DE VREUGDE VAN HET WERK. FEUILLETON Anthony Marston Dolende Ridder HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 6 DEC. 1928 Jenuna Hard werken. Een vloed van werk. Noodige ontspanning. Er zijn menschen, die coquetteeren met hun werklust: bij alle mogelijke ge legenheden sommen zij op, hoe lang zij gewerkt hebben, hoeveel zij in dien tijd hebben afgedaan en wat zij allemaal nog van plan zijn. Van sommigen onder hen is het niets dan bluffen: op den keper beschouwd valt die werklust niet mee en wat zU tot stand brengen is op geen stukken na zooveel, als ze willen doen gelooven; en is het wel veel, dan blijkt achteraf nog al eens dat hun on dergeschikten er toch het meerendeel van hebben gedaan. Anderen echter overdrijven him werklust niet: zij zijn werkelijk van den vroegen morgen tot den laten avond bezig en gebruiken (het grootste deel van hun vrijen tijd voor dat werk. By zulke, menschen is er geen scheiding tusschen werk en lief hebberij en daardoor neemt het werk ook hun rusttijden geheel in beslag. Maar men kan nog wel zeer veel van het werk houden, terwijl er voor den vrijen tijd andere liefhebberijen komen opdagen, die dan ook werkelijk ont spanning geven. Werken is iets heel moois en hard werken is zeker niets minder, maar her is niet het eenige. Iemand die niets uit voert, kan niet zeggen dat werken mooi ls. want hij heeft er zelf geen onder vinding van, hij kent daarom de tegen stelling van werken en rusten niet. Aan den anderen kant mist iemand, die altijd maar door ploetert, het ge voel dat rusten kan geven en daarin schuilt een gevaar. En wel om de volgende reden: Iemand die het weiik met hart en ziel doet, raakt daarin verdiept; hij werkt er zich steeds meer en steeds dieper in en het gevolg is dat hij er steeds moeilijker weer uit los kan komen. In het begin gaat dat nog wel, dan is een geringe afleiding nog heel goed in staat hem of haar uit de beslommeringen weg te trekken. Maar hoe meer en hoe lan ger er gewerkt wordt, hoe meer zorgen er komen, hoe dieper men In het werk verdwijnt. En daardoor kost het steeds meer inspanning om er uit omhoog te komen. Totdat tenslotte het omhoog komen uit die werk-berg niet eens me.-f wordt geprobeerd omdat het zoo zwaar is, uit die omsluiting los te komen, Voordat men h.t beseft is het ge beurd: die vreugde van het werk is ver loren gegaan. Dat is maar niet zoo'n kleinigheid: hoevelen beginnen als jonge menschen hun werk met voel illusies en idealen, en na een tien of vijftien jaar maken zij een harden indruk. Zij prediken den triomf van den arbeid, maar hun illu sies zijn erbij teniet gegaan. De oorzaak kennen zij zoogenaamd heel goed: het leven heeft hun illusies en idealen mors dood gemaakt, het harde leven met zijn koude cynisme. Dat de oorzaak bij henzelf zou liggen, zullen zij zeker niet willen gelooven; dat zij dcor het werk bedolven zijn en zij er niet boven hebben kunnen blijven staan, dat zij zich maar hebben laten gaan in die „werklust", beseffen zij al lerminst, en toch is dat vaak de oor zaak van die hardheid bij hen die veel hebben moeten ploeteren. Loskomen van het werk. dat is een be langrijk ding. Het spreekt vanzelf dat iemand met een verantwoordelijke po sitie zich vaak van de moeilijkheden en problemen niet los kan maken, ook al is hij rusti'g in den huis el ijken kring. Maar veel erger wordt het èn voor de persoon zelf, èn voor het gezin, wanneer dat gewoonte wordt, waardoor een mee leven onmogelijk zou worden. Zoo iemand komt op den duur buiten het gèzinsleven te staan, terwijl het werk door zijn overstelping ook geen voldoe ning meer geeft. Verstrooiing op zijn tijd Ls noodig. maar dan niet met de gedachten nog bij het werk, algeheele ontspanning kan nieuwe energie geven en zorgt ook dat het nieuw-opgevatte werk weer heel on gekende vreugden kan geven. Dan komt er nog een practische over weging bij, en wel deze: dat iemand die maar denkt en peinst en tobt om zorgen en moeilijkheden uit den weg te ruimen, zich er, door al dat gedoe, tenslotte blind op staart en geen uitweg meer ziet. Is er dan ontspanning op zijn tijd, zoodat de hersens eens wat anders, zfj het dan ook veel lichtere kost te verte ren krijgen, dan is daarna de kijk op het werk weer geheel nieuw, en in me nig schijnbaar onuitwarbaar raadsel heeft zoo'n frisch gezichtspunt al de op lossing gebracht. En een overwonnen moeilijkhe'd geeft nieuwe kracht en nieuwe vreugde, zoodat de mensch in opgewektheid het werk voortzet. Geluk jagen we zoo dikwijls na op plaatsen waar het heelemaal niet ge zocht moet worden. Wie vreugde heeft in zijn werk, die heeft het geluk gevon den, maar we kunnen er zelf alleen vcor zorgen dat die vreugde blijft, door ons er niet door te laten overheerschen, maar door het werk zelf te beheerschen. MENU. Gevulde uien Wiener Schnitzel Brusselsch Lof Aard appel en Gebrande roomvla De groote uien worden geschild, ge- wasschen en gaar gekookt gedurende een uur in kokend water met zout, maar vooral" niet te zacht. Dan wordt er een dekseltje afgesneden, de ui wordt uit gehold en gevuld met een mengsel van kalfsgehakt met zout dat in boter is gaargeroerd, en dan vermengd met een stukje oud brood zonder korst, wat bouillon, 1 eidoo er, gehakte peterselie en peper en nootmuskaat naar smaak. Als de ui gevuld is, wordt het dekseltje er weeV opgezet, de uien worden naast elkaar in een vuurvast schoteltje gezet, met paneermeel en een paar klontjes boter bestrooid, en gedurende twintig münuten in den oven gezet om een korstje te krijgen. Voor de Wiener Schnitzel worden kalfslappen genomen die wat dikker zijn dan kalfsoesters. Zij worden gewas- schen,- gezouten en in een deel van de boter gedurende een klein hrtf uur gaai- gestoofd, zoodat ze niet bruin worden. Daarna wordt het vleesch uit de boter genomen, door bloem gewenteld, en ge paneerd, dat wil zeggen door een los geklopt ei gehaald en in paneermeel ge wenteld. Dan wordt het in de rest van de boter mooi bruin gebakken, op een schaal gelegd en ieder stukje apart ver sierd met een torentje van een u:tge- tand schijfje citroen, een opgerolde filet van ansjovis en een plakje augurk ot een kappertje. De boter wordt samen gevoegd en met wat bouillon tot een niet te vette jus afgemaakt. Voor het dessert nemen wij: 2 d.L. melk, 2 d.L. room, 3 eieren, 125 gr. suiker, Vanillepoeder. De eieren worden met 45 gr. suiker en de vanillepoeder geklopt, de melk en de room toegevoegd en het mengsel ge zeefd. Een gladde puddingvorm wordt met boter besmeerd, de massa wordt er in gedaan, en gedurende anderhalf uur in waterbad zeer regelmatig gekookt De deksel wordt dan van den vorm geno men zoodat de pudding wat droogt, en 1 kwartier voor het opdienen wordt de pudding gekeerd. Van de overige 50 gr suiker wordt caramel gebrand en deze op de pudding gegoten, die er heelemaal mee bedekt moet zijn, samen moe# het dan afkoelen, zoodat de caramel een glasachtig laagje vormt. E. E. J.—P. SPRUITJES. Na de spruitjes van de ongewenschte buitenblaadjes te hebben ontdaan, kookt men ze tien minuten in gezout kokend water; vervolgens afgieten en opnieuw, maar nu vijf minuten en in ander water koken. Na ze weer afgegoten te hebben laat men ze uitlekken en doet ze over in een pan met een flink stuk boter en voegt er een halve liter in vieren ge deelde gebraden kastanjes bij. (op een liter spruitjes). Zout en peper. Naar goeddunken eenigen tijd laten stoven. RECEPT. HAMBURGER RIB. Hiervoor neme men 2 K.G. gepekelde en licht gekookte rimderrib, borstelt die in warm water schoon, zet ze op met ruim kokend water en kookt ze een half uur per pond. Men geeft er gesmolten boter en doperwtjes bij. KOE MEN DE KLEUTERS BEZIGHOUDT. EEN TRAMBOEKJE. Vandaag zullen wij ons weer op een aardig knutselwerkje toeleggen en wei wilde ik eens met u een tramboekje ma ken van vouwreepen. U kunt niet geloo ven hoeveel pleizier de kleine kleuters hebben in vouwen en knippen met vouwreepen en vouwblaadjes en hoe graag die kleine vingertjes alles zelf willen doen. Het is voor de kleintjes een vreugde een paar simpele vouwreepen omgetooverd te zien in een tramboekje met verschillende maten kaartjes. Het tramboekje wordt met veel en thousiasme door de kleuters gemaakt, gedragen en dan natuurlijk er mee ge speeld. Laat de kinders het tramboekje met een bandje om den hals dragen en u zal zien, dat ze er onafscheidelijk van zijn. Loopt u eens by zoo'n kleuter aan, dat Juist met moeder een tramboekje heeft gemaakt. Wil ik u eens voorspellen wat en dan gebeurt? U komt binnen, de con- ducteur wacht u op en vraagt of u in de tram plaats wilt nemen. Heel par mantig scheurt het conducteurtje een kaartje af en al bent u nu oud of jong, ja, zelfs grootvader en grootmoeder moeten meereizen De conducteur neemt met een eigenwijs gezichtje plaats in de denkbeeldige tram; de passagiers volgen en met een vroolyk „tuut-tuut' gaat de tram z.g. in beweging. Laatst kwam lik bij een meisje van 3 jaar, dat ook juist zelf een tramboekje had gemaakt. Dit kleine ding was ge heel onafscheidelijk van haar boekje, ja, het moest zelfs mee in bed. Moeder kon helaas niet aan den wensch voldoen; het bandje om den hals is toch veel te vaarlijk voor de kleintjes, wanneer zy gaan slapen. Om het kleintje tevreden te stellen werd het boekje op een stoel, vlak naast haar bedje gelegd. Dit kleine eenvoudige tramboekje brengt in het kinderhart meer geluk dan u denkt. Juist omdat zy het zelf maken spelen zy er zoo intensief mee. Het trammetje spelen is daarbij voor het kind een heer lijke bezigheid en zij gaan geheel in hun spel op. Wilt u nu eens het boekje met de kleuters maken? Het is werkelijk maar een oogenblik werk. Neem 4 breede vouwreepen van 2 verschillende kleuren. Mocht u geen vouwreepen thuis hebben, dan kunt u ook zelf wel reepen maken van gekleurd papier. De vouwreepen worden in vieren deeld. Dit vindt het kleintje dikwijls het moeilijk. Laten zij netjes den onder kant van de reep op den bovenkant leg gen, precies de puntjes op elkaar, dan zullen zij met 't tongetje uit den mond liet wel netjes gedaan krijgen. Het is wel een heele goede oefening voor de kinderen, die pas met knutselwerkjes beginnen. Daarna kunnen zij de reepjes door midden knippen, ook mogen de reepjes gescheurd worden. Is het reepje in vieren gedeeld, dan moet elk strookje dubbel gevouwen wor den; elk deeltje bestaat dan uit 2 tramkaartjes. Met de andere 3 reepen doet u het zelfde. Alle dubbelgevouwen stukjes worden in elkaar gelegd, zoodat een boekje ontstaat. Nu met een klein stukje aan den dubbelen kant, de kaartjes op elkaar genaaid, een bandje er om heen banden, daar het boekje dan aan den hals gedragen kan worden en op 1 c.M. afstand van de vouw even radee ren, daar de kaartjes dan gemakkelijk afgescheurd kunnen worden. Het boekje is nu klaar, gauw de tram in orde maken en het kleutertje is in eens omgetooverd in een echten tram conducteur. M. R. GroenVerschillende groote modehuizen schuiven het groen naar voren: een mooi „Em pire" of emeraldgroen. Speciaal als garneering schijjit het een groote kans ie hebben. We zien het bijv. als breede strook onder aan den zoom van de japon of als ondereinde van momoen RUWE HANDEN. Wie het hoogst onaangename kent van het bezit van een paar roode „gespron gen" handen, zal zeker graag een goede raad willen hebben om van dit euvel af te komen. De grootste vijand van zachte, blanke handen is de winter. De koude immers doet de huid droog en schilferig, hard en stug worden en als we tot overmaat van ramp de handen na het vasschen niet goed afdrogen, gebeurt het onver mijdelijke: kapot springen der huid. Het natuurlijke vet der huid is geheel op gebruikt om dit gebrek te herstel len moeten we nieuw vet in de huid rengen. Hiertoe wenden we twee middelen aan: een vaste of vloeibare creme om ze 's avonds fiink te behandelen en een lotion om ze des daags na het was- soher. in te wrijven. Beide middelen zijn ln apotheek of d ogistery te krijgen Bedenk vooral dat ge uw hanlen wel wit kunt maken door voortdurend posderen, maar dat dit middel erger is dan de '-vaal, want in de ruwe droge huid zet ten zich de deeltjes poeder en restjes vuil vast, waardoor de huid nog meer barstjes gaat vertoonen. Gladde effen en gezonde handen krijgen we door ze geregeld met crème en lotion te behan delen en ge zult zien, dan worden ze ook blank en zacht. Op minder koude dagen zullen we behalve de eenvoudige lange mantels ook korte paletots zien dragen. Er zijn aardige, met klei ne motiefjes doorweven kashastoffen voor in den handel. Zij zoorden op eenvoudige wijze met bont gegar neerd OVER INKTLAPPEN EN VOLANTS. „Kind, wat lijkt het wel, nou ben je precies een groote inktlap!" Met dezen uitroep werd ik o al vele jaartjes geleden teen ik nog een „zalige bak- visch" was door een schoolkameraad ontvangen, toen ik myn eerste jurk met volants voor den eersten keer droeg. Ja zeker, nu kunt u er wel om lachen. Het is misschien wel grappig. Maar ik verzeker u, dat ik toen heelemaal niet lachte. Net als je denkt een soort „fu rore" te zullen maken met je nieuwe jurk. en dan voor een inktlap te wor den uitgemaakt, nu, dat is heusch zoo'n pretje niet! En toch, ze kunnen zoo buitengewoon fijn staan die japonnetjes met volants, breede. of een heele rist heele smal- '.stjes boven elkaar (deze laatste vcora" voor jonge meisjes) mits Laten we elkaar eerlijk de waarheid reggen. mijn arme. gezellige, dikke zus sen! Neem een goeden raad aan van mij: neem nooit een japon van volants want heusch, dan lijken jelui op inktlappen. Troost je maar, goedmoedige, goed- lachsche dikkerds, er zijn nog genceg japennen. die jelui wèl gced staan en die nu niet zoo speciaal laten uitkomen dat jelui een lief aantal pondjes meer weegt dan je schrale zus teren, waarvan er tegenwoordig nogal veel zijn, vanwege de „slanke lijn". Vroeger, ja toen was het nog wat anders, toen de rokken veel langer waren en de tailles op de juiste plaats zat, waar de natuur er de plaats voor aanwijst. Maar nu de rok ken veel aan lengte hebben ingeboet, en we dus met de ruimte tusschen taille en rand van den rok moeten woekeren om er de volants tusschen te krijgen nu zouden de korte dikkerdjes er heusch mee uitzien als een gelukspop Al hebben we, om de lijn toch maar te verlengen, onze toevlucht tot een ge- zichtsbedriegerijtje genomen, door de volahts diagonaal te nemen, van voren bijvoorbeeld hooger dan van achteren, schuin oploopend dus. Zoo is het eerste japonnetje van links, van roode crêpe, met volants, die naar links oploopen, en daar op zij gefronsd zijn. Overigens zyn de volants glad. Een breede ceintuur met een gesp van strass geeft de taille aan. Op nummer twee van zandkleurige crêpe, vormen de smalle volannetjes, twee aan twee diagonalen. Op de on dermouwen vinden we ze weer terug. Ten slotte nog, ter illustratie, een heel fijn model, met twee ruime volants, die, doordat ze schuin aangezet zijn, de ja pon het „plongeant" model geven van achteren langer dan van voren. Ket bont kan gewoon „Haas" zijn. MADELEINE. Hoe weinig aandacht werd er vroeger aan geschonken; dat was kleeding voor den man. Maar tegenwoordig zy'n ze de orde van den dag en is er welhaast geen vrouw, die er niet één of meer in haar bezit heeft. Steeds denken de ontwer pers nieuwe modellen uit, die dan als laatste nouveauté ter markt gebracht worden en waarmee men tracht oudere patronen te verdringen. Want wel ligt de mode hier uitsluitend in het dessin. Vlak na den oorlog kregen we de be faamde breede strepen, bovendien zeer bont van kleur, die echter vrij spoe dig plaats maakten voor kalmere patro nen, kleine ruitjes, figuurtjes enz. die op hun beurt het veld moesten ruimen voor de plots opgang makende modellen met teekeningen. geïnspireerd op de wapens en embleemen van adelijke families. Ook die rage is al weer voorbij en thans zijn we beland in een periode waarin nu eens geen speciale voorkeur naar voren komt. Wel wordt veel gedaa.i aan in crustaties waarvan A een goed voorbeeld geeft. Hier is een pull-over in cachemir jersey van een touwkleurige nuance, ge- incrusteerd met meetkundige figuren in marineblauw en rood. Model B. laat ons iets geheel anders Zien: hier is lichtroode cachemir jersey bewerkt met kleine rozetjes van blauwe koordzyde. By C. vervallen we weer in de meet kunde door ruitvormige blauwe lijnen op een kameelkleurig fond van kasha jersey terwijl D een nauwelijks bij name aan te duiden genre toont in bois de rose en zacht green. De pull-over is de sportlievende klee ding bij uitnemendheid; niet in jersey gemaakt gaat hij dan ook reeds dikwijls vergezeld van een ceintuurtje in dezelf de stof of in leer, maar zeker in volko men bijpassende klem'. Ook'reeds tracht men er een sjaal of schouderdoek aan toe te voegen. Soms vertoont deze het zelfde dessin als de pull-over, maar ver valt men in een andere teekening, dan toch zijn minstens de kleuren gelijk. Van dit laatste genre geeft de plaat een voorbeeld: een schouderdoek behoo- rend bij pull-over C. (Een verhaal uit den ty'd van den Spaanschen Successie-Oorlog.) Naar het Engelsch van MORICE GERARD. 22) Niet voor den volgenden middag kon den zij den terugtocht aanvaarden. D? Prins nam afscheid; hij was te paard, omp:ven door zijn schitterenden staf. Anthony en Mark kwamen spoedig bi) een afgelegen herberg. De herbergier, ♦en zekere Welmarck, kende hem: hij was vroeger schout geweest in dienst vsn den Prins van Hessen- An halt, wiens gast Marston geweest was. De herbergier ontving Anthony niet bijzonder vriendelijk. De Beieren had den in den omtrek een sterke macht liggen; als het bekend werd dat hij Marston gehuisvest had, zou de „Drie Duiven" boven zijn hoofd in brand ge stoken worden. Zij zadelden daarom hun paarden niet af. U mag we! voorzichtig zijn, sir. welke richting u neemt, als u hier van daan gaat. Welke route raad je mij aan? Welmarck aarzelde. Toen zei hij, ter wijl zijn lippen verraderlijk trilden —Er is maar één weg. die veilig is met het oog op de troepen Hij zweeg plotseling alsof hij niets meer wilde zeggen. Vertel op. man, riep Anthony on geduldig. Welke weg? De weg door het bosch. Is die voor paarden begaanbaar? Ik geloof van w#l, excellentie. Gelooven? Ken je die dan niet? Neen. Excellentie. Wat is er aan dat bosch voor bij zonders? Wolven? Dat is niet onmogelijk. Wat bedoel je dan eigenlijk? Ik heb vreemde verhalen er over gehoord; niemand waagt het het .Bosch der Duisternis" blnr.en te gaan na zons ondergang: sommigen zelfs niet eens overdag. Midden in staat een huis; alle wegen leiden daarheen. Des te beter, daar kunnen wij dan slapen. De herbergier legde zijn hand op den zadelknop. Ga er niet heen, riep hij uit. Niemand heeft ooit in dat huis ge slapen en daarna kunnen vertellen wat hij gezien heeft, tenminste niet met ge zonde hersens. Marston en Fagan reden weg zonder verder meer te praten over het vreem de verhaal van den waard. Toen zy eenigen tijd daarna in de verte patrouilleerende soldaten zagen, vonden zij het toch het verstandigst den zijweg te nemen naar het „Bosch der Duisternis". Zij kwamen door een wild en verlaten landschap. Het kale, droefgeestige van de natuur hier deed een eigenaardige gewaarwor ding, zooals hij nog nooit gekend had, over Marston komen. Angst was het niet dat gevoel was hem zelfs in de grootste gevaren vreemd gebleven, maar nu voelde hij toch iets in zijn geest slui pen, dat misschien wel op angst leek; een huivering van onberedeneerden af schuw bekroop hem. Hij verzette er zich met kracht tegen en besloot zich dcor niets van zijn voorgenomen tocht te laten weerhouden. Deze weg. zei hij kort en wees met zijn gehandschoenae haud naar het pad. dat naar het bosch voerde. Ja. Sir. Anthony wierp een zijdelingschen blik op Mark, om te zien of ook in hem vreemde gevoelens waren wakker ge worden, maar het gezicht van. den die naar was onbewogen. HOOFDSTUK XVII. Het Bosch der Duisternis". Toen zy een uur gereden hadden kwamen zij aan den zoom van het bosch. De lucht was zwart; een koude wind blies hun om de ooren. Wy moeten voortmaken, zei Mar ston; wij konden wel eens een flin ken storm krijgen. Tegelijkertijd gaf hij zijn paard de sporen. Om het bosch was een muur van acht voet hoog. Hy was vele jaren geleden als een geweldig- sterke beveiliging opgericht en met mos en onkruid bedekt, trotseerde hij nu nog steeds even krachtig alle invloeden van weer en wind. Zy reden ongeduldig voort, zoekend om een muur totdat zy by een vervallen hek kwamen. Zy be vonden zich nu aan het begin van een der vele wegen, die toegang gaven tot het huls in het midden Moonstone en zijn sralgenoot toonden een eigenaardige aarzeling om verder te gaan; zy deins den terug; de ruiters moesten hen dwin gen verder te gaan. Dit was te vreemder daar zij een geweldigen stormwind in den rug hadden. Marston werd een oogenblik woedend, wat hem zelden ge beurde; hij ergerde zich aan zichzelf, want tegen zijn wil werd dat eigenaar dige gevoel, waarop hij zich eerder al betrapt had stetrker; het tegenstrib belen van de paarden irriteerde hem, hij sloeg Moonstone flink over zijn kop en bestrafte hem met zijn sporen. Terwijl zij dieper het bosch inreden, nam de duisternis toe.. Het pad werd nu breeder. De paarden gedroegen zich steeds nog alsof zij doodelijk beangst waren; ze galoppeerden zijdelings, bliezen zwaar door hun neusgaten met hun ooren naar achteren en hun oogen waren met bloed doorloopen. Hemel! schreeuwde Marston. Wat mankeert die beesten? Ze lijken wel dol- Moonstone heeft nog nooit zoo gedaan. Het is „Het bosch der Duisternis", sir, zooals Welmarck het noemde, ant woordde Fagan met een grijns; maar het was geen vroolijke grijns; er was misschien ook wel iets geheimzinnigs dat op hém indruk maakte. De storm brak los; de wind en de regen sloegen hun in 't gezicht; de bliksem flitste door het bosch. Telkens sprongen de paarden op zij. Marston en Mark trokken hun mantels dichter om zich heen en zetten de paarden tot greoter spoed aan. Na een paar minuten werden de hoo rnen tot hun groote verlichting schaar- scher en de omtrekken van een huis werden zichtbaar; het was te donker om het duidelijk te kunnen onderscheiden, maar zy konden wel zien, dat het een groot, massief gebouw was met dikke muren. Toen zy naderbij kwamen zagen zy links een poort, die waarschijnlijk op de binnenplaats uitkwam. Anthony steeg af. Ik zal naar binnen gaan en vuur aanmaken, zei hij. N:em jy de paarden mee achterom en zie of je ze ergens stallen kunt. Mark deed wat hem gezegd was en verdween om den hoek door de poort. Marston liep de steenen stoep op en probeerde de dfeur te openen. Deze was gesloten, maar het hout was zoo ver molmd, dat, toen hy zyn breede schou ders tegen de deur zette, deze openvloog en hij kon binnentreden. Hij hoorde iets loopen in de groote steenen hal en ?en gefladder van vleugels; iets vloog langs hem heen; hij hield zyn elleboog be schermend voor zijn gezicht. Een paar uilen schreeuwden in de duisternis. An thony slaagde er in vuur te maken door wat vermolmd hout van de deur af re trekken. In het midden van de hal was een haard en het duurde niet lang of er brandde een lustig vuurtje, dat de duisternis en de kille ongezelligheid van het vbrtrek eenigszins verjoeg. Hij hield zich verder bezig met het samenrapen van pooten en ruggen van gebroken stoelen in de kamers beneden. .(Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1928 | | pagina 8