bijvoegsel: vrijdag 18 januari 1929 No. 109 AAN ALLEN! Al weer dool hè? Weg ijs en sneeuw, weg schaatsen en slee. Ik kan me zoo begrijpen, dat er Zon dag heel wat geprutteld werd, toen de regen tegen de ruiten tikte, 't Is een korte vreugd geweest. Maar deze troost is er zeker: de winter is pas begonnen, er kan nog heel wat ijs en sneeuw komen. Weet je, wie blij zijn, dat de vaar ten weer open zijn en dat die prach tige ijzel van de takken verdwenen is? Dat zijn de vogels. De vogels heb ben 't hard te verduren in den win ter. Waar vinden ze voedsel? De zaadeters, zooals b.v. de vin ken voeden zich in dezen tijd met afgevallen vruchtjes van beuken, eiken, esschen en eschdoorns. Maar als er sneeuw ligt, of de grond is stijf bevroren, hoe moeten ze dan hun maal bemachtigen? De insecteneters trekken 's win ters voor een groot deel naar het Zuiden. Maar er zijn er ook, zooals de lijsters en spreeuwen, die hier bJjven. Let maar eens op, hoe ijve rig ze pikken in de graszoden op de weilanden, of i.oe ze scharrelen tus- schen de neergevallen bladeren on der de boomen. Ze zoeken larven en poppen van insecten. En daar be wijzen ze den landbouwers grooteh dienst mede. De rupsen hebben den heelen zomer op de boomen geleefd. In 't najaar werd 't hun daar te koud. Toen zijn ze langs den stam afgedaald en hebben zich in den grond, of onder een bladeren-hoop verpopt. Ook de larven van vliegen en muggen worden door de insec ten-eters onder de vogels met graag te verorberd. Kraaien zoeken graag naar meikeverlarven, die ze in de weilanden soms bij menigte kunnen vinden. De meezen hebben liever vlinder-poppen. Zoodra de vorst in valt, komt ook voor deze vogels de slechte tijd. De vlinderpoppen vriezen vast aan de boomen en in wei en bosch is de grond te hard voor de snavels der kraaien. Als vorst en sneeuw hun intree doen, denkt dan vooral om de vo geltjes, die ons in den winter zoo trouw zijn gebleven. Het voeren van vogels is ook een genot voor jezelf. Je zult eens zien, hoe gauw ze je herkennen, hoe mak, ja ook wel eens, hoe brutaal ze worden. Je hebt zulke slimmerds in de vo gelwereld. Als je geregeld na 't ont bijt broodkruimels strooit, dan zal je spoedig merken, dat er al een paar op den bepaalden tijd op de be paalde plaats zitten te wachten. Wij stadsmenschen zien voor 't meeren- deel musschen. Maar let nu eens op hoeveel verscheidenheid er ook on der de musschen is. Soms zie je er ook het vlugge boomkruipertje bij, of een roodborstje, of een winter koninkje. Spreeuwen en zwarte lijs ters zijn ook lang geen zeldzaam heid. Straks, als 't lente wordt steekt de spreeuw zich in een veel mooier pakje. Als groote en kleine vogels bij elkaar zijn, zorgt er dan voor dat de kleintjes ook hun deel krijgen, 't Gaat in de vogelenwereld vaak zooals bij ons: de kleintjes worden door de grooten in een hoek geduwd. W. B.—Z. EEN HONDENGESPREK. Bas, dat lieve, trouwe dier, Ziet gij met zijn jonk je hier. Vaderlijk schijnt hij te zijn Voor dit brave hondje, klein! „Weldra zult gij mij verlaten En alleen gaan door de straten! Blijf maar altijd braaf, waf, waf, Dat bespaart je dan de strafI" Met zijn poot strijkt Bas heel zacht 't Kleine jong over de vacht! 't Diertje lijkt een weinig droef, En brom klagend zijn „Woef, woef!" „En verzuim niet trouw te zijn, Voor je baas, 't zij groot of klein! Want de trouw is van een dier Zeker wel zijn grootste sier!" HET DORP. Wel zei ik de vorige week, dat het dorp thans afgeloopen was, maar ik moet er toch nog eventjes iets van zeggen. Zelf heb ik het dorp ook ge bouwd en het is wat mooi geworden. Alleen het restaurant bevalt mij niet erg. Dat komt zooals jullie weet omdat het de bedoeling was dit gebouw tegen een ander huis aan te zetten. Dit nu gaat niet zoo gemak kelijk als het leek en ik vrees dat het jullie ook wel niet mee zal val len .Daarom heeft de teekenaar zich maar weer aan den arbeid gezet en het restaurant opnieuw geteekend. Nu kan men het een plaats geven op den hoek van de dorpsstraat met een flinken tuin er omheen, zoodat het oog van de bezoekers van ons kleine dorpje er dadelijk op zal val len. MET Z'N ACHTEN. door W. B.—Z. HOOFDSTUK 7. Margje mag wat worden. Toen moeder Houber den volgen den dag uit de stad terugkwam, zag ze er heel wat opgewekter uit. Va der had nu heel wat meer praats gehad. De koorts was ook aardig minder, had de zuster verteld. Moeder had voorgesteld, nu maar eens een dagje over te slaan, 't Liep zoo op en 't kostte zooveel tijd. Va der Houber vond dat dat best kon. 't Was hem wel even door zijn hoofd gegaan, hoe lang de dag dan zou du ren .Maar neen, daar wou hij niet over praten. Moesten vroeger dubbeltjes gekeerd worden, 't zou nu nog krapper zijn. Hij kreeg hier alles, wat hij noodig had. En hij be greep best, dat zijn beste vrouw eerst zou zorgen, dat de kinderen hun deel hadden. Schoot er dan nog wat over, dan kwam zij aan de beurt. „Sla. gerust een dag over. Neem Bart dan eens mee. Die heeft toch nog vrfj reizen." ,3est, dat zullen we hebben. De volgende week laat ik Margje eens gaan in mijn plaats." „Doe dat. Misschien kan die dan weer een van de anderen meene men. Zoo zie ik ze om beurten." „Zoo lang zal je hier toch niet hoeven blijven, man?" ,,'k Vroeg vanmorgen aan den dok ter, hoe lang dat grapje duren zou?" „En wat zei hij?" „Met een paar weken mag je naar huis?" „Dat valt dus mee. En zou je dan meteen aan 't werk kunnen gaan?" „Dat vroeg ik ook." „En wat zei hij toen?" „Dat ik wel lichte karweitjes kon doen, maar hakken en zagen dat zou nog wel niet gaan." „Laten we maar blij zijn, dat 't is zoo 't is," zei moeder Houber en ze streek met haar vereelte hand langs het verband. „Ja, 't had erger kunnen wezen," zei Houber. Niemand wist met welke bange gedachten hij naar 't Zie kenhuis was gegaan. „'t Bennen maar beste menschen op de Hoeve," begon vrouw Houber opeens, terwijl ze keek naar een bouquet rose rozen, die de Freule vanmorgen zelf had gebracht. „Ais we die niet hadden, zag 't er nog lee- lijker uit. Ik krijg mijn volle loon uitbetaald en voor de ziekenhuiskos ten behoeven we ook niet ongerust te wezen." „Ja, 't is mooi," antwoordde moe der en een dankbare glimlach ver helderde haar lieve gezicht. De donkere wolken schenen heusch weg te drijven. „En de kinders maken 't best hè?' begon vader Houber weer. „Ja, ze zijn allemaal goed in orde, Kleine Hans groeit bij den dag." „Je hebt er de handen mee vol, vrouw." „Ja, als Tc Margje niet had ,Marg wordt een flinke meid, dat is wis en zeker. En toch, denk 'k wel eens, dat kind moest wat kunnen worden." „Hoe kom je daar zoo toe, man?" „Als ik zoo lig, dan snap je wel, dat mijn gedachten bij jullie zijn. Dan zie ik ze alle zes voor me en ieder neemt een apart plaatsje in mijn denken in. Zoo prakkizeerde ik vannacht telkens over onze oudste. Ze moet toch wat meer leeren dan wat ze op de schoolbanken heeft ge leerd." „Ze kan bij mij 't huishouden leeren." „Ze moet op eigen beenen leeren staan." „Maar man, heb ik dat ook niet geleerd? En ik was nauwelijks elf, •■oen ik van school ging. Toen leerde ik ook bij mijn moeder naaien. stoD- nen, breien, schrobben, boenen, ko ken en alles, wat een goede huis vrouw weten moet." .Maar tegenwoordig moeten ze uitvliegen, vrouw." ,,'k Zou niet weten waarvoor het noodig was. Je moet begrijpen, dat de freule er ook al over begon." „Freule Celestïne?" „Ja." „Dat 's wel heel toevallig." „Maar wat moet je ze hier in de buurt nu laten leeren?" school." 1 „Hier in de stad is een huishoud*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 13