mogelijk daarna
met het oorspronkelijke van Schubert
te vergelijken. Voorb. n. het thema van
.der Wanderer" doet ons een met dien
van voorb. I verwant rhythme by na
genoeg even eenvoudige melodische
schreden zien.
Dit dactylisch rliythme was trouwens
by Schubert zeer geliefd; men vindt
het in tal van zyn werken in melodie of
begeleiding: in het Andante van zyn
strijkkwartet op. 29, het finale van zyn
trio op. 99. het eerste hoofddeel van zyn
strijkkwintet, (voorb. III). Vaak bezit
ten zyn theenas in driekwartmaat een
zekere karakterovereenkomst met de
Weener wals; de melodieën uit het
Scherzo der Symphonie in C. (Voorb.IV)
en uit het trio daar van (Voorb, V). uit
het trio van het Scherzo van het Kla-
riertrio op. 99 (Voorb. VI) mogen zoo
wel deze bewering illustreeren als de te
voren genoemde eenvoudigheid van
melodischen bouw aantoonen. Even een
voudig zyn de melodieën VII, de aan
vang van het wonderschoone Andan'.e
uit de Onvoltooide Symphonie, en VIH
uit het eerste hoofddeel van het Kla
viertrio op. 100, terwyi Vb. IX uit het
zelfde werk als X genomen, door zyn
chromatische harmoniseering de komst
van een César Franck voorspelt. Zeer
karakteristiek is in vele van Schuberts
werke.n de vrooHJke gemoedelijke Wee
ner geest, die behalve ln bovenaange
haalde walsrhythmen, ook ln melodieën
als Vb. X (Duo voor 4 handen op. 140,
finale), en de voorb. XI, XII en XIII
(alle uit het finale) van het StrUkkwar-
tet op. 163) tot uiting komt. Voorb. XIV
eindelijk geeft een typisch thema uit
het Allegro op. 144 (Lcbcnsstürme) dat
door de hoog er boven zwevende triolen
zoo'n eigenaardig colorlet ontvangt.
Om van het verschillend coloriet,
waarin ook de overige geciteerde the
ma's optreden eenig denkbeeld te ge
ven zou ik over veel meer ruimte moeten
beschikken en ook dan zouden de not en
teekens nog aan weinige lezers een voor
stelling der idee geven. Aan de hand der
partituren, en nog beter door het hoo-
ren van goede vertolkingen kan men
zich overtuigen wat Schubert uit die
eenvoudige thema's wist te tooveren.
De nakomeling analyseert de nalaten
schap van het genie. En hy vindt en
leert allerlei, en de genialiteit toont
zich te duideiyker voor zyn oogen. maar
biyft even onbereikbaar als zy was. Het
genie kunnen we slechts eeren en be
wonderen, en dat zijn we ook ver
plicht. 't Is alleen Jammer dat in zoo
vele gevallen die vereering en bewonde
ring den drager van het genie tydens
zijn leven onthouden wordt. Tc:n
Schubert als een by de groote menigte
vry onbekend m: anetje in Weenen
leefde, toen de arme er op een-en-dcr-
tigjarigen leeftijd stierf, zullen weinigen
gedacht hebben dat honderd Jaar later
zyn nagedachtenis overal schitterend
gevierd zou worden. Maar Beethoven,
die pas op zyn laatste ziekbed met wer
ken van Schubert kennis maakte, zeide:
„Wahrlich, in dem Schubert steekt «ln
göttllcher Funken". En die kon het bp-
oordeelen. HU heeft gelUk gehad en
Schuberts stoffeiyk overschot is naast
dat van den door hem hoogvereerden
Beethoven bUgezet. En wy gedenken
belden tegeiykertijd en zyn hun diep en
innig dankbaar voor wat zy ons hebben
nagelaten.
KAREL Dfc JQ.NG,