HET PAPIER IN DEN LOOP DER EEUWEN DE VROOLIJKE KANT BIOGRAPHIEEN IN EEN NOTEDOP Van steenen tafelen tot krantenpapier. E«n oude watermolen Toor papierbereiding. Als cr In de geheele wereldgeschiedenis Bén voorwerp bestaat en vooral ln onze eeuw van de hoogste Intellectueele krachtuitingen één ding is, dat voor het gcheele menschen- geslacht tot de gewoonste, maar dan ook tot de onontbeerlijkste artikejen behoort, dan Is het wel het papier. Het lijkt voor de meesten onzer zoo vreemd, maar het is toch wel de moeite waard daar eens de aandacht op te vestigen, dat er tijden geweest zijn, dat er niet alleen geen kranten bestonden, maar zelfs geen papier bestaan heeft. Wij zul len in het kort dit hoogst belangrijke onder werp behandelen van de eerste eeuwen van het wereldbestaan tot heden, en zullen dan zien dat in latere eeuwen Holland langen tijd aan de spits gestaan heeft zoowel wat kwantiteit als wat kwaliteit betreft van de papier-fabricatie. Het oudste materiaal, dat gebruikt werd om gedachten door schrift kenbaar te ma ken, was steen en later waren het metalen tafels en stukjes ivoor. Het boek Job maakt dan ook gewag van looden tafels, terwijl vo'gens den Bijbel Mozes de tien geboden ontving op steenen tafelen geschreven. Fla vins Josephus verhaalt van een zeker gedicht van Heslodus, dat in Beotlë bewaard werd en op looden platen geschreven was. Ook de Galliërs schreven ten tijde van Caesar op tafelen, doch het is niet bekend, uit welk materiaal deze vervaardigd waren. Ook hout werd tot dit doel aangewend en wel in het bijzonder cederhout, daar dit het minst voor .verrotting vatbaar was. Na verloop van tijd werden ook de dunne schillen van sommige boomen en planten gebruikt om op te schrijven, en sedert on heugelijke tijden verschillende soorten pal men. Naar Suidas getuigt, hebben het eerste de bewoners van het eiland Creta zich van deze laatste bediend. De palm boom heette bij hen „phoinlx", door welk woord volgens genoemden schrijver de val- sche overlevering ontstaan is, dat Phoenix bij de Xoniërs en Lydiërs de uitvinder der letteren zou geweest zijn. Dc handschriften in het Sanskrit en Tamoöolsch zijn alle op dergelijke bladeren geschreven; ook de bij bel, v/elke nog te Göttingen bewaard wordt, is geheel uit palmbladeren samengesteld. De Egyptenaren gebruikten de schors van een plant, o.a. door Theophratus en Dioscorides „papuros" genaamd, welke in groote hoe veelheden voorkwam in de moerassen en stilstaande wateren van den Nijl, welke ri- yler dan ook herhaaldelijk door Ovidius „amnis papyrlfer" (papier voortbrengende) stroom) genoemd werd. Om dit paDier voor bederf te bewaren, werd het dikwijls inge wreven met ceder-olie. Een dergelijk vel van 66 voet lengte wordt o.a. nog bewaard in een museum te Turijn. V an wanneer precies de uitvinding van de papyrus-bereiding, welke men toeschrijft aan de stad Nemphis, dateert, is absoluut onbekend, daar reeds schrijvers van vóór den tijd van Christus het hierover oneens zijn. Volgens Plinius stelde Varro deze ont dekking ten tijde van de verovering van Egypte door Alexander den Grooten en de stichting van Alexandrië. Plinius zelf echter spreekt dit ten stelligste tegen en bewijst dat deze reeds drie eeuwen vroeger, d.i. dus omstreeks (500 jaren vóór onze jaartelling ge schied is. Naar de kwaliteit onderscheidde men in de oudheid negen papyrus-soorten. Dat de uitvinding om uit plantenvezels pa pier te vervaardigen ook in Amerika ge schied is. bleek, toen de Spanjaarden in Mexico kwamen, waar zij de Inboorlingen in het bezit vonden van een plantaardig vlies, dat zij gebruikten om er op te schrijven. Het, was gemakkelijk los te ma.'-en en af te ha'en opperhuid van de dikke bladeren van de Agave nmericana. welke plant veelvuldig in die streken voorkomt. Toen men eenmaal door de toeneming van kunsten en wetenschappen kostbare boeke rijen begon te verzamelen, ontstond een groote naijver tusschen Ptolomcus en Eume- nes, koning van Pergamus, waarom eerstge noemde alle papyrus-uitvoer uit Egypte ver bood.. In dien tijd (ong. 300 v. Chr.) begon men te Pergamus papier te vervaardigen uit dierenhuiden, n.l. scliaaps-, kalfs-, boks-, ezels- en varkensvellen welke gelooid en voorts op een bijzondere wijze toebereid werden, hetgeen een belangrijk handelspro duct voor Pergamus begon uit te maken. Van dezen plaatsnaam stamt het woord „perga- ment". De Israëlieten echter blijken reeds ten tijde van koning David opgerolde boe ken. uit dierenhuiden verzameld, gehad te hebben, en volgens Herodotus schreven de Ioniërs in de oudste tijden op ongelooide scliaaps- of boksvellen, waarvan enkel de haren afgeschaafd waren. Pto'.omeus Phila delphia kon niet genoeg de fijnheid van het pergament. bewonderen, waarop de hem door den hoogeoriester Eleazar toegezonden boeken geschreven waren. Dit alles wijst er op, dat het pergament niet te Pergamus werd uitgevonden, doch er enkel verbeterd werd. Na de uitvinding van pergament ver- mmderde het gebruik van den papyrus in sterke mate. to'dat dit on liet einde der twaalfde eeuw in onbruik geraakte. Lntljnsche schrijvers duidden de huiden, we'lce tot papierfabricatie werden aange wend, aan met den naam „membrana". Men leende in dc oudheid eerst geel en later wit en purper pergament. De Romeinen, die het wit,-maken er van uitvonden, gaven de voorkeur aan purper. Volgeift Isidorus van Seville waren de Grieken en Toscanen de eersten, die was gebruikten om cr op te. schrijven; de Romeinen deden dit met een beenen pen, stylus genaamd, en later met een soort stompe naald of een tot pen gesne den stuk hard riet. De inkt vervaardigde men uit het sap der inktvisschen (Sepia en Loligoi; van vermiljoen of purperverf, welke laatste echter alleen gebruikt werd door de Oost-Romeinsche Keizers. Inplaats van het papier te vouwen werden de beschreven vel len opgerold, en ontvingen dan den naam „volumen", welk woord thans nog gebruikt wordt in de beteekenis van boekdeel. Deze rollen werden in kokers opgeborgen en be waard. Tot de vijftiende eeuw werd perga ment algemeen gebruikt voor privileges, acten, bescheiden, enz. e.d., totdat het geheel door uit lompen vervaardigd papier vervan gen werd. Alvorens het gebruik van papyrus en pergament tot de Romeinen doordrong, bezigden zij voor hetzelfde doel de dunne schil, welke tusschen het hout en de schors der boomen zit, en hetwelk zij „liber" (bast) noemden, waarvan het Fransche woora „llvre" (boek) afkomstig is. Zoo, heeft de schors van den beukenboom een opperhuid, welke er zich bij plaatjes laat afhalen en waarop men zeer gemakkelijk kan schrijven; dit is ook het geval met een zekere soort balsemstruik (amyrts), op welke schors o.a. de Muzelmannen hun duistere legenden schreven. Inplaats van boombasten werden bij de Romeinen, zooals gezegd, ook wel met was bestreken tafels gebruikt. In Indië wordt nog vrij algemeen een goed soort papier ver vaardigd uit de schors van den Chineeschen moerbeziënboom. Ook wordt daar papier vervaardigd van de stengels van bamboeriet. Nog heden ten dage brengt China zulke pa piersoorten voort, welke zeer fijn en bijzon der taai en sterk zijn en dikwijls, met teeke- ningen of karakterpoppen versierd, als vensterruiten dienst doen. Zeer oud is in China ook het gebruik van z.g. rijstpapier, dat eigenlijk niets anders is dan zeer dun gesneden blaadjes uit het merg van de Ara- lia papyiifera en voornamelijk gebruikt wordt om er met een penseel op te teekenen. Reeds vóór het begin onzer jaartelling vond men bij de Chineezen sporen, dat zij de kunst verstonden om papier uit katoen te vervaardigen, en vandaar ging deze- kunst over naar Mldden-Azië en voornamelijk naar Sumarkand. In 704 kregen de Arabie ren door hun veroveringen in Bulgerije ken nis van dit soort papier, waardoor zij op het denkbeeld kwamen om het te vervaardigen uit den afval van katoen en andere lompen. Men kan echter niet met zekerheid zeggen, wanneer deze laatste vinding heeft plaats gehad. Dc vervaardiging is vrij eenvoudig en komt in het kort hierop neer: de lompen worden in water tot een pap geweekt, welke pap, in platte vormen geschept, tusschen vilten ge perst en gedeeltelijk gedroogd wordt; schrijf papier wordt daarenboven nog gealuind, ge lijmd (om het vloeien te voorkomen) en glad gemaakt. In Spanje, waar geen enkele grondstof aanwezig was, waarvan de Chi neezen papier vervaardigden, hadden de Arabieren ook reeds een proef genomen met de vezels van vlas, dat zeer goed in Spanje groeit. Het koninkrijk Valencia is dan ook de eerste landstreek in Europa, waar men kort na de Arabische overwinning papier fabriceerde en met goed gevolg dezen nieu wen tak van nijverheid beoefende. Om streeks het midden der twaalfde eeuw was Xativa, thans San-Felipe, niet ver yan Va lencia, door zijn papierfabrieken beroemd, en Edrlsi, een Arabisch schrijver, noemde het 't mooiste papier, dat ergens ter wereld verkrijgbaar was. In navolging der Arabi sche papierfabrieken werd in de volgende eeuw ook in Frankrijk deze industrie inge voerd, eerst te Troyes en daarna te Essone. Een brief van den sire de Joinville aan Lo- dewijk XIII, gedateerd 1270, is geschreven op papier, uit één dier eerste Fransche fa brieken afkomstig. In de veertiende eeuw werden er papierfabrieken opgericht te Neu renberg (1347) en in verschillende steden in Italië, n.l. Ancona (1340), te Fabriano in Plemont, te Colle in Toscane, te Pa,dua en elders. Eerst in de vijftiende eeuw begon Engeland, dat tevoren zijn papier uit Frank rijk betrok, op zijn beurt zelf papier te ver- vaardigen. De fraaiste papiersoorten werden echter in de zeventiende en achttiende eeuw ver vaardigd in Holland, vanwaar het indertijd naar alle deelen ter wereld verzonden werd. In Vlaanderen werden in de vijftiende eeuw papiermolens opgericht. Het moet betwijfeld worden, of de eertijds zoo beroemde Veluwsche papier-industrie zijn ontstaan dankt aan den om des ge loof swille uit Frankrijk geweken Martin Orges, zooals het opschrift op zijn grafsteen in de kerk te Ugchelen zou doen gelooven: „Ao. 1626 den 9 Septembris in den Here gherust Meister Marten Orges, den olsten papyeremaecker ghewest in Gelderland". Want reeds in 1544 schijnt een zekere Thoe- nis van Dompselaar een papiermolen te Epe te hebben gehad. Vast staat, dat Martin Orges een der groote mannen van de oudste papiernijverheid in ons land was. en wij vermoeden dat hij de eerste is geweest, die zich hier op de fabri cage van wit papier heeft toegelegd. Na Or ges, dié in 1606 van de geërfden der Lieder mark toestemming had verkregen om een „pappieren moellen" te doen optrekken op den bouwhof Klein-Hattem tusschen Ugchelen en Apeldoorn, kwamen zich in deze streek meer papierfabrikanten vestigen, en langzamer hand werd de streek bij Ugchelen en Apel doorn met haar heldere sprengen, wier wa teren niet alleen het mhlenrad In beweging brachten, maar bovendien bij de fabricage zulke nuttige diensten bewezen, het middel punt van een bloeiende papier-industrie, vooral toen, na den mislukten inval van graaf Hendrik van den Berg ia 1624, op de Veluwe geruimen tijd rust en vrede heerschten. Aan dien rüstigen tijd kwam in 1672 een einde, toen het Fransche leger onder Lodewijk XTV Gelderland bnnenrukte. Vele Geldersche pa- piefmakers vluchtten toen naar Holland en vestigden zich voornamelijk aan de Zaan, ver moedelijk omdat daar, zij 't in veel geringer getale dan de talrijke olie- en houtzaagmo lens, reeds verscheidene papierwindmolens waren, waarvan de oudste, die ons wordt be schreven als een vierkante „wip-molen", de „Kauwer" genas md, reeds in 1616 was op gericht. Maar in deze molens werd alleen ruw grauw en blauw papier gemaakt, de wit-pa- pier-makerij was er nog geheel onbekend, en 't is niet te verwonderen, dat eenige Zaansche nijveren van de bekwaamheid en kennis der gevluchte Geldersche papiermakers gebruik maakten, om ook het vervaardigen van het zoo vermaarde witte geschepte papier ter hand te nemen. Het eerst geschiedde dit In den papiermo len „De Wever", van Pieter van der Ley, kort daarop volgden Jacob en Adriaan Honig zijn voorbeeld. Zoo ontstond naast het Geldersche, dat na 't aftrekken der Franschen weldra we der opbloeide, ln 1740 vond men op de Veluwe hiet minder dan 183 papiermolens een tweede centrum v»n papierfabricage in ons land, vermaarder nog dan de eerste, mede misschien ten gevolge van de nabijheid van Amsterdam, waar het Zaansche product ver handeld werd. Een beroemde drukker als Elsevier, kocht nog in 1668 zijn papier in Pa rijs maar reeds een halve eeuw later werd het vermaarde oud-Hollandsche papier in groote hoeveelheden naar het buitenland uit gevoerd. De omvang der industrie valt af te leiden uit een overlevering, dat er op één dag in Amsterdam 100.000 riem papier van 500 vel verkocht werden. Een Fransch geleerde uit de 15e eeuw schrift op een groot vel geschept papier. Bekend is, dat er in 1726 veertig papiermo lens aan de Zaan stonden, de meeste bij Zaandijk, wat minder bij Wormerveer. Tégen het einde der 18de eeuw waren er in de Zaanstreek nog 31 papiermolens, waaronder 12, waarin alleen wit papier gemaakt werd. Na twee eeuwen had men in Holland een pro ductie bereikt van 80.000 riemen of 38.400.000 vellen wit schrijfpapier (pakpapier e.d. niet meegerekend). Thans staan in ons land van de papier industrie wel bovenaan de Vereenigde Konin klijke Papierfabrieken der Firma van Gel der Zonen te Wormerveer, opgericht in 1783 door Maarten Schouten met als compagnon Pieter Schmidt van Gelder, met zijn enorme fabrieken te Wormer, Apeldoorn, Velsen en Renkum. wy moeten ons beperken tot deze korte aanduiding, daar een greep uit dè wel zeer interessante geschiedenis van dit bedrijf ons te ver zou voeren. Uit het geschiedboek dezer firma door A. Loosjes ontleenen wij hierbo ven reeds enkele bijzonderheden betreffende de vroegere Nederlandsche papierfabricatie. Wij keeren pog even tot het buitenland te rug. Een eeuw geleden waren ln Frankrijk 200 papierfabrieken, welke jaarlijks gezamenlijk Een leerling had in een opstel geschre ven: Veel mieren wegen een pond. „Dat is onzin", zeide de onderwijzer. „Geen enkele mier weegt een pond!" „Maar ik heb ook gezegd: vee! mieren, meneer!" verdedigde zich de leerling. Boekhouder (vol hoop, tot zyn patroon): Neemt u mij niet kwalijk, meneer, maar ik wiide u even zeggen dat ik de volgende maand 15 jaar in uw dienst zal zyn. Patroon: Ik neem het je heelemaal niet kwaüjk, Smit. Huwelijksaanzoek van een pessimist: Lie veling, wil je mijn weduwe worden? Boksleeraar (na de eerste les): Hebt u nog iets te vragen? Leerling; Ja, hebt u ook een schriftelijken cursus? Meneer: Ik lieb zoo Juist een nieuwe Ru bens gekocht. Mevrouw: Nou, t werd wel tyd. Want die we hebben wordt wel 'n beetje oud! Kun je my vyf gulden leenen? Dat zou ik wel kunnen: maar ik leen uit principe nooit aan een vriend. Het snydt de vriendschap af. Nou, zulke héél goeie vrienden zijn we nooit geweest! Vader (tot zoon, die naar een strenge school gezonden wordt)En laat ik geen slechte be richten over je krijgen! Zoon: Ik zal m'n best doen, vader. Maar zulke dingen lekken zoo nwkkelijk uit! Vriendelijke oude heer: Waarom huil je zoo. ventje? Het ventje: Ik heb moeder beloofd dat Ik niet zou huilen en nou huil ik omdat ik mijn belofte niet kou houden, 66.000.000 pond papier leverden ter waarde van 40.000 francs, Engeland verwerkte toen van 125.000.000 pond lompen 82.000.000 pond papier; de Duitsche papierfabricatie dier da gen was in verhouding tot de bevolking nog veel grooter; terwyi de Vereenigde Staten van Amerika, waar in 1769 nog slechts 40 papier molens in werking waren gesteld, welke 685.000 pond papier per jaar opleverden, toen tertijd met 500 fabrieken 225.000.000 pond lompen omzetten in 150.000.000 pond papier. Uit de jongere statistieken van deze eeuw ontleenen wij de volgende jaarcijfers in tonnenmaat, resp. productie, uitvoer en in voer: Duitschland: 1.451.000, 195.000, 27.000; Ver. Staten v. Amerika: 770.000, 98.000, 98.000; Noorwegen: 150.000, 135.000 België: 140.000, 60.000, 12.000; Finland: 138.000. Zweden: 225.000, 135.000, Engeland: 856.000, 87.000, 437.000. De Rijksdiensten in ons land hebben jaar lijks naar schatting noodig gemiddeld 10.000 riem papier 22 bij 34 c.M. en gemid deld 2.000 riem papier 20 bij 33 c.M. In één jaar tijd voor de papierfabricage alleen in de Vereenigde Staten van Amerika slechts 3 pCt. van de gezameniyke houthoe- veelheid aangewend zooals bekend wordt krantenpapier ln hoofdzaak uit hout ver vaardigd). Het groote woudryke Canada, Noord-Rusland en Noord-Siberië kunnen de papierindustrie nog etteiyke eeuwen van hout voorzien. Echter werd in de laatste decennia reeds naar andere grondstoffen uitgezien, tot heden echter zonder resultaat. DE PINGUÏN. EEN MERKWAARDIGE VOGEL. De pinguïn, die alleen in de Poolstreken van het zuideUjk halfrond gevonden wordt, is wel de merkwaardigste vogel ter wereld. Wie de film „De Eeuwige Stilte", waarin de Poolexpeditie van Shackleton in beeld is ge bracht, gezien heeft, herinnert zich dat de komische gedeelten in deze film te danken zyn aan deze grappige parmantige, soms menscheiyke vogels. Is de musch de straat jongen onder de vogels, den pinguïn zou men in zeker opzicht den „komiek" uit het vogelenryk kunnen noemen, al doet hij op andere tijden, met zyn witte vest, weer meer denken aan een deftigen, ouden heer. De pinguïns worden ook wel vischvogels genoemd daar hun voorste ledematen meer op vinnen dan op vleugels geiyken en deze „vinnen" bedekt zijn met veeren, die byna tot schubben zyn vervormd. Door middel van deze „vleugel-vinnen" bewegen de pinguïns zich in de zee met groote behendigheid, maar op het land zyn hun bewegingen waggelend en onbeholpen. Van steile rotswanden stor ten zy zich half giydend, half rollend, naar heneden; zoodra zy het water bereikt heb ben, zyn zy geborgen .Zij duiken naar hun buit: verschillende vischsoorten, schaal- en weekdieren, die zy van de koraalriffen af zoeken of tusschen de zeeplanten uithalen. Zwemmend verrichten zy al hun werkzaam heden en zwemmend slapen zy. In den broedtijd verzamelen zy zich op van oudsher voor het broeden bestemde plaatsen: op de Falkland-eilanden ln het einde van September, op de andere eilanden vroeger of later. Van de hierdoor veroorzaak te bedrijvigheid geeft de natuuronderzoeker Bennett, die de Macquarie-eilanden, in het zuidelijk deel van de Stille Zuidzee bezocht, de volgende beschrijving. .Een ongelooflijk aantal pinguïns", zoo zegt h'y, „komt op deze eene plaats samen. Ik acht het onmogelijk het aantal vogels te schatten, daar er iederen dag en nacht ongeveer 30.000 a 40.000 stuks landen en even zooveel te water gaan. Die aan land vormen een nog veel talrijker le ger. Dit is op rqen gerangschikt, als een regiment soldaten en naar den leef tyd ln groepen verdeeld: de jongen nemen de eene, de ruiende vogels een andere, de broedende wyfjes een derde en de vrije mannetjes een vierde plaats in. Deze schifting wordt zeer streng gehandhaafd: in geen geval wordt een pinguïn opgenomen in een troep, waar- by hij niet behoort". Bij het broeden zit het mannetje naast het broedende wyfje en gaat, zoodra zij het nest verlaat, er zelf op zitten om het broeden voort te zetten; nooit zijn de beide echtge- nooten tegelijk afwezig. Êen voortdurend toe zicht schijnt trouwens noodig te zijn, daar de pinguïns gaarne elkander de eieren ont stelen. Niet alleen eieren stelen zy, maar ook de steenen, waarmede _zi.j hun „nesten" op bouwen. Kapitein Mills Joyce, die de Shackleton Expeditie medemaakte, vertelt het volgende vermakelijke voorval. „Eens zag Ik, dat een pinguïn, zittende op zijn eigen nest, een steen stal van het vlak naast het zijne liggende nest van een buur man, die schijnbaar argeloos een geheel an deren kant uitkeek. Plotseling echter wendde hy den kop om en betrapte den dief op hee- terdaad. Deze liet onmiddeliyk den steen vallen en deed of hy het druk had met het rangschikken van zij nnest-steenen". Soms maakt de pinguïn op een 2eer ro mantische wijze (romantisch tenminste voor een bewoner der koude poolstreken!) het hof aan de dame zijner keuze. Hij pakt met zijn snavel een steen van den grond op en legt die aan haar voeten (wy willen in dit geval niet „pooten" zeggen) neer, als een stille hulde. Als zij bereid is, het galante mannetje als echtgenoot te accepteeren, neemt zy den steen in den bek en legt hem ln het nest. In het andere geval laat zq den steen, voor wat hy ls. Kapitein Mills Joyce was er dus getuige van clat Ujdens de afwe zigheid van den echt genoot een andere pin guïn zijn plaats bij het wijfje op het nest had ingenomen. Na •^enige uren kwam het .vettige mannetje te rug. Hy inspecteerde net nest, zag wat er gebeurd was en vloog zonder aarzelen op den brutalen indrin ger af. beet hem in den hals en ranselde hem letterhjk af met zijn „vleugel-vinnen", die hij daarby zoo snel op en neer bewoog dat het nauwelyks te zien was, dat zy in beweging waren. Toen hij meende dat de ander genoeg gehad had, liet hij hem los De eerroover ging er vandoor zoo snel als hy kon. De overwinnaar volgde hem nog eenigen tyd en keerde toen naar het nest terug. Hij keek bet ontrouwe wyfje lang aan met een even onbeschrqfehjken als komisch-aandoenden blik van diep verwyt ennestelde zich toen naast haar. De gemiddelde grootte van een pinguïn ls ongeveer 3 1/2 voet. Jong gevangen pinguïns kunnen getemd worden en worden zeer ge meenzaam met hun opvoeder. Het verzor gen en grootbrengen kost echter zeer veel moeite. - vv*- - NICOLAAS BEETS. 1814—1903. Nicolaas Beets' vader had een apotheek In de stad, die zoo nauw verbonden is met den inhoud van de Camera Obscura, Haarlem. Zoo zag Nicolaas 13 September 1814 in de Ko ningstraat het levenslicht als een der zeven kinderen van Martinus Nicolaas Beets en Maria Elizabeth de Waal Malefijt. En zoo werd hy aanvankelijk voor apotheker be stemd. Op school van meester Honing moet de beschrqver van de „Hollandsche Jongens" en van „Kinderrampen" een gelukkige jeugd gehad hebben, bij den befaamden Prinsen en later bij Nicolaas Anslijn leerde hy verder. Latere vriendschap met den jongen Engelsch- man J. I. Lockhart legde den grondslag voor Beets' toegankehjkheid voor de romantiek van een Byron en Walter Scott. Zijn zich reeds vroeg uitende dichterstalent vond een steun voor het leven by den stadgenoot Mr. Willem Bilderdijk, zij het, dat het contact nooit persoonlqk was. Tal van gedichten, waaronder heel gelukkige dateeren uit Beets' jongelingsjaren. De Byroniaansche periode van voor 1836 noemt Beets zijn „zwarten tijd", den tqd Yan hem niet eigen „Weltschmerz". In dien tijd, 1833, kwam Beets te Leiden. Hij liep er colleges ln de theologie, werkte eiken avond zes uur achtereen, en deed dan ook heel goede examens, die tot een promotie op 11 Maart 1839 leidden, op een proefschrift over paus Pius IL Letterkunde hield hem destyds meer bezig dan godgeleerdheid. Een vriendschap voor meer dan vyftig Jaren sloot hy in de stad van den peuëraar met J. P. Hasebroek, hij nad omgang met tal van andere letterkundigen, zat in de redactie van de Leidsche Studen tenalmanak, waarin zijn „Beestenspel" en „Varen en Rijden" reeds verschenen, en was na de oprichting van „De Gids" fn 1837 vier jaar daaraan medewerker, hij plaatste er verschillende later in de „Camera" opgeno men bijdragen in. De eerste druk van de „Camera Obscura" deed de jonge „Hildebrand" het licht zien in 1839 bij zijn zwager den bekenden uitgever F. Bohn te Haarlem. Bq de Erven F. Bohn verscheen verleden jaar de 36e druk van het klassiek geworden boek. 4 September 1840 trouwde Beets met freule Aleide van Foreest en hun huweiyks- reis ging regelrecht naar Heemstede waar de jonge doctor in de theologie de pastorie bij het oude kerkje aan het Wilhelminaplein be trok. J. P. Hasebroek zegende het huwelijk in. In hetzelfde jaar werkte Hildebrand aan „De Familïe Kegge", en „Gerrit Witsen", maar de „Camera" is met beide en eenige andere ver halen eerst uitgebreid toen de derde druk noodzakelijk was in 1851. In 1889 gaf Beets een toelichting op zijn „Camera" ïn „Na vijf tig Jaren". Beets, die actief aan de geestelijke bewe ging deelnam heeft na de „Camera" weinig proza van beteekenis meer geschreven. Zijn gedichten, hoewel hq ze zelf hooger schatte dan de „Camera", die hij altijd met spel ver geleken heeft, zijn op enkele na thans ver* geten. In den zomer van 1854 werd Beets predi kant te Utrecht, hy bleef het 21 jaar ora daarna den kansel te verwisselen voor den professoralen katheder als hoogleeraar aan de Utrechtsche Universiteit. In 1834 werd hij emeritus. Te Utrecht is hij blqven ifronen tot zyn dood op 13 Maart 1903. Hij is^ in 1859 hertrouwd en had 15 kinderen, waarvan er nog in leven zijn. In 1914 werd zijn 100ste ge boortedag feestelijk gevierd en besloten tot oprichting van een gedenkteeken. Hoe het daarmee staat weet ieder Haarlemmer. Coudhtrig© pinguin. Vechtende pinguïns

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 16