Dupont, de régisseur van
Moulin Rouge
H. D. VERTELLING
de man, die Variété
schiep500.000
francs om in de
Moulin Rouge te
filmen.
Hoe de reüuescènes
opgenomen werden.
Olga Tschechowa.
Hoe Dupont het publiek zag.
ïïupont maakte Variété en was ln één
Sl&g beroemd.
Dupont werd door Amerika „gekocht" en
bracht niets bijzonders tot stand.
Dupont zocht een nieuw filmcentrum,
vond Elstree, draaide „Moulin Rouge" in de
hoop de oude glorie te herwinnen.
En Dupont kon weer een groote film ma
ken, omdat zijn eerste behoorlijke Engelsche
werk geld in 't laad je bracht. Dus ontstond
kort geleden Piccadilly met het Chincssch-
Amerlkaansche actricetje Anna May Wong
in de hoofdrol.
Nu al weer een jaar of vijf geleden, toen
Duitschland film op film bracht die een we
reldnaam zouden krijgen, die veelal film en
niet „gefilmd tooneel" waren, was het Du
pont, die als een der laatste films uit deze
rijke jaren, „Variété" schiep. Wij hebben
over dit wonderlijk mooie werk reeds meer
dan eens in deze Zaterdagsche, aan de rol
prent gewijde kolommen geschreven. Men
weet dat Jnnings er een rol in speelde die
ons, mét zijn creaties uit „De laatste man",
„Madame Dubarry", „Anna Boleyn" en „De
man met de wassen beelden" altijd zal
heugen, dat Lya de Putti er spel in gaf, zoo
diep, zoo zuiver als ze het later nooit meer
heeft gedaan en dat wij toen verrast werden
door de originaliteit en den filmischen kijk
van den regisseur. Behalve artistiek zeer
goed, was deze rolprent zoo sterk en boelend,
dat het een „publiekfilm" bleek te zijn, die
hier ter stede zelfs drie weken kon draaien,
;wat een groote uitzondering is.
De Duitsche filmindustrie kwam toen én
door den financieelen nood én door het
meer en meer toegeven aan den smaak van
het publiek (wat misschien wei noodig was,
omdat men niets meer kón riskeeren) in ver
val, een enkele regisseur bleef zich-zelf. Lu-
bitsch en Dupont trokken af op de rinkelen
de dollars evenals zoo vele goede Duitsche
acteurs en actrices Jannings, Vt-dt, Pola
Negri en Lya de Putti en het werd onmo
gelijk nog films te maken als Madame Du
barry waarin Jannings, Schünzel, Liedtke,
Veidt en Pola onder Lubitsch' regie speelden.
Echter dit zij hier even geconstateerd
gaat de Duitsche industrie thans met nieu
we krachten wederom vooruit.
Wat Dupont in Amerika gebolwerkt heeft,
weten wij heusch niet, bij de titels van de
goede Amerikaansche films der laatste jaren
hebben wij niets kunnen ontdekken dat hij
geregisseerd had zoodat hij na Variété
eerst weer met „Moulin Rouge" naar voren
is getreden.
Tot het moment dat hij deze film kon
gaan maken, schijnt men in Engeland bitter
weinig vertrouwen in hem gehad te hebben.
Hij zwierf in Londen rond met het, door
hem zelf gemaakte scenario van „Moulin
Rouge" in den zak en de buitengewone repu
tatie van „Variété" achter zich. Zoo werd hij
aangenomen door de toenmalige British
National, die te Elstree haar studio's en ter
reinen had, omeen serie rolprenten te
maken, even onbelangrijk als de vermaarde
Squibs-productle waarin Betty Balfour
die wij veel te weinig meer zien triomfen
vierde.
Maar bij de reorganisatie van de Engel
sche filmindustrie, toen de British Interna
tional ontstond, zag Mr. Maxwell in, dat
„Moulin Rouge" goed kon worden en kreeg
Dupont gelegenheid eindelijk aan zijn twee
de groote werk te beginnen.
Dupont ontdekte Olga Tschechowa, de
Russische volkskunstenares, die een zeer
expressief gelaat heeft en een knappe actri
ce is, zooals hij ook Lya de Putti ontdekt
heeft. Het liep den regisseur echter niet mee.
Zijn bedoeling, voor de zooveelste maal een
film in elkaar te zetten op het thema „Lach
dan Paljas, als je hart is gebroken", maar
nu anders, beter, had hem er toe geleid de
Moulin Rouge te Parijs, de bekendste music-
hall der Ville Lumière en der wereld, als
plaats van handeling te nemen. Nu zou
ieder gewoon mensch denken, dat de diiec-
teuren van de Moulin Rouge eens in hun
welverzorgde handen zouden wrijven over
zoo'n reclame en meneer Dupont bij alles
behulpzaam zouden zijn. Maar ze roken geld,
wisten dat Dupont beslist de Moulin Rouge
wilde hebben, en vroegen hem een half mil-
lioen francs. Dit bedrag noemt de Engelsche
publicity-manager tenminste en als die man
te hard gefantaseerd heeft, dan liegen wij
in commissie.
Al was Mr. Maxwell in Londen nu nog zoo
gul, dit bedrag had hij er niet voor over.
Dupont zocht verder en vond eindelijk de
directie van het Casino de Paris bereid om
haar zaal en haar actrices tegen een matig
bedrag dat ook nog wel eenige nulletjes
geteld zal hebben af te slaan. Nog was
's avonds de laatste matroos van het schel
linkje niet de zaal uit, of de lampenisten be-
Olga Tschechowa in een der knap gespeelde
scènes uit „Moulin Rouge".
"gonnen de geweldige lichtbakken te plaat
sen en alles voor de opnemingen gereed te
maken, 's Morgens om acht uur kwamen dan
de balletgirls en de step-dancers, het „pu
bliek" dat stuk voor stuk door Dupont werd
uitgezocht, de vele figuranten, die in de zaal
de typen waren voor de fragmentarische
scènes van het publiek, en de acteurs. Tal
van tafereelen uit de revue „ParisNew
York" werden opgenomen met Olga Tsche
chowa in plaats van de Dolly-sisters. Zoo
werd 35 dagen lang gewerkt tot 's middags
toe. wanneer alles weer klaar gemaakt
moest worden voor de echte voorstellingen.
Straatscènes, de lichten van Parijs, de
voorgevels der cabarets, ze werden alle ter
plaatse opgenomen met een bijzonder nega
tief, zoodat storende belichting met schijn
werpers niet noodig was. En de rest werd in
de ateliers te Elstree gemaakt.
Belangstellend zijn we in 's heeren
Tuschinski's pompeuse bioscooppaleis de
film gac-«» bekijken en.vergelijken met
„Variété". En 't moet ons van 't hart, dat we
van Dupont meer hadden verwacht. Een
film als „Variété" is dit niet, maar alleen al
de wijze waarop de revue-scènes vertilmd zijn
dit is veelal géén „verfilmd tooneel" en
de verschillende beelden van het publiek
doen zien dat er een knappe regisseur door
de megafoon schreeuwde, terwijl de foto
graaf Werner Brandes een groote techni
sche vaardigheid blijkt te bezitten.
En Olga Tschechowa, dat is een kunste
nares die wij nog eens en nog eens willen
zien; om er dan over te schrijven, want zij
heeft groote en goede hoedanigheden.
C. O. B.
BLOND OF BRUIN.
Een Amerikaansch blad heeft onlangs een
enquête gehouden inzake de Interessante
vraag, of zakenlieden liever blondines of
brunettes op hun kantoren hebben.
Een zeer bekend zakenman, de heer C. W.
van de Mark, goed koopman eq tevens
menschenkenner, verklaarde dat „blondjes
de voorkeur genieten" en dat zij vlugger
werken dan de brunettes.
„Daarom" zoo deelde hij mede, „zijn 70
van de 75 meisjes, die op mijn verschillende
kantoren werken, blond. De vijf anderen zijn
brunettes, die ik houd omdat zij bekwaam
heden op een bepaald gebied hebben. De
blonden vertoonen al de goede eigenschap
per der Noordelijke rassen; zij zijn over 't
algemeen physiek krachtiger dan de bru
nettes, al zijn deze laatsten nauwkeuriger en
geduldiger en denken zij beter na".
Uit deze laatste opmerking van den waar
schijnlijk wel wat al te veel generallseeren-
den Amerlkaanschen patroon ls af te leiden
dat de brunettes er toch ook nog wel kunnen
zijn en dat hij ze misschien wel gebruikt om
de door de blondjes gemaakte fouten te
corrigeeren.
En dan vergeet hij toch ook dat een goede
kapper best kans ziet van een brunette een
blondine te maken!
DE WAARHEID OMTRENT MARS
Binnen acht Jaar, zoo zegt de Brltsche
professor G. W. Ritchey, zullen wij weten of
er werkelijk steden en menschen op de pla
neet Mars zijn.
Deze geleerde is nJ. bezig met de voorbe
reiding voor het bouwen van een reusach
tige telescoop, die tienmaal zoo sterk is als
eenige bestaande telescoop. Met dit instru
ment zullen duidelijk dichl-bevolkte gedeel
ten van Mars kunnen worden waargenomen
als zij bestaan.
De spiegel van de telescoop zal bijna 20
voet in doorsnede zijn en gemaakt worden
volgens een nieuwe uitvinding, die het mo
gelijk maakt spiegels te vervaardigen van
verschillende afzonderlijke stukken in plaats
van één groot stuk glas.
De meeste menschen geïooven ln over
erfelijkheid. lazen wij dezer dagen.
Jawel, zij gelooven erin, zoodra hun kin
deren zich in de wereld op bijzonder gun
stige wijze onderscheiden.
De overkant
doorF. ALTHOFF.
Als er wat meer ruimte was geweest, dan
zou het niemand zijn opgevallen, dat er een
doode uitgedragen werd. Vreemd, dat de
heele kijk op het leven afhankelijk is van
één of twee meters ruimte. Toen ik nog ln
goeden doen was en woonde in breede ruime
straten, bedekt met de versteende aarde van
dezen tijd: het onvruchtbare asphalt waar
auto's en trams over snorrentoen dacht
ik er niet aan om mij te interesseeren voor
de begrafenis van een wildvreemde. Wat kon
het mij toen schelen of mevrouw X. al of
niet van haar man weg was geloopen, of dat
meneer IJ. zich van kant had gemaakt. Dat
komt: daar had ik de ruimte.. Ik kon den
overkant van de straat uit mijn vensters ter
nauwernood zien. Maar hierik hang als
een klit aan hun levens, sedert ik één dei-
hunnen ben, arm, louche, vertrapt; sedert
ik in hun slop woon, en mijn arm uit het
venster maar heb te steken, om den muur
aan de overzijde te raken. En dit heb ik
behouden, dat is mijn zwak gebleven: men
schen verzamelen, ln hun gedachten drin
gen, hun intimiteiten kennen, die hartstocht
is mij bij gebleven, ondanks al mijn ellende.
En omdat ik dien muur tegenover mij
heb, omdat mijn leven afgesloten is door
scheefgezakte gevels en de halfduistere krot
ten aan den overkant de overkant
bah één meter! ben ik een gevangene van
mijn gedachten, die niet verder kunnen dan
dien vervloekten muur met die smerige ramen
die in de schemering gapende muilen zijn
en 's avonds fletse, gelige vlekken. En toch
leven ze daarachter. Zoo goed als ik.
Als het slop groen gemaakt wordt en met
vlaggen en smakelooze schilden wordt ver
sierd omdat er hier, in deze smerige goot
één trouwtdan klopt cok mijn hart
sneller. Als één van die gore wijven door
haar man half dood wordt geslagen, dan
vliegt ook mijn raam met een ruk omhoog
en dan kijken ook mijn oogen angstig in den
donkeren kloof naar het huis waar het ge
gil uit opstijgt.. en dan wordt ook mijn
hart samengeknepen. En als ik 's avonds
uit de stad terugkeer en de mouwen van mijn
jas schuren langs twee muren, dan draait
mijn hoofd van rechts naar links. Dan
gluur ik door de kieren tusschen de gordijnen
dan spied ik, dan dring ik mij bij hen in
dan tracht ik iets van hun intimiteit te
stelen.
De dood van dien ouden grijzen reus.
die twee huizen verderop woonde, interes
seert mij machtig. Jk leef er op, zooals ik
weet dat zij voor 't oogenblik allemaal op
dezen dood leven. Het is de sensatie die hen
voor 't oogenblik uit den grauwen sleur van
hun eentonige armoede rukt: „Die oude ls dus
eindelijk dood!
Hij heeft lang getreuzeld, En toch had 'ie
niet c*ood hoeve weze. Als ze n'em maar r le
vende lijster op z'n zieke been hadden ge
bonden!" De arme' kerel had een trap van
een paard gekregen. Maar hoe ter wereld zou
je in s hemelsnaam in deze huizenzee.... een
lijster gekregen hebben? Zij praatten er over.
Uren lang. 's Avonds in de zwarte openingen
van hnn scheefgezakte huizen. Hoe zouden
ze n'em er uit krijgen? Hij was bijna twee
meter. De vrouwen die hem hadden afgelegd
waren van hem geschrokken. Hij was een
reus. Nu waren zij boven. Twee kerels van
de gemeente, om hem in de kist te leggen die
ze met veel gewurm, eindeloos draaien on
keeren op het portaaltje hadden weten te
krijgen. Straks zouden ze n'em wegbrengen.
Maar hoe kregen ze n'em er uit?
Ik ben als zij. Ik beef bij de gedachte wat er
gebeuren gaat. Zij hebben de deur al open
gemaakt. Zij meten en passen. Zij vegen hun
voorhoofden af. Zij delibereeren. De kist is
zoo zwaar en zoo lang. Het slop lijkt nog
nauwer nu er, in groepjes mannen en vrou-
ken staan, die fluisterend naar het nauwe
trapgat wijzen. Daar komt een zwarten rug
te voorschijn. En twee handen die kramp
achtig tillen. Neen de heele rug tilt.
I kzte het boven uit mijn venster, dat zU
ternauwernood de kist de gang ui:, op de
straat (straat! o paradox, deze tochtige
slurf!) op kunnen draaien. Ik zie dat er stuk
ken kalk van den muur vallen. De man die
nog in den donkeren gang is roept Lang
zaam aan. langzaam aan. langzaam aan! Het
lukt. De voorste drager bezeert den rug van
zijn hand die schuurt langs den muur aan...
den overkant. De linkermouw en de rug van
den tweeden man zijn wit. De muren geven
hier af. Ik weet het. Nu gaan zij langzaam
vooruit. De menschen moeten in hun gangen
terug treden omdat de kist er ander niet
langs kan. Ademloos zie ik toe. Ik herinner
mij 7een zelfde emotie. Lang geleden
toen ik nog Jong was Toen ik nog studeerde.
Het was in een theater. vreemd dat ik mij
dat nu moet herinneren Hamlet die weg
gedragen wordt op de schilden, hoog op de
gestrekte armen der krijgslieden. Ook toen
zag ik ademloos toe
Ach ja. nu is alles anders, omdat de hori
zon zoo angstig dicht op mij toegesneld ls.
Zoo angstig dicht bij ls, dat ik hem uit mijn
venster als ik mijn arm uitstrek aanra
ken kan
HANDELSRECLAME.
Dit is gebeurd In Amerika. Eigenlijk be
hoeft dat er niet bij vermeld te worden,
want als u verder leest zult u beseffen dat
het nergens anders gebeurd had kunnen zijn.
Een echtpaar schrikt midden ln den nacht
plotseling wakker door een geweldig lawaai
en tot hun schrik zien zij twee gemaskerde
mannen door het raam naar binnen komen
en hun een revolver voorhouden.
Een der indringers neemt het woord. Hij
zegt niet: Uw geld of uw leven, of woorden
in dien geest maar ontdoet zich van de vol
gende zeer beleefde redevoering:
Mevrouw en meneer. Wij zijn vertegen
woordigers van de firma Johnson en Co.,
4de Avenu New York specialiteiten in be
scherming tegen inbraak. Toen onze verte
genwoordiger u dezer dagen bezocht heeft
hij geen bestelling van u ontvaneen. Ons
bezoek van thans dient om u aanschouwe
lijk aan te toonen. welk risico gij neemt, door
ons electrischc alarmapparaat ter beveili
ging tegen inbrekers niet aan te schaffen.
Mo^en wU thans uw order noteeren?
Het is ongetwijfeld een origineel denk
beeld, maar wij vreezen zeer dat de verte
genwoordigers van deze ondernemende fir
ma op een kwaden nacht op plotselince en
hevige wijze aan hun einde zullen komen.
Bij een Inbraak In een groote vWn werden
onlangs alle boeken uit de bibliotheek go-
stolen.
Het is zeer de vraag of deze methode voor
de eigenaars niet te verkiezen is boven het
uitleenen van boeken, die nimmer terug
komen.
Hé jij. Iaat je mijn voet lo«, anders zal ik
sen oplawaai geven met mijn houwceL
(Der Gemütliche Sachse).
HAARLEMMER HALLETJES.
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE
Het menschelijk leven brengt lederen dag
kleine of groote moeilijkheden, die de
mensch moet trachten op te lossen. Soms
lukt hem dat en dan vinden hij zelf en an
deren hem verstandig, maar dikwijls slaagt
hij daarin niet en dan zeggen anderen (van
je zelf is het niet te vergen), dat hij een
domoor is. In beide gevallen behoeft dat niet
waar te wezen, omdat het toeval ook een
rol speelt in zulke dingen. Het leven, waarde
vrienden, is namelijk geen meetkundig
vraagstuk of een algebraïsche formule; het
is veel moeilijker, dan die zoogeheeten
exacte wetenschappen waar de beoefenaars
zoo hoog van opgeven, omdat het altijd weer
andere raadseltjes opgeeft waar je de op-
lorsing van vroegere raadseltjes niet bij ge
bruiken kunt.
Neem bijvoorbeeld de schijnbaar simpele
vraag, of je iemand die je spreken wil en die
je onbekend is, moet ontvangen of niet. De
eenige maatstaf dien je daarbij aanleggen
kunt Is of hij er netjes uitziet, maar waarde
heeft die zoogoed als niet. Heeft hij een
rooien neus en waterige oogen en ruikt hij
daarbij dan ook nog naar accijnsverlaging,
ik bedoel naar alcohol, dan is de zaak ge
makkelijk genoeg, floep gaat de deur dicht.
Maar zulke kennelijke teekenen zijn niet
altoos voorhanden en wanneer die ontbre
ken heb je aan een paar oude schoenen of
aan een verschoten jas heelemaal niets; ik
heb eens bijna iemand van de deur gestuurd,
die er sjofel uitzag en die toch met Iemand
van mijn familie zeer bevriend was en diens
groeten kwam overbrengen. I-Iij had alleen
maar geen oog voor nette kleeren. Ook ben
ik eens nog maar ternauwernood ontsnapt
aan het bezoek van een grooten oplichter,
een uiterst gevaarlijken kerel, die er uitzag
om door een ringetje te ha1 en. De gevaar
lijkste lui loopen in de mooiste jassen rond.
En zoo s*ond ik dan. om tot onder
werp te komen, voor een van deze levens
raadselen, toen een paar dagen geleden
's morgens om een uur of tien het kaartje
werd binnengebracht van G. J. den Exter
Boe'mans, zonder nadere aanduiding. Het
eerste wat ie vraagt is: „hoe ziet die man
er uit. Anna?" ,,'t Is een meneer", zei
Anna met zekere geestdrift, Natuurlijk be-
teelrent dat niets. Menschen die van de
Veendammer geprofiteerd hebben zullen er
ook wel onberispelijk hebben uitgezien. De
dubbele naam zegt ook al niets meer. Je
koopt hem of je neemt hem zóó maar, zonder
koopen. Nu komt de moeilijkheid: algemeene
menschenliefde brengt mee, iemand die
je te spreken vraagt, te ontvangen maar
hoe krijg je een bedelaar (en er zijn er met
een onberispelijken vouw in de broek en een
prachtdas om) de deur weer uit! Knoopen
tellen helpt ook al niet, want ik wéét dat
mijn colbert er drie heeft en mijn vest zes.
Tenslotte gaf Anna in deze onzekerheid den
doorslag. „Hij zeit, dat hij gestuurd is door
meneer, meneer See.see.'t is zoo'n rare
naam; ik geloof, er kwam ook zooiets van
bas in
„Sebastiaan", riep mijn vrouw, met de
intuïtie die het eigendom van haar sekse
moet wezen. „Neef Sebastiaan. Eindelijk
hooren we weer eens wat van hem. Je zult
een vrind van Sebastiaan toch niet van de
deur sturen, man?"
„Vrind, vrind" mopperde ik „dat zit nog",
maar natuurlijk was toen de zaak al beslist
en ging Anna den heer G. J. den Exter Boe
lemans in onzen salon installeeren. Met
moeite weerhield ik mijn vrouw er van, hem
mee te ontvangen. Dat zou ingeval van een
bedelpartij vijf en twintig gulden gekost
hebben en anders maar tien.
Voorloopig viel het mee.
De heer Boelemans was een keurig heer
tje, zoo tusschen de veertig en vijftig, wat
grijzend, met een gezonde kleur, één van die
menschen waarvan je zegt: levensverzeke
ring, ongelukkenverzekering, of een van de
honderd en twintig andere soorten van ver
zekering. Een beschaafd orgaan, gemakke
lijke voordracht. Er viel een steen van mijn
portemonnaie. Niets van de brutaliteit, ge
mengd met deemoedigheid die het kenmerk
zijn van den beroepsbedelaar. Maar hij be
gon dadelijk over Sebastiaan, „uw neef, een
van mijn, ik mag zeggen gewaardeerd©
vrienden."
Ik beging de fout niet, te vragen hoe Se
bastiaan het maakte, knikte alleen maar
even, en keek hem toen aan, wachtende op
der reden van zijn bezoek. Dit stelde hem
blijkbaar teleur. Hij had vooraf een beetje
over mijn neef willen leuteren en daarna
tot de zaak komen. Dit vind ik onzakelijk en
dus onverstandig. Als de eerste de beste
vreemdeling met je over familieleden van
gedachten heeft gewisseld, gaat het al
moeilijker om later neen te zeggen, want na
tuurlijk kwam hij iets vragen of voorstellen
in zijn eigen belang. Niet in het mijne. Wie
heeft ooit beleefd, dat er een vreemde zich
aanmeldt met de boodschap: „ik kom u op
een idee brengen in uw belang. Ik had ge
dacht. vo'gt de uiteenzetting. En die dan.
wanneer je hem vraagt: „hoe komt u daar
zoo toe?" ten anwoord geeft: „alleen uw be
lang meneer!" Dat beslaat niet. Hst mag
nuchter klinken, maar een mensch moet in
't a^emeen gezegd voor zijn eigen belangen
zorgen. Mijn bezoeker kwam dus voor de
Boelmanslaansche.
Daar hij nog niet goed over mijn gebrek
aan belangstelling in Sebastiaan heen
scheen te kunnen komen, hielp ik hem op
weg: „Mag ik het doel van uw komst weten?"
„O, ja, o ja, ja, ik zie u is zakelijk, prettig
om zakelijke menschen te ontmoeten ik
mag misschien veronderstellen dat mijn
naam u niet onbekend is?"
Nooit van gehoord."
Deze tweede teleurstelling bracht blijk
baar opnieuw zijn programma in de war.
Na de gezondheid van Sebastiaan had hij
zijn persoonlijkheid ter sprake willen bren
gen en daarin werd hij nu ook al verhinderd.
Met iets als den moed der wanhoop zei hij
dus: „mag ik aannemen, dat de vliegsport u
belangstelling inboezemt?"
„Als leek natuurlijk," zei ik, daar ik mede
lijden met hem kreeg.
Hij keerde zichtbaar tot normale opge
wektheid terug. „Dat hoor ik met veel ge
noegen. Het zal u dus duidelijk zijn, dat onze
spoorwegverbindingen hun tijd gehad
hebben."
„Ik ben daar zoo zeker nog niet van. De
electrlsche treinen
„Pardon, pardon," zei hij bij voorbaat met
een elegant gebaar mijn bezwaren wegwui
vende. „De electrische treinen heel aardig,
verdienstelijk tot zekere hoogte, ofschoon ze
ook in de laagte blijven," (hij scheen dit
aardigheidje bijzonder gelukkig te vinden,
daar hij het nog eenmaal herhaalde) „maar
niet modern. Na den stoomtrein ls de elec
trlsche maar ophouden van wat toch on
verbiddelijk komen moet. Orn zoo te zeggen
uitstel van executie."
Hij wachtte even, om mij de gelegenheid
te geven een vraag te doen. maar toen die
achterwege bleef ging hij teleurgesteld
verder:
„Uitstel van executie. Wij moeten los van
de aarde, los van alle ouderwetsche denk
beelden. Wij moeten de lucht ln." Eenmaal
in de lucht aangeland scheen hij daar den
draad van zijn door mij zoo onbarmhartig
in stukken gehakt betoog terug te ontvan
gen, want enthousiast ging hij voort: „Na
tuurlijk is u het met mij eens. dat de mensch
in de toekomst leven moet. Duizenden letten
alleen maar op het tegenwoordige. Afge
graasd terrein, waarop ze elkaar verdringen,
daérdoor wordt er zoo geklaagd over te wei
nig vooruitzichten, over gebrek aan goede
posities. De menschen hebben geen verbeel
dingskracht, ze denken alleen aan wat is en
niet aan wat komt. Dat is weggelegd voor de
weinigen, voor de tientallen en daartoe,
meneer, behoor ik."
„Juist meneer", ^ei Ik.
„U zegt juist en daar heeft u gelijk aan.
Vooruit zien. Uit het duister van de toe
komst het licht ontsteken nog voordat het
schijnt, zeidaar de kunst van den modernen
mensch. Om kort te gaan Initiatief!" Hij
rekte het woord uit. alsof het een heele goe
derentrein was, getrokken door een verachte
locomotief. En toen volgde in een stroom
van woorden het plan dat hij ontworpen
had. De stoomtrein was hopeloos verouderd,
de electrische trein zou hem spoedig in de
vergetelheid volgen. Er moest onmiddellijk
een plan worden ontworpen voor luchtlijnen
met kleine vliegtreinen tusschen de steden,
het verkeer tusschen de dorpen kon veilig
aan de autobussen worden overgelaten.
Middenin dit geestdriftig betoog maakte
ik om zoo te zeggen een halte, een lucht
station, door te vragen: „En u wil daar di
recteur van worden!"
Hij trok een gezicht, alsof hij daar in zijn
betoog nog lang niet aan toe was en zei toen,
weer tot de verachtelijkheid der aarde te-
rugkeerende: „zoo is het inderdaad,
meneer." Daarop, onmiddellijk weer opstij
gende In de hoogten der luchtwegen, zei
hij: „wat ik u bidden mag. maak geen te
genwerpingen. Zeg niet dat er bezwaren
zijn. Ik ken ze, ik wil er niet van weten. Als
ze er niet waren zouden we ze uitvinden. Een
onderneming zonder bezwaren is geen cent
waard." Maar daar het scheen, dat hij, op
deze manier voortgaande, het eerste uur nog
niet aan het einde zou komen, plaatste Ik
een nuchtere vraag midden in zijn lucht-
plannen: „Wat wenscht u in die plannen
van mij?"
Ik geloof, dat dit een aannemelijke vraag
was en ik verwachtte dat hij 2ou zeggen:
„aandeelen nemen". Voor dat geval had Ik
zes antwoorden klaar, waarvan elk op zich
zelf voldoende afwijzing was.
I. Ik kan geen geld losmaken,
II. Ik neem alleen obligaties.
m. Ik moet mijn commissionair raadplegen.
IV. Ik zal er over denken.
V. Ik gevoel niets voor luchtlijnen.
VI. Ik heb geen geld.
Dit laatste antwoord zou feitelijk alleen
al afdoende zijn geweest- Maar je moet
iemand by zulke gelegenheden nooit afsche
pen met één antwoord, wanneer je er zes
tot je beschikking hebt. Jammer genoeg,
kwamen ze geen van zessen tc pas. want hy
stond op om afscheid te nemen en zei me*
groote waardigheid:
„Uw belangstelling".
Ik boog zwyger.d, eigenlijk omdat Ik niet
goed wist wat ik anders zeggen zou en mij
afvragende of Ik hem niet te hard behandeld
had. Blijkbaar was hij volkomen onschade
lijk. Maar hoe had ik dat van te voren
kunnen weten!
Hij vertrok, keurig, onberispelijk en voor.
zien van myn zwijgende belangstelling voor de
verbinding van de Nederlandsche steden per
vliegtuig. Voorloopig verkoop ik mijn obliga
ties Hollandsche Spoor nog maar liever niet.
„Hoe was het met Sebastiaan?" vroeg myn
vrouw, toen ik weer ln de hulskamer kwam.
>rIk heb er niet naar gevraagd".
„Je hebt toch onze groeten wel gedaan?"
Ik moest erkennen, dat die achterwege ge
bleven waren.
Het dient tot niets, hier te vermelden wat
mijn vrouw daarna opmerkte. Het kwam hier
op neer, dat mannen zonderlinge wezens zqn.
die de voornaamste dingen altyd vergeten.
Gelukkig, dat vrouwen dan de gaten die aldus
zoo roekeloos door mannen in het openbaar
leven geslagen zyn, spoedig weer weten te
dichten. Mijn vrouw deed dat met een langen
brief aan Sebastiaan, waarop inderdaad al een
antwoord gekomen is.
Die begon met een heele verzameling van
redenen op te noemen, waarom hy in zoolang
mets van zich had laten hooren. Hy had het
zoo druk gehad (niets te doen!), hy was af en
toe ongesteld geweest (yzeren gezondheid!)
hy was op reis geweest (geen jaar achter el
kaar, denk ik!), hy was door allerlei bestu
ren in beslag genomen (nergens lid van!) en
nog eenige van die uitvluchten meer. Kortom,
hy bezwaarde liever zevenmaal zyn geweten
met een leugen, dan ronduit te schryven: „ik
heb er geen zin in gehad!" wat waar ge
weest zou zyn, ofschoon het myn vrouw ont
stemd zou hebben. Maar is het onze plicht, al
onze medemenschen ln een goede stemming te
houden en vooral: moeten wy daarom zoo
schiikkeiyk en schromelyk liegen?
,.U heeft dus myn vriend den Exter Boel
mans op bezoek gehad. Hy ls inderdaad een
van mijn kennissen en een brave, eeriyke ke
rel. Alleen ontwerpt hy voortdurend plannen,
waar nooit iets van komt en waar hy ook
nooit wat voor doet. Alleen maar plannen, om
plannen te maken. Er is nog nooit een verwe-
zeniykt en er komt telkens een ander. De
luchtiynen zyn het laatste, het voorlaatste
was de exploitatie vaD vruchtbare gronden
aan de Noordpool, omdat de rest van de aarde
volgebouwd raakt en wy de veeteelt toch er
gens moeten blijven beoefenen voor vleesch,
melk, boter en kaas. Wy noemen hem Plan-
nius. maar ik zal er voor zorgen dat hy u niet
meer lastig valt".
Daarop volgde het bericht, dat hij over
veertien dagen graag een Zondag zal over
komen, als het schikt-
„Natuuriyk schikt het", zei myn vrouw
verheugd.
„Moet die arme kerel nou tegen zijn
zinvroeg ik. maar maakte veiligheids
halve den zin niet af, want myn vrouw keek
al vreemd op.
Wat u. brave den Exter Boelmans betreft,
u bied ik mtjn o. .rcj.ite excuses aan. Hoe on
schadelijk zïjt gy. vergeleken by uw mede-
plannenmaKcrs, maar die ze wel uitvoeren
en dus schuldig staan aan zoovele aandeden,
die nimiper een cent dividend hebben gekend
en obligaties, waarop zelfs nooit een stuiver
rente is betaald. Als gij ooit terugkeert zal Ik
u feestelijk ontvangen. Maar Ik zal u, brave
man, helaas niet weer terugzien.