FLITSEN De Man met den Hnrrelvoet BRIEVEN UIT BERLIJN. STADSNIEUWS FEUILLETON. HAARLEM'S DAGBLAD WOENSDAG 23 JANUARI 1929 (Van onzen correspondent) Een wereldstad is een verzameling dorpen. 12000 verkeersslachtoffers in één jaar. De provincialen en het verkeer in de City. Georganiseerde misdadigers. Berlijn, Januari. Zoo nu en dan worden we er ons toch weer even bewust van, in welk een enorme stad we wonen en welke zeer bijzondere omstan digheden het lot der menschen hier leiden. Maar dat merkt men toch dagelijks! zult u wellicht ln de verte meenen een stad van ruim vier en een kwart millioen inwo ners dringt zich toch elk uur van zelf op! En dan vergist u zich. Ik v/eet niet, of lk het er op deze plaats vroeger al eens over gehad heb. Zoo ja, dan moge herhaald worden, dat zelfs wereldste den in vele opzichten niets anders dan dor pen zijn, groote dorpen. Met alles wat daar zoo bij hoort. Wat voor een dorp het geheel is, dat Is voor ons wereldstedelingen de wijk. Het blok. Ten slotte zelfs^et complex van vele woningen onder één ifck. In zoo'n wijk, zoo'n complex, plegen we elkaar te kennen, op precies dezelfde wijze als de menschen in een groot dorp of in een kleine provinciestad dat doen. Te kennen met weinig vriendelijke en veel hatelijke ge zindheid. Hier heet dat „Tratsch" of „Klatsch". In Holland de uitdrukking komt zooals u weet uit tooneelkrlngen „ge roddel". Maar het verschijnsel ls overal ge lijksoortig. Of men wil of niet, men wordt gedwongen elkaar te leeren kennen. Dat be gint met „vriendschap" der dienstmeisjes, met vertrouwelijkheden van deze onmisba- ren met de gevaarlijke en toekomstvernieti- gende portiersloges, waar alle „klets" (de vertaling is ditmaal treffend) tezamenloopc en weer over de verschillende blokken, wij ken en gezinnen verdeeld wordt. Onmogelijk, ja* daaraan te onttrekken. Het beste is maar, zoogenaamd geintereseerd aan te hooien en alles onmiddellijk weer te vergeten. Keel dapperen weigeren zelfs dat aan te hooren. Maar die behooren dan tot de onpopulairen en men neemt te gelegener tijd toch wraak op zulke geïsoleerden. Dat is, hoe ongelooflijk het ook klinken moge, de moderne.... wereldstad! En toch is Berlijn een geweldige stad. Dat merkt men pas, als men andere wij ken bezoeken moet. Dezer dagen was ik voor een avondvergadering in een van de wijken van de city. Die vergadering duurde twee uren. Maar ik had twee en een half uur noodig om heen en terug te gaan. Met de ondergrondsche spoor, de snelste verbinding, die binnen stadsgrenzen bestaat. Sneller nog can de auto, die op drukke verkeerspunten overal vastgehouden wordt. Een trein, die aan alle stations hoogstens seconden stopt en er een vaartje van meer dan 60 kilometer pleegt in te houden. En desondanks vijf kwartier heen en vijf kwartier terug. Om op de kaart een afstand afgelegd te hebben, die nog niet een vierde van het bebouwde gedeelte dezer stad door snijdt. Men merkt het ook, als men de kranten leest en volgt, hoeveel ongelukken hier da gelijks slachtoffers elschen. Zonder dat er een haan naar kraait, natuurlijk! Alleen ten gevolge van het verkeer op straat ziin in Berlijn in het afgeloopen jaar 12000 menschen gedood of gewond. Van deze ongelukken waren er 350 met onmiddellijk doodelij ken afloop. Dat was 30 pCt. meer dan over 1927. En 80 pCt. van deze ongevallen was te dan ken aan zorgeloosheid van de menschen zelf en niet aan fouten in het materiaal der ver keersmiddelen. Dat geeft te denken. Wanneer de lezer, die het leven ln kleinere steden of op het land gewend is, naar een wereldstad komt, zij het nu Londen of Ber lijn of Parijs, dan pleegt hij, of hij het be kennen wil of niet, onder den indruk te ko men. Hij voelt zich „provinciaal", al tracht hij ook dien indruk te voorkomen. In humo ristische bladen worden zulke provincialen meestal als stakkers geteekend, die midden ir. het drukste verkeer de straat over steken, dan hulpeloos en huilend staan blijven tot de politie hen in veiligheid gebracht heeft. In werkelijkheid is het precies omgekeerd. De bezoeker uit de kleine stad is voorzichtig, heeft van te voren de verkeersvoorschriften bestudeerd, volgt ze ook op en komt steeds heelhuids in zijn woonplaats terug. De groot- stedeling echter komt onder de wielen, omdat ij de echte wijk- en blok-provinciaal is, die over het algemeen uit zijn stratencomplex niet wegkomt, maar zich toch bewoner van een wereldstad weet, en als hU eens in het verlceersvuur moet, die onverschilligheid toont, die nu eenmaal schijnt te hooren bü menschen, die nog nimmer het levensgevaar aan den lijve gevoeld hebben. In den grooten oorlog heeft men dat ver schijnsel zeer veel kunnen waarnemen! Maar in het stadverkeer, althans in Ber lijn, doet zich nog een veel eigenaardiger ge val voor. Het is namelijk uit de statistiek ge bleken, dat bijna de helft der ongevallen voorkomt bij personen, die reeds een of meermalen het slachtoffer van hun onver schilligheid geworden waren! Waaruit men dus de conclusie zou moeten trekken, dat er naast de groote groep van wereldstedelin gen, die eigenlijk provincialen zijn en die in tegenstelling met werkelijke provincialen 'die altend opletten) in onverschilligheid, die „goed staat", hun kracht zoeken nog een tweede afdeeling vast te stellen is, die blijkbaar door het gevaar wordt aangetrok ken als de stier door de roode doeken der picadores. Ik voel mij in de drukke wijken van Berlijn altijd in levensgevaar. De auto's rennen hier met zoo groote onverschilligheid over het glibberige asphalt, dat men niet begrijpt, waarom het aantal ongelukken nog niet tienmaal grooter is. Men rent elkaar voorbij, met een snelheid van 70 en meer kilome ters. Om dan plotseling overmatlg-snel te moeten stoppen voor verkeerslampen, die onverwachts van kleuren veranderen, zoo dat de achterwielen vonken spatten en de wagens beginnen te slingeren, op andere bot- hen een kluwen veroorzaken, waaruit dan later kapotte menschen en metalen onder- deelen losgewerkt moeten worden. Dat klinkt misschien overdreven. Is het echter in werkelijkheid volstrekt niet. Eén doodelijk ongeluk per dag heeft de statistiek reeds vastgesteld. En ik meen, dat dat meer dan voldoende is Maar er zijn nog andere teekenen, die den ongeloovige er van overtuigen, dat hij in een wereldstad rondwandelt. Men zal er dezer dagen in telegrammen en berichten waarschijnlijk wel al van gelezen hebben? Ik bedoel: de georganiseerde misda digers, die zelfs de uitnemende crimineele politie (wellicht de beste ter wereld) in het gezicht uitlachen. En zonder gevaar, dat hun organisaties ten slotte opgeheven wor den. Een voorval, dat ernstiger afmetingen had kunnen aannemen, vestigde plotseling de aandacht op deze misstanden. Wie iets "meer van het werk der politie in groote steden vernomen heeft dan de door snee-burger, die bij het woord politie al van kleur pleegt te verschieten, weet ook, dat de Hermandad-dienaren nu eenmaal tot op zekere hoogte met de kringen der misdadi gers vriendschappelijk moeten samenwerken. Er bestaat, hoe vreemd dat ook klinken moge een soort wederzijdsche hoogachting. De misdadiger van beroep neemt den politie man diens beroep niet kwalijk. De een steelt, de ander moet dat verhin deren. Geen van beiden doet het voor zijn plezier. Beide groepen moeten leven. Waar om zou men elkaar daarom haten? Ik heb vaak tochtjes in de zoogenaamde „onderwe reld" van Berlijn gemaakt ln gezelschap van een criminalist, die zich altijd zonder gevaar in de „Kaschemmen" en „Bouillonkeller" bewegen kan, omdat hij daar bekend is, niet den spion uithangt of den zoozeer gehaten verklikker, maar met de menschen als poli tiedienaar omgaat en dus met open vizier vecht. Die onderwereld is belangwekkender dan de vreedzame burger vermoedt. Men vindt er eigenlijk precies dezelfde overgangen van types en soorten als in de „fatsoenlijke" kringen. Een misdadiger van zekere „stan ding" denkt er niet aan, zich met een „wil de", een lai'fen moordenaar of soortgelijken verschoppeling te encanailleeren. Daarom hebben de rustige dieven en inbrekers, sou teneurs en andere begroepen hun vereeni- gingen gesticht. Werkelijke vakvereenigingen met besturen en vergaderingen, met een ge heimen eeredienst, maar natuurlijk zonder geschreven reglementen. De Berlijnsche po litie kent deze vcreenlgingen niet alleen, maar duldt ze opzettelijk, omdat ze vrijwel het eenige middel zijn om de grootere mis dadigers, die er niet in opgenomen worden en die daarom als vijanden van de bonden en vereenigingen te beschouwen zijn, op het spoor te komen. In de „clublokalen" der mis- dadigersvereenigingen aomen eiken nacht de mannen en vrouwen bijeen, die alle namen kennen en alle adressen en schuilhoeken we ten. De „groote" misdadigers kunnen zich nauwelijks schuil houden zonder dat een of ander lid van een der „gilden" daar achter komt. En zijn eed eischt van hem, dat hij den ongeorganiseerde aan de politie ver raadt. Men weet, dat deze bonden hun eigen weerstandskassen hebben, dat zü daaruit hun leden ondersteuen zoolang deze in de gevangenissen opgesloten zijn. Dat zij vooral leder lid een prachtige begrafenis bezorgen en na afloop dan steeds kostbare feesten vieren wat dan natuurlijk weer tot baldadig heden, misdaden en gevechten aanleiding geeft. Bij zulk een gelegenheid is het onlangs in Berlijn tot hevige straatgevechten tus- schen twee groepen van georganlseerden ge komen, waarbij ook dooden te beturen waren en de vereenigingsleden met auto's kwamen- aan rennen en in rok en met de hooge dop op het hoofd ten strijde trokken. En dat alles in een van de drukste volkswijken der stad Is het wonder, dat de rustige burger plot seling het gevoel had, in Chicago in plaats van in Berlijn te wonen en dat de politie met verwijten overstelpt werd! Ja, en nu zijn eenige vereenigingen inder daad ontbonden (om natuurlijk onder an dere namen straks weer op te duiken). Maar we weten ook, dat alles blijven zal gelijk het was, en dat de wereldsteden nu eenmaal ge organiseerde misdadigers hebben. We weten dat de leden overal schuilen, waar we ze het minst vermoeden. Dat ze als dienstboden in onze woningen leven, als kellners ons bedie nen, als losse werklieden onze tuinen in or de brengen, en intusschen overal rondspeu- ren of er bij ons ook Iets te halen is. En dat de politie machteloos ls tegen deze ge heime machten. Maar we troosten ons met het denkbeeld, dat ook in de politiek en in de diplomatie steeds menschen te zamen hokken en gehei me plannen tegen de gemeenschap smeeden, zonder dat we er ook maar het minste van vermoeden. Tot dan plotseling de misdaad wereldkundig wordt en Lelden in last is. Het beste is, fatalist te zijn. Waar millioenen menschen bijeen wonen, sluiten we ons maar liever in onze wijken en huizenblokken op, steken als struisvogels den kop in het zand en laten ons als echte geroutineerde wereldstedelingen op straat overrijden. H. v. B. DE ONHOUDBARE TOESTAND AAN DE PIJLSLAAN. ONBEGAANBAAR PLAVEISEL BELANGRIJK OPONTHOUD BIJ DEN SPOOROVERWEG. Vroeger liepen er in de landelijke Pijlslaan alleen op Zondag enkele tientallen wande laars. Mede doordat op dien dag het goe derenvervoer vrijwel stil stond, hadden zij niet veel last van lang wachten bij den spooroverweg. De toestand is daar nu echter heel anders geworden, sinds aan den overkant van den spoorweg een druk-bevolkte wijk is ontstaan. Zoo wonen nu in de Thomsonlaan en de Van 't Hoffstraat honderden gezinnen, waaron der vele van forensen. Al die bewoners on dervinden nu dagelijks den last van de na bijheid van het Goederenstation. Er moet niet alleen gewacht worden op het voorbij rijden van personentreinen, maar ook op de rangeerende goederenwagens, die altijd met een slakkengangetje over de rails kruipen. Heel dikwijls blijft de locomotief of de laat ste waggon van de meestal lange goederen treinen nog juist een paar centimeters op den overweg staan, zoodat de baanwachter de hekken niet mag openen. Het gebeurt dan ook niet zelden, dat er oponthoud van een kwartier en langer is, tot groot ongerief van de forensen, die hun tram of trein missen en van alle anderen, die er prijs op stellen om 's morgens op tijd op hun werk te komen. Zoo zijn Dinsdagmorgen tusschen half acht en kwart voor achten de hekken niet minder dan twaalf minuten gesloten gebleven. Aan beide jijden van de spoorbaan stonden tal rijke personen te trappelen van ongeduld om te kunnen passeeren. Er werd een electrische trein uit de rich ting Haarlem verwacht. Toen die voorbij reed werden de hekken niet geopend, want plotseling sprong een rangeerder uit het baanwachtershuisje te voorschijn en gaf ge heimzinnige teekens met een lantaarn aan den machinist van een heel langen goede rentrein, die in de nabijheid van de Mun terslaan stond. De ongeduldige wachtenden moesten het toen lijdzaam aanzien, dat deze trein zich tergend-langzaam in beweging zette en in de richting van het Goederensta tion reed. Eindelijk na tien minuten was het gevaarte voorbij gesukkeld, maar ook toen werden de hekken nog niet ge- open, want toen moest weer een goederen trein uit Haarlem passeeren. Eerst na precies twaalf minuten werd het publiek in de gelegenheid gesteld om ziju weg te vervolgen. Velen deden dit mopperend omdat zij weer te laat voor de tram waren. We begrijpen natuurlijk, dat de baan wachter eerst de hekken mag openen, als de baan veilig is, maar er kan toch wel een beetje meer rekening met de belangen van het publiek ge"houden worden. Juist uit het feit, dat de rangeerende treinen altijd heel langzaam rijden, kan blijken, dat er wel één minuut op kan overschieten om eerst aan het publiek de gelegenheid te geven te pas seeren. Dat had oa. hedenmorgen heel goed gekund. Het lange wachten geeft dan ook vaak tot ongewenschte toestanden aanleiding. Een paar dagen geleden wilde een heer, die zijn ongeduld niet langer bedwingen kon, over het hek klimmen. Eerst na herhaalde aan maning van den baanwachter staakte hij zijn pogingen. Een andermaal riep een man tot den rangeerder: „Schiet nou toch asje blieft een beetje op!" Deze antwoordde ech ter: „Ik laat me door jelui niet jagenl Er zün hier al bazen genoeg om te jagenl" Weer op een anderen keer vloekte een baanwachter een persoon uit, toen deze nog juist onder het half geopende hek door trachtte te glippen, hoewel deze oogenblik- kelijk van zijn fiets sprong. Dezer dagen liepen een paar kleine meisjes van 'n jaar of zeven de Pijlslaan af. Hun VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1387 SCHILDERIJ OPHANGEN Vader houdt de nieu we aanwinst op ver scheidene plaatsen te gen den muur zoodat elk kan zeggen waar het het best staat de meeningen zijn ver deeld en vader vraagt om voort te maken want zijn armen wor den moe vader schuift het ach- lereenvoleens 15 c.M. hooger, 10 c.M. lager, een decimeter naar links en weer naar rechts reikt naar den hamei moeder meent zeker dat het nu weer lager hangt dan zooeven vader manoeuvreerter weer mee tot de iamilie tevreden is slaat eindelijk den spij ker ia den muur en als bi] klaar is, raejkt moeder op, dat het boven de piano toch beter tot zijn recht zou komen. (Nadruk verboden). discours liep overden spooroverweg! Juist bij het passeeren hoorden we één der kinderen heel wijsneuzig zeggen: „Als ik te laat op school kom, dan zeg ik ijskoud tegen de juffrouw, dat ik voor het spoor heb moe ten wachten!" 'n Diplomate in den dop! Gelukkig zijn er ook baanwachters, die het publiek zooveel mogelijk ter wille trachten te zijn; die het hek zoo laat mogelijk dicht doen en zeggen: „loopt u maar gauw even door!" Deze baanwachters, die toch ook de voorzichtigheid niet uit het oog verliezen, kunnen op de dankbaarheid van het publiek rekenen. Maar behalve van den overweg hebben de bewoners van deze straten ook last van het meer dan slechte plaveisel. Toen Zaterdag de dooi ingetreden was, bleek de Pijlslaan totaal onbegaanbaar. Er was nu letterlijk geen droog plekje, waar de menschen hun voet konden neerzetten. Ook Zondag en Maandag was dit nog zoo. Aan dezen onhoudbaren toestand dient zoo spoedig mogelijk een einde te worden gemaakt. Ook deze stadgenooten betalen hun belastingpenningen. (Dit stuk ls reeds in een deel van onze vo rige oplaag opgenomen). ACTIE IN HET TAXI-BEDRIJF. SPOEDIG EEN NACHTVERGADERING. Omtrent de actie in het taxibedrijf wordt in het orgaan van den Centralen Bond van Transportarbeiders het volgende ge schreven: „Aan de werkgevers ln het taxibedrijf werden voorstellen tot verbetering der ar beidsvoorwaarden toegezonden waaronder 't voorstel tot verhooging van het garantie loon op 20 gulden (nu 18 gulden), verbete ring ten opzichte van den rustdag der chauf feurs en een maximum diensttijd van 10 uur per dag. Daar deze voorstellen werden gekruist door het voornemen van B. en W. om de tarieven te doen veranderen, vonden er eerst eenige besprekingen ten stadhuize plaats over deze aangelegenheid en voorts over het voorstel om te komen tot een rouleer systeem. Ten opzichte van het laatste punt werd besloten het dit jaar nog te doen met de. oude regeling doch in September a.s. vroegtijdig de besprekingen te openen voor het volgend jaar. Ten opzichte van het ta rief werd besloten het van 25 op 20 cent per K.M. te brengen. Hierna vonden eenige besprekingen plaats met de werkgevers waarvan de bespreking met de combinatie van Taxi-ondernemers (uitgesloten de A. R M.) tot resultaat had dat zes van de acht zich bereid verklaarden, het gevraagde garantieloon in te voeren; twee wilden slechts één gulden verhooging geven. Het onderhoud met de directie der A. R. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct». per regel. STOFZUIGERHUIS MAERTENS BARTELJORISSTR A AT 16 Telefoon No. 10756 APEX ELECTRISCHE WASCHMACHINES f275 M. had een minder goed resultaat daar deze directie meende geen verandering in het loonpeil te kunnen brengen. Als we nu me- deelen dat het inkomen aan deze maat schappij wordt verkregen door naast het loon van 14 gulden premie en provisie te geven van de opbrengst, dan begrijpt een leder dat de invoering van een tariefverla ging voor de chauffeurs bij de A. R. M. zou beteekenen een loonsverlaging. Over dit laatste kan in geen geval worden gedacht, vandaar dan ook dat aan B. en W. mededeeling ls gedaan van het verloop der besprekingen met de werkgevers, bij welk overzicht het verzoek was gedaan een na dere beslissing in dezen te willen nemen. We zien deze beslissing zeer zeker binnen enkele dagen tegemoet en zullen dan de leden op een nachtvergadering bijeenroepen teneinde hen met het verdere verloop in kennis te stellen." DE JAVA-SOEMBA-FILM Tn het gebouw Sint Bavo werd gisterenavond de java-Soemba-film vertoond, welke een over zicht geeft van het terrein waar de zending der Gereformeerde kerken in Nederland arbeidt en ons zien laat op welke wiize het Christendom den inlanders gebracht wordt. Midden in het oude rilk Mataram, in 't land der Boeddhistische tempels: Djockja, vindt men het Petronella-hospitaal dat behoort tot het aller mooiste werk door Europeanen in Indië verricht Met zijn geweldige gebouwencomplexen ligt het er als een toevlucht voor den z> eken of, gewon den Javaan; de staf van doktoren en verplegers, inlandsche zoowel als Europeesche, staat klaar om te helpen. En de kliniek-auto's zwerven tot de meest afgelegen kampongs om er genees kundige hulp en medicijnen te brengen. De fiim laat ons scholen zien met ijverige kinderen en drukke onderwijzers, voert ons naar den Boroboedoer. op een passar, naar het Solosche waar ook de zending arbeidt en dan komt het tweede deel: Soemba. Merkwaardig land, dat „eilandje" waar we ook weer zien hoe de zending hier werkt, tlrns echter in de typische omgeving. Zoo houdt Ds. W. van Dijk op het doek een hageoreek vanaf een verbazend groote grafzerk in het centrum van zoo'n dorp en de Soembaneesies zitten aan dachtig luis'ererd om hem heen. Hier maken we weer iets mee van het volks even bij het rijst- feest. En de aandachtige beschouwer beseft welk een werk de zending op cultureel gebied in Indië tot stand heeft gebracht en nog brengt. EEN GESCHIEDENIS VAN DEN GEHEIMEN DIENST. Uit liet Engelsch van DOUGLAS VALENTINE. 21) We gingen een smalle windende trap op, langs een langen brceden corridor, rijk met prachtige tapijten behangen, de glad-ge wreven parketvloer even glimmend in het vage licht, door prachtige suites van weel- derig-ingerlchte apartementen met schilde rijen van oude meesters en zeldzame en kost bare meubelstukken.... hier een gepoederde lakei die op het portaal achter zijn hand stond te geeuwendaar een schildwacht in veld grijs onbewegelijk voor de deur.... Ik bevond mij in het Berlijnsche „Schloss' Het paleis scheen te slapen. Een beklem mende stilte lag over alle dingen. Overal brandden de lichten mat, trappen schenen omlaag te voeren in het grondelooze niet, corridors strekten zich uit "tot in een ein- deloozc verlatenheid. Nu en dan passeerde ons een op zijn teenen loopend kamerheer In avondtoilet of een officier verdween om een hoek. geluidloos op zacht gerinkel van zijn sporen na» Zoo liepen we, tenminste scheen het mij toe, mijlen van zwijgen en schemering en al dien tijd klopte het bloed mij in de slapen en mijn lippen en keel werden kurkdroog toen ik dacht aan het godsoordeel dat. ik te doorstaan zou krijgen. Naar wien werd ik gevoerd in liet diepste geheim laat ln den avond? We kwamen nu in een vroolijker ruimte; een breede gang gelambriseerd met llcht- gebeitst eikenhout en met rood trijp gestof feerd. Na de kostbare maar kille troosteloos heid van de statie-vertrekken, maakte deze huiselijke corridor tenminste den indruk van naar de woning van een mensch te voeren. Een reusachtige soldaat, ook al in veldgrijs, met een eigenaardig antiek zilveren kraag stuk om, dat met een ketting om zijn hals was bevestigd, liep de gang op en neer. Zijn hooge laarzen maakteu geen geluid op het dikke tapijt, waarmee de vloer was belegd. De man-in-'t-groen bleef voor een deur staan. Hij stak zijn hand waarschuwend omhoog, boog het hoofd en luisterde. Er was een oogenblik van absolute en tastbare stilte. Geen geluid hoorde ik in het heele uitge strekte paleis. Daarop klopte mijn begeleider zacht werd binnengelaten en liet mij buiten staan. Een oogenblik later ging de deur weer open. Een slanke, elegante man met grijs haar en met dat onmiskenbare stempel van waarachtige aristocratie kwam haastig naar buiten. Hij zag er bleek en gejaagd uit. Toen hij mij zag bleef hij opeens staan. Dr. Grundt? Waar is Dr. Grundt? vroeg hij terwijl hij omlaag keek naar mijn voeten. Hij schrok en hief het hoofd weer op. Toen keek hij mij in 't gezicht. De soldaat was buiten gehoorafstand. Ik kon hem zien staan onbewegelijk als een standbeeld, aan het einde van den corridor. Behalve hij en wij was er niemand op de gang. Weer begon de oudere heer te spreken en zijn stem verried angst. Wie bent u? vroeg hij bijna fluisterend. Waar hebt u dr. Grundt gelaten. Waar om is hij niet gekomen? Ik waagde den sprong. Mijn naam is Semlin zei ik beleefd. Semlin, echo-de de ander, o ja! De ambassade in Washington heeft over u ge schreven.... maar Grundt had moeten ko men. Luister, antwoordde ik op denzelfden fluistertoon. Grundt kon niet komen. We waren genoodzaakt van elkaar te gaan en hij stuurde mij vooruit. Maarmaarde man stamelde nu in zijn opwinding ....bent u ge slaagd? Ik knikte. Hij slaakte een zucht van verlichting. Het zal voeten in de aarde hebben het zal voeten in de aarde hebben, deze ver andering in afspraak, zei hij. U zult hem alles hebben uit te leggen, alles. Wacht hier een oogenblik. Weer stond ik alleen en wachtte in de groote stilte. En ik vroeg mij af of het on derhoud de ontmoeting waartegen ik met angst en beving had opgezien, ten einde was. Pst! Pst! De oude heer stond in de open deur. Hij voerde mij door een kamer, een ge- noegelijke kamer, waar het prettig huiselijk rook naar leeren meubels, naar een deur. Dié opende hij en aan de andere zijde van den vrij smallen drempel was weer een deur. Hij klopte. Herein! riep een stem, een lulde, stren ge, metalen stem. Mijn begeleider draaide de druk om, open de de deur en duwde mij zachtjes de kamer in. Toen ging de deur achter mij dicht. Ik stond van aangezicht tot aangezicht met.... den Keizer. HOOFDSTUK IX. Ik ontmoet een ouden bekende die mij een schitterende verrassing bereidt. Zijne Majesteit stond ln het midden van de kamer; met het gezicht naar de deur; zijn beenen, iets van elkaar, stevig op den grond geplant. De eene hand hield hij ach ter op zijn rug en de andere, de misvormde, stak in den zijzak van zijn tuniek. Hij was in kleintenue en door den buitengewonen eenvoud waarmee hij gekleed was en door het feit dat hij blootshoofds was, zag hij er zoo heel anders uit dan op de portretten, dat ik er aan twijfelde of ik hem onder an dere omstandigheden zou hebben herkend; ook had er een groote verandering in zijn gelaatsuitdrukking plaats gehad. Eén man ter wereld slechts kon zoo kij ken, één man ter wereld kon zoo toonen het gewicht van drukkende verantwoorde lijkheid te voelen, die een van de krachtigste persoonlijkheden van Europa bezig was te vernietigen. Zijn figuur, vroeger kaarsrecht, scheen ingekrompen te zijn en zijn misvorm de arm, waarvan de hand In zijn zak gesto ken was, gaf iets zeer gedrukts aan zijn verschijning. Zijn hoofd was op zijn borst gezonken zijn gezicht dat nooit blozend was geweest het had altijd een soort Italiaansche olijf kleur gehad, was doodsbleek. Al de vroegere levendigheid er van scheen verdwenen, er was een verslapte uitdrukking in en er wa ren diepe kringen onder de oogen. Zijn haar was sterk vergrijsd en aan de slapen bijna spierwit. Alleen zijn oogen waren on veranderd. Het waren nog altijd de oude grijze, staalkleurige oogen, rusteloos, spie gels van een impulsief, ongestadig gemoed. Hij boog zich naar mij toe. Ziin wenkbrau wen waren gefronst en zijn oogen schitter den boos. Ik was zoo van streek door het feit dat ik mij opeens in de tegenwoordvheid van den Keizer bevond, dat ik mijn rol een oogenblik vergat en hem als betooverd bleef aanstaren. Maar hij scheen zoozeer bezig gehouden te worden door zijn eigen ge dachten, dat hij mijn verwarring niet merk te. Opeens viel hij op harden toon uit. .(Wordt vervolgd),

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 6