Dupont, de régisseur van Moulin Rouge H. D. VERTELLING de man, die Variété schiep500.000 francs om in de Moulin Rouge te filmen. Hoe de reüuescènes opgenomen werden. Olga Tschechowa. Hoe Dupont het publiek zag. ïïupont maakte Variété en was ln één Sl&g beroemd. Dupont werd door Amerika „gekocht" en bracht niets bijzonders tot stand. Dupont zocht een nieuw filmcentrum, vond Elstree, draaide „Moulin Rouge" in de hoop de oude glorie te herwinnen. En Dupont kon weer een groote film ma ken, omdat zijn eerste behoorlijke Engelsche werk geld in 't laad je bracht. Dus ontstond kort geleden Piccadilly met het Chincssch- Amerlkaansche actricetje Anna May Wong in de hoofdrol. Nu al weer een jaar of vijf geleden, toen Duitschland film op film bracht die een we reldnaam zouden krijgen, die veelal film en niet „gefilmd tooneel" waren, was het Du pont, die als een der laatste films uit deze rijke jaren, „Variété" schiep. Wij hebben over dit wonderlijk mooie werk reeds meer dan eens in deze Zaterdagsche, aan de rol prent gewijde kolommen geschreven. Men weet dat Jnnings er een rol in speelde die ons, mét zijn creaties uit „De laatste man", „Madame Dubarry", „Anna Boleyn" en „De man met de wassen beelden" altijd zal heugen, dat Lya de Putti er spel in gaf, zoo diep, zoo zuiver als ze het later nooit meer heeft gedaan en dat wij toen verrast werden door de originaliteit en den filmischen kijk van den regisseur. Behalve artistiek zeer goed, was deze rolprent zoo sterk en boelend, dat het een „publiekfilm" bleek te zijn, die hier ter stede zelfs drie weken kon draaien, ;wat een groote uitzondering is. De Duitsche filmindustrie kwam toen én door den financieelen nood én door het meer en meer toegeven aan den smaak van het publiek (wat misschien wei noodig was, omdat men niets meer kón riskeeren) in ver val, een enkele regisseur bleef zich-zelf. Lu- bitsch en Dupont trokken af op de rinkelen de dollars evenals zoo vele goede Duitsche acteurs en actrices Jannings, Vt-dt, Pola Negri en Lya de Putti en het werd onmo gelijk nog films te maken als Madame Du barry waarin Jannings, Schünzel, Liedtke, Veidt en Pola onder Lubitsch' regie speelden. Echter dit zij hier even geconstateerd gaat de Duitsche industrie thans met nieu we krachten wederom vooruit. Wat Dupont in Amerika gebolwerkt heeft, weten wij heusch niet, bij de titels van de goede Amerikaansche films der laatste jaren hebben wij niets kunnen ontdekken dat hij geregisseerd had zoodat hij na Variété eerst weer met „Moulin Rouge" naar voren is getreden. Tot het moment dat hij deze film kon gaan maken, schijnt men in Engeland bitter weinig vertrouwen in hem gehad te hebben. Hij zwierf in Londen rond met het, door hem zelf gemaakte scenario van „Moulin Rouge" in den zak en de buitengewone repu tatie van „Variété" achter zich. Zoo werd hij aangenomen door de toenmalige British National, die te Elstree haar studio's en ter reinen had, omeen serie rolprenten te maken, even onbelangrijk als de vermaarde Squibs-productle waarin Betty Balfour die wij veel te weinig meer zien triomfen vierde. Maar bij de reorganisatie van de Engel sche filmindustrie, toen de British Interna tional ontstond, zag Mr. Maxwell in, dat „Moulin Rouge" goed kon worden en kreeg Dupont gelegenheid eindelijk aan zijn twee de groote werk te beginnen. Dupont ontdekte Olga Tschechowa, de Russische volkskunstenares, die een zeer expressief gelaat heeft en een knappe actri ce is, zooals hij ook Lya de Putti ontdekt heeft. Het liep den regisseur echter niet mee. Zijn bedoeling, voor de zooveelste maal een film in elkaar te zetten op het thema „Lach dan Paljas, als je hart is gebroken", maar nu anders, beter, had hem er toe geleid de Moulin Rouge te Parijs, de bekendste music- hall der Ville Lumière en der wereld, als plaats van handeling te nemen. Nu zou ieder gewoon mensch denken, dat de diiec- teuren van de Moulin Rouge eens in hun welverzorgde handen zouden wrijven over zoo'n reclame en meneer Dupont bij alles behulpzaam zouden zijn. Maar ze roken geld, wisten dat Dupont beslist de Moulin Rouge wilde hebben, en vroegen hem een half mil- lioen francs. Dit bedrag noemt de Engelsche publicity-manager tenminste en als die man te hard gefantaseerd heeft, dan liegen wij in commissie. Al was Mr. Maxwell in Londen nu nog zoo gul, dit bedrag had hij er niet voor over. Dupont zocht verder en vond eindelijk de directie van het Casino de Paris bereid om haar zaal en haar actrices tegen een matig bedrag dat ook nog wel eenige nulletjes geteld zal hebben af te slaan. Nog was 's avonds de laatste matroos van het schel linkje niet de zaal uit, of de lampenisten be- Olga Tschechowa in een der knap gespeelde scènes uit „Moulin Rouge". "gonnen de geweldige lichtbakken te plaat sen en alles voor de opnemingen gereed te maken, 's Morgens om acht uur kwamen dan de balletgirls en de step-dancers, het „pu bliek" dat stuk voor stuk door Dupont werd uitgezocht, de vele figuranten, die in de zaal de typen waren voor de fragmentarische scènes van het publiek, en de acteurs. Tal van tafereelen uit de revue „ParisNew York" werden opgenomen met Olga Tsche chowa in plaats van de Dolly-sisters. Zoo werd 35 dagen lang gewerkt tot 's middags toe. wanneer alles weer klaar gemaakt moest worden voor de echte voorstellingen. Straatscènes, de lichten van Parijs, de voorgevels der cabarets, ze werden alle ter plaatse opgenomen met een bijzonder nega tief, zoodat storende belichting met schijn werpers niet noodig was. En de rest werd in de ateliers te Elstree gemaakt. Belangstellend zijn we in 's heeren Tuschinski's pompeuse bioscooppaleis de film gac-«» bekijken en.vergelijken met „Variété". En 't moet ons van 't hart, dat we van Dupont meer hadden verwacht. Een film als „Variété" is dit niet, maar alleen al de wijze waarop de revue-scènes vertilmd zijn dit is veelal géén „verfilmd tooneel" en de verschillende beelden van het publiek doen zien dat er een knappe regisseur door de megafoon schreeuwde, terwijl de foto graaf Werner Brandes een groote techni sche vaardigheid blijkt te bezitten. En Olga Tschechowa, dat is een kunste nares die wij nog eens en nog eens willen zien; om er dan over te schrijven, want zij heeft groote en goede hoedanigheden. C. O. B. BLOND OF BRUIN. Een Amerikaansch blad heeft onlangs een enquête gehouden inzake de Interessante vraag, of zakenlieden liever blondines of brunettes op hun kantoren hebben. Een zeer bekend zakenman, de heer C. W. van de Mark, goed koopman eq tevens menschenkenner, verklaarde dat „blondjes de voorkeur genieten" en dat zij vlugger werken dan de brunettes. „Daarom" zoo deelde hij mede, „zijn 70 van de 75 meisjes, die op mijn verschillende kantoren werken, blond. De vijf anderen zijn brunettes, die ik houd omdat zij bekwaam heden op een bepaald gebied hebben. De blonden vertoonen al de goede eigenschap per der Noordelijke rassen; zij zijn over 't algemeen physiek krachtiger dan de bru nettes, al zijn deze laatsten nauwkeuriger en geduldiger en denken zij beter na". Uit deze laatste opmerking van den waar schijnlijk wel wat al te veel generallseeren- den Amerlkaanschen patroon ls af te leiden dat de brunettes er toch ook nog wel kunnen zijn en dat hij ze misschien wel gebruikt om de door de blondjes gemaakte fouten te corrigeeren. En dan vergeet hij toch ook dat een goede kapper best kans ziet van een brunette een blondine te maken! DE WAARHEID OMTRENT MARS Binnen acht Jaar, zoo zegt de Brltsche professor G. W. Ritchey, zullen wij weten of er werkelijk steden en menschen op de pla neet Mars zijn. Deze geleerde is nJ. bezig met de voorbe reiding voor het bouwen van een reusach tige telescoop, die tienmaal zoo sterk is als eenige bestaande telescoop. Met dit instru ment zullen duidelijk dichl-bevolkte gedeel ten van Mars kunnen worden waargenomen als zij bestaan. De spiegel van de telescoop zal bijna 20 voet in doorsnede zijn en gemaakt worden volgens een nieuwe uitvinding, die het mo gelijk maakt spiegels te vervaardigen van verschillende afzonderlijke stukken in plaats van één groot stuk glas. De meeste menschen geïooven ln over erfelijkheid. lazen wij dezer dagen. Jawel, zij gelooven erin, zoodra hun kin deren zich in de wereld op bijzonder gun stige wijze onderscheiden. De overkant doorF. ALTHOFF. Als er wat meer ruimte was geweest, dan zou het niemand zijn opgevallen, dat er een doode uitgedragen werd. Vreemd, dat de heele kijk op het leven afhankelijk is van één of twee meters ruimte. Toen ik nog ln goeden doen was en woonde in breede ruime straten, bedekt met de versteende aarde van dezen tijd: het onvruchtbare asphalt waar auto's en trams over snorrentoen dacht ik er niet aan om mij te interesseeren voor de begrafenis van een wildvreemde. Wat kon het mij toen schelen of mevrouw X. al of niet van haar man weg was geloopen, of dat meneer IJ. zich van kant had gemaakt. Dat komt: daar had ik de ruimte.. Ik kon den overkant van de straat uit mijn vensters ter nauwernood zien. Maar hierik hang als een klit aan hun levens, sedert ik één dei- hunnen ben, arm, louche, vertrapt; sedert ik in hun slop woon, en mijn arm uit het venster maar heb te steken, om den muur aan de overzijde te raken. En dit heb ik behouden, dat is mijn zwak gebleven: men schen verzamelen, ln hun gedachten drin gen, hun intimiteiten kennen, die hartstocht is mij bij gebleven, ondanks al mijn ellende. En omdat ik dien muur tegenover mij heb, omdat mijn leven afgesloten is door scheefgezakte gevels en de halfduistere krot ten aan den overkant de overkant bah één meter! ben ik een gevangene van mijn gedachten, die niet verder kunnen dan dien vervloekten muur met die smerige ramen die in de schemering gapende muilen zijn en 's avonds fletse, gelige vlekken. En toch leven ze daarachter. Zoo goed als ik. Als het slop groen gemaakt wordt en met vlaggen en smakelooze schilden wordt ver sierd omdat er hier, in deze smerige goot één trouwtdan klopt cok mijn hart sneller. Als één van die gore wijven door haar man half dood wordt geslagen, dan vliegt ook mijn raam met een ruk omhoog en dan kijken ook mijn oogen angstig in den donkeren kloof naar het huis waar het ge gil uit opstijgt.. en dan wordt ook mijn hart samengeknepen. En als ik 's avonds uit de stad terugkeer en de mouwen van mijn jas schuren langs twee muren, dan draait mijn hoofd van rechts naar links. Dan gluur ik door de kieren tusschen de gordijnen dan spied ik, dan dring ik mij bij hen in dan tracht ik iets van hun intimiteit te stelen. De dood van dien ouden grijzen reus. die twee huizen verderop woonde, interes seert mij machtig. Jk leef er op, zooals ik weet dat zij voor 't oogenblik allemaal op dezen dood leven. Het is de sensatie die hen voor 't oogenblik uit den grauwen sleur van hun eentonige armoede rukt: „Die oude ls dus eindelijk dood! Hij heeft lang getreuzeld, En toch had 'ie niet c*ood hoeve weze. Als ze n'em maar r le vende lijster op z'n zieke been hadden ge bonden!" De arme' kerel had een trap van een paard gekregen. Maar hoe ter wereld zou je in s hemelsnaam in deze huizenzee.... een lijster gekregen hebben? Zij praatten er over. Uren lang. 's Avonds in de zwarte openingen van hnn scheefgezakte huizen. Hoe zouden ze n'em er uit krijgen? Hij was bijna twee meter. De vrouwen die hem hadden afgelegd waren van hem geschrokken. Hij was een reus. Nu waren zij boven. Twee kerels van de gemeente, om hem in de kist te leggen die ze met veel gewurm, eindeloos draaien on keeren op het portaaltje hadden weten te krijgen. Straks zouden ze n'em wegbrengen. Maar hoe kregen ze n'em er uit? Ik ben als zij. Ik beef bij de gedachte wat er gebeuren gaat. Zij hebben de deur al open gemaakt. Zij meten en passen. Zij vegen hun voorhoofden af. Zij delibereeren. De kist is zoo zwaar en zoo lang. Het slop lijkt nog nauwer nu er, in groepjes mannen en vrou- ken staan, die fluisterend naar het nauwe trapgat wijzen. Daar komt een zwarten rug te voorschijn. En twee handen die kramp achtig tillen. Neen de heele rug tilt. I kzte het boven uit mijn venster, dat zU ternauwernood de kist de gang ui:, op de straat (straat! o paradox, deze tochtige slurf!) op kunnen draaien. Ik zie dat er stuk ken kalk van den muur vallen. De man die nog in den donkeren gang is roept Lang zaam aan. langzaam aan. langzaam aan! Het lukt. De voorste drager bezeert den rug van zijn hand die schuurt langs den muur aan... den overkant. De linkermouw en de rug van den tweeden man zijn wit. De muren geven hier af. Ik weet het. Nu gaan zij langzaam vooruit. De menschen moeten in hun gangen terug treden omdat de kist er ander niet langs kan. Ademloos zie ik toe. Ik herinner mij 7een zelfde emotie. Lang geleden toen ik nog Jong was Toen ik nog studeerde. Het was in een theater. vreemd dat ik mij dat nu moet herinneren Hamlet die weg gedragen wordt op de schilden, hoog op de gestrekte armen der krijgslieden. Ook toen zag ik ademloos toe Ach ja. nu is alles anders, omdat de hori zon zoo angstig dicht op mij toegesneld ls. Zoo angstig dicht bij ls, dat ik hem uit mijn venster als ik mijn arm uitstrek aanra ken kan HANDELSRECLAME. Dit is gebeurd In Amerika. Eigenlijk be hoeft dat er niet bij vermeld te worden, want als u verder leest zult u beseffen dat het nergens anders gebeurd had kunnen zijn. Een echtpaar schrikt midden ln den nacht plotseling wakker door een geweldig lawaai en tot hun schrik zien zij twee gemaskerde mannen door het raam naar binnen komen en hun een revolver voorhouden. Een der indringers neemt het woord. Hij zegt niet: Uw geld of uw leven, of woorden in dien geest maar ontdoet zich van de vol gende zeer beleefde redevoering: Mevrouw en meneer. Wij zijn vertegen woordigers van de firma Johnson en Co., 4de Avenu New York specialiteiten in be scherming tegen inbraak. Toen onze verte genwoordiger u dezer dagen bezocht heeft hij geen bestelling van u ontvaneen. Ons bezoek van thans dient om u aanschouwe lijk aan te toonen. welk risico gij neemt, door ons electrischc alarmapparaat ter beveili ging tegen inbrekers niet aan te schaffen. Mo^en wU thans uw order noteeren? Het is ongetwijfeld een origineel denk beeld, maar wij vreezen zeer dat de verte genwoordigers van deze ondernemende fir ma op een kwaden nacht op plotselince en hevige wijze aan hun einde zullen komen. Bij een Inbraak In een groote vWn werden onlangs alle boeken uit de bibliotheek go- stolen. Het is zeer de vraag of deze methode voor de eigenaars niet te verkiezen is boven het uitleenen van boeken, die nimmer terug komen. Hé jij. Iaat je mijn voet lo«, anders zal ik sen oplawaai geven met mijn houwceL (Der Gemütliche Sachse). HAARLEMMER HALLETJES. EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE Het menschelijk leven brengt lederen dag kleine of groote moeilijkheden, die de mensch moet trachten op te lossen. Soms lukt hem dat en dan vinden hij zelf en an deren hem verstandig, maar dikwijls slaagt hij daarin niet en dan zeggen anderen (van je zelf is het niet te vergen), dat hij een domoor is. In beide gevallen behoeft dat niet waar te wezen, omdat het toeval ook een rol speelt in zulke dingen. Het leven, waarde vrienden, is namelijk geen meetkundig vraagstuk of een algebraïsche formule; het is veel moeilijker, dan die zoogeheeten exacte wetenschappen waar de beoefenaars zoo hoog van opgeven, omdat het altijd weer andere raadseltjes opgeeft waar je de op- lorsing van vroegere raadseltjes niet bij ge bruiken kunt. Neem bijvoorbeeld de schijnbaar simpele vraag, of je iemand die je spreken wil en die je onbekend is, moet ontvangen of niet. De eenige maatstaf dien je daarbij aanleggen kunt Is of hij er netjes uitziet, maar waarde heeft die zoogoed als niet. Heeft hij een rooien neus en waterige oogen en ruikt hij daarbij dan ook nog naar accijnsverlaging, ik bedoel naar alcohol, dan is de zaak ge makkelijk genoeg, floep gaat de deur dicht. Maar zulke kennelijke teekenen zijn niet altoos voorhanden en wanneer die ontbre ken heb je aan een paar oude schoenen of aan een verschoten jas heelemaal niets; ik heb eens bijna iemand van de deur gestuurd, die er sjofel uitzag en die toch met Iemand van mijn familie zeer bevriend was en diens groeten kwam overbrengen. I-Iij had alleen maar geen oog voor nette kleeren. Ook ben ik eens nog maar ternauwernood ontsnapt aan het bezoek van een grooten oplichter, een uiterst gevaarlijken kerel, die er uitzag om door een ringetje te ha1 en. De gevaar lijkste lui loopen in de mooiste jassen rond. En zoo s*ond ik dan. om tot onder werp te komen, voor een van deze levens raadselen, toen een paar dagen geleden 's morgens om een uur of tien het kaartje werd binnengebracht van G. J. den Exter Boe'mans, zonder nadere aanduiding. Het eerste wat ie vraagt is: „hoe ziet die man er uit. Anna?" ,,'t Is een meneer", zei Anna met zekere geestdrift, Natuurlijk be- teelrent dat niets. Menschen die van de Veendammer geprofiteerd hebben zullen er ook wel onberispelijk hebben uitgezien. De dubbele naam zegt ook al niets meer. Je koopt hem of je neemt hem zóó maar, zonder koopen. Nu komt de moeilijkheid: algemeene menschenliefde brengt mee, iemand die je te spreken vraagt, te ontvangen maar hoe krijg je een bedelaar (en er zijn er met een onberispelijken vouw in de broek en een prachtdas om) de deur weer uit! Knoopen tellen helpt ook al niet, want ik wéét dat mijn colbert er drie heeft en mijn vest zes. Tenslotte gaf Anna in deze onzekerheid den doorslag. „Hij zeit, dat hij gestuurd is door meneer, meneer See.see.'t is zoo'n rare naam; ik geloof, er kwam ook zooiets van bas in „Sebastiaan", riep mijn vrouw, met de intuïtie die het eigendom van haar sekse moet wezen. „Neef Sebastiaan. Eindelijk hooren we weer eens wat van hem. Je zult een vrind van Sebastiaan toch niet van de deur sturen, man?" „Vrind, vrind" mopperde ik „dat zit nog", maar natuurlijk was toen de zaak al beslist en ging Anna den heer G. J. den Exter Boe lemans in onzen salon installeeren. Met moeite weerhield ik mijn vrouw er van, hem mee te ontvangen. Dat zou ingeval van een bedelpartij vijf en twintig gulden gekost hebben en anders maar tien. Voorloopig viel het mee. De heer Boelemans was een keurig heer tje, zoo tusschen de veertig en vijftig, wat grijzend, met een gezonde kleur, één van die menschen waarvan je zegt: levensverzeke ring, ongelukkenverzekering, of een van de honderd en twintig andere soorten van ver zekering. Een beschaafd orgaan, gemakke lijke voordracht. Er viel een steen van mijn portemonnaie. Niets van de brutaliteit, ge mengd met deemoedigheid die het kenmerk zijn van den beroepsbedelaar. Maar hij be gon dadelijk over Sebastiaan, „uw neef, een van mijn, ik mag zeggen gewaardeerd© vrienden." Ik beging de fout niet, te vragen hoe Se bastiaan het maakte, knikte alleen maar even, en keek hem toen aan, wachtende op der reden van zijn bezoek. Dit stelde hem blijkbaar teleur. Hij had vooraf een beetje over mijn neef willen leuteren en daarna tot de zaak komen. Dit vind ik onzakelijk en dus onverstandig. Als de eerste de beste vreemdeling met je over familieleden van gedachten heeft gewisseld, gaat het al moeilijker om later neen te zeggen, want na tuurlijk kwam hij iets vragen of voorstellen in zijn eigen belang. Niet in het mijne. Wie heeft ooit beleefd, dat er een vreemde zich aanmeldt met de boodschap: „ik kom u op een idee brengen in uw belang. Ik had ge dacht. vo'gt de uiteenzetting. En die dan. wanneer je hem vraagt: „hoe komt u daar zoo toe?" ten anwoord geeft: „alleen uw be lang meneer!" Dat beslaat niet. Hst mag nuchter klinken, maar een mensch moet in 't a^emeen gezegd voor zijn eigen belangen zorgen. Mijn bezoeker kwam dus voor de Boelmanslaansche. Daar hij nog niet goed over mijn gebrek aan belangstelling in Sebastiaan heen scheen te kunnen komen, hielp ik hem op weg: „Mag ik het doel van uw komst weten?" „O, ja, o ja, ja, ik zie u is zakelijk, prettig om zakelijke menschen te ontmoeten ik mag misschien veronderstellen dat mijn naam u niet onbekend is?" Nooit van gehoord." Deze tweede teleurstelling bracht blijk baar opnieuw zijn programma in de war. Na de gezondheid van Sebastiaan had hij zijn persoonlijkheid ter sprake willen bren gen en daarin werd hij nu ook al verhinderd. Met iets als den moed der wanhoop zei hij dus: „mag ik aannemen, dat de vliegsport u belangstelling inboezemt?" „Als leek natuurlijk," zei ik, daar ik mede lijden met hem kreeg. Hij keerde zichtbaar tot normale opge wektheid terug. „Dat hoor ik met veel ge noegen. Het zal u dus duidelijk zijn, dat onze spoorwegverbindingen hun tijd gehad hebben." „Ik ben daar zoo zeker nog niet van. De electrlsche treinen „Pardon, pardon," zei hij bij voorbaat met een elegant gebaar mijn bezwaren wegwui vende. „De electrische treinen heel aardig, verdienstelijk tot zekere hoogte, ofschoon ze ook in de laagte blijven," (hij scheen dit aardigheidje bijzonder gelukkig te vinden, daar hij het nog eenmaal herhaalde) „maar niet modern. Na den stoomtrein ls de elec trlsche maar ophouden van wat toch on verbiddelijk komen moet. Orn zoo te zeggen uitstel van executie." Hij wachtte even, om mij de gelegenheid te geven een vraag te doen. maar toen die achterwege bleef ging hij teleurgesteld verder: „Uitstel van executie. Wij moeten los van de aarde, los van alle ouderwetsche denk beelden. Wij moeten de lucht ln." Eenmaal in de lucht aangeland scheen hij daar den draad van zijn door mij zoo onbarmhartig in stukken gehakt betoog terug te ontvan gen, want enthousiast ging hij voort: „Na tuurlijk is u het met mij eens. dat de mensch in de toekomst leven moet. Duizenden letten alleen maar op het tegenwoordige. Afge graasd terrein, waarop ze elkaar verdringen, daérdoor wordt er zoo geklaagd over te wei nig vooruitzichten, over gebrek aan goede posities. De menschen hebben geen verbeel dingskracht, ze denken alleen aan wat is en niet aan wat komt. Dat is weggelegd voor de weinigen, voor de tientallen en daartoe, meneer, behoor ik." „Juist meneer", ^ei Ik. „U zegt juist en daar heeft u gelijk aan. Vooruit zien. Uit het duister van de toe komst het licht ontsteken nog voordat het schijnt, zeidaar de kunst van den modernen mensch. Om kort te gaan Initiatief!" Hij rekte het woord uit. alsof het een heele goe derentrein was, getrokken door een verachte locomotief. En toen volgde in een stroom van woorden het plan dat hij ontworpen had. De stoomtrein was hopeloos verouderd, de electrische trein zou hem spoedig in de vergetelheid volgen. Er moest onmiddellijk een plan worden ontworpen voor luchtlijnen met kleine vliegtreinen tusschen de steden, het verkeer tusschen de dorpen kon veilig aan de autobussen worden overgelaten. Middenin dit geestdriftig betoog maakte ik om zoo te zeggen een halte, een lucht station, door te vragen: „En u wil daar di recteur van worden!" Hij trok een gezicht, alsof hij daar in zijn betoog nog lang niet aan toe was en zei toen, weer tot de verachtelijkheid der aarde te- rugkeerende: „zoo is het inderdaad, meneer." Daarop, onmiddellijk weer opstij gende In de hoogten der luchtwegen, zei hij: „wat ik u bidden mag. maak geen te genwerpingen. Zeg niet dat er bezwaren zijn. Ik ken ze, ik wil er niet van weten. Als ze er niet waren zouden we ze uitvinden. Een onderneming zonder bezwaren is geen cent waard." Maar daar het scheen, dat hij, op deze manier voortgaande, het eerste uur nog niet aan het einde zou komen, plaatste Ik een nuchtere vraag midden in zijn lucht- plannen: „Wat wenscht u in die plannen van mij?" Ik geloof, dat dit een aannemelijke vraag was en ik verwachtte dat hij 2ou zeggen: „aandeelen nemen". Voor dat geval had Ik zes antwoorden klaar, waarvan elk op zich zelf voldoende afwijzing was. I. Ik kan geen geld losmaken, II. Ik neem alleen obligaties. m. Ik moet mijn commissionair raadplegen. IV. Ik zal er over denken. V. Ik gevoel niets voor luchtlijnen. VI. Ik heb geen geld. Dit laatste antwoord zou feitelijk alleen al afdoende zijn geweest- Maar je moet iemand by zulke gelegenheden nooit afsche pen met één antwoord, wanneer je er zes tot je beschikking hebt. Jammer genoeg, kwamen ze geen van zessen tc pas. want hy stond op om afscheid te nemen en zei me* groote waardigheid: „Uw belangstelling". Ik boog zwyger.d, eigenlijk omdat Ik niet goed wist wat ik anders zeggen zou en mij afvragende of Ik hem niet te hard behandeld had. Blijkbaar was hij volkomen onschade lijk. Maar hoe had ik dat van te voren kunnen weten! Hij vertrok, keurig, onberispelijk en voor. zien van myn zwijgende belangstelling voor de verbinding van de Nederlandsche steden per vliegtuig. Voorloopig verkoop ik mijn obliga ties Hollandsche Spoor nog maar liever niet. „Hoe was het met Sebastiaan?" vroeg myn vrouw, toen ik weer ln de hulskamer kwam. >rIk heb er niet naar gevraagd". „Je hebt toch onze groeten wel gedaan?" Ik moest erkennen, dat die achterwege ge bleven waren. Het dient tot niets, hier te vermelden wat mijn vrouw daarna opmerkte. Het kwam hier op neer, dat mannen zonderlinge wezens zqn. die de voornaamste dingen altyd vergeten. Gelukkig, dat vrouwen dan de gaten die aldus zoo roekeloos door mannen in het openbaar leven geslagen zyn, spoedig weer weten te dichten. Mijn vrouw deed dat met een langen brief aan Sebastiaan, waarop inderdaad al een antwoord gekomen is. Die begon met een heele verzameling van redenen op te noemen, waarom hy in zoolang mets van zich had laten hooren. Hy had het zoo druk gehad (niets te doen!), hy was af en toe ongesteld geweest (yzeren gezondheid!) hy was op reis geweest (geen jaar achter el kaar, denk ik!), hy was door allerlei bestu ren in beslag genomen (nergens lid van!) en nog eenige van die uitvluchten meer. Kortom, hy bezwaarde liever zevenmaal zyn geweten met een leugen, dan ronduit te schryven: „ik heb er geen zin in gehad!" wat waar ge weest zou zyn, ofschoon het myn vrouw ont stemd zou hebben. Maar is het onze plicht, al onze medemenschen ln een goede stemming te houden en vooral: moeten wy daarom zoo schiikkeiyk en schromelyk liegen? ,.U heeft dus myn vriend den Exter Boel mans op bezoek gehad. Hy ls inderdaad een van mijn kennissen en een brave, eeriyke ke rel. Alleen ontwerpt hy voortdurend plannen, waar nooit iets van komt en waar hy ook nooit wat voor doet. Alleen maar plannen, om plannen te maken. Er is nog nooit een verwe- zeniykt en er komt telkens een ander. De luchtiynen zyn het laatste, het voorlaatste was de exploitatie vaD vruchtbare gronden aan de Noordpool, omdat de rest van de aarde volgebouwd raakt en wy de veeteelt toch er gens moeten blijven beoefenen voor vleesch, melk, boter en kaas. Wy noemen hem Plan- nius. maar ik zal er voor zorgen dat hy u niet meer lastig valt". Daarop volgde het bericht, dat hij over veertien dagen graag een Zondag zal over komen, als het schikt- „Natuuriyk schikt het", zei myn vrouw verheugd. „Moet die arme kerel nou tegen zijn zinvroeg ik. maar maakte veiligheids halve den zin niet af, want myn vrouw keek al vreemd op. Wat u. brave den Exter Boelmans betreft, u bied ik mtjn o. .rcj.ite excuses aan. Hoe on schadelijk zïjt gy. vergeleken by uw mede- plannenmaKcrs, maar die ze wel uitvoeren en dus schuldig staan aan zoovele aandeden, die nimiper een cent dividend hebben gekend en obligaties, waarop zelfs nooit een stuiver rente is betaald. Als gij ooit terugkeert zal Ik u feestelijk ontvangen. Maar Ik zal u, brave man, helaas niet weer terugzien.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17