FLITSEN
De Man met den Hnrrelvoet
BRIEVEN UIT BERLIJN.
STADSNIEUWS
FEUILLETON.
HAARLEM'S DAGBLAD
WOENSDAG 23 JANUARI 1929
(Van onzen correspondent)
Een wereldstad is een verzameling dorpen. 12000
verkeersslachtoffers in één jaar. De provincialen en
het verkeer in de City. Georganiseerde misdadigers.
Berlijn, Januari.
Zoo nu en dan worden we er ons toch weer
even bewust van, in welk een enorme stad
we wonen en welke zeer bijzondere omstan
digheden het lot der menschen hier leiden.
Maar dat merkt men toch dagelijks! zult
u wellicht ln de verte meenen een stad
van ruim vier en een kwart millioen inwo
ners dringt zich toch elk uur van zelf op!
En dan vergist u zich.
Ik v/eet niet, of lk het er op deze plaats
vroeger al eens over gehad heb. Zoo ja, dan
moge herhaald worden, dat zelfs wereldste
den in vele opzichten niets anders dan dor
pen zijn, groote dorpen. Met alles wat daar
zoo bij hoort. Wat voor een dorp het geheel
is, dat Is voor ons wereldstedelingen de wijk.
Het blok. Ten slotte zelfs^et complex van
vele woningen onder één ifck.
In zoo'n wijk, zoo'n complex, plegen we
elkaar te kennen, op precies dezelfde wijze
als de menschen in een groot dorp of in een
kleine provinciestad dat doen. Te kennen
met weinig vriendelijke en veel hatelijke ge
zindheid. Hier heet dat „Tratsch" of
„Klatsch". In Holland de uitdrukking
komt zooals u weet uit tooneelkrlngen „ge
roddel". Maar het verschijnsel ls overal ge
lijksoortig. Of men wil of niet, men wordt
gedwongen elkaar te leeren kennen. Dat be
gint met „vriendschap" der dienstmeisjes,
met vertrouwelijkheden van deze onmisba-
ren met de gevaarlijke en toekomstvernieti-
gende portiersloges, waar alle „klets" (de
vertaling is ditmaal treffend) tezamenloopc
en weer over de verschillende blokken, wij
ken en gezinnen verdeeld wordt.
Onmogelijk, ja* daaraan te onttrekken. Het
beste is maar, zoogenaamd geintereseerd
aan te hooien en alles onmiddellijk weer te
vergeten. Keel dapperen weigeren zelfs dat
aan te hooren. Maar die behooren dan tot de
onpopulairen en men neemt te gelegener tijd
toch wraak op zulke geïsoleerden.
Dat is, hoe ongelooflijk het ook klinken
moge, de moderne.... wereldstad!
En toch is Berlijn een geweldige stad.
Dat merkt men pas, als men andere wij
ken bezoeken moet. Dezer dagen was ik voor
een avondvergadering in een van de wijken
van de city. Die vergadering duurde twee
uren. Maar ik had twee en een half uur
noodig om heen en terug te gaan. Met de
ondergrondsche spoor, de snelste verbinding,
die binnen stadsgrenzen bestaat. Sneller nog
can de auto, die op drukke verkeerspunten
overal vastgehouden wordt. Een trein, die
aan alle stations hoogstens seconden stopt
en er een vaartje van meer dan 60 kilometer
pleegt in te houden.
En desondanks vijf kwartier heen en vijf
kwartier terug. Om op de kaart een afstand
afgelegd te hebben, die nog niet een vierde
van het bebouwde gedeelte dezer stad door
snijdt.
Men merkt het ook, als men de kranten
leest en volgt, hoeveel ongelukken hier da
gelijks slachtoffers elschen. Zonder dat er
een haan naar kraait, natuurlijk!
Alleen ten gevolge van het verkeer op
straat ziin in Berlijn in het afgeloopen jaar
12000 menschen gedood of gewond. Van deze
ongelukken waren er 350 met onmiddellijk
doodelij ken afloop. Dat was 30 pCt. meer dan
over 1927.
En 80 pCt. van deze ongevallen was te dan
ken aan zorgeloosheid van de menschen zelf
en niet aan fouten in het materiaal der ver
keersmiddelen.
Dat geeft te denken.
Wanneer de lezer, die het leven ln kleinere
steden of op het land gewend is, naar een
wereldstad komt, zij het nu Londen of Ber
lijn of Parijs, dan pleegt hij, of hij het be
kennen wil of niet, onder den indruk te ko
men. Hij voelt zich „provinciaal", al tracht
hij ook dien indruk te voorkomen. In humo
ristische bladen worden zulke provincialen
meestal als stakkers geteekend, die midden
ir. het drukste verkeer de straat over steken,
dan hulpeloos en huilend staan blijven tot
de politie hen in veiligheid gebracht heeft.
In werkelijkheid is het precies omgekeerd.
De bezoeker uit de kleine stad is voorzichtig,
heeft van te voren de verkeersvoorschriften
bestudeerd, volgt ze ook op en komt steeds
heelhuids in zijn woonplaats terug. De groot-
stedeling echter komt onder de wielen, omdat
ij de echte wijk- en blok-provinciaal is, die
over het algemeen uit zijn stratencomplex
niet wegkomt, maar zich toch bewoner van
een wereldstad weet, en als hU eens in het
verlceersvuur moet, die onverschilligheid
toont, die nu eenmaal schijnt te hooren bü
menschen, die nog nimmer het levensgevaar
aan den lijve gevoeld hebben.
In den grooten oorlog heeft men dat ver
schijnsel zeer veel kunnen waarnemen!
Maar in het stadverkeer, althans in Ber
lijn, doet zich nog een veel eigenaardiger ge
val voor. Het is namelijk uit de statistiek ge
bleken, dat bijna de helft der ongevallen
voorkomt bij personen, die reeds een of
meermalen het slachtoffer van hun onver
schilligheid geworden waren! Waaruit men
dus de conclusie zou moeten trekken, dat
er naast de groote groep van wereldstedelin
gen, die eigenlijk provincialen zijn en die in
tegenstelling met werkelijke provincialen
'die altend opletten) in onverschilligheid,
die „goed staat", hun kracht zoeken nog
een tweede afdeeling vast te stellen is, die
blijkbaar door het gevaar wordt aangetrok
ken als de stier door de roode doeken der
picadores.
Ik voel mij in de drukke wijken van Berlijn
altijd in levensgevaar. De auto's rennen hier
met zoo groote onverschilligheid over het
glibberige asphalt, dat men niet begrijpt,
waarom het aantal ongelukken nog niet
tienmaal grooter is. Men rent elkaar voorbij,
met een snelheid van 70 en meer kilome
ters. Om dan plotseling overmatlg-snel te
moeten stoppen voor verkeerslampen, die
onverwachts van kleuren veranderen, zoo
dat de achterwielen vonken spatten en de
wagens beginnen te slingeren, op andere bot-
hen een kluwen veroorzaken, waaruit dan
later kapotte menschen en metalen onder-
deelen losgewerkt moeten worden.
Dat klinkt misschien overdreven. Is het
echter in werkelijkheid volstrekt niet. Eén
doodelijk ongeluk per dag heeft de statistiek
reeds vastgesteld. En ik meen, dat dat meer
dan voldoende is
Maar er zijn nog andere teekenen, die den
ongeloovige er van overtuigen, dat hij in een
wereldstad rondwandelt.
Men zal er dezer dagen in telegrammen en
berichten waarschijnlijk wel al van gelezen
hebben? Ik bedoel: de georganiseerde misda
digers, die zelfs de uitnemende crimineele
politie (wellicht de beste ter wereld) in het
gezicht uitlachen. En zonder gevaar, dat
hun organisaties ten slotte opgeheven wor
den.
Een voorval, dat ernstiger afmetingen had
kunnen aannemen, vestigde plotseling de
aandacht op deze misstanden.
Wie iets "meer van het werk der politie in
groote steden vernomen heeft dan de door
snee-burger, die bij het woord politie al van
kleur pleegt te verschieten, weet ook, dat de
Hermandad-dienaren nu eenmaal tot op
zekere hoogte met de kringen der misdadi
gers vriendschappelijk moeten samenwerken.
Er bestaat, hoe vreemd dat ook klinken moge
een soort wederzijdsche hoogachting. De
misdadiger van beroep neemt den politie
man diens beroep niet kwalijk.
De een steelt, de ander moet dat verhin
deren. Geen van beiden doet het voor zijn
plezier. Beide groepen moeten leven. Waar
om zou men elkaar daarom haten? Ik heb
vaak tochtjes in de zoogenaamde „onderwe
reld" van Berlijn gemaakt ln gezelschap van
een criminalist, die zich altijd zonder gevaar
in de „Kaschemmen" en „Bouillonkeller"
bewegen kan, omdat hij daar bekend is, niet
den spion uithangt of den zoozeer gehaten
verklikker, maar met de menschen als poli
tiedienaar omgaat en dus met open vizier
vecht.
Die onderwereld is belangwekkender dan
de vreedzame burger vermoedt. Men vindt er
eigenlijk precies dezelfde overgangen van
types en soorten als in de „fatsoenlijke"
kringen. Een misdadiger van zekere „stan
ding" denkt er niet aan, zich met een „wil
de", een lai'fen moordenaar of soortgelijken
verschoppeling te encanailleeren. Daarom
hebben de rustige dieven en inbrekers, sou
teneurs en andere begroepen hun vereeni-
gingen gesticht. Werkelijke vakvereenigingen
met besturen en vergaderingen, met een ge
heimen eeredienst, maar natuurlijk zonder
geschreven reglementen. De Berlijnsche po
litie kent deze vcreenlgingen niet alleen,
maar duldt ze opzettelijk, omdat ze vrijwel
het eenige middel zijn om de grootere mis
dadigers, die er niet in opgenomen worden
en die daarom als vijanden van de bonden
en vereenigingen te beschouwen zijn, op het
spoor te komen. In de „clublokalen" der mis-
dadigersvereenigingen aomen eiken nacht de
mannen en vrouwen bijeen, die alle namen
kennen en alle adressen en schuilhoeken we
ten. De „groote" misdadigers kunnen zich
nauwelijks schuil houden zonder dat een of
ander lid van een der „gilden" daar achter
komt. En zijn eed eischt van hem, dat hij
den ongeorganiseerde aan de politie ver
raadt.
Men weet, dat deze bonden hun eigen
weerstandskassen hebben, dat zü daaruit
hun leden ondersteuen zoolang deze in de
gevangenissen opgesloten zijn. Dat zij vooral
leder lid een prachtige begrafenis bezorgen
en na afloop dan steeds kostbare feesten
vieren wat dan natuurlijk weer tot baldadig
heden, misdaden en gevechten aanleiding
geeft. Bij zulk een gelegenheid is het onlangs
in Berlijn tot hevige straatgevechten tus-
schen twee groepen van georganlseerden ge
komen, waarbij ook dooden te beturen waren
en de vereenigingsleden met auto's kwamen-
aan rennen en in rok en met de hooge dop
op het hoofd ten strijde trokken. En dat alles
in een van de drukste volkswijken der
stad
Is het wonder, dat de rustige burger plot
seling het gevoel had, in Chicago in plaats
van in Berlijn te wonen en dat de politie
met verwijten overstelpt werd!
Ja, en nu zijn eenige vereenigingen inder
daad ontbonden (om natuurlijk onder an
dere namen straks weer op te duiken). Maar
we weten ook, dat alles blijven zal gelijk het
was, en dat de wereldsteden nu eenmaal ge
organiseerde misdadigers hebben. We weten
dat de leden overal schuilen, waar we ze het
minst vermoeden. Dat ze als dienstboden in
onze woningen leven, als kellners ons bedie
nen, als losse werklieden onze tuinen in or
de brengen, en intusschen overal rondspeu-
ren of er bij ons ook Iets te halen is. En
dat de politie machteloos ls tegen deze ge
heime machten.
Maar we troosten ons met het denkbeeld,
dat ook in de politiek en in de diplomatie
steeds menschen te zamen hokken en gehei
me plannen tegen de gemeenschap smeeden,
zonder dat we er ook maar het minste van
vermoeden. Tot dan plotseling de misdaad
wereldkundig wordt en Lelden in last is.
Het beste is, fatalist te zijn.
Waar millioenen menschen bijeen wonen,
sluiten we ons maar liever in onze wijken en
huizenblokken op, steken als struisvogels
den kop in het zand en laten ons als echte
geroutineerde wereldstedelingen op straat
overrijden.
H. v. B.
DE ONHOUDBARE TOESTAND
AAN DE PIJLSLAAN.
ONBEGAANBAAR PLAVEISEL
BELANGRIJK OPONTHOUD BIJ DEN
SPOOROVERWEG.
Vroeger liepen er in de landelijke Pijlslaan
alleen op Zondag enkele tientallen wande
laars. Mede doordat op dien dag het goe
derenvervoer vrijwel stil stond, hadden zij
niet veel last van lang wachten bij den
spooroverweg.
De toestand is daar nu echter heel anders
geworden, sinds aan den overkant van den
spoorweg een druk-bevolkte wijk is ontstaan.
Zoo wonen nu in de Thomsonlaan en de Van
't Hoffstraat honderden gezinnen, waaron
der vele van forensen. Al die bewoners on
dervinden nu dagelijks den last van de na
bijheid van het Goederenstation. Er moet
niet alleen gewacht worden op het voorbij
rijden van personentreinen, maar ook op de
rangeerende goederenwagens, die altijd met
een slakkengangetje over de rails kruipen.
Heel dikwijls blijft de locomotief of de laat
ste waggon van de meestal lange goederen
treinen nog juist een paar centimeters op
den overweg staan, zoodat de baanwachter
de hekken niet mag openen.
Het gebeurt dan ook niet zelden, dat er
oponthoud van een kwartier en langer is,
tot groot ongerief van de forensen, die hun
tram of trein missen en van alle anderen,
die er prijs op stellen om 's morgens op
tijd op hun werk te komen.
Zoo zijn Dinsdagmorgen tusschen half acht
en kwart voor achten de hekken niet minder
dan twaalf minuten gesloten gebleven. Aan
beide jijden van de spoorbaan stonden tal
rijke personen te trappelen van ongeduld om
te kunnen passeeren.
Er werd een electrische trein uit de rich
ting Haarlem verwacht. Toen die voorbij
reed werden de hekken niet geopend, want
plotseling sprong een rangeerder uit het
baanwachtershuisje te voorschijn en gaf ge
heimzinnige teekens met een lantaarn aan
den machinist van een heel langen goede
rentrein, die in de nabijheid van de Mun
terslaan stond. De ongeduldige wachtenden
moesten het toen lijdzaam aanzien, dat deze
trein zich tergend-langzaam in beweging
zette en in de richting van het Goederensta
tion reed. Eindelijk na tien minuten
was het gevaarte voorbij gesukkeld, maar
ook toen werden de hekken nog niet ge-
open, want toen moest weer een goederen
trein uit Haarlem passeeren.
Eerst na precies twaalf minuten werd het
publiek in de gelegenheid gesteld om ziju
weg te vervolgen. Velen deden dit mopperend
omdat zij weer te laat voor de tram waren.
We begrijpen natuurlijk, dat de baan
wachter eerst de hekken mag openen, als de
baan veilig is, maar er kan toch wel een
beetje meer rekening met de belangen van
het publiek ge"houden worden. Juist uit het
feit, dat de rangeerende treinen altijd heel
langzaam rijden, kan blijken, dat er wel één
minuut op kan overschieten om eerst aan
het publiek de gelegenheid te geven te pas
seeren. Dat had oa. hedenmorgen heel goed
gekund.
Het lange wachten geeft dan ook vaak tot
ongewenschte toestanden aanleiding. Een
paar dagen geleden wilde een heer, die zijn
ongeduld niet langer bedwingen kon, over
het hek klimmen. Eerst na herhaalde aan
maning van den baanwachter staakte hij
zijn pogingen. Een andermaal riep een man
tot den rangeerder: „Schiet nou toch asje
blieft een beetje op!" Deze antwoordde ech
ter: „Ik laat me door jelui niet jagenl Er zün
hier al bazen genoeg om te jagenl"
Weer op een anderen keer vloekte een
baanwachter een persoon uit, toen deze nog
juist onder het half geopende hek door
trachtte te glippen, hoewel deze oogenblik-
kelijk van zijn fiets sprong.
Dezer dagen liepen een paar kleine meisjes
van 'n jaar of zeven de Pijlslaan af. Hun
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1387
SCHILDERIJ OPHANGEN
Vader houdt de nieu
we aanwinst op ver
scheidene plaatsen te
gen den muur zoodat
elk kan zeggen waar
het het best staat
de meeningen zijn ver
deeld en vader vraagt
om voort te maken
want zijn armen wor
den moe
vader schuift het ach-
lereenvoleens 15 c.M.
hooger, 10 c.M. lager,
een decimeter naar
links en weer naar
rechts
reikt naar den hamei
moeder meent zeker
dat het nu weer lager
hangt dan zooeven
vader manoeuvreerter
weer mee tot de iamilie
tevreden is
slaat eindelijk den spij
ker ia den muur
en als bi] klaar is,
raejkt moeder op, dat
het boven de piano
toch beter tot zijn recht
zou komen.
(Nadruk verboden).
discours liep overden spooroverweg!
Juist bij het passeeren hoorden we één der
kinderen heel wijsneuzig zeggen: „Als ik te
laat op school kom, dan zeg ik ijskoud tegen
de juffrouw, dat ik voor het spoor heb moe
ten wachten!"
'n Diplomate in den dop!
Gelukkig zijn er ook baanwachters, die het
publiek zooveel mogelijk ter wille trachten te
zijn; die het hek zoo laat mogelijk dicht
doen en zeggen: „loopt u maar gauw even
door!" Deze baanwachters, die toch ook de
voorzichtigheid niet uit het oog verliezen,
kunnen op de dankbaarheid van het publiek
rekenen.
Maar behalve van den overweg hebben de
bewoners van deze straten ook last van het
meer dan slechte plaveisel. Toen Zaterdag
de dooi ingetreden was, bleek de Pijlslaan
totaal onbegaanbaar. Er was nu letterlijk
geen droog plekje, waar de menschen hun
voet konden neerzetten. Ook Zondag en
Maandag was dit nog zoo.
Aan dezen onhoudbaren toestand dient
zoo spoedig mogelijk een einde te worden
gemaakt. Ook deze stadgenooten betalen hun
belastingpenningen.
(Dit stuk ls reeds in een deel van onze vo
rige oplaag opgenomen).
ACTIE IN HET TAXI-BEDRIJF.
SPOEDIG EEN NACHTVERGADERING.
Omtrent de actie in het taxibedrijf wordt
in het orgaan van den Centralen Bond van
Transportarbeiders het volgende ge
schreven:
„Aan de werkgevers ln het taxibedrijf
werden voorstellen tot verbetering der ar
beidsvoorwaarden toegezonden waaronder
't voorstel tot verhooging van het garantie
loon op 20 gulden (nu 18 gulden), verbete
ring ten opzichte van den rustdag der chauf
feurs en een maximum diensttijd van 10 uur
per dag.
Daar deze voorstellen werden gekruist
door het voornemen van B. en W. om de
tarieven te doen veranderen, vonden er eerst
eenige besprekingen ten stadhuize plaats
over deze aangelegenheid en voorts over het
voorstel om te komen tot een rouleer
systeem. Ten opzichte van het laatste punt
werd besloten het dit jaar nog te doen met
de. oude regeling doch in September a.s.
vroegtijdig de besprekingen te openen voor
het volgend jaar. Ten opzichte van het ta
rief werd besloten het van 25 op 20 cent per
K.M. te brengen.
Hierna vonden eenige besprekingen plaats
met de werkgevers waarvan de bespreking
met de combinatie van Taxi-ondernemers
(uitgesloten de A. R M.) tot resultaat had
dat zes van de acht zich bereid verklaarden,
het gevraagde garantieloon in te voeren;
twee wilden slechts één gulden verhooging
geven.
Het onderhoud met de directie der A. R.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct».
per regel.
STOFZUIGERHUIS MAERTENS
BARTELJORISSTR A AT 16
Telefoon No. 10756
APEX ELECTRISCHE WASCHMACHINES f275
M. had een minder goed resultaat daar deze
directie meende geen verandering in het
loonpeil te kunnen brengen. Als we nu me-
deelen dat het inkomen aan deze maat
schappij wordt verkregen door naast het
loon van 14 gulden premie en provisie te
geven van de opbrengst, dan begrijpt een
leder dat de invoering van een tariefverla
ging voor de chauffeurs bij de A. R. M. zou
beteekenen een loonsverlaging.
Over dit laatste kan in geen geval worden
gedacht, vandaar dan ook dat aan B. en W.
mededeeling ls gedaan van het verloop der
besprekingen met de werkgevers, bij welk
overzicht het verzoek was gedaan een na
dere beslissing in dezen te willen nemen. We
zien deze beslissing zeer zeker binnen enkele
dagen tegemoet en zullen dan de leden op
een nachtvergadering bijeenroepen teneinde
hen met het verdere verloop in kennis te
stellen."
DE JAVA-SOEMBA-FILM
Tn het gebouw Sint Bavo werd gisterenavond
de java-Soemba-film vertoond, welke een over
zicht geeft van het terrein waar de zending der
Gereformeerde kerken in Nederland arbeidt en
ons zien laat op welke wiize het Christendom
den inlanders gebracht wordt.
Midden in het oude rilk Mataram, in 't land
der Boeddhistische tempels: Djockja, vindt men
het Petronella-hospitaal dat behoort tot het aller
mooiste werk door Europeanen in Indië verricht
Met zijn geweldige gebouwencomplexen ligt het
er als een toevlucht voor den z> eken of, gewon
den Javaan; de staf van doktoren en verplegers,
inlandsche zoowel als Europeesche, staat klaar
om te helpen. En de kliniek-auto's zwerven tot
de meest afgelegen kampongs om er genees
kundige hulp en medicijnen te brengen.
De fiim laat ons scholen zien met ijverige
kinderen en drukke onderwijzers, voert ons naar
den Boroboedoer. op een passar, naar het Solosche
waar ook de zending arbeidt en dan komt het
tweede deel: Soemba.
Merkwaardig land, dat „eilandje" waar we
ook weer zien hoe de zending hier werkt, tlrns
echter in de typische omgeving. Zoo houdt Ds.
W. van Dijk op het doek een hageoreek vanaf
een verbazend groote grafzerk in het centrum
van zoo'n dorp en de Soembaneesies zitten aan
dachtig luis'ererd om hem heen. Hier maken we
weer iets mee van het volks even bij het rijst-
feest. En de aandachtige beschouwer beseft
welk een werk de zending op cultureel gebied
in Indië tot stand heeft gebracht en nog brengt.
EEN GESCHIEDENIS VAN DEN GEHEIMEN
DIENST.
Uit liet Engelsch van
DOUGLAS VALENTINE.
21)
We gingen een smalle windende trap op,
langs een langen brceden corridor, rijk met
prachtige tapijten behangen, de glad-ge
wreven parketvloer even glimmend in het
vage licht, door prachtige suites van weel-
derig-ingerlchte apartementen met schilde
rijen van oude meesters en zeldzame en kost
bare meubelstukken.... hier een gepoederde
lakei die op het portaal achter zijn hand
stond te geeuwendaar een schildwacht
in veld grijs onbewegelijk voor de deur....
Ik bevond mij in het Berlijnsche „Schloss'
Het paleis scheen te slapen. Een beklem
mende stilte lag over alle dingen. Overal
brandden de lichten mat, trappen schenen
omlaag te voeren in het grondelooze niet,
corridors strekten zich uit "tot in een ein-
deloozc verlatenheid. Nu en dan passeerde
ons een op zijn teenen loopend kamerheer
In avondtoilet of een officier verdween om
een hoek. geluidloos op zacht gerinkel van
zijn sporen na»
Zoo liepen we, tenminste scheen het mij
toe, mijlen van zwijgen en schemering en al
dien tijd klopte het bloed mij in de slapen
en mijn lippen en keel werden kurkdroog
toen ik dacht aan het godsoordeel dat. ik te
doorstaan zou krijgen. Naar wien werd ik
gevoerd in liet diepste geheim laat ln den
avond?
We kwamen nu in een vroolijker ruimte;
een breede gang gelambriseerd met llcht-
gebeitst eikenhout en met rood trijp gestof
feerd. Na de kostbare maar kille troosteloos
heid van de statie-vertrekken, maakte deze
huiselijke corridor tenminste den indruk van
naar de woning van een mensch te voeren.
Een reusachtige soldaat, ook al in veldgrijs,
met een eigenaardig antiek zilveren kraag
stuk om, dat met een ketting om zijn hals
was bevestigd, liep de gang op en neer. Zijn
hooge laarzen maakteu geen geluid op het
dikke tapijt, waarmee de vloer was belegd.
De man-in-'t-groen bleef voor een deur
staan. Hij stak zijn hand waarschuwend
omhoog, boog het hoofd en luisterde. Er was
een oogenblik van absolute en tastbare stilte.
Geen geluid hoorde ik in het heele uitge
strekte paleis. Daarop klopte mijn begeleider
zacht werd binnengelaten en liet mij buiten
staan.
Een oogenblik later ging de deur weer
open. Een slanke, elegante man met grijs
haar en met dat onmiskenbare stempel van
waarachtige aristocratie kwam haastig naar
buiten. Hij zag er bleek en gejaagd uit.
Toen hij mij zag bleef hij opeens staan.
Dr. Grundt? Waar is Dr. Grundt? vroeg
hij terwijl hij omlaag keek naar mijn voeten.
Hij schrok en hief het hoofd weer op. Toen
keek hij mij in 't gezicht.
De soldaat was buiten gehoorafstand. Ik
kon hem zien staan onbewegelijk als een
standbeeld, aan het einde van den corridor.
Behalve hij en wij was er niemand op de
gang.
Weer begon de oudere heer te spreken en
zijn stem verried angst.
Wie bent u? vroeg hij bijna fluisterend.
Waar hebt u dr. Grundt gelaten. Waar
om is hij niet gekomen?
Ik waagde den sprong.
Mijn naam is Semlin zei ik beleefd.
Semlin, echo-de de ander, o ja! De
ambassade in Washington heeft over u ge
schreven.... maar Grundt had moeten ko
men.
Luister, antwoordde ik op denzelfden
fluistertoon. Grundt kon niet komen. We
waren genoodzaakt van elkaar te gaan en
hij stuurde mij vooruit.
Maarmaarde man stamelde
nu in zijn opwinding ....bent u ge
slaagd?
Ik knikte.
Hij slaakte een zucht van verlichting.
Het zal voeten in de aarde hebben
het zal voeten in de aarde hebben, deze ver
andering in afspraak, zei hij. U zult hem
alles hebben uit te leggen, alles. Wacht hier
een oogenblik.
Weer stond ik alleen en wachtte in de
groote stilte. En ik vroeg mij af of het on
derhoud de ontmoeting waartegen ik met
angst en beving had opgezien, ten einde
was.
Pst! Pst! De oude heer stond in de
open deur.
Hij voerde mij door een kamer, een ge-
noegelijke kamer, waar het prettig huiselijk
rook naar leeren meubels, naar een deur.
Dié opende hij en aan de andere zijde van
den vrij smallen drempel was weer een deur.
Hij klopte.
Herein! riep een stem, een lulde, stren
ge, metalen stem.
Mijn begeleider draaide de druk om, open
de de deur en duwde mij zachtjes de kamer
in. Toen ging de deur achter mij dicht.
Ik stond van aangezicht tot aangezicht
met.... den Keizer.
HOOFDSTUK IX.
Ik ontmoet een ouden bekende die mij een
schitterende verrassing bereidt.
Zijne Majesteit stond ln het midden van
de kamer; met het gezicht naar de deur;
zijn beenen, iets van elkaar, stevig op den
grond geplant. De eene hand hield hij ach
ter op zijn rug en de andere, de misvormde,
stak in den zijzak van zijn tuniek. Hij was
in kleintenue en door den buitengewonen
eenvoud waarmee hij gekleed was en door
het feit dat hij blootshoofds was, zag hij
er zoo heel anders uit dan op de portretten,
dat ik er aan twijfelde of ik hem onder an
dere omstandigheden zou hebben herkend;
ook had er een groote verandering in zijn
gelaatsuitdrukking plaats gehad.
Eén man ter wereld slechts kon zoo kij
ken, één man ter wereld kon zoo toonen
het gewicht van drukkende verantwoorde
lijkheid te voelen, die een van de krachtigste
persoonlijkheden van Europa bezig was te
vernietigen. Zijn figuur, vroeger kaarsrecht,
scheen ingekrompen te zijn en zijn misvorm
de arm, waarvan de hand In zijn zak gesto
ken was, gaf iets zeer gedrukts aan zijn
verschijning.
Zijn hoofd was op zijn borst gezonken zijn
gezicht dat nooit blozend was geweest
het had altijd een soort Italiaansche olijf
kleur gehad, was doodsbleek. Al de vroegere
levendigheid er van scheen verdwenen, er
was een verslapte uitdrukking in en er wa
ren diepe kringen onder de oogen. Zijn
haar was sterk vergrijsd en aan de slapen
bijna spierwit. Alleen zijn oogen waren on
veranderd. Het waren nog altijd de oude
grijze, staalkleurige oogen, rusteloos, spie
gels van een impulsief, ongestadig gemoed.
Hij boog zich naar mij toe. Ziin wenkbrau
wen waren gefronst en zijn oogen schitter
den boos.
Ik was zoo van streek door het feit dat
ik mij opeens in de tegenwoordvheid van
den Keizer bevond, dat ik mijn rol een
oogenblik vergat en hem als betooverd bleef
aanstaren. Maar hij scheen zoozeer bezig
gehouden te worden door zijn eigen ge
dachten, dat hij mijn verwarring niet merk
te. Opeens viel hij op harden toon uit.
.(Wordt vervolgd),