POSTZEGELRUBRIEK RAADSELS Raadseloplossingen EEN ZOEKPLAATJE. T>e natuur is ontwaakt. Overal is nieuw leven. De bloemen beginnen te bloeien, de boomen krijgen knoppen, het gras wordt weer frisch groen en de wei den beginnen hun bonte bloemenkleed uit te spreiden. Ook de vogels zingen weer hun vroolljk lied en ijverig vliegen zij rond om materiaal voor hun nestje te zoeken. De trekvogels komen ook re gelmatig terug, want nu kunnen ook zij weer voedsel vinden by ons. De insecten wagen zich bij heerlijke zonneschijn uit hun schuilplaatsen. Af en toe kan men een vlindertje dartelend door de lucht zien zweven, dat naar een bloempje zoekt. Dat alles heeft kleine Karei opge merkt. Hij heeft in het verloopen Jaar een Insecten-verzameling aangelegd, waaronder zich prachtige en groote vlinders bevinden. Omdat nu de zon zoo heerlijk schijnt, neemt hij zijn vlinder- net en gaat de vrije natuur in; misschien kan hij ergens een onvoorzichtig vlin dertje vangen. Na lang zoeken ziet hy een klein, geel vlindertje nog onzeker door de lucht vliegen IJlings loopt hij er heen, maar als hij daar gekomen is, is het vlinder tje er niet meer. Maar hij wees toch heel zeker, dat er een was; hy heeft zich niet vergist. Waar zal het nu zijn? En radeloos staat hij daar met zijn netje, want hij heeft het vlindertje gezien en nu is het weg! Ach, het diertje moet tcch ergens gebleven zijn. Ik zie het heel duidelijk. Kunnen jullie het op deze teekening ook vinden? Zoekt maar eens, maar verraadt het niet aan kleinen Ka rei, want hij moet het zelf vinden. HOE DE BLOEMEN GEUR EN KLEUR KREGEN. Wanneer jullie nu in het voorjaar fca;r de groene weiden gaan, dan vinden jullie hier en daar bonte bloemen, waarvan een groot aantal heerlijk ruiken. De grassprietjes heb ben niet altijd één-en-dezelfds kleur en onder de bloemen zien wij ook verscheidene kleuren. „Hoe is dat nu mogelijk," zullen jullie vragen. Daar om wil ik Jullie als antwoord daar op een sprookje vertellen. Het was vóór vele duizenden jaren in de lente. Toen begon na den lan gen. kouden winter de natuur weder te ontwaken en overal, waarheen men keek, groeide en bloeide het. Zoo was het ook in een beschut dal. Daar stonden heerlijke vruchtboo- men op sappige, groene weiden en wanneer de zon immer hooger steeg en immer warmer scheen, dan staken de grassprietjes hun kopjes boven de aarde en de boomen kregen knop pen. Na eenlge dagen echter waren deae knoppen uitgesprongen en sierden wonderschoone bloesems de boomen. Dat zagen de grassprietjes en weidebloempjes, die er slechts groen uitzagen. Men kon niet onder scheiden of het daar een bloempje was of slechts gras, "Want alles was alleen groen. De bloemen zuchtten, toen zij de kleurenpracht van den boombloesem zagen en zeiden: „Waarom is onze bloesem niet even bont en mooi als die van de boomen? Bij ons komen geen bijen en andere insekten, zooals bij de vruchtboo- men. Wij zijn zoo klein, zoo nietig..,, wij zijn veracht!" En diep bedroefd lieten zij hun kopjes hangen en alleen viel het zuchten waar te nemen. De Koningin van de Bloemenelfen had echter deze klacht gehoord, en omdat ze van alle bloemen en plan ten veel hield, riep zij eenige van haar elfen tot zich en sprak tot hen: „Lieve elfen! Zooeven heb ik de klacht van de kleurlooze weidebloem- pjes gehoord, die ook graag bonte bloemen zouden willen dragen. Ik heb daarover nagedacht en ben tot het inzicht gekomen, dat deze bloe men geholpen moeten worden. Nu wilde ik Jullie vragen, vlieg bij zons opgang naar de bloemen en geef hun kleuren, zoo mooi, dat zij nooit we der zullen klagen. Maar denk er om, dat je bij het ochtendgloren daar bent, want anders kunnen jullie mijn verzoek niet uitvoeren!" De elfen beloofden, alles precies zoo te doen, als de Koningin ver langd had en den volgenden morgen, toen bij de eerste zonnestralen de bloemen hun kopjes naar het licht ophieven, waren er ontelbare elfen die, met kleine penseeltjes, enkele bloemen prachtige kleuren gaven. O, wat waren die bloemen allen verwonderd en verheugd, want nu wisten zij, dat de Elfenkoningin hen niet verachtte. Hun vreugde was on beschrijflijk groot. Er ontstond zóó'n gefluister op de weide, dat de boom- bloesem verwonderd naar de weide- bloempjes neerkeken.Ook zij verwon derden er zich over dat deze nietige weidebloempjes plotseling in zulk een kleurenpracht schitterden. En zij riepen hen toe: „Koe komt het, dat jullie er in eens zoo mooi uitzien? Willen jullie ons nadoen? Nu goed! Maar er is toch iets, wat jullie niet hebben na melijk de geur! Deze maakt de grootste waarde van de bloemen uit, en is jullie toch nog niet geschon ken!" Toen lieten de weidebloempjes weer bedroefd de kopjes hangen, want toch waren zij nog niet gelijk waardig aan de andere bloemen. Zoo gauw het avond geworden was beraadslaagden zij, wat hun nu te doen stond. Eindelijk kwamen zij overeen, het voorval aan de Elfen koningin te vertellen en haar te vra gen hen aan de boombloesem gelijk waardig te maken. Zij zonden den boterbloem uit, om aan de Elfenkoningin hun verzoek voor te leggen. In groote spanning en verwachting bleven zij den gan- schen nacht wakker. Kort voor het ochtendgloren kwam hij terug en vertelde, dat de koningin eerst zijn bede niet heeft willen verhooren. Maai* toen hij verteld had, dat zij te lijden hadden onder den spot der boombloesem, had zij gezegd: „Dat wil ik niet, dat jullie bespot worden! Ga terug naar de uwen en zeg hun, dat ik ook deze onaange naamheid uit den weg zal ruimen, maar dat 't de laatste maal is, dat ik jullie zoo tegemoet kom, want an ders komen alle anderen met hun bijzondere wenschen, die ik toch niet alle vervullen kan!" Nu wachtten zij geduldig den aan- brekenden morgen af. Maar er ge beurde niets. Toen werden zij on geduldig en begonnen te mopperen. Zoo verging de dag en de nacht kwam. Toen het echter weer mor gen werd, kwam er een groote me nigte elfen naderbij gevlogen, die in elk bloemenkelkje een druppel goot, die zoo heerlijk geurde als zij nog nooit gekend hadden. Toen daarna de boombloesem ont waakte, bemerkten ook zij de heer lijke geui en eerst konden zij niet verklaren, van waar deze kwam. Eindelijk zagen zij, dat de bijen en andere insekten, die bij hen wa ren geweest, ook de weidebloempjes bezochten en lang bij hen bleven. Nu waagden zij het niet meer deze bloe men te bespotten, maar wenschten hen geluk, dat zij nu ook de kleu renpracht en bloemengeur bezaten. De weidebloempjes waren de El fenkoningin recht dankbaar voor hare gave en wanneer het avond werd sloten vele angstige bloempjes hun kelkje. En waarom? Zij zijn bang, dat iemand hun de verrukke lijke geur ontstelen kan, want juist deze is toch hun heele trots en hun vreugde. UIT DEN MOPPEN TROMMEL. DIE WIST HET. Mevrouw zegt tegen het dienstmeisje: „Sientje, wat moeten we toch doen, dat de muizen niet aan de aardappelen ko men?" Sientje: „Mevrouw, ik weet wat. Als we er eens spek naast legden?" ER IN GELOOPEN. „Zeg jog, wat loopt daar een dikke slager!" zegt Frans tegen zijn vriend Gerrit. „Bedoel je dien daar? Dien heb ik gis teren net zien wegen", zegt Gerrit. „En hoeveel woog ie?" „Twee ons leverworst". DE NIEUWE WEDSTRIJD. Zullen we maar meteen aan een nieuwen wedstrijd beginnen? Ko men er dan buiige dagen, dan be hoeven we ons niet te vervelen. Dit maal zullen we eens een invulwed- strtfd houden. Ik bedoel cïit: ik schrijf een verhaaltje op, maar zet van ieder woord alleen de klinkers. Nu moeten jullie de medeklinkers in vullen. Ieder kan hieraan meedoen. Afdeeling II (9 jaar en jonger) be hoeft het maar half af te hebben. Onder degenen die geen enkele fout hebben verloot Ik 6 boeken in prachtband, of in ïedere afdeeling 2 boeken. Werk zonder naam en wer'.: zonder leeftijd wordt terzijde gelegc. 1 Juni moet alles In mijn bezit zijn. Ziehier het verhaal. Op de plaats der medeklinkers zet ik een punt. A E IJ IJ E .a. .a, ee. .o..e .ij..e. e a e .ij .a. .e. i. ee ooi e e e a a .e. .oe. .e e.e. e. ij 4 a e a e .a. a..ij. e u A e o ee o e ij e e 00 e ie a a .00 e i .ij e .ij .ij. Ee o ee a o ee ou e ij e o e a .- 00 O ee e o e o e ij e ee e i e (Tot zoover Afdeeiing 2.) e a ee ie a oe ei e eu e. a a ou e e oe e .e.e.? O ieu o e e a oe ee a ie ooi .ij ee e o e o.e. e. .ie. .e .0. .e. .ij..e. ..ie.e. .u ..o.. ui e a a e 00 ee ie a eu e. Gm het jullie een beetje gemakke lijk te maken, zal ik iets van den in houd vertellen, 't Gaat over een jon gen, Jan genaemd. Die Jan had een jongen lijster gevangen en in een kooitje gezet. Jan zorgde best voor zijn vogel, hij gaf hem eten en drin ken en de lijster zong soms het hoog ste lied uit. Maar op een keer zong er een oude lijster in den kastanje boom tegenover het huis. Soms klonk dat lied heel treurig en dan gaf de jonge antwoord. Opeens dacht Jan misschien is dat zijn moeder, die hem roept. En wat deed Jan toen" Hij gaf den lijster zijn vrijheid. Die vloog naar de kastanjeboom. En nu zongen beide lijsters een lied vol vreugde en blijdschap ter eere van Jan. Probeer nu eens, wat jullie ervan maken kunt. GEZELSCHAPSSPELEN. RING-ZOEKEN Hiervoor heeft men in de eerste plaats een lang touw noodig, waarop men een ring schuift. Daarna knoopt men het touw tezamen, zoo dat de ring er niet meer af kan. Alle medespelers gaan nu in een kring zitten met het touw in hun midden. Zij allen moeten met beide handen het touw vasthouden. Door loting wordt een speler aangewezen om in het midden van den kring te staan. Zijn taak is het op te zoeken on der wiens handen de ring zit. Het spreekt natuurlijk van zelf, dat de medespelers de ring steeds vlug naa~ elkaar toeschuiven, zoodat het heel moeilijk wordt om den echten hou der aan te wijzen. Vermoedt nu de zoeker waar zich de ring bevindt, dan klopt hij den speler op de handen. Deze moet on middellijk het touw loslaten en als dan de ring voor den dag komt, de plaats van den zoeker innemen. Her, is aan den zoeker verboden om vlug den geheelen kring rond te loopen en alle spelers op de hand te tikker- Dat mag natuurlijk alleen als hij be merkt, dat de speler bij wi'en hij den ring denkt te vinden nog voor hij hem aanraakt doorschuift. KLEINE HEIN WIL NIET ETEN. Het leven is niet slechts een spél, Er zijn ook and're dingen wel; Zoo is er toch het heerlijk eten Dat onze Hein nooit mag vergeten, Maar zelden is zijn eetlust groot, En brengt zijn Moe hem soep of brood Dan zet de knaap een mal gezicht, Fn houdt expres zijn mondje dicht. „Teddy ladht je nog eens uit, Als j' niet eten wilt, mijn guit!" Zegt moeder en zet 't- beertje dicht, Voor kleine Heintje's stout gezicht, Doch Heintje wil nu toch eens kijken, Of 't soepje Teddy wel zou lijken Waartoe hij blindemannetje speelt En wacht of Teddy 't soepje steelt. Doch Teddy zegt: „Neen, neen, Dat soepje heb ik niet verdiend! Eet Jij ze tooh, m'n beste Hein, Dan wordt je groot en ik blijf klein! Nu aarzelt kleine Hein niet meer. En voor de oogen van zijn beer, Eet hij de soep en tot besluit Een groote, dikke - theebeschuit! EEN ZOEKPLAATJE. Karei was in het algemeen geen slechte jongen. Maar helaas had hij één eigenschap, welke niet prijzens waardig was. Hij kon geen dier voor bijgaan, zonder het te plagen. Nu had hij daarmede al heel dikwijls slechts ervaringen opgedaan, vooral bij honden. Niet ieder van hen be greep zijn zoogenaamde „grapjes"; en zoo is het eenmaal voorgekomen, dat een slapende hond, door voort durende kleine plagerijen van hem -/akker gemaakt, plotseling nijdig naar hem hapte en een stuk van zijn broekspijp in zijn bek hield. Daar voor kreeg natuurlijk het arme dier de schuld. Maar ook andere dieren, groote en kleine, kon hij niet met rust laten. Dikwijls ging hij spelen met de kinderen op de boerderij van de bu ren. De boer had de kinderen verbo den, om daar te spelen, waar de die ren zich ophielden. Maar Karei ging toch zoo graag naar den stal waar koeien, varkens en zwijnen in grooten getale aanwezig waren. Hier op het plaatje, zien wij hem achter de stal staan met een zweep in de hand. Hij heeft zeker weer iets slechts in den zin, waarmedj hij do dieren plagen kan. Maar zij kennen den zonderlingen gast van de boerenhoeve te goed en wanneer zij er kans voor zien, vluchten ze voor hem. Het dier, waarop hij het nu weder gemunt had, heeft zich verstopt. Karei kan lang zoeken, maar hij vindt het niet. Misschien zien jullie het op het plaa.je? Zoek maar eens, en wanneer jullie het ge vonden hebt, moet je het vooral niet aan Karei vertellen. Ik geloof, dat ook jullie al die dierenplagers haat' en wanneer jul lie een jongen zien, die het doet/ dan kunnen jullie hem gerust straf fen, zoodat hij zelf eens voelt, hoe 'n pijn het doet als je dieren leed' berokkent. DENEMARKEN. VI In 1915 krygen we weer een paar opdrukken, nl. 80 Ore op 12 Ore (grijs en karmijn, type 187579) en 80 Ore op 8 Ore (rose, type Dienst 18751902) Crcotte van de vakjes 2A bij 2.3 c.M. In 1915 verscheen een nieuwe serie voor tijdschriften in dezelfde teeke ning als die van 1907, doch met een watermerk. (Zie fig. 3 vorig artikel). Het zijn: 1 Ore (olijf), 5 Ore (blauw), 7 Ore (karmijn), 8 Ore (groen), 10 Ore (violet), 20 Ore (groen), 29 Ore (oranje), 38 Ore (oranje), 41 Ore (bruin) en 1 krone (groen en bruin rood). Grootte van de vakjes 2.8 bij 2.3 r.M. i9i524 - een serie dienstzegels ln hetzelfde type als de serie 18751902, doch weer met hetzelfde watermerk. Uitgegeven wer den: 1 Ore (oranje), 3 Ore (grijs), 4 Ore (blauw), 5 Ore (groen), 5 Ore (bruin), 10 Ore (karmijn), 10 Ore (groen), 15 Ore (violet) en 20 Ore (donker blauw). Grootte van de vak jes 2.8 bij 2,3 c.M. Nieuwe deelnemer: 276 HANS PEPER, Wolstr. 15. Bloemhofstr. 29 rd., S. ANECDOTES VAN GROOTE MANNEN. SPREKEN EN LUISTEREN. Demosthenes vroeg eens aan een greoten babbelaar: „Weet Je wel, waar om we een tong en twee ooren heb ben?" „Neen", was het antwoord. Demosthenes zei droogjes: „Omdat we tweemaal zooveel moeten hooren als spreken". 600 KONINGINNEN IN ééN STAD. Toen de gemalin van Filips IV den Schoone in 1301 Brugge bezocht en de schitterende kleeding der Brugsche vrouwen zag, riep ze uit: ,lk dacht hier alleen koningin te zijn, maar ik zie er wel zesiioncitïdi" (Deze raadsels zijn ingezonden door Jongens en Meisjes die Onze Jeugd lezen.) Iedere maand worden onder de beste oplossers vier hoeken verloot. AFDEELING I (Leeftijd 10 Jaar en ouder) 1. (Ingez. door Condor.) Neem uit elk der onderstaande woorden twee op elkaar volgende letters en vorm daarvan den naam van een Componiste, Cato, Theo, arm, inkt, avond, An ton, brengen, mennen, Essen. 2. (Ingez. door Cyclame.) Welke beroepen oefenen de vol gende personen uit? Kea Remkler? Koen Bredki? en Berta Knabkek? 3. (Ingez. door Tyl-Tyl.) Ik ben een spreekwoord van 43 let ters. Kinderen lusten op de boterham graag 41 27 22 37 7 2 39 Is niet dichtbij. 35 6 is koud. 43 32 25 is een ontkenning. 29 31 24 33 groeit aan den sloot kant. 21 22 28 13 ï's een knaagdier. 15 16 17 ls een bron. 27 18 19 3 gebruikt men bij de sla. 3 8 9 5 was een slechte Romeln- sche keizer. 1 2 10 38 heeft men soms aan de handen. 4 12 23 17 11 48 37 ls geen voor deel. 34 19 30 is een koppelwerkwoord. 32 14 37 is een teekening. 40 42 20 is een telwoord. 36 ls de 14de letter van het alfabet. 26 27 is een ander woord voor moeder. 4. (Ingez. door Breeroo.) Zet achter prettig speelgoed den naam van een voetbalclub en ge krijgt een stad in Spanje. 5. (Ingez. door Baby Peggy). Mijn geheel bestaat uit 9 letters en is een deel van Frankrijk. 4 5 6 is een persoon. 7 8 9 is een aanwijzend voornaam woord. 1 2 1 is e envrouw. 3 2 2 4 is vet. 6. (Igez. door Huishoudstertje.) Neem uit de volgende Rubrieker- tjesnamen telkens één letter en wel zoo, dat er een nieuwe Rubriekertjes- naam gevormd wordt. Kibbelgraag, Anjer, Huishoudster tje, Lizebertha, Disa, De kleine Vïolist, Miep, Roodborstje, Bloemen - prinsesje, Amazone, Leesgraag. AFDEELING II. (Leeftijd 9 jaar en Jonger.) 1. (Ingez. door den kleine Bakker) Welk beroep oefent Frederik Bier baas uit? 2. (Ingezonden door Condor.) Zet op de 1ste rij een zoogdier. Zet op de 2de rij een meisjesnaam. Zet op de 3de rij een verkorte jon gensnaam. Van boven naar beneden en van links naar rechts moet ge dezelfde namen lezen. 3. (Ingez. door Antastaartuel.) Mijn 1ste, 2de en 3de vindt men in kloosters. Mijn 4de is een waterkee- ring. Mün geheel is een plaats in Noord-Holland. 4. (Ingez. door Berliner Bol) Ver borgen plaatsen. a. Die vogel is geen valk, maar een sperwer. b. Deze man doet zaken met vader. c. Hebt gij al meloen gegeten? d. Wij gaan naar het kamp en ho pen veel plezier te hebben. e. (Ingez. door Distelvink.) Ver borgen bloemen. Mijn zuster was terwijl ik ontbeet, naar school gegaan. f. Jaap Holle liet ons een omweg maken. i g. Verborgen visschen. Wil Jacob 4eiboomen in dien tuiü planten? h. Je weet toch wel, dat de Ebro geen stad is, maar een nVler. i. Lize had een mooi cijfer voor Nederlandsch. j. Verborgen vogels. De schaar en de naalden zijn ln de doos. k. In deze val kun Je geen muizen vangen. I. Voor den regen schuilden wij onder een kastanjeboom. m. Ik zag den graaf in een auto rijden. 5. Strikvragen. a. (Ingez. door Berliner Bol.) Alles heeft een begin en een einde Behalve? b. (Ingez. door Condor.) Ik zit niet ïn de kippen, maar wel in het hok, Ik ben niet in een jas, maar wel in een rok. c. 's Morgens bedek ik soms veld en akker, keer me om en ik ben een ander woord voor lawaai. d. In welk geval Is 3 X3 15? e. Wat kun je krijgen als je 20 X" 7654321 x 897654321 vermenigvul digt? 6. (Ingez,. door Wipneus) Ik ben een spreekwoord van 25 letters. 22 is de zevende letter van het al fabet. 13 14 15 5 24 18 ïs een plant. 19 8 21 is een boom. 25 11 7 is een dier, evenals 10 23 12 15. 17 18 is een lengtemaat. 16 20 9 ls een getal. 6 is een medeklinker. 1 2 3 4 leeft ln duin. 10 11 12 9 is een huisdier. 21 24 22 24 21 is een getal. De raadseloplossingen der vorige week zijn: AFDEELING I. 1. Eindhoven. 2. Waar een wil is, is een weg. 3. Zeebrugge. 4. Donau. 5. a. Koloniale waren. b. schoen-» maken. 6. a. Draad en naald, b. vaar- of spoorboomen. c. Handschoen, d. pauw. AFDEELING II 1. De kleine Monteur. 2. Valkenberg. 3. Haastrecht. 4. Aerdenhout. 5. Timmermansknecht, Schilder. 6. Arbeid adelt. Goede oplossingen ontvangen van: De kleine Vogelvriend 6 De kleine Violist 6 Spring in 't veld 4 Tweeling zusje n 5 Tweelingzusje I 4 Joke 4 Kokkie 5 Hecmstedenaar 4 Mimi Poesekat 6 Berliner Bol 6 De kleine Koerier 5 Mechanicus 6 Goede raadseloplossingen ontvangen van: Snibbelaartje 6, De Kleine Met selaar 3, Vaders hulp 5, Ranonkeltje 6 Regendropje 6 Zwartkopje 5 Roza Flu weeltje 6 De kleine Monteur 5 Korst- jesknager 5 Prinses Pirlapatje 6 Se ring 6 Tilburgertje 5 Don Frederik 5 Floris V 5 De Schipperin 6 Bloze Kriekske 6 Annie Baas 6 Jeantje v. d. Putten 6 Condor 6 Juffertje Wildzang 5 Johanna Boer 3 Krullem'e 5 Molly 5, Een naamlooze 5 Denappeltje 5 Franschmannetje 6 Cyclame 4 Pink- sterbloemtje 6 Boschwachter 5 Miep 5 Wilgenroosje 6 Prinsesje Sterreglans 2 De Woudlooper 6 Bart zonder harst 3 Zllverklokje 5 Appelsno»* :e 6 't Groen tje 6 Lilian 6 Accely 5 Dulmeliesje 5 Krielkip 5 Bloemenvriend 4 Attalarta 5 Alka 6 Sneeuwklokje 5 Rozekoontje 5 Goudir.uiltje 5 Het klaproosje 5 Tee- kenariT.sier 5 Het ha-> o. usje 5 Borduurs*ertje 4 Gouds^r'et'e 5 Juf fertje LeesgTaaf 4 Goudkonje 3 Zeeuw innetje 3 Snelvoetle 5 Eanketbakker 6 Dennetakje 5 Kikki 6 Goudhaantje 6 Ventje Piggelmee 6 KnafelUntje 5 Rfjsteprikkertje G Zangeresje 4. FOTO-RUB HEK. Kiekje ontvangen van: De Schip per in.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1928 | | pagina 14