DIC^fShjADTI W
1? BVSl,tS. IS>BC*(4A!»1 ^ADCB.EC)F»(
PCCI? E.I^.SfEVE^ÏC^
Vt^fAAl» DCCq M1EV^.WAtyHE^-KEll.EI^.
(Korte inhoud van het voorafgaande?
De held van dit verhaal, St. Ives, bijgenaamd de
Spion van Napoleon, was in Mei 1813 als krijgsge
vangene in handen der Engelschen gevallen. Met lot-
genooten zat hy opgesloten in het kasteel Edmburg
cat tot gevangenis was ingericht. Doordat St. Ives
van geboorte een edelman, maar in het gevangenen
kamp slechts een gewoon soldaat de Engeische iae
machtig was, werd hy door de bewakers meermalen ah
tolk gebruikt, waardoor hy verschillende voordeelen
boven de ancere gevangenen genoot.
De gevangenen mochten voorwerpen van huisvlijt
maken die door de bevolking gekocht werden Onder de
koopsters was een meisje van 18 of 19 jaar. die de aan
dacht van St. Ives trok. Het meisje, Flora genaamd, be
toonde haar deelneming in zyn lot.
Var. een zaakwaarnemer ontvangt St. Ives een pakje
bankbiljetten, hem door een bloedverwant geschonken,
om zyn ontvluchting mogeiyk te maken.
Met andere gevangenen heeft hy een tunnel gegra
ven en met behulp van een touw weten St. Ives en
enkele vrienden uit de vesting te ontsnappen.
Inderdaad gelukt het hem zich schuil te houden in
het kippenhok van Flora. Later helpt het meisje hem
bij zyn vlucht. Als veedryver vermomd trekt hy weg,
na een hartelyk afscheid van Flora genomen te hebben.
Toen ving zyn lange zwerftocht aan, die hem veie
spannende avonturen bezorgde.
Het is zeer natuurlijk, dat de Engelsöhen te zware kost
voor u"w maag zyn, nadat u uw parole hebt naar beneden ge.
6likt. zeide ik op beleefden toen.
Hij draaide zich op zyn hakken om en zag my aan met
een blik, die zeker verpletterend moest heeten, maar hy be
gon weer te niezen voordat hy een wood kon spreken.
Ik heb weliswaar dat gerecht zelf niet geproefd, hernam
ik. Men zegt dat het niet goed smaakt. Vond u dat ook?
Plotseling kwam er leven in den kolonel, dde tot nu toe
wezenloos in het vuur had zitten staren. Voordat er nog
een woord was gevallen, stond ldj tusschen ons.
Schaamt u, heeren! Is dit een tijd voor Fransche soldo*
ten om met elkander te twisten? Wij bevinden ons midden
onder den vyand, een luid gesproken woord kan ons w;eer
in onzen vroegeren ellendigen toestand terugvoeren. Mon
sieur le commandant men heeft u zwaar beleedigd, ik verzoek
u, ik smeek u ja, indien het noodig is. beveel ik u, dat
de zaak pas tusschen u zal worden uitgevochten, wanneer
we weer veilig in Frankrijk zyn. Dan zal ik, indien ge het
wenscht. gaarne bereid wezen uw getuige te zijn. En gy.
Jongmensch, hebt u met de wreedheid en lichtzinnnigheid,
aan de Jeugd eigen, gedragen. Deze heer staat boven u in
rang, hy is niet meer jong (by deze woorden trok ce
majoor een gezicht). Het is waar dat hy zyn woord van eer,
waarop hy op vrye voeten was gesteld, heeft gebroken. Ik
weet niet wat er hem toe bewogen heeft en gU evenmin. Mis
schim heeft zijne vaderlandsliefde hem tot dien stap ge
bracht, missohien is hy er door andere noodzakelijkheden
toe godwongen, gy kunt zulks in de verste verte niet gissen
en toch waagt, gij het zyn eer aan te tasten. Hy die zijn
woord van eer breekt, ls soms te beklagen en niet altijd te
verachten. Ook lk heb mijn woord gebroken, ik, een kolonel
van het keizeriyk leger! En waarom? Reeds heb ik mce:te
gedaan om te worden ingewisseld, maar tevergeefs. Zy die
invloed hebben bij het ministerie van Oorlog, hebhen steeds
de voorkeuT, en ik moet wachten en mijn dochter thuis gaat
"haar einde tegemoet Eindelijk zal ik haar weerzien mijn
eenlge vrees is. dat ik te lang met myn besluit heb gewacht
Zy is ziek zeer ziek de dood staat voor hare deur. Ik heb
niemand op de wereld dan myn dochter, mijn keizer en mijn
eer en ik offer myn eer op. Moge ieder die er den moed
toe vindt, mij verachten!
Ik was diep geroerd.
Ik bid u. vergeet alles wat lk gezegd heb! riep ïk uit.
Een eerowoord? Wat beteekant. een eerewoord tegenover
leven en dood en liefde? Ik vraag u om vergiffenis en dezen
heer ook! Zoolang ik my in uw gezelsohap bevind, zult gij
geen reien meer hebben om u over my te beklagen. Vurig
smeek ik den hemel, dat ge uw dochter levend moogt aan,,
treffen
Helaas, uw smceken kan haar niet meer redden, ant
woordde de kolonel met een zucht en hy verviel weer in
d'sn toestand van doffe smart, toen hy op zyn plaats voor
den haard was teruggekeerd.
Maar lk kwam niet zoo spoedig tot kalmte, Het leed van
den armen oud-en man, zyn diep bedroefd gelaat vervulden
my met de bitterste verwyten. Ik rustte niet, vcordat ik de
hand van den majoor die my met zeer weinig welwih
lendheid werd gegeven gedrukt had, en uitte mijn gevoe
lens in een vloed van verontschuldigingen en betuigingen van
leedwezen.
Hoe durfde ik eigeniyk zoo spreker.? zeide ik. Tk heb
het geluk slechts een gewoon soldaat te zyn, ik heb geen
eerewcord behoeven te geven en dus ook geen te breken. Zoo-
óTa ik over de grenzen ben, ten ik zoo vry als een vogel.
Weest overtuigd dat het mU tot in het diepst van mijn ziel
spyt zulke onedelmoedige uidrukkingen over de lippen te
hebben gebracht Veroorloof myKan men in dit drom-
melrehe hu!s niemana roepen? Waar is die kerel? Waar is
Fenn?
Ik snelde naar een der vensters en wierp het open. Fenn.
die juist voorbijkwam zwaa'cte als wanhopend met de armen
in de lucht, my toeroepend achteruit te gaan. Buiten adem
stortte hy de kamer binnen.
Ik smeek u, mynheer, u niet voor de ramen te vertoo;
nen! Man kan u van den achterweg al zien!
Ik beloof u voortaan zco voorzichtig als een muis en
zoo onzichtbaar als een geest te zUn. Maar dan moet ge ons
intusschen een l'lesch brandewyn bezorgen, 't Is in deze
kamer zoo vochtig als op den bodem van een put, en deze
heeren bevriezen van de kou.
Naidat ik hem het verlangde bedrag had gegeven (want
alles moest hier vcoruit betaald worden) maakte ik het vuur
tot het voorwerp myner opmerkzaamheid en of het kwam
doordat ik met meer energie de zaak aanvatte of wel doordat
de kolen eindeiyk waren warm geworden, weet ik niet. maar
zeker is hot, dat weldra de vlammen in den schoorsteen op
stegen. De gloed van dat vuur op dezen donkeren, regen
ach te en deeg soheen op den kolonel als de stralen der zon
te werken. Zoodra de vlammen hoog opflikkerden, begon ce
schoorsteen te trekken en waven wy weldra verlost van dsn
hoest onaangenanten rook in het vertrek. Toen Fenn ein
delij!: met een flesoh order den arm en een enkel glas in de
had verscheen, heersohte reeds een aangename stemming,
di? het hart inderdaad goed deed.
Ik schonk een glas brandewyn in.
Kolonel, begon ik, ik ben jong en slechts gewoon sol
daat Nog niet lang bevind ik mU in deze kamer en reeds
heb ik de goede en slechte zijden van mijn karakter ge
toond. Doe hst genoegen de laatste te vergeten en dit glas uit
mijne hand aan te nemen,
Jonge vriend, zeide hy. mdj met achterdochtig knip,
pende oogen aanzien, weet ge wel zeker dat ge 't betalen
kimt?
Ik verzekerde hem dat ik dat kon.
Welnu, dan .neem ik het dankbaar aan. Ik ben zeer
koud.
Dit zeggende ledigde hy het glos en een lichte blos kleurde
zijn wangen.
Dank u. zeide hy. dank u. Ik voel dat 't my goed doet
Den majoor gaf ik te kennen, dat hU zichzelf maar moest
bed :r.:n en hij maakte een gul gebruik van deze vrijheid
nu eens met een woord van verontschuldiging, dzn weer
zc-i:: d.-t. en da inhoud vsn da flesoh begon aardig af te
n-men ïmg vco:da: hst middagmaal wsrd cpgsdier.d. Het
wss can maal. r:oals c? majoor zrlf reeds had beschreven*
rund-.Ircsch. grornten, aardappelm. mosterd in een thee-
kon'-*' in cm bruins kan. waarop honden, paarden en jagers
waren afgebreid, mot een vos in da verte en een reusach
tic en John Buil sprekend gelijkend op Fenn in hei
mi him mei een pruik op het hoofd en tabak rookend. He*
bier was gord. maar niet gesd genoeg voor den majeor. Hy
verbeterde het met brandewyn voor zijn verkoudheid, be
weerde hy - en dan zy dat loffelyk streven, was de flesch
sreldra leeg, Herhaaldeiyk yestisde hy myn aandacht op dat
feit. wierp de flesch in de lucht en deed allerlei kunstjes
ermee, tocdai hy eindelijk inzag, dat ik blind bleef voor al
d-c wenken en hy zeli een tweede flesch bestelde en be
taalde
De kolonel at niets, zat in gedachten verzonken en onl,
waakte slechts nu en dan uit zyn gepeins om tot de onl-
dekking te komen van de plaats waar hij zich bevond en
aan hetgeen hy bezig was te doen En hy legde d3n zoo.
veel kinderiyke dankbaarheid aan den dag, dat hy my van
oogenblik tot cogenbiik dierbaarder werd.
Ohampdivers, op je gezondhei, myn jongen, zeide hy
dan. De majoor en ik hebben gisteren een zwaren tocht ge
maakt, en Lk heb niet gedacht, dat ik iets zou kunnen eten
maar t was een uitstekend idee van u brandewijn te laten
komen ik ben er een andier rnensch door geworden, een
ander rnensch ben ik geworden.
Dan maakte hU aanstalten om te gaan eten, schepte iets
op zyn bord, maar voordat hy het aan den mond had ge
bracht, had hy zyn otsn, zyne omgeving, de plaats waar hy
zich bevond, zijn ontvluchtigsplannen vergeten, en zag hy in
een visioen een ziekenkamer en een stervende vrouw in
Frankryk. Dit voortdurend werken van den geest by zulk
een ouden, zieken, uitgeputben man, die in myn oogen mei
den dood Ln de schoenen liep, was oorzaak dat ook ik van
mijn middagmaal weid afgeleid. Ik kwam mijzelf zondig, on,
versohillig, ruw voor, omdat ik my het eten kon laten sma
ken in tegenwoordigheid van dezen treuren,den vader, en of,
schoon ik gewend was aan den weinig smakelijken Engel
schen kost, at ik nauwelijks meer dan hy. Nauwelyks was
het diner afgeloopen, of hy viel in een diepen slaap, lang
uitgestrekt op een der matrassen, met uitgespreide ledema
ten, zwak, byna onhoorbaar ademhalend een beeld van
verlossing.
De majoor en ik bleven nu aan tafel. Denk niet, lezer, dat
het een lang tête tête was, het was van korten duur, maar
zeer levendig. Hij dronk als een tempelier of als een
Engelschman, schreeuwde, sloeg op de tafel, brulde brok,
stukken van liederen uit. maakte ruzie *om dadelijk weer
vrede te sluiten en trachtte ten laatste de borden en scho
tels door het raam te werpen, iets waartoe hy op dat oogen,
blik in geheel niet in staat was. Dat waren vluchtelingen,
die zich zoo stil mogeUjk in een afgelegen hoek van de we
reld moesten verbergen.
En by al dat leven en geschreeuw sliep de kolonel zoo
vast als een kind Daar de majoor nu eenmaal zoo ver was
en ik geen middel zag om aan hem te ontkomen vulde ik
telkens opnieuw zyn glas, moedigde hem aan tot drinken,
en eerder dan ik had durven hopen, was hy buiten westen.
Met de koppigheid aan sommige dronken menschen eigen
weigerde hy op een der matrassen te gaan liggen, zoolang
ik mij niet had neergelegd. Maar de comedie was spoedig
afgeloopen: binnen weinige minuten sliep hij den slaap des
rechtvaardigen en snorkte als een os. Toen stond ik op om.
zoo gced en zoo kwaad als het ging, den vervelenden mid
dag alleen door te brengen.
Den vorigen nacht had ik in een goed bed geslapen, ik
kon den tijd nu rdet met dutten dcoden. Er bleef my niets
anders over, dan in het vertrek heen en weer te loopen, het
vuur aan te houden en over myn toestand na te denken.
Ik vergeleek den dag van gisteren met dien van heden, ik
dacht aan de veiligheid, aan de aangename, gemakkelyke
manier van reizen te voet. in de open lucht, aan de gezonde
beweging, aan de gastvrUe kleine herbergen en dat alles
had ik geruild voor een verbiyf in dit hol, voor gevaren en
ongemakken. Ik herinnerde mij dat ik mij in de macht be,
vend van Fenn, een valschen bedrieger. Ik zag in de toe
komst nachtelijke tochten in een donkeren, gesloten wagen,
en eindeloos lange dagen in allerlei onbekende schuilplaat,
sen. De moed begon my te ontzinken, ik vroeg mijzelf af, of
het niet verstandiger zou wezen my heimelijk te verwijderen
nu het nog tijd was en alleen den tocht voort te zetten. Maai
de kolonel stond op myn weg. Ik had niet veel gelegenheid
gehad hem te leeren kennen, maar toch bad ik reeds ont
dekt dat hy een man was met het vertrouwensvolle karaktei
van een kind, ik had die soort van onschuld en hoffeiyk-
heid by hom waargenomen, die men, vind ik, voornamelijk
aantreft by oude soldaten en oude geestely'ken. Tyd en smari
hadden hem geknakt Hem kon ik den rug niet toewenden,
hem kon ik niet achterlaten in gezelsohap van dien zelf,
zuohtigen kerel, die op zyn matras lag te snorken. „Champ
divers, op je gezondheid, myn jongen" klonk my plotse,
ling in de ooren en ik was biy dat ik die stem hoorde.
Tegen vier uur in den namiddag hield het op met regenen
de zon ging onder met winteraohtigen glans. Opeens werd
een andere wending aan den loop myner gedachten gegeven
door de komst van twee reizigers in een open sjees. Het wa
ren boeren uit den omtrek vermoed ik, groote, dikke man
nen in zware overjassen gehuld, met hooge laarzen, roode.
gezwollen gezichten van den drank. Zy bleven geruimen tyd
by Fenn in de keuken, dronken, schreeuwden, zongen en
joelden van belang Het werd donker en het vuur verspreidde
licht in het vertrek en de vlammen dansten op den muur.
Onze verlichte vensters moeten zichtbaar zyn geweest niet
alleen op een achterweg, waarvan Fenn had gesproken, maar
ook op de voorplaats, waar het voertuig der beide boeren
stond te wachten. In den uitersten hoek van de kamer
lagen myn metgezellen, de een zwijgend, de ander luid
ronkend, de evenbeelden van dood en dronkenschap. Het za'.
r.iemand verwonderen, dat ik geneigd was in te stemmen met
de vrcolyke liederen der beide boeren, en nu en dan nauwe,
lijks nalaten kon hartelyk te lachen nu en dan nauwelijks
myn tranen kon bedwingen.
E.ndclyk, tegen zes uur, begaven zich de luidruchtige be
zoekers door de gang naar buiten, voorafgegaan door Fenn
telkens tegen elkaar aanbonzend. Met veel leven klemmen
zij in den'wagen: Een hunner vatte ce teugels en voort vlo,
gen zy. uit oog en oor verdwijnend met byna tooverachtige
snelheid.
Feni, redde nog juist vloekend, zyn teenen en keerde toen
met wankelende schreden en een heen en weer slingerenden
lantaarn naar huis terug. De koetsier met het hoofd als
een kr.ol was reeds bezig den gesloten wagen uit den stal
te trekken Indien ik nog een woord onder vier oogen met
onzen gastheer wenschfce te spreken moest het thans ge
beuren.
Ik sloop dus de trap af en trad op hem toe, terwijl hij
met zyn lantaarn den knecht voorlichtte, die de paarden
zadelde.
Het uur onzer scheiding nadert, zeide ik. en het zou mii
aangenaam wezen, indien u den koetsier wilde opdragen mij
zoo dicht mogelijk bij Dunstable af te zetten. Ik heb be
sloten tol daar samen te reizen met kolonel X, en majeor
Y., maar ik heb in Dunstable zaken te doen.
Hy gaf de noodige bevelen met een bereidwilligheid, d".e
ik hoofdzakelijk toeschreef aan de hoeveelheid drank, dien
hy had genoten.
HOOFDSTUK XIV.
De reis met den dichten wagen.
Met moeite wekte ik mUn reisgenooten. De arme. oude
kolonel bleef wakend droomen en in dien toestand was hy
zeer doof en overdreven beleefd. De majoor had zijn roes
neg lang niet uitgeslapen Wy dronken nog een kopje thee
voor het vuur en werden toen als misdadigers overgeleverd
aan de snerpende koude van den nacht Het weer was in,
tusschen veranderd. De regen had opgehouden, om plaats
te maken voor een scherpe vorst. De nieuwe maan stond
reeds hoog aan den homel, toen wy ons op weg begaven, zy
schitterde 0*0 de bevroren plassen en weerkaatste zich in
duizenden ijskegels. Wy hadden geen minder verlokkenden
nacht vcor onze reis kunnen uitkiezen. De paarden warei:
echter gced beslagen en Kening zeo heette de man me:
zijn knolvormig hoofd verzekerde, dat hy ons zonder cn-
Tslukken onze bestemming zou doen bereiken. Hy hield
woord. Ondanks zyn dom uiterlijk tcor.de hy zich een zeer
bruikbaar rnensch te zyn in de gegeven omstandigheden
hy bleek verstand te hebben van paarden en reed ons, zon,
der ongelukken, den eenen dag na den anderen.
Het inwendige van deze foltsrmachine. den dichten wagen
bevatte een bank, waarop wy plaats namen. Toen werd de
deur gesloten, toen werd het nacht om cms heen. donkere,
drukkende nacht, en wy voelden dat we langzaam en voor
zichtig het voorplein verlieten. Voorzichtig reden we dien
ganschen nacht en niet dikwyls genoten wij die weldaad. In
den regel zette de koetsier zyn paarden aan en schokten
en schommelden wy, en werden wij tegen de wanden, d:
zoldering en den vloer van het voertuig geworpen. Wy liepen
zooveel builen en blauwe plekken op, dat wie ons zag. mede
lijden met ons moest hebben We sliepen onmiddellijk
zoodra we uit den wagen waren, en werden pas weer wakke*,
bij den eersten stoot, dien we by hervatting der reis on,
dervonden. Nu en dan moest ce tocht worden afgebroken
en wij begroetten die gelegenheid met vreugde. Soms zat
namelyk de wagen in de modder vast; dan moesten wü
uitstappen en den koetsier helpen om hem weer in beweging
te brengen. Soms ook gebeurde, hetgeen ik bij mijn eerste
kennismaking had gezien; de paarden weigerden eenvoudig
den dienst en dan waren wy gedwongen ernaast te loopen
wadend door slijk en sneeuw, tot het aanbreken van den dag
of totdat wy, dcor het in 't zicht komen van een hut c.
grooten straatweg gedwongen werden als geesten te verdwy-
nen in onze koets.
De groote wegen in Engeland zijn voorbeeldeloos goed on
derhouden. zoodat men in den regel bij ieder weer er van
zou kunr.en eten zonder te griezelen. De postkar legde zes
myien per dag af. Ontelbare sjeezen vlogen den weg over,
achterop de slingerende beenen der postkoetsjongens, even
als allerhande voertuigen met jeugdige waaghalzen erin of
erep. De langzaam rydsn.de wagentjes brachten een geluid
voort als klingelende klokjes en den ganschen dag bewogen
zïoh reizigers te voet en te paard heen en weer. beloerden en
bekeken elkander en gaapten elkander aan, alsof zy op de
kermis waren en geheel Engeland daar werd verwacht. Neen.
nergehs op de wereld is het reizen zoo aangenaam als in dar
land! Doch ongelukkigerwyze was het voor ons noodzakeiyk
dat wy ons verborgen hielden en het levendige beeld ging
voor ons verloren, terwyi wy bergop, bergaf schokten, over
omwegen, ten einde iedere ontmoeting te vermyden. Slechts
tweemaal kreeg ik om zoo te zeggen een teeken van den groo
ten weg. Het eerste nam ik slechts met de ooren waar. Ik
liep in den donkeren nacht in modder en slyk. Op eens
hoorde ik, heel in de verte over de stille, eenzame streek,
die ons omringde, het hoornsignaal van den postillon, die
aan d)e eerstvolgende pleisterplaats op die wyze te kennen
geeft dat hy andere paarden moet hebben. Het geluid van
dien posthoorn was als de stem van den dag in de duisters
nis, een stem uiit de wereld die tot in de gevangenis door
dringt, het gekraai van een haan in een wossteny, kortom
lk kan u niet beschryven welken indruk dat hoornsignaal op
my maakte, ge moet zelf trachten het u voor te stellen;
wat my betreft: ik schreide, toen ik het hoorde. Een anderen
keer hadden wy ons te lang opgehouden. De paarden konden
nauwelyks meer voort. De dag brak aan, een koude, vinnige
morgen. Koning sloeg op zyn dieren, ik steunde don kolonel
en de majoor hep hoestend achter ons aan. Ik vermeed dal
Koning ten gevolge van zyn ergernis over de afgematte paar.
den zyn gewone voorzichtigheid: uit het oog had verloren. Hij
zweette ondanks de koude Wy bereikten, kort voor zons=
opgang, d9n top van een heuvel en zagen vandaar den groo
ten weg dwars door een vlak land van akkers en velden
loopen, en daarop reed niet alleen de postkoets van York.
door vier paarden getrokken, in kalmen draf, maar ook een
sjees er achter, met den postjongen er op, en een passagier
stak zyn hoofd uit het portier. Of hy dat deed om frïssche
lucht te happen, dan wel om de postkoets beter te zien, weet
ik niet. Wy genoten eenige oogenblikken dit beeld van het
vrye leven en voelden maar al te zeer het contrast, toen wij
weer gedwongen waren in onze gevangenis op wielen te
stappen.
Wy kwamen op de meest ongewone uren op onze pleister
plaatsen aan, en deze pleisterplaatsen hadden alle een zeer
eigenaardig karakter. Ik kan hier wel dadelijk bijvoegen
dat my de eerste pleisterplaats het best had bevallen. Ner:
gens vonden wy zulk een gced onderkomen als bij Fenn. En
de aard en de gedwongen geheim zinnigheid der reis bracht
dat met zich mede. Teen wy den eersten keer halt maakten,
waren wy gedwongen zes uur in een schuin- te liggen, die in
een vruchtenarmen boomgaard stond en gevuld was me:
hooi Om ons het verbiyf daarin aangenamer te maken, werd
ons verhaald, dat er een afschuwelijke moord in gepleegd
was en het sinds dien dag erin spookte. Maar de morgen
schemering was op het punt door te breken en wy waren te
vermoeid om ons door spoken te laten bang maken Den
tweeden of derden keer stegen wy omstreeks middernacht
uit, midden op een barre heide. Wij legden een vuur aan om
ons te verwal-men, terwyl wy onze geradbraakte ledematen
onder een'ge doornstruiken uitstrekten om niet gezien te
worden. Ons avondmaal was niet beter dan diat van bede
laars en bestond uit droog brood met een stuk koud spek
We sliepen, gelijk da zigeuners, met onze voeten in het vuur
Intusschen was Koning met den wagen weggereden, ik weet
niet waarheen, om versche paarden te halen. Pas vroeg in den
morgen kwam hy terug en zetten wy onzen tocht voort
Midden in een anderen nacht hielden wy stil by een wit
huisje van twee verdiepingen, door een groene heg omgeven
De koude maan scheen helder op de vensters der bovenste
verdieping maar door die van de keuken schemerde de glans
van het haardvuur en weerkaatste zioh tegen het plafond en
in de potten en pannen die tegen den muur hingen. Na lang
kloppen tegen de deur, slaagde Koning erin een oude vrouw,
die in den heek by het vuur zat, wakker te maken. Wij wer.
den binnengelaten en kregen een kop warme thee. Deze oude
vrouw was een tante van Burehell Fenn, en zonder het te
willen hielp zij hem by zyn gevaarlijk bedrijf. Ofschoon het
huis eenzaam gelegen was en niemand op dat uur er voorby
zou komen, spraken Koning en zy slechts fluisterend. Er was
iets sombers, iets dat aan de ziekenkamer herinnerde in dit
eeuwig gefluister De angst van onze gastvrouw ging onwil
lekeurig over op allen. Wij aten als muizen, waarop de kat
zit te loeren; als een van ons met zyn theelepeltje rinkelde
schrikten de overigen en toen we eindelijk weer op weg
moesten, slaakten we een zucht van verlichting ai kropen
in onzen wagen, alsof we aan een groot gevaar ontsnapt wa
re. In den regel echter nuttigden wij onze maaltijden in aan
den weg gelegen herbergen, meestal op ongewone uren, die
ons konden deen vermoeden dat de gewone bezoekers zich
op het veld of thuis aan het werk bevonden StTaks zal ik
van onze laatste wedervaring verhalen en hoe ongelukkig
die gebeurtenis afliep, maai daai dat hei oogenblik was
waarop ik my van mijne reiskameraden scheidde, moet ik
eerst over hen uitvertellen.
Mijn oordeel omtrent den kolonel bleef tot op het laatste
oogenblik hetzelfde. De oude man was een toonbeeld van ge.
duld. Ik zag hem honger en koude lijden, ik zag hem ster
ven maar nimmer kwam een ongeduldig morrend woord
over zijn lippen. Hy deed integendeel steeds zün best om ons
aangenaam te zyn, zelfs zijn wezenloos gepraat was altijd
vriendeiyk, hy was als een oude, halfkindsche held, die tot op
het laatst trouw blyft aan de "kleuren van zyn vlag. Ik zou
niet durven zeggen hoe dikwyls hy uit zyn verdooving ont
waakte om ons de geschiedenis te vertellen van het kruis
dat hy op de borst droeg en dat daar door den keizer
eigenhandig op was vastgehecht, en dan volgden de on=
schuldige en inderdaad dwaze kinderachtige opmerkingen
van zyn dochter by het zien van het kruis. Hy had nog een
andere anecdote, die hy vertelde als de majoor op zyn on-
drageiyke manier op alles wat Engelsch was schold. Dat was
een karakterbeschrijving van de brave lieden, les braves
gens, by wie hy had gewoond. Het was inderdaad zulk een
goed. eenvoudig, dankbaar man, dat de kleinste bewyzen der
burgerlyke beleefdheid hom konden doen ontroeren en nooit
door hem werden vergeten. Uit tal van kleine, onbeduidende
mededeeüngen maakte ik op^dat de lieden, onder wier dak
hy geleefd had, hem inderdaad op de handen hadden
gedragen zy zorgden voor een vuurtje in zyn slaapkamer en
de zoons en dochters pasten zelf op dat het niet uit ging,
naar brievan uit Frankryk werd door hen met evenveel gre
tigheid uitgezien als door hun Franschen vriend. Hy las ze
dan hardop in de huiskamer voor aan de verzamelde familie,
lederen volzin tegelUk voor hen vertalend. Het Engelsch van
den kolonel was zeer voor verbetering vatbaar zyn dochter
scheen ook heelemaal geen amusante briefschryfster, en ter*
wyl ik my «ie tooneeltjes in de huiskamer voorstelde werd
het my duidelijk, dat de persoon van den kolonel alleen de
belangstelling wekte; ik voelde het belachalyke en het tra
gische der oogenblikken, ik zag de tranen en den lach der
lieden die hem omringden. Tot het laatst toe waren zy
goed en vriendeiyk voor hem gebleven. Zy schenen ook be
kend te zyn geweest met zyn ontvluchtingsplan, zy hadden
den wannen gevoerden jas voor hem gemaakt en hy had
een brief van de dochter des huizes voor zyn eigen dochter
ln zUn zak. Op den laatsten avond wist cm allen, zender da',
er over gesproken werd. dat zy zijn gelaat niet meer zouden
aanschouwen. Hy stond op cm goeden nacht te zeggen, ver-
moe'dhe'.d voorwendend, trad op de dochter toe. die zijn
voornaamste bendgenoote was geweest en zeide: „Sta mij
een oud, ongelukkig scldaat, toe dat ik u omhels, en moge
Gcd u voor uwe goedheid zegenen". Het meisje sloeg haar
armen om zUn hals en snikte aan zijn borst; de dame des
huizes barstte in tranen uit. ..et je vous le jure, le père se
mouchait!" eindigde de kolonel, zyn knevel triomfanteiyk op=
draaiend en tegelijkertijd een traan pinkend bü de herinne
ring aan dat uur,
Het was een troostrijke gedachte voor my, dat hy gedu
rende zijn gevangenschap zulke goede vrienden had gehad,
dat liy by het begin der moeilijke reis zooveel deelneming
had gevonden, zulk een hartelijk afscheid had genomen. Ter-
wilie van zijn dochter had hü zyn woord van eer gebreken,
dat hij levend haar ziekbed zou bereiken, dat hij de ver;
moeienissen, de bezwaren van deze lange reis, de bittere kou
de tot het laatst toe zou kunnen uithouden, betwyielde ik
zeer. Ik deed alles vcor hem wat ik kon, paste hem op, dekte
hem toe, waakte over hem, wanneer hij sliep, hield hem
als een kind in myn armen, wanneer de weg slecht was en
de wagen dientengevolge zeer schokte.
Champdivers. zeide hij eens tot my, gij zyt zoo goed als
een zoon voor my
Dat zyn schoone woorden, waaraan ik gaarne terugdenk,
maar op het oogenblik, dat zy werden uitgesproken, waren
ze voor mU een foltering. Helaas, al myn zorgen a-aren tever
geefs. wy naderden Frankryk, maar de kolonel naderde nog
sneller zijn laatste bestemming. Dagelijks werd hij zwakker
en onverschilliger. Een Boven-Normandisch accent klonk
weer in zyn spraak, waaruit het sinds lang verbannen was
geweest, en werd ied-aren dag sterkei-. Ook oude woorden,
zooais ouistreham. matrassé, waarvan wy de beteekenis nam
welijks konden gissen, gebruikte hy veel. Op den laatsten
dag verhaalde hij weer de geschiedenis van het kruis en den
keizer. De majeor. die zich zeer onwel gevoelde, of zeer uit
zyn humeur was, uitte een paai- ongeduldige woorden. „Par*
donnez-moi, monsieur le commandant, mais e'est pour mon
sieur". zeide de kolonel. Mynheer heeft deze gebeurtenis r.og
niet gehoord en is zoo goed my zijne belangstelling te too*
nan. Spoedig echter verloor hij den draad van zyn verhaal
en fluisterde: „Qué que j'ai? Je m'embrouilleSuffit, s' m'a
la donné, et Berthe en était bien content". Op my maakten
die woorden den indruk als viel het scherm of als werden
de deuren van een grafkelder gesloten.
Weinige dagen later viel hy in een diepe sluimering, die
byna onmerkbaar in den doodsslaap overging Hy lag toen in
myn arm, en zoo kalm waren zyn laatste oogenblikken, dat
lk niet anders bemerkte, dan dat hy even de ledematen
strekte. Pas tegen den avond ontdekten de majoor en ik,
dat wy een doode in ons midden hadiden. In den nacht
stalen wy een schop uit een tuin ik geloof, dat het in de
nabijheid van Market Bosworth was en in een boschje van
jonge eikeboomen begroeven wy, by het licht van Koning's
lantaren, den ouden soldiaat van het keizerrijk onder gebe
den en tranen.
En zyn dingen, die het noodlot zendt, maar die wy niet
begrijpen. Den majoor heb ik reeds lang vergeven. Hy deelde
de treurige tijding aan de dochter van den kolonel mede. en
naar man mij later zeide, deed hy dat op zeer tactvolle wyze;
trouwens niemand zou het zonder tranen hebben kunnen
doen. Hem zal voor den hoogsten rechterstoel vergiffenis wor
den geschenken. Daar ik niet veel goeds over hem te zeggen
had, heb ik zyn naam verzwegen, en ook dien van den kolo
nel noemde ik niet, ter wille van die eerewoorebzaak. Re-
quiescat.
HOOFDSTUK XV.
Het avontuur van den advokatenklerk.
Reeds heb ik vermeld, dat wy gewend waren onze maaltij
den te gebruiken in allerlei kleine herbergen, die Koning be
kend waren. Het was een gevaarlyke geschiedenis Wy moes
ten dagelijks in het vuur om ons te verzadigen, en ons hoofd
in den bek van den leeuw steken om een stuk brood te krijs
gen. Om minder opzien te baren stegen wy soms uit den
wagen, voordat wy in de onmidellijke nabyheid van een huis
kwamen, betraden achtereenvolgens de herberg en bestelden
en gedroegen ons als vreemdelingen, die niet by elkander
behoorden. Op dezelfde manier vertrokken wy cok weer.
vonden den wagen op de aangegeven plek, op ongeveer een
halve myl afstand. De kolonel en de majoor spraken beiden
een paar woorden Engelsch maar hun uitspraak! zy
slaagden er evenwel toch in, zich iets te bestellen en de reke
ning te verlangen, en om de waarheid te zeggen waren de
boeren te dom, om kritiek uit te oefenen.
Tegen negen of tien uur 's avonds dreef de honger en dö
koude ons naar een herberg in de vlakte van Bedfordshire in
de nabijheid van Bedford. In de keuken bevond zich een lang
mager, karakteristiek uitziend man van omstreeks veertig
jaar, in 't zwart gekleed. Hy zat op een kruk by het vuur en
rookte een lange pyp. Zyn pyp en zyn pruik hingen aan
een spyker achter hem, zijn hoofd was even glanzend en
kaal als een zy spek, de uitdrukking van zyn gelaat was
zeer slim en zeer nieuwsgierig Hy scheen zich boven de rest
van het gezelschap verheven te achten en gaf zich de airs
van een man uit de groote wereld tegenover een troep
domme boeren en zoo geheel ongeiyk had hy niet, want
hy was, geiyk ik later hoorde, klerk op het kantoor van een
advokaat Ik nam op my de laatste te zyn, een ondankbare
rol. Toen ik binnentrad werd de majoor reeds bediend aan
een zytafeltje. Er meest een algemeen gesprek gevoerd zijn
en ik rook onheil De majoor scheen zeer opgewonden, de
klerk trionifantelyk en drie of bier boeren in grove jassen
laadden hun pypen laten uitgaan.
Goeden avond,, mynheer, zeide de klerk.
Goeden avond, antwoordde ik.
Me dunkt, dat is de man, dien we hebben moeten, zeide
de klerk met een knipoogje tot de boeren.
Ik bestelde een en ander. Nauwelyks had ik dat gedaan, of
de man hervatte:
En waai- gaat u naar toe, mijnheer?
Ik behoor niet tot die soort van menschen, mynheer,
die over hun zaken en reisplannen in publieke hei-bergen
spreken, antwoordde ik.
Een gced antwoord, zeide hy, en een uitstekende regel.
Spreekt u Fransch, mijnheer.
Neen. mijnheer, maar wel een paar woorden Spaansch,
om u te dienen.
Maar u zult zeker wel een Fransch accent kennen?
vroeg de klerk.
Dat zou ik gelooven, antwoordde ik. Als ik tien woorden
gehoord heb, weet ik of ik een Franschman voor my heb.
Nu, dan hebt u hier eens gelegenheid te toonen, wat u
kent, heraam de klerk. Ik zelf twyfel volstrekt niet, maar
een paar dezer heeren zijn niet zoo zeker. Dat is een gevolg
van gebrek aan opvoeding, weet u. Ik beweer dat een man
niet lcopen, niet hcoren en niet zien kan, wanneer hy geen
opvoeding heeft genoten!
Welnu, mynheer, laat mij nu uw stem nog eens hoo
ren. Waar gaat u heen?
Mijnheer, ik ben op weg naar Londen, zeide de majoor
in zulk een afschuwelijk Engelsch, dat ik hem gaarne een
bord naar het hoofd zon geworpen hebben om hem te strafs
fen voor zyn gebrek aan kennis van de Engeische taal, die
hier zoo noodzakeiyk was.
Wa<t zegt u daarvan? vroeg de klerk triomfanteiyk. Is t
niet duidelijk dat hy een Franschman is?
Groote hemel! riep ik uit, als iemand die plotseling een
kennis ontdekt. Ben jij het, Dubois? Wie had! nu ooit kunnen
droomen. dat ik je hier. zoo ver van huis. zou ontmoeten?
En terwyi ik sprak schudde ik den majoor de hand en my' tot
den kwelgeest wendend, vervolgde ik: U kimt volmaakt gerust
zyn, mynheer! Dit is een eerlijk man, een buurman van my
uit Carlisle.
Ik verbeeldde my. dat de klerk verbluft was maar ik
kende den man wein:g
Maar hy is toch een Franschman? zeide hü.
Zeker, zeker, een emigrant, maar geen van die Buona
parte's. Ik sta er u voor in, dat hy diezelfde gezonde politieke
richting volgt als gy.
Dan komt hit mij toch wel eenigszins vreemd voor. dat
hy dat ontkent
Dat was een slag in myn gezicht, maar ik vertrok geen
spier. Zoo heftig was de schok echter, diat ik een oogenblik
van myn stuk raakte en hetgeen mij anders nooit over
kwam een fout in mijn Engelsch maakte. Mijn vryheid en
myn leven hingen gedurende verscheiden maanden af van
myn vaardigheid in het spreken der Engeische taal, en zeker
zal men niet van my verlangen dat ik, toen ik een enkele
fout maakte, die in bijzonderheden vertel. Het was een onbe»
duidende vergissing, die negen - emnegentig van de honderd
maal onopgemerkt zou zijn gebleven. Maar de man van het
gerecht greep haar oogenblikkelyk vast, als ware hij van be
roep een meester in de vreemde talen.
Aha! riep hy En gy zyt cok een Franschman! Uw tong
verraadt u! Twee Franschen die een herberg opzoeken, ieder
op zich zelf toevallig, zender iets van elkander te weten, des
avonds om tien uur. in Bedfordshire.... Neen, mijnheer, dat
kunnen wy niet maar zco laten gebeuren! Gy zyt allen ent-
snapte gevangenen ja, misschien r.og wel erger! Ge zUt
mijn arrestanten. Wees zoo goed my uwe papieren te laten
Tcon my eerst uw vclmacht, zeide ik Myn papieren?
Mynheer, ik meet zeggen, dat ik het inderdaad naïef van u
vind, te veronderstellen, dat Lk zco maar aan den eersten den
besten kwant in een herberg mijn papieren laat kyken.
{Wordt vervolgd),