DE ZATERDAGAVOND Joost van den Vondel zaterdag 26 januari BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD vijfde blad Ter herinnering aan den 250sten sterfdag van onzen dichter-vorst van het Paradijs en stijgt tot de hoogste hoogte in het onvolprezen meesterwerk Adam in Ballingschap, hij voegt daaraan toe tot zijn tachtigste jaar o.a. de treurspelen Phaeton, De Bataviasche Broeders en Zungehin en toont op tachtig jarigen leeftijd zich in zijn laatste treurspel Noah nog uj zijn volle kracht! En alsof al deze schep pingen nog niet genoeg waren, vindt de grijsaard daartusschendoor nog tijd tot ver talingen van Euripides' Ifigenie in Tauren, van Sophocles' Herkules in Trachin en tot het dichten van zijn „Besniegelingen van God en Godsdienst", „De Heerlijckheid der Kercke" en nog een epos in zes zangen. „Jo hannes de Boetgezant". En wanneer hij ein delijk, 85 jaar oud. voor zijn geneesheer rus ten moet, dan liggen er toch voor dezen on- vermoeiden grijsaard nog Ovidius' Her scheppingen gereed om door hem op zijn le vensavond in schoone Hollandsche alexan drijnen te worden vertaald. Is er in zulk een titanen-arbeid geen leering ook voor de jeugd? Ook om zijn moed en zijn rechtschapen heid kan de grootste onzer richters haar ten voorbeeld worden gesteld. Want gaf Vondel, de eenvoudige man, geen bewijs van moed, toen hij openlijk partij dorst kiezen vóór Jo- han van Oldenbarneveldt en Hugo de Groot, en in zijn felle hekeldichten vol van fel sar casme zooals zijn „Rommelpot van 't Ha- nekot", Niew Lietjen van Reyntjen de Vos en Een Otter in 't Bolwerck de mannen aan dorst vallen, die in die dagen de macht in handen hadden. Een „dramatisch J' accu- se" van een geestelijken regeeringsverzetter den rebellen dichter-monarch Vondel noemt G. R. de Klerk in zijn inleiding tot Vondel's Spelen de „Palamedes"! Er behoorde wel de gelijk meer dan zedelijke moed alleen toe in een treurspel den hoofdpersoon al speelde de tragedie dan zoogenaamd in Griekenland den dood te laten ingaan met de woorden: O mannen, seyd hij. of uwe heusheyd noyt geloofde Al t geen de valscheyd heeft van landverraad erdlcht, Dat was mijns harten wensch. 'K heb volgens mijnen plicht Gants vroom, en ongeveynst, en opentlljck gehandelt, En sterf een oprecht Griek, gelijck ick heb gewandelt. woorden die bijna gelijk waren aan die, welke door Johan van Oldenbarneveldt op het schavot waren gesproken. Aan duideïilk- heid lieten deze versregels niets te wenschen over. Eischte Den Haag niet de uitlevering van den dichter na de verschijning van zijn „rouw-treurspel"? Hoe anders zou het lot van Vondel niet zijn geweest, hoe groot een schade zou aan onze letteren misschien niet zijn toegebracht, wanneer burgemeester An- dries Bicker niet voor de rechten van den Amsterdamschen burger Vondel in de bres ware gesprongen. Toch is Vondel na zijn Pa'amedes nog moeten vluchten naar het ons, Haarlemmers, we'bekende Scheibeek bij Beverwijk en werd hij door de Amsterdam- sche schepenen tot 300 gulden boete veroor deeld en zijn treurspel „vernietigd", met het natuurlijk gevo'g, dat binnen het jaar nog 6 nieuwe drukken van Palamedes verschenen, welke later tijdens het leven van Vondel nog door 11 drukken zouden worden gevolgd. In dezen strijd tegen wat hij voor onrecht hield, met het inzetten van gansch zijn per soonlijkheid, is Vondel ons als mensch het liefst. Wij danken er zijn breede, fiere he keldichten „De Roskam" en „De Harpoen" aan en dat prachtige, als met hartebloed geschreven „Geuzenvesper" op Johan van Oldenbarneveldt dat begint met De Bank van Leening te Amsterdam, waar Vondel 8Cste jaar werkzaam was. Had hij Holland dan gedragen Onder 't hart. Tot zijn afgeleefde dagen Met veel smart, Om 't meineedig zwaard te laven Met zijn bloed En te mesten kraal en raven Op zijn goed? en dat eindigt met de versregels: Spiegelt, spiegelt u dan echter Wie gij zljt: Vreest den worm, die dezen rechter 't Hart afbijt: Schendt uw handen aan geen Vaders, Dol van haat! Scheldt geen vromen voor verraders Van den Staat. Ook ln Het Stockske van Joan van Olden barneveldt welk gedicht aanvangt met: Mijn wensch behoede u onverrot O stock en stut, die geen verrader, Maar 's vrij doms stut en Hollands Vader Gestut hebt op dat wreet schavot. getuigde hij van zijn onwankelbaar geloof ln de onschuld van de door hem zoo vereerden Oldenbarneveldt. Ik noemde ook Vondel's rechtschapenheid als mensch. Een grootsch voorbeeld hiervan heeft hij gegeven, toen hem de zwaarste slag in zijn leven trof door het bankroet en het wangedrag van zijn zoon. Zóq groot was deze slag voor den vader, dat hij verzuchtte: „In dien ik de troost en de verkwikking der Psalmen niet hadde, Ik verging in mijn ellende!'- Maar Vondel droeg zijn leed als een oud testamentisch held! Hij stelde zich verant woordelijk voor de schulden van zijn zoon, gaf al, wat hij aan geld 40.000 gulden -- bezat en verkocht zelfs have en goed om aan deze verplichtingen te kunnen voldoen. En omdat dit alles nog niet voldoende was, ging de zeventig-jarige dichter in betrekking bij de regenten van de Bank van Leening om van het geld, dat hij daar in dienstbaarheid verdiende de schulden van zijn zoon verder te kunnen delgen. Troost zocht en vond de innig-vrome Vondel enkel in de vertaling van Koning Davids Harpzangen. Klagen over zijn leed deed de grijze dichter tegen nie mand, maar in de woorden, die hij Ruben in Joseph in Dotham laat zeggen: Och, d* ouders teelen 't kind en maecken 't groot met smart Het kleene treet op 't kleet, de grooten trëen op 't hart. en nog meer in de klacht van David in „Ko ning David Herstelt" over den dood van Absalon O vader, zonder zoon, die glorie van mijn rijck! Waer leghtge, o Absolon? waer leght dat schoone lijck? Waer anders dan in 't hart des vaders, na zijn sterven? Daer leght mijn Absolon, gij zult geene uitvaert derven, Mijn zoon, mijn liefste vrucht. Uw Vaders harte is 't graf, Daer gij begraven leght. vinden wij den weerklank van Vondel's eigen groote leed. Het verdriet over zijn zoon was te groot om het in poëzie rechtstreeks uit te klagen. Het werd in het beschaamde vaderhart beslo ten en alleen in zijn treurspelen klinkt nu en dan de echo van dit allerzwaarste leed door. Maar overigens ligt het leven van Von del voor ons open in zijn gedichten. Zijn vreugde en verdriet zingt hij er in uit. Wan neer zijn jongetje sterft, dat hij naar het epos Constantijn de Groote waaraan hij bezig was te schrijven, doch nooit vol tooide.. Constantijntje had genoemd, schriift hij het ontroerende gedichtje Kinderlijck" dat begint met die innige regels: Constantijntje, t zalig kyntje, Cherubyntje, van omhoogh. Na den dood van ziin dochterke schreit hij zijn leed uit in „De Uitvaart van mijn doch terken", waarvan de aanhef zoo aangrijpend luidt: De felle Doot, die nu geen wit magh zien, Verschoont de grijze lien, Zij zit omhoogh en mickt met haren schicht On het onnozel wicht, En lacht, wanneer, in 't scheien, De droeve moeders schreien. Hoe lezen wij ook in Vondel's hart en lee- ren wij hem kennen in de „Lyckklaght" na het sterven van zijn vrouw, wanneer hij dicht: Marie, al laat ghlj mij alleen Uw vriendschap, uw gedienstigheen, Staan eeuwig in mijn hart geschreven. Wanneer Vondel die oorspronkelijk Doopsgezind was overgaat naar de Ka tholieke Kerk, zien wij dezen geestelijken ommekeer niet alleen weerspiegeld in zijn treurspelen Maeghden, Peter en Paulus en Maria Stuart, ook rechtstreeks komt deze „bekeering" tot uitdrukking in zijn .Altaer-gehelmenls- sen". waarin hij in 1645 van zijn nieuw (I .loof ge tuigt. Doch niet alleen Vondel's eigen leven vinden wij terug in zijn verzen, het is de geschiedenis van heel deze aan gewel dige gebeurtenissen» zoo rijke gouden eeuw, welke ons ve- genklinkt uit Vondel's poëzie. De stad Am sterdam heeft ïh hem haar dichter ge vonden. In zijn Gys- breght van Aemstel gaf het het treur spel van Amster- ran zijn 70»te tot xijn dam's ondergang. Maar Amsterdam's grootheid en bloei sche gedicht „Tnwydinge van 't Stadhvf te Amsterdam!" Hoe hij zich partij stelde in de zaak van Joan van Oldenbarneveldt en Prins Maurits hebben wij reeds gezien. Fre- derik Hendrik daarentegen bracht hij lof en hulde in zijn „Geboorteklock" en zijn „Zege zang bij de inneming van Den Bosch". En in zijn landelijk spel „De Leeuwendalers" werd de vrede van Munster op allegorische wijze verheerlijkt. Zoo heeft Joost van den Vondel in zijn gedichten evenals onze groote Hl" A'nt r_ 5V. TkSK£/ 3 VfEi W V-oj- w o STOCK. VWJv, wk Vex.Vl Het handschrift van VondcL (De eerste regels tu het gedicht op het Stockske ran Joan van Oldenbarneveldt)-. schilders in hun schilderijen het deden onze gouden eeuw geschilderd en vereeuwigd. En thans rest mij nog te schrijven over Vondel als treurspeldichter. Ik besef, dat dit het moeilijkst Is, omdat wilde ik eenlgs- zins volledig zijn. ik minstens over de ruimte van eenige kolommen zou moeten be schikken. Vondel is dikwijls verweten, dat hij niet dramatisch was en het ls moeilijk te ont kennen, dat het episch en lyrisch element in zijn treurspelen het dramatisch element herhaaldelijk heeft geschaad. Schildering en lyriek gaan bij Vondel nog al eens ten koste van de handeling. Een zwakheid van Von del's compositie was, dat hij doorgaans al was het dan ook in wonderschoone taal belangrijke dramatische gebeurtenissen verhaalde in plaats van ze ons te toonen. Het woord gold ln Vondel's tijd meer dan het ge beuren. Wij missen bij Vondel, wat Sha kespeare in zoo hooge mate gaf, het indivi- dueele en het menschelijk hartstochtelijke. Er is in Vondel's treurspelen dan ook meer innerlijke dan uiterlijke tragiek. Als streng klassiek dichter en volgeling van Aristo- teles was hij huiverig hevige hartstochten op het toone?l te laten uitvieren. Alles wat eenigszins op uiterlijk effect berekend was, meed Vondel de aristocraat in dc kunst met uiterste consequentie. In de dialogen die grootendeels mono logen zyn hooren wij doorgaans alleen Vondei. Waar hij een zoo zeldzaam groot dichter was, schenkt het hooren naar zijn taal, een hoog esthetisch genot, werkelijk dra matische ontroering schenkt zij ln veel min dere mate van bijvoorbeeld de dialogen bij Shakespeare, die meer uit het gemoed van de handelende personen zelve schijnen voort te komen. Daarbij komt, dat Vondel, die zijn stof bijna steeds uit het Oude Testament putte, als innig geloovlg Christen nooit van het Bijbelverhaal zou afwijken, ook al moest hij daardoor aan zijn dramatische effecten te leidraad, dien zijn leermeester Gerard Vos- sius hem had gegeven, „t Geen Gods Boekh zeit noodzaeckelijk, 't geen Het niet zeit spaerzaam, t geen hiertegen strijdt, geens zins te zeggen!" Zijn tijdgenooten zouden het ook niet anders hebben geduld. WIJ moe ten bij de beoordeeling van Vondel's werken er steeds aan indachtig zijn, dat men in Vondel's dagen iets heel anders van het too- neel verlangde dan in onzen tijd. Het was een streng geloovig publiek en men had ln dien tijd ook meer de innerlijke rust om van tragedies, zooals Vondel ze schreef, te ge nieten. Trouwens, het dient gezegd, dat hierin reedé tijdens het leven van Vondel verande ring kwam. Zijn eerste treurspelen vonden ook in den schouwburg een gretig onthaaL Een werk als „De Gebroeders" kon ln één maand na de première negen maal worden gespeeld. De Gysbreght van Aemstel ls tij dens Vondel's leven 121 keer opgevoerd. Maar toen Vondel een oud man was, was do smaak van het publiek onder den Invloed van Jan Vos, die met zijn metamorphoses en grove magie van het tooneel een kijkspel had gemaakt, niet ten goede veranderd. Men was van Vondel vervreemd; de bekoring van het oor en den geest had plaats gemaakt voor de bekoring van het oog en de zinnen en voor Vondel was er geen plaats meer op het tooneel, wat e'en grijsaard niet belette door te gaan met het scheppen van zUn meesterwerken. Ondanks het schijnbaar weinig uiterlijk gebeuren ziin Vondel's treurspelen waar van Dr. J. Prinsen zegt. dat zij gegroeid zijn uit de mystiek en de stille, krachtige vroom heid onzer middeleeuwen overrijk aan geestelijke handeling, maar deze geestelijke handeling eischt van de toeschouwers een innerlijke rust, een dien doorzicht en een volkomen overgave. Of het tegenwoordig publiek deze eigenschapnen neg bezit? Ik vrees, dat de schouwburgbezoekers van thans, door den Invloed van de film nog ver der hiervan verwijderd zijn dan de tijdge nooten van Jan Vos. die in de metamorphose en de magie hun hoogste heil zochten. En toch, a's ik terugdenk aan de opvoe ringen van Rovaards. dan komt weer de twijfel boven. Heeft Rovaards niet meer dan honderd maal de Lucifer kunnen geven, zonder Vondel geweld aan te doen, zooals Johan de Meester dit met zijn opvoering van Lucifer door het Vlaamsche Volkstooneel doet. Wanneer nog eens een waarlijk groot tooneelleider opstond. In staat om ons dc schoonheid van Vondel ln al zijn heerlijk heid te geven, dan zouden wij misschien weer tot de erkenning komen, dat er in Von del veel meer boe'eni „tooneel" verborgen is. als wij bij lezing van Vondel's treurspelen vermoeden. Wie indertijd de onvoerinven van Lucifer hebben biip»woond. zullen nooit den mach tigen Indruk vergeten, dien het ontrekken der Luclferisten maakte en zij zullen den k'ank nog in de ooren hebben van dat ge- weld'ee onroerlied: Op, t.reekt on. o. eh IJ Luclferisten, Volght dees vaen, Ruckt te boon al uw krachten, en listen, Treckt vrij aen. zooals dit gesproken door Jan Musch als schetterende krijgsmuziek van het tooneel af klonk. En wie oor heeft voor de zoet-vloelende mu ziek der reien, weet ook, dat hem moeilijk lnten- .ser genot in een schouw burg kan worden ge schonken dan voor Von del's hemelschcn zang. Dat w1J dit on den Srien .Februari zullen moeten missen, Is bet droevig bewijs, dat het tooneel in Nederland niet zoo is, als het moest zijn. J. B. SCHUIL, *4 heïd nog bezwaarlijk kan verstaan, maar door haar te vertellen van het leven en het werken van dezen grootste onzer poëten. Want in het leven van dezen eenvoudigen, bescheiden, innig-vromen, moedigen en ge malen mensch is veel, ontzaglijk veel, dat ook voor de jeugd een lichtend voorbeeld mag worden genoemd. Al ware het alleen maar zijn overweldigende, heroïsche werk kracht! Wat weet het groote publiek feitelijk van Vondel! Dat hij Nederland's grootcte dichter is geweest en in Keulen werd geboren En natuurlijk dat hij een kousenwinkel te Amsterdam heeft gehad. Misschien ook, dat hij in Palamedes de moordenaars van Joan van Oldenbarneveldt heeft gegeeseld en dat hij op hoogen leeftijd een betrekking aan de Bank van Leening te Amsterdam heefi vervuld! En dan dat hij den Gysbreght van Aemstel, de Lucifer en Adam in Ballingschap heeft geschreven! En verder? Neem een proef ln uw omgeving en gij zult tot de te leurstellende ontdekking komen, dat zeer velen van het leven en het werken van on zen dichter-koning bitter weinig meer zul len kunnen vertellen. Zeker veel minder dan van Mïchiel N'riaanszoon de Ruyter, van wien elke jongen tenminste de geschiedenis op school heeft geleex-d. Plaats honderd willekeurige Nederlanders voor het verzamelde oeuvre van Vondel en. ik ben er van overtuigd, dat 99 in verbazing en vol ontzag zullen zeggen: „Hoe is het mo gelijk. dat één mensch dit alles schrijven cn dichten kon!" Het aanschouwen van Von del's compleet oeuvre alleen zou zeker voor 95 procent der Nederlanders en misschien voor nog meer een openbaring zijn! Zelfs zonder de wetenschap, dat die boeken de meesterwerken van onze litteratuur bevat ten, lijkt ons het werk van Vondel door zijn uitgebreidheid alleen reeds schier boven- menschelijk toe. Tot zulk een titanische werkkracht is alleen het genie in staat. Vondel, die werken van Seneca, Vergilius, Sophocles, Euripides en Ovidius vertaalde, kende op zijn dertigste jaar nog niet Latijn, op zijn 37ste jaar zelfs nog geen Grieksch. Deze autodidact, die enkel in zijn jeugd op een Fransche school was geweest waar hij o.a. les in de rel'enkunde had gehad van den ook in dezen tijd nog bij naam bekenden Bart.'ens leerde zich die talen zelf. Daar nevens studeerde hij geschiedenis, aardrijks kunde, land- en volkenkunde, sterrekunae, theologie, wijsbegeerte en nogmaals op ziende naar zijn ontzaglijk uitgebreid oeuv.e, zegt men wederom verbaasd hoe is het mo gelijk, dat één mensch dit alles vermocht te doen! Vier en twintig oorspronkelijke treur spelen en één pastoraal spel heeft Vondel ons nagelaten. En naast dit werk dat men alleen reeds meer dan een levenswerk kan noemen nog zeven vertaalde treurspelen en zoo velerlei lyrische, didactische en sati rische poëzie, dat hij ora deze gedichten al leen reeds den titel van „koning der Neder- landsche dichters" zou verdienen. Heel zijn leven blijft Vondel's gigantische werkkracht onder alle omstandigheden en tot den hoogsten ouderdom onverzwakt! Wan neer hij, zeventig jaar oud. om de schulden van zijn zoon te kunnen voldoen, een be trekking aanneemt als „suppoost" aan de Bank van Leening en overdag slechts tijd heeft om panden in en uit te schrijven, vinden de avonduren hem tot geestelijken arbeid gereed en hij vertaalt Sophocles' Ko ning Oedipus, hij schept louter uit drang om te scheppen, want de betaling voor dit kunstwerk is zoo goed als nihil zijn treur- spe'en Koning David in Ballingschap. Ko ning David Herstelt, Samson en Adonia. hij bezingt op 77-jarigen leeftijd de schoonheid O-) 5 Februari zal Nederland den dag herdenken, waarop 250 jaar geleden zijn dichter-vorst gestorven is. Op den avond van dien dag zullen de verschillende tooneelgezelschappen van ons land met el kander wedijveren ora den schepper van dc schoonste dramatische kunstwerken, welke ooit in onze taal gedicht werden, op de meest grootsche wjjze te huldigen. Te Am sterdam zullen door het Vereenigd Tooneel en Het Nieuw Nederlandsch Tooneel opvoe ringen worden gegeven van Lucifer en Gys breght van Aemotel, in den Koninklijken Schouwburg te Den Haag zal Van der Lugt Melsert Vondel herdenken met de Leeuwen dalers, te Rotterdam zal dien avond Jephta worden gespeeld. Zoo moest het zijn, maar helaas! het !s zoo niet! Zou het denkbaar wezen, dat een Goethe, een Schiller, een Shakespeare, een Corneille, een Racine, een Molière op zulk een dag anders zouden worden her dacht? Hebben wij niet pas gezien, dat de herinnering aan Lesslng's geboortedag op deze wijze in Duitschland werd gevierd? Hebben wij zelf in ons land eenige jaren geleden Molière's nagedachtenis niet door opvoeringen van zijn blijspelen geëerd? Maar Vondel? Onze tooneelgezelschappen hebben na Royaards geen Vondel-repertoire meer en laten wij het eerlijk bekennen deze tijd van film. jazz en dancing is ook a" er minst geschikt om proeven te nemen bij ons in de klassieken niet opgevoed pu bliek. f£en voordracht van Lucifer door Al- bert Jfogel voor een kleine, selecte schare te Den Haag, verder komen wij met onze huldi ging van de nagedachtenis van den dichter van 24 klassieke Nederlandsche treurspelen niét. Is dat eigenlijk niet bedroevend en voor onzen tijd een weinig beschamend? Maar nu wij Vondel niet kunnen huldigen op de eenige wijze, die hem geheel waardig zou zijn, nu zou ik wenschen, dat men al thans on de scholen Vondel's sterfdag her dacht, door de jeugd Iets nader te brengen tot een der weinige genieën, die ons land heeft voort gebracht. Niet door voordrachten van zijn gedichten, waarvan zij de sehoon- Yondel op negentigjarige» kscftytL

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 15