DE VREUGDE VAN HET WERK.
FEUILLETON
Anthony Marston
Dolende Ridder
HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 6 DEC. 1928
Jenuna
Hard werken. Een vloed van werk. Noodige
ontspanning.
Er zijn menschen, die coquetteeren
met hun werklust: bij alle mogelijke ge
legenheden sommen zij op, hoe lang zij
gewerkt hebben, hoeveel zij in dien tijd
hebben afgedaan en wat zij allemaal
nog van plan zijn. Van sommigen onder
hen is het niets dan bluffen: op den
keper beschouwd valt die werklust niet
mee en wat zU tot stand brengen is op
geen stukken na zooveel, als ze willen
doen gelooven; en is het wel veel, dan
blijkt achteraf nog al eens dat hun on
dergeschikten er toch het meerendeel
van hebben gedaan. Anderen echter
overdrijven him werklust niet: zij zijn
werkelijk van den vroegen morgen tot
den laten avond bezig en gebruiken
(het grootste deel van hun vrijen tijd
voor dat werk. By zulke, menschen is
er geen scheiding tusschen werk en lief
hebberij en daardoor neemt het werk
ook hun rusttijden geheel in beslag.
Maar men kan nog wel zeer veel van
het werk houden, terwijl er voor den
vrijen tijd andere liefhebberijen komen
opdagen, die dan ook werkelijk ont
spanning geven.
Werken is iets heel moois en hard
werken is zeker niets minder, maar her
is niet het eenige. Iemand die niets uit
voert, kan niet zeggen dat werken mooi
ls. want hij heeft er zelf geen onder
vinding van, hij kent daarom de tegen
stelling van werken en rusten niet.
Aan den anderen kant mist iemand,
die altijd maar door ploetert, het ge
voel dat rusten kan geven en daarin
schuilt een gevaar.
En wel om de volgende reden:
Iemand die het weiik met hart en ziel
doet, raakt daarin verdiept; hij werkt
er zich steeds meer en steeds dieper
in en het gevolg is dat hij er steeds
moeilijker weer uit los kan komen. In
het begin gaat dat nog wel, dan is een
geringe afleiding nog heel goed in staat
hem of haar uit de beslommeringen weg
te trekken. Maar hoe meer en hoe lan
ger er gewerkt wordt, hoe meer zorgen
er komen, hoe dieper men In het werk
verdwijnt. En daardoor kost het steeds
meer inspanning om er uit omhoog te
komen. Totdat tenslotte het omhoog
komen uit die werk-berg niet eens me.-f
wordt geprobeerd omdat het zoo zwaar
is, uit die omsluiting los te komen,
Voordat men h.t beseft is het ge
beurd: die vreugde van het werk is ver
loren gegaan.
Dat is maar niet zoo'n kleinigheid:
hoevelen beginnen als jonge menschen
hun werk met voel illusies en idealen, en
na een tien of vijftien jaar maken zij
een harden indruk. Zij prediken den
triomf van den arbeid, maar hun illu
sies zijn erbij teniet gegaan. De oorzaak
kennen zij zoogenaamd heel goed: het
leven heeft hun illusies en idealen mors
dood gemaakt, het harde leven met zijn
koude cynisme.
Dat de oorzaak bij henzelf zou liggen,
zullen zij zeker niet willen gelooven;
dat zij dcor het werk bedolven zijn en
zij er niet boven hebben kunnen blijven
staan, dat zij zich maar hebben laten
gaan in die „werklust", beseffen zij al
lerminst, en toch is dat vaak de oor
zaak van die hardheid bij hen die veel
hebben moeten ploeteren.
Loskomen van het werk. dat is een be
langrijk ding. Het spreekt vanzelf dat
iemand met een verantwoordelijke po
sitie zich vaak van de moeilijkheden en
problemen niet los kan maken, ook al
is hij rusti'g in den huis el ijken kring.
Maar veel erger wordt het èn voor de
persoon zelf, èn voor het gezin, wanneer
dat gewoonte wordt, waardoor een mee
leven onmogelijk zou worden. Zoo
iemand komt op den duur buiten het
gèzinsleven te staan, terwijl het werk
door zijn overstelping ook geen voldoe
ning meer geeft.
Verstrooiing op zijn tijd Ls noodig.
maar dan niet met de gedachten nog bij
het werk, algeheele ontspanning kan
nieuwe energie geven en zorgt ook dat
het nieuw-opgevatte werk weer heel on
gekende vreugden kan geven.
Dan komt er nog een practische over
weging bij, en wel deze: dat iemand die
maar denkt en peinst en tobt om zorgen
en moeilijkheden uit den weg te ruimen,
zich er, door al dat gedoe, tenslotte
blind op staart en geen uitweg meer
ziet. Is er dan ontspanning op zijn tijd,
zoodat de hersens eens wat anders, zfj
het dan ook veel lichtere kost te verte
ren krijgen, dan is daarna de kijk op
het werk weer geheel nieuw, en in me
nig schijnbaar onuitwarbaar raadsel
heeft zoo'n frisch gezichtspunt al de op
lossing gebracht. En een overwonnen
moeilijkhe'd geeft nieuwe kracht en
nieuwe vreugde, zoodat de mensch in
opgewektheid het werk voortzet.
Geluk jagen we zoo dikwijls na op
plaatsen waar het heelemaal niet ge
zocht moet worden. Wie vreugde heeft
in zijn werk, die heeft het geluk gevon
den, maar we kunnen er zelf alleen vcor
zorgen dat die vreugde blijft, door ons
er niet door te laten overheerschen,
maar door het werk zelf te beheerschen.
MENU.
Gevulde uien
Wiener Schnitzel
Brusselsch Lof
Aard appel en
Gebrande roomvla
De groote uien worden geschild, ge-
wasschen en gaar gekookt gedurende
een uur in kokend water met zout, maar
vooral" niet te zacht. Dan wordt er een
dekseltje afgesneden, de ui wordt uit
gehold en gevuld met een mengsel van
kalfsgehakt met zout dat in boter is
gaargeroerd, en dan vermengd met een
stukje oud brood zonder korst, wat
bouillon, 1 eidoo er, gehakte peterselie
en peper en nootmuskaat naar smaak.
Als de ui gevuld is, wordt het dekseltje
er weeV opgezet, de uien worden naast
elkaar in een vuurvast schoteltje gezet,
met paneermeel en een paar klontjes
boter bestrooid, en gedurende twintig
münuten in den oven gezet om een
korstje te krijgen.
Voor de Wiener Schnitzel worden
kalfslappen genomen die wat dikker zijn
dan kalfsoesters. Zij worden gewas-
schen,- gezouten en in een deel van de
boter gedurende een klein hrtf uur gaai-
gestoofd, zoodat ze niet bruin worden.
Daarna wordt het vleesch uit de boter
genomen, door bloem gewenteld, en ge
paneerd, dat wil zeggen door een los
geklopt ei gehaald en in paneermeel ge
wenteld. Dan wordt het in de rest van
de boter mooi bruin gebakken, op een
schaal gelegd en ieder stukje apart ver
sierd met een torentje van een u:tge-
tand schijfje citroen, een opgerolde filet
van ansjovis en een plakje augurk ot
een kappertje. De boter wordt samen
gevoegd en met wat bouillon tot een niet
te vette jus afgemaakt.
Voor het dessert nemen wij:
2 d.L. melk,
2 d.L. room,
3 eieren,
125 gr. suiker,
Vanillepoeder.
De eieren worden met 45 gr. suiker en
de vanillepoeder geklopt, de melk en de
room toegevoegd en het mengsel ge
zeefd. Een gladde puddingvorm wordt
met boter besmeerd, de massa wordt er
in gedaan, en gedurende anderhalf uur
in waterbad zeer regelmatig gekookt De
deksel wordt dan van den vorm geno
men zoodat de pudding wat droogt, en
1 kwartier voor het opdienen wordt de
pudding gekeerd. Van de overige 50 gr
suiker wordt caramel gebrand en deze
op de pudding gegoten, die er heelemaal
mee bedekt moet zijn, samen moe# het
dan afkoelen, zoodat de caramel een
glasachtig laagje vormt.
E. E. J.—P.
SPRUITJES.
Na de spruitjes van de ongewenschte
buitenblaadjes te hebben ontdaan, kookt
men ze tien minuten in gezout kokend
water; vervolgens afgieten en opnieuw,
maar nu vijf minuten en in ander water
koken. Na ze weer afgegoten te hebben
laat men ze uitlekken en doet ze over
in een pan met een flink stuk boter en
voegt er een halve liter in vieren ge
deelde gebraden kastanjes bij. (op een
liter spruitjes). Zout en peper. Naar
goeddunken eenigen tijd laten stoven.
RECEPT.
HAMBURGER RIB.
Hiervoor neme men 2 K.G. gepekelde
en licht gekookte rimderrib, borstelt die
in warm water schoon, zet ze op met
ruim kokend water en kookt ze een half
uur per pond. Men geeft er gesmolten
boter en doperwtjes bij.
KOE MEN DE KLEUTERS
BEZIGHOUDT.
EEN TRAMBOEKJE.
Vandaag zullen wij ons weer op een
aardig knutselwerkje toeleggen en wei
wilde ik eens met u een tramboekje ma
ken van vouwreepen. U kunt niet geloo
ven hoeveel pleizier de kleine kleuters
hebben in vouwen en knippen met
vouwreepen en vouwblaadjes en hoe
graag die kleine vingertjes alles zelf
willen doen. Het is voor de kleintjes een
vreugde een paar simpele vouwreepen
omgetooverd te zien in een tramboekje
met verschillende maten kaartjes.
Het tramboekje wordt met veel en
thousiasme door de kleuters gemaakt,
gedragen en dan natuurlijk er mee ge
speeld. Laat de kinders het tramboekje
met een bandje om den hals dragen en u
zal zien, dat ze er onafscheidelijk van
zijn.
Loopt u eens by zoo'n kleuter aan, dat
Juist met moeder een tramboekje heeft
gemaakt. Wil ik u eens voorspellen wat
en dan gebeurt? U komt binnen, de con-
ducteur wacht u op en vraagt of u in
de tram plaats wilt nemen. Heel par
mantig scheurt het conducteurtje een
kaartje af en al bent u nu oud of jong,
ja, zelfs grootvader en grootmoeder
moeten meereizen De conducteur
neemt met een eigenwijs gezichtje plaats
in de denkbeeldige tram; de passagiers
volgen en met een vroolyk „tuut-tuut'
gaat de tram z.g. in beweging.
Laatst kwam lik bij een meisje van 3
jaar, dat ook juist zelf een tramboekje
had gemaakt. Dit kleine ding was ge
heel onafscheidelijk van haar boekje, ja,
het moest zelfs mee in bed. Moeder kon
helaas niet aan den wensch voldoen; het
bandje om den hals is toch veel te
vaarlijk voor de kleintjes, wanneer zy
gaan slapen. Om het kleintje tevreden
te stellen werd het boekje op een stoel,
vlak naast haar bedje gelegd. Dit kleine
eenvoudige tramboekje brengt in het
kinderhart meer geluk dan u denkt.
Juist omdat zy het zelf maken spelen
zy er zoo intensief mee. Het trammetje
spelen is daarbij voor het kind een heer
lijke bezigheid en zij gaan geheel in hun
spel op.
Wilt u nu eens het boekje met de
kleuters maken? Het is werkelijk maar
een oogenblik werk. Neem 4 breede
vouwreepen van 2 verschillende kleuren.
Mocht u geen vouwreepen thuis hebben,
dan kunt u ook zelf wel reepen maken
van gekleurd papier.
De vouwreepen worden in vieren
deeld. Dit vindt het kleintje dikwijls
het moeilijk. Laten zij netjes den onder
kant van de reep op den bovenkant leg
gen, precies de puntjes op elkaar, dan
zullen zij met 't tongetje uit den mond
liet wel netjes gedaan krijgen. Het is
wel een heele goede oefening voor de
kinderen, die pas met knutselwerkjes
beginnen.
Daarna kunnen zij de reepjes door
midden knippen, ook mogen de reepjes
gescheurd worden.
Is het reepje in vieren gedeeld, dan
moet elk strookje dubbel gevouwen wor
den; elk deeltje bestaat dan uit 2
tramkaartjes.
Met de andere 3 reepen doet u het
zelfde. Alle dubbelgevouwen stukjes
worden in elkaar gelegd, zoodat een
boekje ontstaat. Nu met een klein
stukje aan den dubbelen kant, de kaartjes
op elkaar genaaid, een bandje er om
heen banden, daar het boekje dan aan
den hals gedragen kan worden en op 1
c.M. afstand van de vouw even radee
ren, daar de kaartjes dan gemakkelijk
afgescheurd kunnen worden.
Het boekje is nu klaar, gauw de tram
in orde maken en het kleutertje is in
eens omgetooverd in een echten tram
conducteur.
M. R.
GroenVerschillende
groote modehuizen schuiven het
groen naar voren: een mooi „Em
pire" of emeraldgroen. Speciaal als
garneering schijjit het een groote
kans ie hebben. We zien het bijv. als
breede strook onder aan den zoom
van de japon of als ondereinde van
momoen
RUWE HANDEN.
Wie het hoogst onaangename kent van
het bezit van een paar roode „gespron
gen" handen, zal zeker graag een goede
raad willen hebben om van dit euvel af
te komen.
De grootste vijand van zachte, blanke
handen is de winter. De koude immers
doet de huid droog en schilferig, hard
en stug worden en als we tot overmaat
van ramp de handen na het vasschen
niet goed afdrogen, gebeurt het onver
mijdelijke: kapot springen der huid. Het
natuurlijke vet der huid is geheel op
gebruikt om dit gebrek te herstel
len moeten we nieuw vet in de huid
rengen.
Hiertoe wenden we twee middelen
aan: een vaste of vloeibare creme om
ze 's avonds fiink te behandelen en een
lotion om ze des daags na het was-
soher. in te wrijven. Beide middelen zijn
ln apotheek of d ogistery te krijgen
Bedenk vooral dat ge uw hanlen wel wit
kunt maken door voortdurend posderen,
maar dat dit middel erger is dan de
'-vaal, want in de ruwe droge huid zet
ten zich de deeltjes poeder en restjes
vuil vast, waardoor de huid nog meer
barstjes gaat vertoonen. Gladde effen
en gezonde handen krijgen we door ze
geregeld met crème en lotion te behan
delen en ge zult zien, dan worden ze
ook blank en zacht.
Op minder koude dagen
zullen we behalve de eenvoudige
lange mantels ook korte paletots
zien dragen. Er zijn aardige, met klei
ne motiefjes doorweven kashastoffen
voor in den handel. Zij zoorden op
eenvoudige wijze met bont gegar
neerd
OVER INKTLAPPEN EN
VOLANTS.
„Kind, wat lijkt het wel, nou ben
je precies een groote inktlap!" Met dezen
uitroep werd ik o al vele jaartjes
geleden teen ik nog een „zalige bak-
visch" was door een schoolkameraad
ontvangen, toen ik myn eerste jurk met
volants voor den eersten keer droeg. Ja
zeker, nu kunt u er wel om lachen.
Het is misschien wel grappig. Maar ik
verzeker u, dat ik toen heelemaal niet
lachte. Net als je denkt een soort „fu
rore" te zullen maken met je nieuwe
jurk. en dan voor een inktlap te wor
den uitgemaakt, nu, dat is heusch zoo'n
pretje niet!
En toch, ze kunnen zoo buitengewoon
fijn staan die japonnetjes met volants,
breede. of een heele rist heele smal-
'.stjes boven elkaar (deze laatste vcora"
voor jonge meisjes) mits
Laten we elkaar eerlijk de waarheid
reggen. mijn arme. gezellige, dikke zus
sen! Neem een goeden raad aan van
mij: neem nooit een japon van volants
want heusch, dan lijken jelui op
inktlappen.
Troost je maar, goedmoedige, goed-
lachsche dikkerds, er zijn nog genceg
japennen. die jelui wèl gced staan en die
nu niet zoo speciaal laten uitkomen
dat jelui een lief aantal pondjes meer
weegt dan je schrale zus teren, waarvan
er tegenwoordig nogal veel zijn, vanwege
de „slanke lijn". Vroeger, ja toen was
het nog wat anders, toen de rokken
veel langer waren en de tailles op de
juiste plaats zat, waar de natuur er de
plaats voor aanwijst. Maar nu de rok
ken veel aan lengte hebben ingeboet, en
we dus met de ruimte tusschen taille
en rand van den rok moeten woekeren
om er de volants tusschen te krijgen
nu zouden de korte dikkerdjes er
heusch mee uitzien als een gelukspop
Al hebben we, om de lijn toch maar te
verlengen, onze toevlucht tot een ge-
zichtsbedriegerijtje genomen, door de
volahts diagonaal te nemen, van voren
bijvoorbeeld hooger dan van achteren,
schuin oploopend dus. Zoo is het eerste
japonnetje van links, van roode crêpe,
met volants, die naar links oploopen,
en daar op zij gefronsd zijn. Overigens
zyn de volants glad. Een breede ceintuur
met een gesp van strass geeft de taille
aan. Op nummer twee van zandkleurige
crêpe, vormen de smalle volannetjes,
twee aan twee diagonalen. Op de on
dermouwen vinden we ze weer terug.
Ten slotte nog, ter illustratie, een heel
fijn model, met twee ruime volants, die,
doordat ze schuin aangezet zijn, de ja
pon het „plongeant" model geven van
achteren langer dan van voren. Ket
bont kan gewoon „Haas" zijn.
MADELEINE.
Hoe weinig aandacht werd er vroeger
aan geschonken; dat was kleeding voor
den man. Maar tegenwoordig zy'n ze de
orde van den dag en is er welhaast geen
vrouw, die er niet één of meer in haar
bezit heeft. Steeds denken de ontwer
pers nieuwe modellen uit, die dan als
laatste nouveauté ter markt gebracht
worden en waarmee men tracht oudere
patronen te verdringen. Want wel ligt
de mode hier uitsluitend in het dessin.
Vlak na den oorlog kregen we de be
faamde breede strepen, bovendien zeer
bont van kleur, die echter vrij spoe
dig plaats maakten voor kalmere patro
nen, kleine ruitjes, figuurtjes enz. die op
hun beurt het veld moesten ruimen voor
de plots opgang makende modellen met
teekeningen. geïnspireerd op de wapens
en embleemen van adelijke families. Ook
die rage is al weer voorbij en thans zijn
we beland in een periode waarin nu
eens geen speciale voorkeur naar voren
komt. Wel wordt veel gedaa.i aan in
crustaties waarvan A een goed voorbeeld
geeft. Hier is een pull-over in cachemir
jersey van een touwkleurige nuance, ge-
incrusteerd met meetkundige figuren in
marineblauw en rood.
Model B. laat ons iets geheel anders
Zien: hier is lichtroode cachemir jersey
bewerkt met kleine rozetjes van blauwe
koordzyde.
By C. vervallen we weer in de meet
kunde door ruitvormige blauwe lijnen op
een kameelkleurig fond van kasha jersey
terwijl D een nauwelijks bij name aan
te duiden genre toont in bois de rose en
zacht green.
De pull-over is de sportlievende klee
ding bij uitnemendheid; niet in jersey
gemaakt gaat hij dan ook reeds dikwijls
vergezeld van een ceintuurtje in dezelf
de stof of in leer, maar zeker in volko
men bijpassende klem'. Ook'reeds tracht
men er een sjaal of schouderdoek aan
toe te voegen. Soms vertoont deze het
zelfde dessin als de pull-over, maar ver
valt men in een andere teekening, dan
toch zijn minstens de kleuren gelijk. Van
dit laatste genre geeft de plaat een
voorbeeld: een schouderdoek behoo-
rend bij pull-over C.
(Een verhaal uit den ty'd van den
Spaanschen Successie-Oorlog.)
Naar het Engelsch van
MORICE GERARD.
22)
Niet voor den volgenden middag kon
den zij den terugtocht aanvaarden. D?
Prins nam afscheid; hij was te paard,
omp:ven door zijn schitterenden staf.
Anthony en Mark kwamen spoedig bi)
een afgelegen herberg. De herbergier,
♦en zekere Welmarck, kende hem: hij
was vroeger schout geweest in dienst
vsn den Prins van Hessen- An halt, wiens
gast Marston geweest was.
De herbergier ontving Anthony niet
bijzonder vriendelijk. De Beieren had
den in den omtrek een sterke macht
liggen; als het bekend werd dat hij
Marston gehuisvest had, zou de „Drie
Duiven" boven zijn hoofd in brand ge
stoken worden. Zij zadelden daarom hun
paarden niet af.
U mag we! voorzichtig zijn, sir.
welke richting u neemt, als u hier van
daan gaat.
Welke route raad je mij aan?
Welmarck aarzelde. Toen zei hij, ter
wijl zijn lippen verraderlijk trilden
—Er is maar één weg. die veilig is
met het oog op de troepen
Hij zweeg plotseling alsof hij niets
meer wilde zeggen.
Vertel op. man, riep Anthony on
geduldig. Welke weg?
De weg door het bosch.
Is die voor paarden begaanbaar?
Ik geloof van w#l, excellentie.
Gelooven? Ken je die dan niet?
Neen. Excellentie.
Wat is er aan dat bosch voor bij
zonders? Wolven?
Dat is niet onmogelijk.
Wat bedoel je dan eigenlijk?
Ik heb vreemde verhalen er over
gehoord; niemand waagt het het .Bosch
der Duisternis" blnr.en te gaan na zons
ondergang: sommigen zelfs niet eens
overdag. Midden in staat een huis; alle
wegen leiden daarheen.
Des te beter, daar kunnen wij dan
slapen.
De herbergier legde zijn hand op den
zadelknop. Ga er niet heen, riep hij
uit. Niemand heeft ooit in dat huis ge
slapen en daarna kunnen vertellen wat
hij gezien heeft, tenminste niet met ge
zonde hersens.
Marston en Fagan reden weg zonder
verder meer te praten over het vreem
de verhaal van den waard.
Toen zy eenigen tijd daarna in de
verte patrouilleerende soldaten zagen,
vonden zij het toch het verstandigst
den zijweg te nemen naar het „Bosch
der Duisternis". Zij kwamen door een
wild en verlaten landschap.
Het kale, droefgeestige van de natuur
hier deed een eigenaardige gewaarwor
ding, zooals hij nog nooit gekend had,
over Marston komen. Angst was het niet
dat gevoel was hem zelfs in de grootste
gevaren vreemd gebleven, maar nu
voelde hij toch iets in zijn geest slui
pen, dat misschien wel op angst leek;
een huivering van onberedeneerden af
schuw bekroop hem. Hij verzette er zich
met kracht tegen en besloot zich dcor
niets van zijn voorgenomen tocht te
laten weerhouden.
Deze weg. zei hij kort en wees met
zijn gehandschoenae haud naar het pad.
dat naar het bosch voerde.
Ja. Sir.
Anthony wierp een zijdelingschen blik
op Mark, om te zien of ook in hem
vreemde gevoelens waren wakker ge
worden, maar het gezicht van. den die
naar was onbewogen.
HOOFDSTUK XVII.
Het Bosch der Duisternis".
Toen zy een uur gereden hadden
kwamen zij aan den zoom van het
bosch. De lucht was zwart; een koude
wind blies hun om de ooren.
Wy moeten voortmaken, zei Mar
ston; wij konden wel eens een flin
ken storm krijgen. Tegelijkertijd gaf hij
zijn paard de sporen. Om het bosch was
een muur van acht voet hoog. Hy was
vele jaren geleden als een geweldig-
sterke beveiliging opgericht en met mos
en onkruid bedekt, trotseerde hij nu nog
steeds even krachtig alle invloeden van
weer en wind. Zy reden ongeduldig
voort, zoekend om een muur totdat zy
by een vervallen hek kwamen. Zy be
vonden zich nu aan het begin van een
der vele wegen, die toegang gaven tot
het huls in het midden Moonstone en
zijn sralgenoot toonden een eigenaardige
aarzeling om verder te gaan; zy deins
den terug; de ruiters moesten hen dwin
gen verder te gaan. Dit was te vreemder
daar zij een geweldigen stormwind in
den rug hadden. Marston werd een
oogenblik woedend, wat hem zelden ge
beurde; hij ergerde zich aan zichzelf,
want tegen zijn wil werd dat eigenaar
dige gevoel, waarop hij zich eerder al
betrapt had stetrker; het tegenstrib
belen van de paarden irriteerde hem,
hij sloeg Moonstone flink over zijn kop
en bestrafte hem met zijn sporen.
Terwijl zij dieper het bosch inreden,
nam de duisternis toe.. Het pad werd nu
breeder.
De paarden gedroegen zich steeds nog
alsof zij doodelijk beangst waren; ze
galoppeerden zijdelings, bliezen zwaar
door hun neusgaten met hun ooren naar
achteren en hun oogen waren met
bloed doorloopen.
Hemel! schreeuwde Marston.
Wat mankeert die beesten? Ze lijken
wel dol- Moonstone heeft nog nooit zoo
gedaan.
Het is „Het bosch der Duisternis",
sir, zooals Welmarck het noemde, ant
woordde Fagan met een grijns; maar
het was geen vroolijke grijns; er was
misschien ook wel iets geheimzinnigs dat
op hém indruk maakte.
De storm brak los; de wind en de
regen sloegen hun in 't gezicht; de
bliksem flitste door het bosch. Telkens
sprongen de paarden op zij. Marston en
Mark trokken hun mantels dichter om
zich heen en zetten de paarden tot
greoter spoed aan.
Na een paar minuten werden de hoo
rnen tot hun groote verlichting schaar-
scher en de omtrekken van een huis
werden zichtbaar; het was te donker om
het duidelijk te kunnen onderscheiden,
maar zy konden wel zien, dat het een
groot, massief gebouw was met dikke
muren.
Toen zy naderbij kwamen zagen zy
links een poort, die waarschijnlijk op
de binnenplaats uitkwam. Anthony steeg
af.
Ik zal naar binnen gaan en vuur
aanmaken, zei hij.
N:em jy de paarden mee achterom
en zie of je ze ergens stallen kunt.
Mark deed wat hem gezegd was en
verdween om den hoek door de poort.
Marston liep de steenen stoep op en
probeerde de dfeur te openen. Deze was
gesloten, maar het hout was zoo ver
molmd, dat, toen hy zyn breede schou
ders tegen de deur zette, deze openvloog
en hij kon binnentreden. Hij hoorde iets
loopen in de groote steenen hal en ?en
gefladder van vleugels; iets vloog langs
hem heen; hij hield zyn elleboog be
schermend voor zijn gezicht. Een paar
uilen schreeuwden in de duisternis. An
thony slaagde er in vuur te maken door
wat vermolmd hout van de deur af re
trekken. In het midden van de hal was
een haard en het duurde niet lang of
er brandde een lustig vuurtje, dat de
duisternis en de kille ongezelligheid van
het vbrtrek eenigszins verjoeg. Hij hield
zich verder bezig met het samenrapen
van pooten en ruggen van gebroken
stoelen in de kamers beneden.
.(Wordt vervolgd.)