WRIJF HAARLEM'S DAGBLAD MIJNHARDT'S UW VLOEREND MEUBELEN MET HE VLUG EN GEMAKKELIJK GLANS GEEFT. ZATERDAG 28 APRIL 1928 DERDE BLAD MGR. A. J. CALLIER, BISSCHOP VAN HAARLEM, OVERLEDEN. Na een langdurige ongesteldheid is hedenmorgen tegen 12 uur overleden Z. D. H. Mgr. A. J. Callier, Bisschop van Haarlem. De overledene was 29 Mi 1849 te Vlissingen geboren. Hij studeerde aan het seminarium Hagevéld en verder te Warmond. Op 15 Augustus 1872 mocht hij de Priesterwijding ontvangen. Vo- lendam was het eerste terrein zijner priesterlijke werkzaamheid. Een jaar nadat hij daar kapelaan was geworden, werd hij overgeplaatst naar Amsterdam en wel naar een der drukste parochies aldaar, die van Onze Lieve Vrouwe onbevlekte Ontvangenis, De Posthoorn. Drie jaar was de jeugdige priester te Amsterdam. Na daarna nog een kor ten tijd werkzaam te zijn geweest in de Parochiekerk van den H. Jacobus te Den Haag, werd hij door den toen- maligen Bisschop Mgr. Wilmer benoemd itot Professor aan de afdeeling „Voorhout" van het Bisschoppelijk Seminarie. Achttien jaar bleef hij daar, onderwijs gevende in de geschiedenis en in de rhetorica. Verscheidenen werden in dat tijdsverloop door hem tot net Priester schap voorbereid. De liefde voor het Klein Seminarie is Mgr. Callier bij gebleven. Zijn scherp verstand, buitengewoon geheugen en groote kennis, maakten hem ■tot een sieraad voor het seminarie. Teekenend voor hem was, dat hij Von dels treurspelen door Hageveld's studen ten liet opvoeren. Z.D.H. Mgr. Bottemanaie erkende de verdiensten van den heer Callier door hem te benoemen tot Kanunnik van het kapittel en hem tot de hooge waardigheid van vicaris-generaal van het bisdom. Haarlem te verheffen. Beide beneemingen hadden in. 1892 plaats. De HocgEerw. Heer Callier werd al spoedig de rechterhand van zijn Bis schop Mgr. Caspar Bofctemanne. Hij verwierf zich door zijn toewijding ieders waardeering. Zün veelomvattende kennis van godsdienstleer en kerkgeschiedenis en zijn welsprekendheid maakten hem den rechten man op de rechte plaats in het bestuur van het uitgebreide bisdom. Aan ieder, die met hem in aanraking kwam. bleken zijn universeele geest, zijn grcote ontwikkeling, zijn heldere blik en zijn scherpe menschenkennis.. Boven dien had hij een aangenaam karakter, was jegens ieder voorkomend en stelde steeds een strikte rechtvaardigheid en onpartijdigheid op den voorg.'cr.ci. Te verwonderen was het dan ock niet, dat deze hoedanigheid hem veler vriend schap en hoogachting deden verwerven. Vooral ging zijn voorliefde uit naar het Katholiek onderwijs, later cok naar de pers. De vereeniging van Kath. onder wijzers en hoofden van 'scholen in het Bisdom Haarlem schonk aan Mgr. Cs Uier den titel van eere-vocrzitter, tot erken tenis van de vele buitengewone diensten, bewezen aan die instelling welke hij een warm hart toedroeg en tot welker bloei hij immer krachtig medewerkte. Zijn redevoeringen voor de katholieke onder wijzers waren steeds vol gloed en over tuiging uitgesproken voor het verheven deel der vereeniging, in vcor hen heel wat mesilijkér tijdsomstandigheden dan thans, doch teen het evenzeer ging om de bevordering van het godsdienstige in de opvoeding der jeugd naast het bij brengen van maatschappeljke ontwik keling. In de ruim 30 jaren dat Mgr. Callier vóór zijn bisschopsverheffing aan het diocees zijn beste krachten wijdde als kapelaan, professor, kanunnik en vicaris- generaal zag hij het Bisdom steeds meer in zielental groeien. Omtrent alle groote werken gedurende het herderlijk bestuur van Mgr. Bottemanne, zooals het bouwen van d^n St. Bavo, het verheffen van het katholiek onderwijs, het oprichten van zoo menige parochie, kon de nieuwe bis schop naar waarheid getuigen „van die zaken was een groot deel mijn werk!" Behalve op dien drukken, veelomvat- tenden arbeid als vicaris-generaal richtte zyn werkzame geest zich in vrije uren op ander gebied. Vooral natuurkundige wetenschappen trokken zijn aandacht en studie. De eerste stappen op den weg van ontwikkeling, welke de draadlooze telegrafie omstreeks 1900 dooi-liep. wer den door Mgr. Callier trouw gevolgd. Ook electrische trams en dergelijke technische nieuwigheden hadden toen al zijn bijzondere aandacht. Hij hield zijn kennis niet onder zich en verbreidde ze onder zijn omgeving, ieder verbazend door zijn helder inzicht in deze destijds nog vrijwel voor ieder duistere proble men. Den 26en September 1903 kwam. na het overlijden van Mgr. Bottemanne. de pauselijke breve af, waarbij Mgr. A. J. Callier benoemd werd tot. bisschop van Haarlem en den 23sten October September 1903 en den 28en October daaraanvolgende werd Mgr. CaUier ge consacreerd. Bij de plechtige wijding in de toen nog onvoltooide St. Ba-vo fungeerde Mgr. H. van de Wetering, Aartsbisschop van Utrecht als wijder, geassisteerd door Mgr. P. Ley ten van Breda en Mgr. H. Hollman, magister-generaal der Kruisheeren van St. Agatha. Mgr. Callier is vooral een groot Ker- kenbouwer en organisator geweest. Een groot aantal nieuwe parochiën zijn door hem gesticht. Bekend is hoe reeds in den tijd dat hij vicaris-generaal was. hij plannen had den Haarlemschen Katholieken een Kathedraal te geven. Van het kathedraalplan mag hy de gees telijke vader genoemd worden. Als Bisschop is Mgr. Callier de toege- wüde, krachtdadige en kunstzinnige voortzetter van dat plan geweest. De voltooiing van de Kathedraal was zijn groote ideaal. He?, is hem niet gegeven geweest dit ideaal te zien verwezen- iykt. Gelyk bekerol. trad de overledene den 2Sen October het 25e jaar van Zijn Episcopaat in. Bij die gelegenheid werd den Zondag daaraanvolgende in alle kerken van het Bisdom een collecte ge houden voor het afbouwen van de twee machtige torens die het karakter der Kathedrale kerk moeten volteekenen. Het plan was dat de Kathedraal den 2Sen October 192S geheel gereed zou zyn. Van den overledene kan worden ge zegd dat hij zijn wapenspreuk ,,In fide nihil liaesitans" is getrouw gebleven. Eenmaal de noodzakelijkheid van iets inziende, ging hu vol vertrouwen den weg, dien hü voor zich zag. Krachtig was zün bestuur. Hoezeer de thans overledene geacht en bemind was bleek wel in 1922 bij de viering van zün gouden priesterfeest. Mgr. Callier was Commandeur in de Orde van den Ned. Leeuw, Romelnsch graaf en assistent bisschop by den Pauselijken troon. Voorts eere-kannunik van het kathedrale kapittel van Namen en Huisprelaat van Z. H. den Paus. Voor het Bisdom Haarlem is het heen gaan van Mgr. Callier een groot ver lies. Hu was de man die in alles be lang stelde, een krachtige persoonlyk- held. die meermalen vergaderingen van Roomsche organisaties bezocht en dan daar het wesrd voerde. Nadat de doodstyding bekend gewor den was, werden de klokken van de R.-K. kerken geluid. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cents per regel. Hoofdpijn-Tabletten 60ct Laxeer-Tabletten .60ct Zenuw-Tabletten 75ct Staal-Tabletten 90ct Maag-Tabletten 75ct 11 Bij Apoth. en Drogisten STADSNIEUWS BOND VOOR LICHAME LIJKE OPVOEDING. 25-JARIG BESTAAN. 8 September 1903 werd opgericht de Haarlemsche Bond voor Lichamelijke Opvoeding, die zich ten doel stelde de lichaamsoefeningen en spelen, zoowel i n als buiten de school te bevorderen en in goede richting te leiden. De bond wilde dit doel bereiken oa. door het verzamelen van gegeven, die licht kun nen verspreiden over de tegenwoordige toestanden, door steun en medewerking te zoeken bij de overheden, dooi* bevor dering van het verkrijgen en inrichten van oefen- en speelterreinen en lokalen. Bij de oprichting telde de bond 225 leden. Voorzitter van het bestuur was Dr. G. Adrian. Thans is voorzitter Dr. W. E. Merens. De taak van den Bond is zeer inge krompen, omdat de gemeente langza merhand aan zijn wenschen is tegemoet gekomen. De Bond looft prüzen uit bij zwem- wedstruden voor schoolkinderen en wis- selprüzen voor school-athletiek en weti- stryden van meisjes hockey-teams aan de Middelbare Scholen enz. Het aanstaand jubileum wordt niet gevierd. DE MIDDENSTANDS CENTRALE. De Middenstandscentrale zal een spoedvergadering haucen op Woensdag 2 Mei. Voor deze vergadering zullen mede worden uitgenoodigd de besturen van de afd. Haarlem en omstreken der Ver. „Horecaf", der afd. Haarlem en omsireken der Vereeniging „Ons Be- "Vng" en der Hotel- en Pensionhou- aersvereeniging te Zandv^ort. Als punt van behandeling is op de agenda geplaatst: ..Bespreking van de invoering: van het plan-Kropveld ook te Haarlem". Op initiatief van den heer M. Krop- velti. Adviseur in algemeenen dienst van de Nederlandsche Middenstandsbank, zullen tijdens de Olympiades maatrege len genomen worden, opdat vreemde lingen by het wisselen van vreemd geld een behoorlijken koers ontvangen. Te Amsterdam zal zulks geschieden in overlegd met de Amsteraamsche Mid- denste.ndscentrale. De heer M. Kropveld zal zün plan ter vergadering toelichten. PROF. SCHWEITZER VOOR DE RADIO. Het bestur van den Vrijzinnig Pro- testamschen Radio Omroep deelt mede dat. in strijd met hier en daar foutief gepubliceerde berichten. Prof. Dr. Al- bert Schweitzer op Zondagavond 29 April om half zeven voor den V. P. R. O. zal spreken over den Hüversumschen zender, ingeleid door den lieer Jan Eigenhuis uit Apledoom. VRIJHANDEL ALS VOOR WAARDE VOOR VREDE. LEZING MR. VAN DORP. In de aula van de HB.S. hield Vrij dagavond voor de schoolvereeniging „Die Raeckse" mej. Mr. E. C. van Dorp een lezing over: ..De economische beteekenis van Volkenbond". De heer R, Geels, voorzitter opende de bijeenkomst en heette in het bijzon der welkom den directeur ir. M. Voor zanger. den oud-directeur dr. S. Elzinga en exige leeraren. Na eenige opmerkingen over den grond slag en het wezen van den Volkenbond zette mej. mr. Van Dorp uiteen,' hoe deze langs twee wegen de vrede zoekt te bevorderen. Ten eerste langs den po- litieken weg, waarbü hoofddoel Is het scheppen van wederzüdsch vertrouwen, de „moreele ontwapening". In dat ver band noemde zij het werk van prof. Lorentz in de Commissie voor Iniellec- tueele Samenwerking. Wijlen onze stad genoot wordt, in Genève onvervangbaar geacht. Een andere weg naar het doel is de economische. In samenwerking op elk terrein moet het gezocht worden, niets is zoo gevaarlijk voor de vrede ais eco nomische geschillen. Het Volkenbonds- poct is op dit punt zeer sober, het geeft als norm voor de handelsverhoudingen tusschen de volken slechts aan: de bil lijkheid. Het Economisch Comité, onder deel van den Volkenbond, echter nam op dit gebied reeds zeer veel werk ter hand o.a. het financieel herstel van OostenrUa. Voorts de bemoeiingen in Hongarüe en Griekenland, inzake de belastingkwes ties, internationale statistiek, het wis sel- en ahèque-recht en den „economi- schen barometer". Hoofdzaak is eigenlijk het directe vredeswerk door economische middelen en wel: bestrüdïng van het protectionis me. De Economische conferentie te Genève van Mei 1927 was in dit opzicht belangrijk Aanleiding tot die conferentie was de na-oorlogsche crisis, ontstaan uit veranderingen tengevolge van den INGEZONDEN MEDEDEELINGEN 60 CENTS PER REGEL. Overal verkrijgbaar in groote en kleine doozen tos Importeurs: N.V. HANDEL MAATSCHAPPIJ RECKITTS, Rotterdam oorlog zooals: algemeene verarming, de ontreddering van het geldwezen, de ster ke industrialisatie van het Oosten. Voorts de gewyzigde verhoudingen als schul denaar en schuldeischer tussohen de sta ten, de verbrokkeling van Europa (met als gevolg vele tolgrenzen), werkloosheid, en zooveel andere oorzaken. De confe rentie van 1927 kwam tot de conclusie, dat het redmiddel is: herstel van den internationalen handel. Het zwaartepunt van deze conferentie lag niet in de in dustriecommissie, maar in de handels commissie, wat oorspronkelijk niet de be doeling was, zooals spr. duidelijk maakte. Er was een sterke tendenz voor vrü- handel in de besprekingen waarneem baar, hoewel die niet altyd tot uiting kwam, Zelfs de anti-revolutionair Coiyn, die de conferentie met zooveel succes leidde, sprak hier in vrühandelsgeest. Spr. gelooft ook niet, dat in den grond van zün hart de protectionist tegen den vrijhandel is. Wat het vrije ruilverkeer betreft, heeft de mensch zooveel ge wonnen in de beschavingsgeschiedenis dat het onnatuurlijk zou zijn, dit aan banden te gaan leggen. Als een protec tionist de theorie onderschryft, dat voor een groot gebied protectionisme voordee- liger is als voor een klein, waarom maakt hü het gebied dan niet zoo groot mogelijk, d.w.z. breidt hü het uit tot de heele wereld. Dan komt hü practisch tot het vrühandelsprincipe. Mr. Van Dorp gelooft, dat reverentie voor het bestaande oorzaak is van het protectionisme, het niet willen te gronde richten van bestaande industrie in eigen land bü voorbeeld. Maar dat systeem van behouden brengt de menschheid niet vooruit. Pertinent voor der. vrü'nandel ver klaarde de Conferentie zich niet. Af schaffing van rechten ineens zou dan ook kapitaalverlies ten gevolge hebben. Duidelijk is echter de uitspraak dat het systeem van tariefsvorhoogingen moet worden verlaten. Als oorzaak van de hooge rechten geeft Genève aan de „strijdtarieven". de retorsierechten, cn het waarschuwt daartegen. Niettemin dringen in het eenige echte vry'handels- land, Holland, o.m. prof. Diepenhorst aan op invoering daarvan. De conferentie beveelt aan. het sluiten van handels- tractaten op langen termün met meest begunsiigingsciausulcs als reactie op de gevoerde politiek., geheel volgens het vrühandelsprincipe. De vrühandelskwestie is geen politieke maar een wetenschappelijke kwestie, daarom kan zü eigenlijk geen verschil punt tusschen de politieke pariyen. Men heef: in Genève begrepen dat de reso luties ten opzichte van deze kwestie niet moeten afhangen van gouverne menten en regeeringen, maar van de publieke opinie. Daarom is ce belang stelling der jongeren hier zoo belung- rü'k en vroeg spr. haar hoorders cl it alles te overdenken, omdat de jeugd het publiek zal zün der toekomst. De heer Geels bedankte mej. Van Dorp voor de interessante en buitenge woon duidelijke lezing, en deed van de waardeering der vereeniging blijken door mej. Van Dorp een ruiker bloemen ie schenken. Dr. S. Elzinga sprak daarna nog een persoonlijk dankwoord. Haarlemmer Halletjes. EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE Een aandachtige lezer schrijft: „Mijnheer Fidelio u is ons nog een opheldering schuldig. In het nummer van 14 April heeft, u ons verteld, dat er groote oneenigheid was tusschen uw vriend Hopma en Hupstra, Hopma had de gewoonte, allerlei menschen die verre einden moesten loopen en geen geld hadden voor tram of auto bus, mee te nemen in zün auto: de andere leden van de krans waar schuwden hem daartegen, omdat hü gevaar liep gevaarlijke kerels in zün wagen te krügen. Hupstra, die dat eens proefondervindebjk wou bewy- zen, wachtte hem vermomd op en verzocht mee te mogen rijden. Toen de auto in gang was, deed hü alsof hy Hopma wou aanvallen, maar deze werd niet bang en verweerde zich zóó kloek, dat Hupstra rich bekend moest maken. Woedend over zoo'n onvriendschappeiyke daad bracht Hopma Hupstra mee naar den krans- avond en verweet hem zü'n gedrag. Mevrouw Hupstra nam toen haar man mee naar huis. Dat is de korte inhoud van het verhaal van 14 April. Ik heb in span ning gekeken in het nummer van 21 April, hoe die oneenigheid afgeloopen Is, maar ik heb er mets over gelezen. Mogen wü getrouwe lezers van uw Zaterdagavondpraatje den afloop van deze gebeurtenis weten? Ik wil wel zeggen, dat ik Hopma groot gelük geef. Dat is geen manier, cm iemand, al is het dan ook met goede bedoe lingen, in een vermomming op het lijf te vallen. Hoe kon zoo'n kalm man als Hupstra tot zooiets komen? Ik dank u bü voorbaat voor uw antwoord, geachte Mijnheer Fidelio en noem mij met beleefde groetc Uwe getrouwe lezeres Mevr. van V.de J. Zoo'n briefje doet een krantenschrij- ver altyd plezier. Er blijkt uit, dat öe lezers meeleven met de krant, be langstellen in de personen, die ten tooneele gevoerd worden. Ik herinner me. dat ik op een dag een Zaterdag avondpraatje schreef in vervolgen en dat er een juffrouw in het verhaal voorkwam, die zich ernstig bezeerd had. Twee dagen daarna kwam ik bü den kapper. Hü sloeg een doek om mün hals en begon mü in te zeepen. Meneer", zei hü, J-k heb dat stukkie van u gelezen". „Stukkie?" .vroeg ik, (niet omdat ik aanmerking had op het woord, want dat is nu eenmaal de gebruikelüke term ook voor artikelen die met ons hartebloed geschreven zijn) maar om dat ik niet zoo dadelük begreep, welk „stukkie" hü bedoelde. „Nou ja, dat over die juffrouw, die uit een toren valt en zich erg bezeert". ..O ja, juist. En wat wou je van die juffrouw weten?" „Ze gaat toch niet dood?" „Hoor eens....', zei ik, maar had er al dadelyk berouw van, want zijn kwast vol zeep verzeilde in mijn ge- openden mond. Toen ik uitgeproest had, begon ik voo waardie als de om standigheden dat toelieten. „Hoor eens die juffrouw is van een toren van twintig meter hoogte gevallen en daar kom je in den regel niet van op." „Ja. maar ze kon Op een hoop zand gevallen zün „Nee, het gaat heusch niet." „Of op een hoop hooi. Of op mos, op heel zacht mos." „Ik zie er heusch geen kans toe. Je hebt toch gelezen, dat de dokter met een auto gehaald is en gezegd heeft: „ze kan nog maar eenige uren leven." „O", zei hy heel oneerbiedig, „een dokter kan zich best vergissen. Mün oom is opgegeven al drie jaar geleden door drie dokters en hü leeft nog". Ik hield vol, maar nu wat voorzich tiger, want hü zeepte nog altyd door alsof het om een baard van een week te doen was. ,,'t Spüt me. maar de juffrouw moet sterven." Hij legde eindelük de kwast neer. vatte zün scheermes op en probeerde de scherpte op den nagel van rijn duim. Dit scheen hem niet te voldoen, want hij haalde een slijpplankje en zebte het mes met groote zorg daarop aan. Toen vatte hü mü beleefd bij den neus en begon te scheren, maar praatte meteen door. ,,'t Is toch jammer", zei hij. „De juffrouw van hiernaast was er ook al bang voor. 't Is zoo'n aardig meisje zei ze. en ze zou net verloofd raken met haar neef, waar ze vroeger zoo'n hekel aan had. Waarom moet zoo'n kind nou net dood? Dat zei de juf frouw van hiernaast." Ik maakte gebruik van een oogen- blik dat hij zijn mes van mün gericht oplichtte en zei: ,,'t spüt mü. maar ik kan er niets aan doen. De juffrouw- gaat dood." „U kan er wel wat aan doen", zei de kappersbediende. ,.U schrüft het verhaal toch. Dan kan u haar toch beter maken." Hü zei dat op een besliste manier, om de waarheid te zeggen een beetje brutaal. Ik keek op en schrikte. Zün oogen keken fel in de mijne, er zat dreiging in zün borstelige wenkbrau wen, De eerste scheerbeurt was afgc- loopen, hij ging nu opscheren. Opeens schoot me een gedachte te binnen. Je vertrouwt je leven toch maar aan iemand toe die je lieelemaaJ niet kent. Je zit daar hulpeloos in zoo'n scheer- stoel, hij staat over je heen gebukt met een vlijmscherp mes in zün hand. „Kom meneer, laat u de juffrouw toch in leven, 't Kost u toch niks!" De woorden klonken beleefd, maar zün oogen schoten vuur. Hij zette mij het mes op de keel. Om op te scheren. „Ik zal er nog eens over denken..." stamelde ik laf. „Nee, belooft u het nou vast". Nog aitüd stond het mes op mijn Adams appel. „Goed, ik zal het doen." „Mag ik dat aan de juffrouw van hiernaast zeggen?" „Ja ja. zeg maar op", zei ik onge duldig en als beschaamd omdat ik het pleit verloren had. Hü juichte büna. Toen begon het opscheren. Ach! V/elk een scheren. Het was geen scheren, het was stfee- 'len. Was dat mes van staal? Het scheen van fluweel. In een ommezien was het klaar. Mijn huid was zacht als satyn en toer. ik den bediende weer aankeek, merkte ik niets meer van dreiging in zijn oogen. Eerder stonden ze een beetje slaperig en de wenk brauwen waren volstrekt niet, bor stelig. Boos op mijzelf, omdat ik mü voor niets bang gemaakt had. ging ik heen. Maar het was eenmaal beloofd, de juffrouw bleef in leven. En toen dat uit het volgende Hal letje was gebleken, kreeg ik van den kappersbediende en van „de juffrouw hiernaast" een gezamenlijke dank betuiging voor het behoud van de juffrouw in het verhaal. Ik heb die naast mij neergelegd maar nooit van mijn leven laat ik weer een juffrouw- in leven, die volgens den loop van het verhaal oorspronkelük tot den dood veroordeeld was ook niet al wordt mii het mes op de keel gezet. Maar ik ben wat van mün onder werp afgedwaald. Mevrouw van V. de J. wou dus weten, hoe het afge- loopen is met de oneenigheid tus schen Hopma en Hupstra. Ik zou dat de vorige wTeek wel al verteld hebben, maar toen wist ik het zelf nog niet en bovendien was er nog een andere reden. Nu ja, laat ik die dan nog even uitstellen. Ik mort wel erkennen, dat mevrouw V.de J. wel eenig recht heeft om te weten hoe het met die ruzie 'afgeloo- pen is. Ja, ja en ook onze overige lezersschaar. Als je zoo dertig keer in 't jaar, wat meer wat minder, dc leden van de krans ten tooneele voert, ont staat er een band, een soort van re latie zal ik maar zeggen, tusschen de lezers en de hoofdpersonen. Stellig zal ik het dus vertellen. Natuurlük. En nu moeten de lezers niet denken: wat za nikt Fidelio vandaag, hü zegt dat hü het zal zeggen en hü zegt het toch niet. Ik zal het wel zeggen, maar 't is een beetje moeilyk. Enfin, dat komt straks. Let dus op, want nu komt het verhaal. Alleen het slot moet nog een beetje wachten. Als er bü u in de familie een ver schil van meening is ontstaan, ik be doel een afwükende opinie, ik wil zeg gen om het dan maar bij zün naam te noemen: er is ruzie, wat doet men dan bü u in de familie? Ieder zegt daar dan zün zegje over, niet waar, en doet een oplossing aan de hand. Nu ku'k, zoo is het in onze krans ook gegaan. Hopma en rijn vrouw werden na tuurlük niet gevraagd. Hopma was de beleedlgdc party cn zün vrouw had er wel niets mee te maken, maar die was mee verontwaardigd. Dat doet een goeie vrouw in zulke gevallen. Soms nog een beetje feller. Hupstra telde ook niet mee. want die had het. kwaad gedaan en zün vrouw vond het natuurlük zoo heel erg niet. Dat doet een brave vrouw ook bü zulke gelegenheden. Bleven dus over Wouter en zijn vrouw, van Stuiteren en zün gemalin (u weet wel. dat zij van deftige komaf is) en mün wouw en ik. Wü beiden waren gauw met ons advies klaar. „Laat Hüpstra naar Hopma toegaan en zeg gen, dat het hem spijt en dat hü zich met die vermomming als een dwaas heeft aangesteld en laat het daarmee uit wezen". Om dc waarheid te zeg gen had mün wouw inplaats van dwaas willen zeggen idioot. Daar heb ik haar met moeite van afge bracht. Voor een man is het al niet gemakkelük om te verklaren dat hij een dwaas is geweest. Maar Idioot! Dat krügt. hij niet door zün keel. 'tZou maar nieuwe ruzie gegeven hebben en wat heb je er aan, of je de eene quaes- tie- met de andere ruilt? Toen gaf Wouter zün advie3. Dat was zooals altyd kort en krachtig. ..Sluit ze samen Op tegen etenstijd en laat ze niet uit de kamer vóór ze het met mekaar weer in orde gemaakt heb ben!" ..Net iels voor een mir,". zei myn wouw. „om daar weer eten bü te pas ie brengen. Een kopje thee L veel beter". „Net iets voor een vrouw, om thee te pas te brengen. Dat is een drank, die een boozen man niet kan bedaren." Natuurlijk was het. Wouter, die dat zei. Mün vrouw keek mü aan. of ik haar soms te hulp zou komen, maar ik had er juist behoefte aan om mün neus te snuiten. Wouter had gelijk, vond ik, maar je kimt je wouw toch geen ongelük geven. in zoo'n geval roept een verstandige man zijn neus to hulp. Deze kleine onweerswolk dreef dus weer voorby. Nu deed tante Koosje haar menschlievenden mond open. Schuchter zei ze: „waarom moet een man die ongelük heeft rich vernede ren? Laat Hupstra eenvoudig zeggen: „Hopma, het spijs me. wil je mü de hand geven?" En dan is het uit, denk ik!" Bü deze eenvoudige oplossing, waar ik eerlijk gezegd wel wat voor voelde, was de afkeuring op het gezicht, ik wil zeggen op het gelaat van mevrouw van Stuiteren, te lezen. „Papa zaliger", zei ze, „was eens beleedigd door een van zün kennissen, ik weet niet meer wat het precies was. Als ik mü wel herin ner. had de man gezegd: „u heef: niet gedaan wat ik van u verwachtte...." Ze keek den kring rond, alsof ze een algemeene rilling van verontwaardiging in de krans verwachtte. Maar die kwam niet. „En wat had de man dan van Papa verwacht?" vroeg Wouter nuchter als droog roggebrood. Met een blik die hem had moeten verpletteren, zei Mevrouw van Stuite ren: „Papa ontmoette den man kort daarop op een receptie. „Hoe gaat het u, meneer van Stuiteren?" vroeg hy. „Papa keek hem even aan. Toen zei hü: „dank u. ik vergeet en vergeef". Hü zag er daarbU zoo ridderlijk uit. dat onze heele familie de tranen in dc oogen schoten", „Treffend oogenblik", mompelde Wouter. Zonder hem ook maar een blik waardig te keuren, ging Mevrouw van Stuiteren voort: „En wat denkt u wel. dat de man antwoordde?" „Dat doet me plezier", antwoordde Wouter vlug. ••Hy antwoordde niet. Hü scheen het niet eens te begrüpen." Onbeschrüfc- lük was de minachting, waarmee Me vrouw van Stuiteren dat zei. wy lieten haar In de hooge sferen, waarmee zü door deze herinnering scheen gekomen te zün en keken van Stuiteren aan. om zün advies te hoo- ren. „Morgen kom ik toch bü Hupstra in de buurt. Wil ik hem dan even gaan halen cn met hem naar Hopma gaan?" ,Als hü maar ontvangen wordt...." zeiden we twyfelend. En dan zou het nog erger wezen. Hiermee was onze beraadslaging op het doode punt gekomen. Waarmee eindigt een Hollandschc vergadering, wanneer ze niet tot een besluit komen kan? Met dc afspraak om er nog eens over te denken. En zoo zün wc ge scheiden. Dien nacht heb ik er akelig van gedroomd. Hopma stond in den Hout cn had een jong eikeboompje uit den grond getrokken, waarmee hij Hupstra bedreigde, die een groeten rooden baard droeg gelukkig kwam er,, juist toen hü wou toeslaan. oen plantsocnwachter aan. die proces-ver baal tegen hem opmaakte. t Was akelig. Badend in zweet werd ik wakker. Maar toen ik den volgenden dag van Stuiteren tegenkwam, kwam hij op mü af cn zei: „weet je, dat hel niet Hopma en Hupstra weer in orde Is?" ..Wat zeg je? En hoc Is dat zoo ge komen?" ,,'s Middags precies te 15 uur heeft Hupstra zün woning verlaten, hü bc- gaf zich bescheiden maar waardig naar de woning van Hopma. HU belde aan. Mevrouw zelf deed hem open. Hij ver dween in de woning. Buiten werd geen geluid vernomen. Na een halt' uur kwam Hupstra weer buiten. Hopma deed hem persoonlijk uitgeleide. Zij drukten elkaar vriendschappelijk de hand. Een voorbüganger op straat hoorde Hopma de merkwaardige woor den zeggen: „Tot ziens en dank je wel voor je goeien raad". „Welke raad was dat. dan?" vroeg ik. Toen fluisterde van Stuiteren mü wat in en schaterde het uit. Maar ik keek ernstig. Want. ik begreep, dat bet mü moeite zou kosten, om dit aan mün lezers te verklaren. Maar het moet. ik mag het niet lan ger uitstellen. Dus vat ik al mijn cou rage in belde handen. Voordat de twist tusschen Hopma en Hupstra ontstond, had Hupstra Hop ma aangeraden om aandeelen Marga rine Unie te koopen. Dat heeft Hop ma gedaan en nu vierhonderd gulden per aandeel verdiend. En verder? vraagt u. Verder niets. Alleen is de heele krans bü Hopma op een soupeetje ge nood: gd. Ja. u is verontwaardigd. Het vuige geld heeft dus alles weer in orde ge bracht. Daarvoor heeft Hopma. zegt u, zijn rechtvaardige verontwaardiging vergeten. Ja, ik ben het met u eens. Het is verkeerd. Het moest niet zijn. Maar in deze droevige geschiedenis is toch één lichtpunt. De vrede is in onze krans hersteld, al is het ook a vierhonderd gulden per aandeel. En het soupeetje zal, als u 't mü niet kwalijk neemt, wel goed zün. Door maar zonder margarine. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1928 | | pagina 9