Dl 1 ^ADTI OSVl*li|l F*jj
V IYIi,l)l SPICI^ Y4*( %4DCIJEC*i(
t®CJP L.^.S^EVErfSCI^
VEI^JAAE» DCO^ ^EV^.WAEYHE^-REEEEI^.
(Korte inhoud van het voorafgaande}!
De held van dit verhaal, St. Ives, bijgenaamd de
Spion van Napoleon, was in Mei 1813 als krijgsge
vangene in handen der Engelschen gevallen. Met lot-
genooten zat hij opgesloten in het kasteel Eóinburg,
dat tot gevangenis was ingericht. Dcordat St. Ives
van geboorte een edelman, maar in het gevangenen
kamp slechts een gewoon soldaat de Engeische taal
machtig was, werd hij door de bewakers meermalen als
tolk gebruikt, waardoor hij verschillende voordeden
boven de andere gevangenen genoot.
De gevangenen mochten voorwerpen van huisvlijt
maken cLle door de bevolking gekocht werden. Onder- de
koopsters was een meisje van 18 of 19 jaar, die de aan
dacht van St. Ives trok. Het meisje, Flora genaamd', 'be
toonde haar deelneming in zijn lot.
Een der andere gevangenen plaagt St. Ives en belee-
digt het meisje. Het wordt een eerezaak tusschen de
twee mannen, die elkaar haten, 's Nachts duelleeren
zij; de wapens zijn de helften van een schaar! St. Ives
weet zijn tegenstander een gevaarlijke wonde toe te
brengen, zelf wordt hij slechts licht aan den schouder
gewond. De medegevangenen hebben gezworen, dat
zij niets aan de bewaarders zullen ven-aden
De majoor Chevenix, die van St. Ives Fransche les
krijgt, weet het geheim van het duel evenwel te raden
De zwaar gewonde gevangene Goguelat ligt op sten
yen. Hij wil afscheid nemen van zijn makkers.
Ook St. Ives bezoekt hem.
Zonder het geheim van het d-uel te verraden sterft
Goguelat.
Van een zaakwaarnemer ontvangt St. Ives een pakje
bankbiljetten, hom door een bloedverwant geschonken,
om zijn ontvluchting mogelijk te maken.
Met andere gevangenen heeilt hij een tunnel gegra
ven en met behulp van een touw weten St. Ives en
enkele vrienden uit de vesting te ontsnappen. Hij hoopt
de woning van Flora te bereiken.
Langzamerhand trok de mist op. In het oosten kleurde
rich de hemel met koude strepen. De vesting op de rots, de
torens en schcorsteenen namen vorm aan en stegen,
eilanden, op uit de zich scheurende wolken. Rondom mij
heerschte stilte. De weg steeg langzaam in de hoogte, nergens
was een voetganger te ontdekken. De vogels tjilpten, de tak
ken der boom en sloegen tegen elkander en de bruine blaren
werden door den wind meegevoerd.
Het was dag, maai- nog zeer koud, de zon was nog niet
opgegaan, toen ik het dool vam mijn tocht in 't oog kreeg.
Een enkele schoorsteen stak even boven den heuvel uit. Iets
verder en een weinig hooger op den berg stond een witge
kalkt heeremboerenhuis tusschen hooge boomen verscholen.
Een beek stroomde er voorbij. Daar achter strekten zich lage
heuvels uit voor grazende kudden. Het viel mij in, dat lieden,
die vee hebben, in den regel vroeg opstaan en dat ik dus
licht door een herder kon gezien worden, hetgeen al mijn
plannen in duigen zou hebben doen vallen. Ik drukte mij
daarom dicht tegen een heg, die toevallig langs den weg
groeide en kwam zoo tot bij den mum- van den tuin mijner
vrienden. De boerderij was een klein keurig onderhouden huis
met een grijs dak Hst maakte den indruk van een dorpskerk-
in miniatuur. Het hoofdgebouw was twee verdiepingen hoog
en had een spitstoeloopend dak. Daaraan grensden verschok
dene kleine gebouwen van een verdieping, met grillige gevels.
Om dm indruk nog te vertioogen waren alle versierd met
consoles, rosetten, beeldhouwwerk, afkomstig van de eene of
andere kerk uit de middeleeuwen. De geheele boerderij was
niet alleen aan het oog anbtrokken door de omringende hooge
boomen maar ook en dat juist aam de zijde van waai' ik
kwam door een hoogen wail, die bot aan de vensters vam
die eerste verdieping reikte. Langs den tuinmuur stonden
dikke beuke- en olmboomen. De olmen waren reeds geheel
oncbïaaerd, de beuken daarentegen prijkten met hun rood ge-
Qcleurdtm herflstdos. In het midden van den tuin was een groep
laurier- en hulststruiken.
Ik bevond mij fchams in de onmiddellijke nabijheid mijner
vrienden, maar was er nog niet veel beter aan toe, dan eerst
Het huis was nog in rust gedompeld. Ik durfde niet kloppen
of roepen, wamt ik zou daarmede evengoed de gebrilde oude
tante aan wie ik sloohts met schrik kon denken uit den
slaap wekken, of een domme dienstmeid die misschien nou
gaan schreeuwen. Op de hooger gelegen heuvels zag en hoon
de ik een schaapherder zijn homden roepen. Ei* bleef mij niets
over daai mij zoo snel mogelijk te verbergen. Het struikgewas
zou mü een zeer goede schuilplaats hebben aangeboden, maar
op den muur was een plakaat aangebracht, zooals men zeer
veel in Engeland ziet en dat hem, die gaarne op avonturen
uitgaat, zeer belemmert in zijn bewegingen. „Hier liggen voet.-
angols en klemmen" stond er op te lezen. Ik heb later ge
hoord, dat in den regel die voetangels en klemmen slechts
in de fantazie bestaan, maar toen wist ik dat nog niet. Liever
zou ik naar de vesting zijn teruggekeerd, dan hier mat mijn
voet in een ijzeren klem te worden vastgehouden. Mij bleef
sloohts één ding over de hoop dat Ronald of Flora het eerst
Tilt liet huis zouden te voorschijn komen. En om deze kans
ite kunnen waarnemen, klauterde ik op den muur en zocht
een plaats uit. waar ik achter de takken van een beukeboom
zmi kon verschuilen.
Het werd dag en de zon brak warm door de wolken. Ik had
den ganschen nacht niet geslapen en in een voortdurenden
staat van angst en spanning verkeerd. Te verwonderen was
liet dus niet ofschoon het zeer onverstandig en overmoedig
moest genoemd worden dat ik de verzoeking niet kon
weerstaan en indommelde. Ik ontwaakte door het geluid van
spitten en graven en naar beneden kijkend, zag ik den rug
van een tuinman in een staljas. Nu eens spitte hij met groo-
ten ijver, dan weer richtte hij zich. tot mijn schrik op, rekto
aloh uit, keek over den verlaten tuin en nam dan een flink
snuifje. Mijn eerste opwelling was mij aan den anderen kant
van den muur naar beneden te laten glijden. Maar een
blik was voldoende om mij te overtuigen, dat zelfs de weg
waarlangs ik was gekomen, was afgesneden; een paar schaap
herders cn cenige schapen hadden er bezit van genomen. Ik
heb reeds den talisman genoemd, waarop ik mij in den regel
verlaat, maar in dit geval kon hij mij niet helpen. Een muur
met glasscherven bezet, is geen aangenaam toevluchtsoord,
en ik zou zoo welsprekend als Pitt en zoo zinnenbekorend als
Rioliollcu hebben kunnen zijn, zonder dat do schaapherders
of de tuinman zich er in 't minst om zouden hebben be=
kommerd. Er was geen ontsnappen mogelijk uit mijn be=
luohelijken toestand: ik moest blijven zitten, totdat links of
rechts van don muur iemand mij ontdekte en het teeken tot
mijn gevangenneming gaf.
Het gedeelte van den muur, waarop ik zat, was minstens
twaalf voet boven den grond. De beukeboom, waarachter ik
mij had verscholen, had reeds vele van z'jn bladeren verloren.
Ik was dus niet alleen tamelijk blootgesteld, maar kon over
een gedeelte van don tuin en eenige vensters zien. GeruLmen
tijd bleef alles stil. Niemand verroerde zich behalve de tuin
man mot zijn spade. Eindelijk hoorde ik een deur opengaan
en zng Flora verschijnen in een morgenjapon. Zij drentelde
langs de paden, bleef bij de bloemen staan zelve een
bloem gelijk. Doch nu was de vraag hoe ik hare aandacht zou
kunnen trekken, zonder die van den tuinman op mij te vesti-
gen. Re mocht in geen geval geluid maken. Ik durfde nau
welijks ademhalen Ik hield mij gereed om haar een teeken
te geven, zoodra zij mij zag maar zy keek naar alle rich,
tingen behalve naar die, waai- ik zat. Zy stelde belang in het
gewoonste onkruid, zij liet haar blik wilden over de toppen
der heuvelen, zij kwam zelfs vlak bij mij en sprak over de
meest onbelangrijke dingen met den tuinman maai- naar
den muur. waarop ik zat. scheen zij niet te willen zien, Eim
delijk richtte zij hare schreden weer naar het huis. In mijne
vertwijfeling brak ik een stukje kalk af en raakte haar daar
mede precies in den hals. Verschrikt tastte zij naar de plek.
keek naar alle kanten om den dader te ontdekken en mij
ziende ik had ae takken van den boom uit eikaar gebogen
uitte zij een onderdrukten kreet.
Die drommelsche tuinman moest cr natuurlijk dadelijk zijn
neus in steken.
Wat zcit u, juffrouw' vroeg hij.
Ik was verbaasd oVer hare tegenwoordigheid van geest. Zij
wendde zich snel om in dc tegenovergestelde richting en riep:
Kijk, daar is een kind in het artisjokkenbed.
Die dmwokijtfctfami dia a$le» ffiü_nieb cctf-
SaappmJ
Dit zeggende snelde hij in do aangeduide richting en ver
dween achter de denneboomen.
Zij maakte van die gelegenheid gebruik om met mtge=
strekte armen naar mij toe te loopen. Haar gelaat was eerst
met een dor.kerrooden blos overtogen, om onmiddellijk daar,
op doodsbleek te worden.
Monsieur de St. Ives! zeïüe ze.
Ja, hoog vereerde juffrouw, dit is een afschuwelijke vrij
heidstoestand maar wat kon ik doen?
U bent ontsnapt?
Indien u dit zoo wilt noemen, ja.
Maar u kunt onmogelijk daar blijven zitten! riep zij.
Dat weet ik. Maar waar zal ik naar toe gaan?
Zij sloeg de handen in elkaar.
Ik heb 't! riep ze. Klim gauw langs dezen boom noar
beneden, zorg dat ge geen voetstappen op 't omgespitte land
maakt gauw. voordat Ro'oie terugkomt! Ik verzorg het
pluimgedierte, ik heb den sleutel in mijn zak.... u moet u
zoolang in het kippenhok verbergen'.
Weinige seconden later stond ik naast haar. Wij wierpen
een vluchtigen blik op de ramen en om ons heen. om ons te
overtuigen, dat niemand ons zag. Zy greep mij bij den arm
en trok mij sr.el mede. Het was geen tijd om veel compli
menten te maken. Ik ijlde voort met haar, zij bracht mij in
een anderen hoek van den tuin, die door dicht rasterwerk
was omgeven. In het midden daarvan stond, tusschen struik,
gewas, het kippenhok, dat mij tot schuilplaats zou dienen. Zij
duwde mij, zonder een woord te spreken, daarin, de meeste
kippen verlieten het hok en ik bevond mij nu alleen met
een zestal broedende hennen. Allen vestigden in het half,
donker haai- ronde oogen op mij en keken mij ernstig aan,
als beschouwden zij mijn verblijf in haar woning als een
schreeuwend onrecht.
Ja, en ik ben er heelhuids afgekomen, wat slechts weini
gen met mij kunnen zeggen t Ging er warm toe en de Span
jaarden hebber, zich schandelijk gedragen zooals altijd,
wanneer hei er op aan kwam. Maarschalk Belluna heeft wei,
nig eer bij die gelegenheid behaald, en dat was niet voor het
eerst Uvr vrlc-na Sn Thomas trok aan 't beste eind als er
sprake kan zijn van een „beste eind". Hij is een dapper, knap
officier.
Welnu, dan kunt u mij ook begrijpen, sprak de knaap.
Ik wensch zoo te handelen, dat Sir Thomas zijn goedkeuring
aan myn besluit zou hechten. Wat zou hy doen' in mijn
geval?
Ik kan u een geschiedenis vertéllen, hernam ik, een ware
geschiedenis; zil betreft den slag bij Chiclana, of Barossa,
zooals u de piaats noemt. Ik bevond mij bij het eerste bataljon
dat den adelaar verloor maar ons verlies kwam u duur
te staan. Wij hadden meer aanvallen afgeslagen dan ik wil
opnoemen, toen uw 87e' regiment aankwam, langzaam maar
zeker ons naderend Aan het hoofd van den troep reed een
officiei, blootshoofds, met grijze haren. Hij sprak zeer kalm
tot zyn omgeving. Onze majoor Vigo-Roussillon gaf zijn
paard de sporen en stormde op den grijzen aanvoerder los,
met het doe! hem neer te sabelen, maar toen hij zag welk
een oud man hy was, toen hij diens edele gelaatstrekken kon
onderscheiden en de kalmte bemerkte, waarmede hy tot zijne
volgelingen sprak, als bevond hij zich in een koffiehuis, toen
ontviel hem de moed en hy galoppeerde terug. Maar zy wa
ren zoo dicht bij elkaar geweest, dat zy elkander in de ooger,
hadden gezien Spoedig daarop werd de majoor gewond, ge,
vangen genumen en naar Cadix gebracht. Op een dag werd
hem een bezoek aangekondigd van den generaal Sir Thomas
Graham. „Wel, majoor", zeide deze hem hartelyk de hand
drukkend, „we hebben elkander op het slagveld reeds ont
moet". Het was de grijze officier.
Kranig! zeide de knaap met schitterende oogen.
Sir Thomas liet van dien dag af den majoor aan zijn
tafel eten, en gaf hem diners van zes gerechten.
't Is een heel mooie geschiedenis, prachtig nobel, zeide
Ronald, maar toch is het nu wel een eenlgszins ander gevaJ
Ja. dat geel ik toe
De knaap dacht eenige oogenblikken na.
Welnu, ik wil het wagen! riep hij opeens. Ik geloof, dat
liet verraad is tegenover mijn vorst en daarop staat, ge
loof ik, een zeer zware straf maar ik laat mij hangen als
ik u in den steek kan laten!
Ik was even opgewonden als hij.
Ik zou u eigenlylc moeten raden mij aan myn lot over
te laten, zeide ik. 't Is onverantwoordelijk van mij geweest
De gevangenis ontvlucht.
HOOFDSTUK VHI
Het Kippenhok,
Ik bevond mij minstens een half uur alleen in het gezel
schap van deze droevige tweevoeters, overgelaten aan mijn
eigen gedachten en behoeften. M'n ontvleeschde handen deden
my pijn, en ik had niets, dat ik er om kon binden. Ik had
honger en dorst en had eten noch drinken. Ik was doodmoede
en nergens ken ik mij neerzetten de grond van een kip,
penhok is zeker wei een van de minst verleidelijke zitplaatsen.
Mijn moed keerde echter terug, toen ik het geluid van
naderende voetstappen vernam. Een sleutel werd in het slot
gestoken en de jonge heer Ronald trad binnen, sloot de deur
achter zich en bleef met zyn rug er tegen staan.
Ja, ziet ubegon hy en schudde zyn jeugdig hoofd.
Ik weet wel, dat het een al te groote vrijheid is, die ik
my heb veroorloofd, zeide ik.
- 't Is drommels onaangenaam, myn positie is heel moei
lijk, zeide hy.
Ja. Maar de mijne toch zeker niet minder.
Dit antwoord scheen hem van zyn stuk te brengen. Hy
keek my am, verbluft, roet een jeugdig, onschuldig gelaat
Ik zou er hebben kunnen lachen, maar ik was niet zoo
oilmen schel ijk.
- Ik bevind my geheel in uw macht, zeide ik met een
theatrale beweging. U kunt naar welgevallen met my han
delen.
Ja, als ik maar wist hoe! riep hij uit.
Ik begrijp u, hernam ik. Maar 't zou een geheel ander
geval zijn, indien u reeds waart aangesteld. U bent om zoo te
zeggen, nog geen soldaat. Re heb opgehouden soldaat te zijn.
en ik ben van oordeel, dat wij tegenover elkaar staan als de
eene man van eer tegenover den anderen, die in den regel
vriendschap boven de wet laten gaan. Maar ik verzoek u wel
te willen opmerken, dat ik gezegd heb: ik ben van oordeel!
Denk in 's hemels naam niet, dat ik u myn oordeel wil op.
dringen! Zulke zaken, die onafscheidelijk met den soldaten
stand zyn verbonden, zijn nu eenmaal onvermydeiyk, en
kunnen alleen door den man, dien ze aangaan, worden uitge
maakt Indien ik in uw plaats ware
Welnu, wat zoudt u dan doen? vroeg hy.
Ja, op myn woord van eer ik weet het niet! ant
woordüe ik. Zeer zeker zou ik, evenals gy, aarzelen.
Luister eens. hervatte de Jonge man. Ik heb een bloed
verwant. Ik heb erover nagedacht, wat hy in dit geval zou
hebben gedaan. Die bloedverwant is generaal Graham vau
Lynedoch Sir Thomas Graham. Ik ken hem ternauwer
nood, maar ik koester een groote bewondering vcor hem.
Ja-, ook ik bewonder hem, zeide ik. En ik heb er wél
reden toe. Ik heb tegen hem gevochten, ben geslagen en op
de vlucht gejaagd. Veni, victus sum, evasi.
Wat! rte» hy pit. ilea slag bij Bacosaa meege*
maakt?
dat ik hier ben gekomen, ik ben een slechte kerel. Gy zyt
een edele vyand gij zult een dapper soldaat worden
En ik kwam op den gelukkigen inval om voor dezen knaap
het militair saluut te maken.
Een oogenblik was hij verlegen. Een donkerroode blos
kleurde zijn gelaat
Wel, ik moet eens zien, of ik niet wat voor te eten kan
vinder., zeide hij. Veel zal 't niet wezen, voegde hij er met een
glimlach bij. Ik zal zien wat ik kan binnensmokkelen. Mijn
tante kijkt me te zeer op ce vingers, ziet u.
Dit zeggende verliet hy het kippenhok en liet my met de
verontwaardigde kippen alleen.
Onwillekeurig voel ik altijd een glimlach op mijn gelaat ko-,
men.wanneer ik aan dien knaap denk, en toch zou ik mij
schamen, indien ook de lezer over dit verhaal glimlachte. Als
mijn zoon op dien leeftijd op hem gelijkt, zal ik mij gelukki;
achten en het vaderland zal er goed bij varen.
Ik moet bekennen dat ik blij was, toen zyn zuster verscheen.
Zy bracht my een stuk brood en een kop melk, waarin zy.
volgens Schotsche gewoonte, een scheut whisky had gedaan.
Het spijt mij zoo. dat ik u niets anders kan brengen,
zeide ze Wy zyn sleohts met zoo weinig en tante gaat de be
dienden zoo na. Ik heb een beetje whisky in de melk gedaan
het is gezonder en met de eieren, die u hier maar uit
het nest behoeft te nemen, kunt u zich een gerecht bereiden.
Hoeveel eieren wilt u hebben? De andere moet ik namelijk
aan tante brengen ik ben hier gekomen om ze te halen.
Met. drie of vier hebt u zeker wel genoeg? Weet u hoe ze
geklopt worden? Of zal ik het voor u doen?
Ik wecschte haar nog een poos bij mij te houden en toonde
haar daarom mijn bloedende hand, die haar een luiden uit
roep ontlokten.
Ja, miss Flora, men kan geen omelette bakken, zonder
de eieren kapot te slaan, zeide ik, en het is geen kleinigheid
uit de vesting van Edinburg te ontsnappen. Een van mijn ka*
mei-aden is daarbij om het leven gekomen.
En u bent zoo bleek als een doek! riep ze uit. U kunt
byna niet meer staan! Hier, ga op myn sjaal zitten. Ik zal
die eieren voor u kloppen. Zie, ik heb ook een vork meege
bracht. Re zal u van avond meer eten brengen. Ronald haalt
een en ander uit de stad. Geld hebben we genoeg, maar over
eetwaren kunnen wij niet beschikken. Ja, indien Ronald en
ik konden huishouden, dan zoudt u niet hier in dit hok lig
gen! Hy koestert zulk een groote bewondering voor u.
Ik smeek u, lieve vriendin, overlaad my niet met nieuwt
weldaden, zeide ik. Zoolang ik in nood verkeerde, nam ik ze
aan uit uwe hand, maar thans is dat met meer het geval en
aan geld heb ik geen gebrek meer, wel aan allerlei andere
dingen.
Ik haalde het pakje bankpapier te voorschyn en maakte
het bovenste los. Het was een bankbiljet van tien pond.
Wees zoo goed dit aan te nemen voor de onkosten en be:
denk, dat, indien de rollen omgekeerd waren, ik van uw broe
der ook het geld zou aannemen, Ik heb niet {alleen, jsoedaelo,
maar ook kleeren noodlf -
Lèg 't zoo lang daar neer, zeide ze. Ik kan nu niet 05.
houden met kloppen.
u bent dus niet beleedigd? riep ik uit.
Ze zag mij aan met een blik. die mij het heerlijkste tcc»
de toekomst beloofde. Er was een schaduw van verwyt in cc.
gesloten, maar er sprak tevens zoo veel innige vr:eadschl>
uit, dat ik sprakeloos was. Ik keek dus toe, terwyi zij de e:e:=;
klopte
Ziezoo, proef dat nu eens, zeide ze.
Ik proefde en zwoer, dat het nektar was. Ze nam de overig»
eieren en hurkte tegenover mij, om mij te zien eten. Er vis
zoo iets moederlijks in haar houding en gelaat, verrukkelijk
om aan te zien. Ik begryp mij zelfs nu nog niet, hoe ik mij
zoo heb kunnen beheerschen,
Wat voor kleeren hebt u noodig? vroeg ze.
Een goed pak heerenkleeding, antwoordde ik. Ik geloof
dat ik het natuurlijkst in die rol zal kunnen optreden. Mijn-
heer St. Ives (want dien naam zal ik voortaan dragen op
mijn tocht) beschouw ik als een soort van tooneelfiguur, en
zyn uiterlijk meet daarmee overeenstemmen.
Maar toch meet ik u op iets wyzen. zeiden ze Indien u I
een grof werkmanspak draagt, komt het er weinig op aan
hoe het zit, terwijl dc kleeren van een „gentleman" in
eerste plaats goed moeten zittenvooral voor u met uw
zy zweeg een oogenblik met uw eenlgszins opvallen^
manieren.
Ja, helaas, die manieren! zeide ik. Geloof mij, juffrouw
Flora, juist door die eigenaardigheden, die wij hebben, lijden
wy. Gy zelf zijt opvallend, zelfs midden tusschen een aanü]
menschen, wanneer u de gevangenen bezoekt!
Ik vreesde, dat ik door deze woorden mijn goede engel op
de vlucht zou kunnen jagen en voegde daarom in dezelfden
adem nog een paar aanwijzingen omtrent stof en kleur van
het pak kleeren.
Zij keek mij met groote oogen aan.
—O maar, mynheer St Ives! riep ze uit, dat gaat toch niet!
Ik wil niet zeggen, dat die kleeren u niet goed zouden staan
maar voor een reis passen ze. dunkt me, toch niet. Ik geloof
dat u er tete fleurig, te vroolijk in zult uitzien.
En waarom zou ik er niet fleurig en vroolijk uitzien?
ben zoo lang een voorwerp van spot geweest in myn boe-,'er.
pak! Kimt u niet mee mij voelen, dat een der bitterste zi.icen
der gevangenschap de Meeding is? Sluit mij op, leg mij aan
ketenen maar vergun mij myzelf te blijven. U weet. nio:
hoe ontzettend het is onafgebroken in een narrenpak rond
te loopen onder vijanden, voegde ik er bitter by.
Maar u bent heusch onrechtvaardig in uw oordeel, riep
zij uit. Uit uwe woorden zou men opmaken, dat men u heelt
uitgelachen, en dat is nooit by iemand opgekomen. Zelfs
tante die zich soms weliswaar niet zeer tactvol- gedroeg -
had diep medelijden met u. Iedere lap. waarmede uwe kleeren
vdfsteld waren, stemde ons droevig. Het zou het werk van een
zuster hebben kunnen zijn
Een zuster heb ik nooit gehad, zeide ik. Maar u zéie,
dat u nooit over mij hebt gelachen
O, mynheer St. Ives! Nooit! riep zij uit. Daarvoor was
alles wat wij zagen, veel te treurig! Een man, een gentleman.,
In de kleeren van een hansworst, bedelend, niet waar?
Een man in zulke droeve omstandigheden en toch zijn
lot moedig en waardig dragend.
Begrypt u dan niet, dat, zelfs indien alles zoo ware als
u zegt, zelfs indien u had gevonden, dat die gevangeniskleren
my goed stonden, dat ik terwille van mijzelf, terwille van mijn
natie vurig wensch niy aan u te vertoonen in kleeren, p»,
send' aan den rang en stand, waarin het God heeft behaagd
mij te doen geboren worden? dat ik wensch dat u aan mij
zult denken en aan mij zult herinnerd worden tenminste door
iets anders dan door een zwavelkleurig boevenpak en een os-
geschoren kin.
U hecht veel te veel aan kleeren, zeide ze. Ik ben nlfi
zoo.
Maar ik wel, vrees ik. Maar veroordeel mij daarom niet
te zeer. Ik sprak zooeven van herinneren. Ik bezat zeer vde
souvenirs, waarvan ik niet zal kunnen scheiden, voordat ce
dood en het geheugen er my van berooven. Vele daarvan zijn
grootsche zaken, edele deugden weldadigheid, medelijden,
trouw. Andere echter zyn trivialer. Herinnert u zich den
dag, miss Flora, dat ik u voor het eerst zag? Het woei eig.
Zal ik u vertellen wat u aan had?
Wij waren beiden opgestaan, en zij had de deurklink In do
hand, om heen te gaan. Misschien had hare houding mij moe-
diger gemaakt en deed mijde laatste seconden van ons oüj
derhoud waarnemen.
O, u bent veel te romantisch, zeide ze laöhend.
En op hetzelfde oogenblik verdween de zon voor mijn aan»
gezicht,mijn toovenares had de vlucht genomen. R: bevond
mij weer alleen in de schemering met de broedende
HOOFDSTUK IX.
Een ongenoode gast
Het overige van den dag bracht ik slapend door, liggend !a
een hoek van het kippenhok, op Flora's sjaal. Ik werd pao
wakker, toen ik een licht op mij voelde schijnen Verschrik:
richtte ik my op ik droomde, dat ik nog tusschen hemel
en aarde zweefde en ik zag Ronald, die zich over mij
heenboog. met een lantaarn in de hand. Het bleek midder
nacht te zijn en ik had zestien uur achter elkaar geslapen,
Flora had haar kippen binnengebracht, zond-er dat ik er iets
van had gehoord. Ik kon mij slechts afvragen of zy misschien
zioh gebukt had om in mijn slaap naar mij te kijken. De hem
nen sliepen. Ik zeide haar gaarne goeden nacht, want mü
wachtte een goed maal. Ik sloop met myn geleider op ce
teenen door den tuin en werd in een slaapkamer op de eerste
verdieping gebx-acht, waar ik zeep, water en zelfs een scheer
mes vond mij verschaft door mijn baardeloozen jongen
vriend en bovendien een stel nieuwe kleeren. Mij zelf te
kunnen scheren, niet meer afhankelijk te zyn van den ge-
vangenisbarbier, was een genot op zichzelf. Mijn haar was be,
laas veel te lang, maar ik was verstandig genoeg om er mij
niet aan te wagen. En bovendien stond het mij niet s»
kwaad, daar myn haar van natuur iets of wat krulde. K
kleeren pasten my tamelijk Het vest, smaakvol weefsel, maak
te een goed effect, de pantalon van fyn laken. De jas zat bij
zonder goed.
Het beviel my.
Zeg eens goede vriend, hebt ge misschien reukwater?
Reukwater! riep Ronald uit. Neen. Wat wilt ge met reuk,
water doen?
Is lang niet te versmaden op een veldtocht, zeide ik.
Maar 't gaat ook zonder dat.
Ik werd nu even zacht en voorzichtig naar een klein ee>
kamertje gebracht. De zonneblinden waren zorgvuldig neer
laten, de lamp zoo klein mogelijk neergedraaid. De schoon*
Flora begroette my op fluisterenden toon, en toen ik pl^'-:
had genomen, werd ik door broeder en zuster bediend, nuv
zoo onhoorbaar.
Zij slaapt hier boven, zeide de knaap naar het plafom
wyzend.
En de overtuiging, dat die twee brilleglazen zich zoo n
mijne onmiddellijke nabijheid bevonden, was oorzaak, dat ox
ik my niet byzonder op mijn gemak gevoelde.
Myn jonge vriend had uit de stad een vleeschpastel m«>
gebi-acht, en tot mijn groote vreugde was zy geflankeerd dcc."
een paar flesschen uitstekenden portwyn Terwyi ik at, ver
telde Ronald my wat er in de stad gebeurd was. Iedereen
spi-ak natuurlyk over onze vlucht; troepen soldaten en gen
darmen te paard waren af en aan komen rijden, de geheele
omtrek was doorzocht, maar tot nu toe was geen der vluohlft
lingen gepakt. De menschen in de stad waren ons goed gezir.d, j
onze moed werd bewonderd en velen gaven hun spijt te ken
nen, dat onze kansen tot ontvluchten zoo slecht stenden 3*
man, die gevallen was, heette Sombreff, een boer. Hij sliep c
een ander gedeelte der vesting. Ik wist dus nu. dat al mi-
vroegere kameraden zich in vrijheid bevonden en barak A cc-
bewoond was. j
Wij spraken nu over allerlei andere dingen. Ik kan onmett"
lijk het genot beschrijven, dat ik voelde terwijl ik daar --
aan dezelfde tafel als Flora, in fatsoeniyke kleeren. vrij en in
schikkend over het volle bezit van mijn geestesgaven. En d*
geestesgaven had ik wel noodig, want ik moest twee verscha
lende rollen spelen: ik moest voor Ronald de soldaat, vwj
Flora de innig sentimenteele zyn Er zyn dagen, waarop 1$
een man in ieder opzicht goed gaat, waarop zyn geest,
eetlust en spysvertering en zijn geliefde samenspannen, ca',
hem te bedex-ven, ja, waarop zelfs het weer met zijn
schen in overeenstemming is. Van my zelf wil ik slecM
zeggen, dat die avond al mijn verwachtingen overtrof en
myn weldoeners in verrukking bracht Langzamerhand vergs-
ten zij him angst en ik myn voorzichtigheid, totdat wij ooefl»
op de aarde werden teruggebracht dooi een gebeurtenis.
wy zeer goed hadden kunnen voorzien, maar ons toch hor
mate verraste.
Ik had alle glazen gevuld
.(Wordt vervolgd.),