Colin Ross door Afrika H. D. VERTELLING Als toerist van Kaap stad naar Cairo. Exp editie films. De zoon en de os-op- wieltjes. Mooie filmreportage. De kleine xoon en de groote negers. Bijna zoo gemoedelijk als een familie die ©p een zonnigen zómerschen Zondag met rugzak, zwempakjes en kodak naar het stille strand 1 Ijgt. is Dr. Colin Ross met vrouw en zoon en dochter, met de noodige bagage en filmmateriaal van Kaapstad naar Cairo getrokken. Wonderlijk groot-toerisme, dit reizen per auto, trein, voet, boot, ossenkar en kameel over de lengte van het zwarte werelddeel dat reeds zoo vaak doorkruist is door expe dities en afgejaagd door Engelschen die het als hun persoonlijk jachtterrein schijnen te beschouwen. Trouwens, er zijn weinig gebieden meer ©p aarde waar de laatste 75 jaren de blanken niet in zijn doorgedrongen, en nauwelijks be stond de filmcamera of de bagage werd nog uitgebreid met enkele toestellen en vele film rollen. Ponting was, meen ik, een der eer sten die een rolprent vervaardigden van een expeditie in onbekende streken, het werd „De witte stilte", een Zuidpool film die nu ruim twintig jaar later nog groote belangstelling trekt. Capt. Noël van de Mount-Everest- expeditie, leverde zeer interessant materiaal, een Zweedsche prins bereisde Afrika en nam een operateur mee, er bestaan Amerikaansche films van de Gobi-woestijn. Sven Hedin leerde ons Tibet op het witte doek kennen en men is zelfs zoover dat een knap vogelkundige en vermakelijk schrijver uit Zweden Bengt Berg, de trekvogels na deed en in 't hartje van den Soedan, aan Boven-Nijl en Witte Nijl neerstreek en de camera richtte op reuzen-ooievaars, kraan vogels, witte reigers en andere geveerde vrienden, zoodat men thans reeds speciale films uit Afrika's wildernis vertoonen kan. Daar waren om nu bij Afrika-films te blijven rol prenten waarop Je als-maar dood-gescho- ten-wordende leeuwen, olifan ten, antilopen, neushoorns, apen en slan gen zag; rol prenten met telkens weer dansende kaf fers en negers, zeker om gratis les in charles ton-naturel te geven; rolpren- prenten met uitsluitend gi raffen en zebra's, die steeds hun staartjes lieten zien; rolprenten met negermeisjes die maïs maalden en hun ooren en lippen uit rekten. Als je er één aanschouwd had, bood een volgende te weinig nieuws, om nog be paald te boeien. Maar Colin Ross deed het anders. Die wist door vorige reizen, dat bet momenteel in Afrika even veilig is als midden op Wal cheren, wat volgens hem echter niet wil zeg gen, dat het er over vijftig jaar niet weer even gevaarlijk is als een halve eeuw ge leden. Hij vond het vervelend vrouw en spruiten thuis te laten en stapte met hen op de boot, om vervolgens de groote reis te maken, hij laadde filmtoestellen en hon derden meters film in auto's en op zwarte krullebollen en gedurende de heele reis zag hij telkens kans interessante opnemingen te maken. Zijn laatste auto verloor hij in een moeras, zijn filmtoestellen werden op een enkele na gegapt door onvriendelijke zwartjes of ra dicaal in elkaar gedrukt doót een wild beest dat er op sprong. En een zwarte jongedame steeg meters in de achting harer dorpsge- nooten, toen ze een handle van een camera aan haar versierselen wist toe te voegen door het ding a la Boefje te vinden en in haar oorlel vast te haken. Colin Ross heeft niet verteld hoe lang hij over de reis gedaan heeft, maar maan den en nog eens maanden duurde het zeker. Want in de wildernis waar slechts platge- loopen negerpaadjes van dorp naar dorp dorp voerden, waar soms voortgaan over land niet mogelijk was en men in uitgeholde boomen moest varen, waar vaak over ge weldige afstanden geen menschelijk wezen woonde, kwam men slechts langzaam vooruit. En de toeristen „deden" Afrika ook een beetje kalmer dan Amerikanen ons land. Soms werden de tenten opgeslagen en trok Colin Ross met de camera en een paar dra gers er op uit om dieren te nemen. Vrouw, dochter en drie-jarigen zoon liet hij gerust achter tusschen al de wilden, die zich ver maakten met het kleine jong en zijn speel goed, een os op wieltjes, ge weet zoo'n „Steiff-Knopf im Ohr", die hij van Kaapstad naar Cairo achter zich aan zeulde. Eén keer. bij de stam der Kavirondes is die os-op- wieltjes nog gevaarlijk voor de expeditie ge worden. Want als zoonlief op de buik van het beestje drukte, piepte de os gelijk een os-op-wieltjes pleegt te doer. En ja, dat vonden de Kavirondeezen zóó leuk, dat ze èn zoon èn os-op-wieltjes in*de wacht sleep ten. Colin Ross is toen maar gauw verder gegaan. Om andere stommen te filmen als ze dansten op 't eentonig, sterk rhythmisch gebrom der trommen en zwaaiden met lan sen en schilden, om de anthi opologisch zoo uiterst merkwaardige rltueele dansen en de zonderlinge gebrmken vast te leggen op de filmband. Ik weet niet wat Collin Ross al niet opge nomen heeft: de diamantmijnen bij Kimber- ley, kafferdansen, een leeuw, een slang, apen. zebra's, antilopen en giraffen, oerwoud, bruisende rivieren, het mateloos wijde Victoria Nyanza, een vrouwenmarkt, de im - mense watervallen van den Nijl, de tenten, tempels van Karnac en koningsgraven bij Luxor, pyramiden, Cairo. Hij heeft er met de Ufa samen enkele films van samengesteld: „De ontwakende sfinx", een rolprent van de geheel3, reis, met een aantrekkelijke afwisseling in de stof, en „Als drie-jarige door Afrika", een film van al de avonturen die zijn zoon be- en overleefde in gezelschap van den meer-genoemden os- op-wieltjes. Dit zijn geen betrekkelijk taaie leerfllms, dit zijn geen speelfilms, maar dit is film reportage op de eenig juiste manier. C. G. B. 'n Afrika&nache schoonheid. „Dat is geen manier om een trap af te komen," zei moeder tegen Betty, die met veel lawaai beneden was gekomen. „Ga weer naar boven en kom rustig beneden!" Gehoorzaam ging Betty weer eft kwam even later de kamer binnen. Moeder had niets gehoord. „Juist", zei ze, „zóó moeten jonge dames een trap af komen!" „Zoo", zei Betty. „Nu ben ik langs de leu ning komen glijden!" O, roeneer Jansen, wat leuk dat we n na net ontmoeten. Nu weten we roeteen, dat het ij» nog niet betrouwbaar i». (Passing Show.) De hand door F. ALTHOFF. Aanvankelijk was zij volmaakt. Rose, met spelende schaduwen, vol geestige plooitjes en als ik een dichter was geweest, dan zou ik de ze hand vergeleken hebben met een bloem, of misschien met een bloemknop die het volkomen ontluiken nabij is. Ja als ik toen eens een dichter was geweest dan had ik zeker een sonnet geschreven, waarin ik de kleine glanzende nageltjes vergeleken zou hebben met bieeke opa'.en waarin men ternauwernood bloed ziet stroomen. Maar ik ben een zeer reëel menschal heb ik dan ook een dichterlijke passie voor handen, 'k Herinner mij nochtans zeer goed dat ik het toen voor „bon ton" en wijsgeerig hield ik was nog zeer jong om op dit onder- maansche. waar alles schijn en bedrog is. de hand van een heel klein kind voor het eenig absoluut volmaakte te houden. Ik ben nu wijzer. Ik accepteer de wereld zooals zij is. Vooral sedert men mij heeft doen gelooven dat in die fijne groefjes bin nen in het knuistje van een kind, reeds al het goede en slechte dat het als het grootcr is. verrichten en bedrijven zal, opgesloten ligtMaar ik houd toch nog van handen. :Gij lezer, kijkt de menschen naar -tun oogen, naar hun kleeding, naar hun gang. gij kent ze aan hun lichaamsgebreken, aan hun stem, aan de kleur van hun haar. Maar ik. ik ken u aan uw handen. Ik houd van uw handen. Zij vertellen mij veel. Ik zie er aan dat gij lui zijt en willoos, of energiek heerschzuchtig en driftig. Uw hand.is voor mij een biecht. Handen? Zij zijn mijn vrienden. Openhar tige vrienden, die niet veinzen kunnen. Er zijn er die mij zeer lief zijn, de lange blanke han den die zich gracieus bewegen als zichtbare muziek, of, die stil zijn als een gebeeldhouwde hand van Rodin, en bijna vroom stemmen. Herinner ik mij er niet één die ik zag in de Grand Opéra in Parijs? Een sianke, wi'.'.c ha-d die achteloos met een programma koelte toewuifde. Ik luisterde verstrooid naar de aria's van Lakmé. Deze hand deed mij den ken aan één van de gebaren van Raphael's scheppingen. Multatuli schrok toen hij zag dat de schoone vrouwen van Arles óók haar neus prozaïsch snoten. Maar ik herinner mij nog levendig de teleurstelling die zich van mij meester maakte toen ik ontdekte dat het ge laat van den bezitter van deze hand onbedui dend enzonder diepte was. Maar ik wilde u slechts vertellen van de hand, die mij toen ik jong en wijsgeerig was, zoo dichterlijk stemde, en die door een zon derlinge speling van het noodlot altijd in mijn onmiddellijke nabijheid is gebleven. Ik heb haar zien groeien tot een welbewuste, eerlijke, zorgenlooze hand. Als ik haar drukte, dan voer een stroom van hartelijkheid en le venskracht door mijn aderen. Ik hoopte dat zij iets grootsch tot stand zou brengenen ik heb mateloos geleden toen ik ontdekken moest dat deze hand, die mij zoo lief was. langzaam verwelkte, en naar het einde van het leven wees, nog voordat het wezen dat haar bezat zich bewust was dat het dien weg spoedig volgen moest. Ik heb haar tusschen mijn handen geklemd, op het oogenblik dat het leven vlood. Toen was zij als gesneden uit ivoor. Een tragische koude ziellooze hand, met bevende schaduwen van flakkerend lamplicht. Het was de hand waarvan ik mij voorge steld had dat zij oud zou worden, gerimpeld, doorwrocht, als één dier handen van Dürer, die hevig geleefd en hevig gestreden hebben... Hoe staat het ln dit dorp met de mora liteit? Uitstekend! Dameskransjes kunnen hier niet blijven bestaan omdat er geen schan daaltjes zijn om over te praten. DE MAN MET DRIE STEMMEN. Een correspondent schrijft aan het beken de Engeische tijdschrift Tit-Bits: De toevallige ontdekking dat zijn keel is wat men noemt „een speling der natuur" kan voor den Londenschen glazemvasscher Strath Mackay roem en fortuin beteekenen. Toen hij mij iets voorzong liaa hij een zuiver tenorgeluid. Plotseling veranderde hij zijn stem in een diepe bas en een poosje la ter zong hij tegelijkertijd tenor en bas. Het klonk als een duet! En alsof dit nog niet genoeg was liet hU daarna duidelijk hoor baar een derde stem tusschen de andere twee door klinken. .Maar man", riep ik uit, JIJ vertegenwoor digt een heel koor!" Mackay deelde mij mede dat hij al aan zingen deed lang vóór dat hij zijn merk waardige gave ontdekte. ..Ik had", zei hij. „een heele gewone tenor. Toen hoorde ik op een goeden dag eens de stem van Harry Lauder ln de gramophoon en toen ik tracht te hem te imiteeren bemerkte ik in eens dat ik twee verschillende stemmen had. Ik ging voort met mijn gewone werk en toen Ik eenige Jaren geleden eens de ruiten schoonmaakte van het huis van een bekend keel-specialist. Sir William Milligan. zong Ik daar een van mijn zonderlinge „solo-duet ten" bij. Een voorbijganger bleef naar mij staan luisteren en hij was zóc verwonderd over wat hij hoorde dat hij mij aan Sir William voorstelde. Deze onderzocht mij en raadde mij aan den zang als beroep te gaan beoefenen. Een millionnalr was bereid nu mijn studie te betalen: hij zond mij naar een muziekschool in Londen waar mijn stem door goede lessen zeer in kracht toenam. Ongeveer in dezen tijd hoorde men van mij aan de Londensche Universiteit en ik werd uitgenoodigd daar een demonstratie te ko men geven. Met behulp van wetenschappe lijke instrumenten ontdekten de professoren dat ik den eenen stemband sneller kon doen trillen dan den anderen. Dit veroorzaakte dat ik hooge en lage tonen op hetzelfde oogenblik kon doen hooren. De beroemde musicus Dr. James Brown maakte tenslotte uit dat mijn „derde stem" een valsche stem is en geen muzikale waarde heeft. Zij wordt veroorzaakt doordat soms bij liet zingen mijn stembanden elkaar gedeeltelijk bedekken". Strath Mackay zingt nu veel in het publiek maar hU heeft als voorzichtig man er voor- loopig zijn beroep van glazenwasscher nog niet aan gegeven. Een bekend buikspreker heeft hem eens f 600 geboden voor "iet instrumentje dat hij in zijn mond verborgen hield Zóó weinig kunnen de menschen die Mackay hooren, gelooven aan een speling der natuur. HOE BANANEN VERTROETELD WORDEN Bananen zijn waarschijnlijk de meest ver troetelde spoorwegrelzlgers ter wereld. Van het oogenblik af, waarop de vrucht nog groen en onrijp geplukt wordt in West- Indië of op de Canarische eilanden wordt er angstig zorg gedragen aat de bananen geen kou vatten en dat het rljolngsproces plaats heeft in een warme, gelijkmatige tempera tuur. Het vervoer heeft plaats ln speciale bana- nentreinen. Dit zijn de warmste treinen die er bestaan, zonder vensters en zonder reizi gers. De zijkanten, de uiteinden en de dak bedekking van de wagens zijn geïsoleerd door dubbele wanden, opgevuld met een da warmte niot-geleldende stof, Langs de ran den van de deuren Is vilt aangebracht en aan den binnenkant van ce zoldering looien buizen, waardoor heete stoom geleld wordt. En als de bananen haar plaats van be stemming bereikt hebben, worden ze daar weer ontvangen in met zorg en gelijkmatig verwarmde pakhuizen. HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE *s Middags tusschen half vijf en half zes komen in het café „de Liggende Os" om streeks twintig menschen bij elkaar en praten over het wel en wee van staat en stad. Het is •„de club van 25" en ze bestaat al jaren .„Het is onnoodig, precies uit te leggen waar deze os ligt; de namiddagbezoekers laten geen men schen toe en iemand die er bij toeval eens kwam te verdwalen, zou er heel gauw uitge keken zijn. Ik heb dat van mijn leven eens bijgewoond, toen i'k door een van de 25 op een middag geïntroduceerd was en daarom door het heele gezelschap met de grootste vriendelijkheid in den krihg was opgenomen. De vreemdeling daarentegen was binnen een kwartier verdwenen om de eenvoudige reden, dat hij niet bediend werd. De eigenaar troonde in zijn buffet, hield een wakend oog op den gang van zaken, de kellner kwam aan de tafel der 25 (want het gezelschap zit altijd aan een groote tafel) vragen wat de heeren verlangden en deed daarna dezelfde vraag aan den vreemdeling. Alleen was het verschil, dat hij het bestelde aan de 25 bracht en de bestelling van den vreemdeling totaal scheen te vergeten. Men kan zich voorstellen, hoe dat ging. Toen de ongewenschte gast een minuut of tien gewacht had, tikte hij met nadruk op het tafeltje. „Meneer!" zei de kellner beleefd. „Ik heb een glas vermouth besteld." „Een glas vermouth!" herhaalde de kellner Maar hij bracht de boodschap niet aan. het buffet over. Na nog tien minuten wachten klopte de vreemde weer. „Meneer!" zei de kellner opnieuw. „Waar blijft nu die vermouth?" „Een vermouth", constateerde de kellner met een stalen gezicht, alsof er niets aan voorafgegaan was. Maar het resultaat bleef uit. Toen schoot ccn vreemde het bloed naar het hoofd. Hii kV.i^e niet meer, maar bonsde op zijn tafeltje. Onverstoorbaar verscheen ce kellner opnieuw. „Meneer!" „Word ik hier niet bediend? Ik heb al drie maal een vermouth besteld." „Een vermouth", herhaalde de kellner met hetzelfde stelen gezicht, maar dezen keer was het geduld van den bezoeker op. H'j trok zijn jas r-n. zette ziin hoed met een klap op zijn hoofd. P'ne door de deur en smeet die achter zich dicht met een geweld, dat een buste van Mozart, vlak naast de flesch van de vermouth, waar de ongewenschte gast zoo herhaaldelijk om gevraagd had. naar beneden viel ïn gruizelementen. Erg was dat niet, want Mozart hoort niet in een buffet en bo vendien was 't niaar een goedkoope buste van gips. die de beeldjeskooplui gieten hij het gros. De president van de club gaf een knipoogje jaan den kellner, zooiets van een demonstratie van triomf, en de kellner gaf een reusachtigen knipoog aan den eigenaar (want hij stond een heel eind ver van het buffet) en ik vroeg aan den man, die mij geïntroduceerd had, wat dat beduidde. „Wij willen hier geen pottekij- kers", zei hij, „in dat ééne uurtje. De rest van den tijd mag iedereen vrij binnen komen." Dit is maar weer een bewijs, dat volkomen vrijhandel ook in kleinigheden niet bestaat en dat er altijd een beetje protectie aan te pas komt. Nu ja, als je de keus hebt tusschen vijf en twintig goeie klanten vast en af en toe één onzekeren, dan weet je het wel en dus is een goedkoope hypotheek van den clubpresi dent niet eens meer noodig. Dit was het gezelschap van de Liggende Os. Laat het links liggen, als je er niet geïntro duceerd bent, want de heeren van de club van 25 willen vrij zijn in hun gesprekken en niet dadelijk op hun vingers getikt worden, wanneer er per ongeluk eens een hartig woord valt. Niet dat het kwaad kan! De Regeering zal geen tering zetten van wat in de „Liggende Os" soms over haar wordt gezegd. Misschien tuiten af en toe haar ooren. En voor de dub van 25 is het een veiligheidsklep van het overkropt gemoed. Nare gevolgen heeft het niet, voor den Staat niet en voor zijn burgers ook niet. Ik geloof zelfs, dat de 25 in gemoede overtuigd zijn, dat hun critiek op de regeer ders van staat en stad langs den eenen of anderen raadselachtigen weg toch wel prac- tïsch resultaat hebben zal. Anders begonnen zij toch niet iederen dag opnieuw! Hoe dat resultaat verkregen zou worden kan ik natuurlijk niet zeggen. De liggende Os_ mannen weten het zelf, denk ik, ook niet. Maar dit is wel zéker: als de 25 er niet meer zullen zijn en de heele liggende Os, in weer wil van de goedkoope hypotheek, verdwenen of van naam veranderd, dan zullen er ïn dit of een ander lokaal nog altijd menschen bij eenkomen, die de daden der stedelijke of ge meentelijke regeering ten sterkste afkeuren en daar niemand mee hinderen, terwijl het hun zelf toch klaarblijkelijk goed doet. Natuurlijk wordt er ook wel in dezen kring gewed over alles en nog wat, maar nooit hoog! Daar zorgt de clubpresident wel voor, die zijn gezag aan twee dingen te danken heeft: een beetje aan zijn natuurlijke ge schiktheid om gezag uit te oefenen, maar veel meer daaraan dat hij de rijkste van het gezelschap is. Daar hebben mannen, al zeg gen ze ook gewoonlij k het tegendeel altijd veel respect, voor. Op zekeren dag, toen de Regeerïng in de Liggende Os definitief was afgebroken en daarbij in den Haag niet minder stevig dan de vorige week op haar voeten stond: toen bovendien al het kwaad dat rcdelïileerwijze gezegd kan worden van den „waarlijk onwij zer wauwel" over de gemeentebegrooting ge zegd was, toen opperde een van de 25. dat niemand in de wererd tevreden is met zijn po. sitie. „Iedereen", zei hij, „zou een ander vak kiezen wanneer hij maar kon." Daartegen kwam evenwel verzet. Dat was, zeiden de opposanten, een valsche be wering ja, je had wel grieven tegen je vak, maar toch waardeerde je het wel. Er gingen stemmen op, die aan den president vroegen of het geval, verondersteld bij artikel 12 alinea 3 van het reglement hier niet aanwe zig was: dit hield namelijk in, dat de spreker die een bewering uitte, waarmee niemand, zelfs het domste lid, het niet eens was, een rondje moest geven, ter waarde van hoogstens 20 cent per persoon. Dit was een kostbare strafbepaling en het gevaar lag hierin, dat er neiging was tegen de beweerder te stem men, om geen gevaar te loopen met hem al leen te blijven en dus voor het domste lid door te gaan. Dezen keer liep de roekelooze opperaar van de gedachte groot gevaar voor veroordee ling tot een rondje daar iedereen tegenstem de, totdat eindelijk het allerlaatste clublid zich bij hem aansloot en nadat het gemeen schappelijk geroep „de domste" wat be daard was, zijn meening als volgt verdedigde: „wanneer je maar lang genoeg met de men schen praat, dan komen ze er ten slotte alle maal voor uit, dat zij hun vak niet prettig vinden en liever een ander zouden willen hebben, als het nog maar mogelijk was. „Dat moet dan maar onderzocht worden", beweerden de opposanten. Dien dag kon het niet meer, want de klok boven het buffet sloeg juist half zes. Tijd van opbreken. Er was zooveel aan gelegen, dat de klank boven de gewoonlijk heel drukke gesprekken uit kwam, dat een vernuftige klokkenmaker, lid van de club en zeer bang om te laat thuis te komen, alleen bij het slaan van halfzes een schellen trompetstoot had aangebracht, die zUn succes niet miste. Maar den volgenden dag kwam de club op de zaak terug en werd, na levendige de batten waaraan alleen het gezag van den voorzitter een einde maken kon, besloten dat al de leden van de club binnen drie dagen hun ondervinding in hun eigen kring als vroede mannen, eerlijk en oprecht, zouden meedeelen. Het was een treffend moment, toen een van de clubleden aan den kellner schertsenjl de vraag deed bij het scheiden: „en jij Koo, ben jij met je baantje tevreden?" waarop Koo, na een blik op het buffet en een op den voorzitter, diplomatiek antwoord de: „nou meneer!" waaruit iedereen afleidde, dat hij met den president wel had willen ruilen. Maar zóó dacht de groote meerderheid er ook over. want zooals ik gezegd heb: die was de rijkste van de club. Een paar dagen later bracht de voorzitter de zaak in behandeling en gaf het woord aan het oudste lid van de club om zijn ervarin gen te vertellen. „Ik heb", zei deze, „ge vraagd aan onzen huisdokter, een ouden vriend van jaren her. Een dokter is altijd een soort diplomaat Een rechtstreeksch antwoord kreeg Ik dus niet. Mijn beroep, zei hij. heeft zijn voor en tegen, er zijn aangename ©ogen blikken en andere momenten. Soms heb ie succes, als je het niet verwacht had en een anderen keer gaat het verkeerd, nadat je je uiterste best hebt gedaan." „Goed", zei ik, „maar wat weegt nu laet zwaarst?" „Ik heb het In grammen nooit tegen elkaar afgewogen." „U heeft zoons, dokter. Drie, geloof i'k." „Vier." „En hoeveel worden er dokter zooals u?" „Geen een gelukkig." „Waarom gelukkig? Heeft u het hun afge raden?" „Afgeraden juist niet, maar aangeraden nog veel minder." En toen kwam het er langzamerhand uit. Hij had in zijn jeugd willen studeeren in oude talen, maar zijn vader had dat niet goedgevonden om financieele redenen. „Als ik nu nog tijd kon vindenzei hij met een zucht. De man die op hem volgde had precies de tegenovergestelde ondervinding opgedaan. „Mijn zwager", zei hij, „is leeraar. „Ik wou", zei die, „dat ik het nooit geworden was. Al tijd heb je te maken met domme jongens, met lastige jongens, met jongens ö!e zoo kwaad niet zijn, maar je het leven dan tocii maar zuur maken uit onnadenkendheid. Een leeraar zit als hij een groot gezin heeft, ook altijd in geldzorgen. Heb je den werkdag ach ter den rug, dan komt het correctiewerk nog en dan privaatles als je die krijgen kunt. Het eenige wat je in ons vak nog troosten kan, zijn de vacanties: „Ik wou wel", zei mijn zwa ger, „dat ik dokter geworden was!" „Daar heb je het", zei een derde, „de vacan- tie! Als het erg koud is vacantie en als 't erg warm is vacantie en dan nog vacantie met Pasclien en vacantie met Pinksteren, vacan tie met Kerstmis en een zomervacantie van een paar maanden. Dat zei een vriend van mij, die zaken doet. .JHebben wij ooit vacan tie?" zei hij. „In een paar jaar had ik geen vacantie gehad, verleden Jaar ben ik voor een simpele veertien dagen naar Zwitserland gegaan en ik was er nog geen vier dagen ot ik werd per telefoon teruggeroepen om een lastige quaestie op te lossen. Die was ook al niet tevreden met zijn positie in de maat schappij." .Maar die vrind van Je", viel een vierde hem in de rede. „verdient misschien wei tien maal zooveel als de menschen, op wie hij af gunstig is om hun vacantie." „Dat zei ik ook, maar toen zei hij: „alles goed en wel, maar wat heb Ik daar met al mijn gezwoeg aan! 'k Ben nu zestig, mis schien kan ik nog een jaar of wat mee, en als ik op mijn sterfbed lig zal ik tegen mijzelf zeggen: domkop die ik was. als ik min der geld had willen verdienen, dan zou ik een gemakkelijker en een prettiger lever, gehad hebben." Na die woorden was er een oogenblik stilte. Dat kwam niet veel voor in de club van 25 en de voorzitter gaf dan ook maar dadelijk het woord aan den volgenden broeder In dienstjaren. Men kwam hier toch voor ont spanning bij elkaar en niet om droevige ge dachten te ontwikkelen daar was de rest van den dag lang genoeg voor. Nog menige spreker vertelde van het resul taat van het onderzoek in zijn kring, maai» veel vroolljks kwam er niet. Niemand was met zijn vak tevreden. De kantoorman had reiziger willen worden om zoo het dagelijk- sóhe gezeur en de kleine moeilijkheden to ontgaan: de reiziger klaagde over de moei lijkheid in het verkoopen en verlangde naar een rustige betrekking thuis, met vaste werk uren en minder vermoeienis. De zeeman ver langde naar het oogenblik dat hij aan den wal zou 'kunnen blijven en een ambtenaar vond zijn leven mislukt, omdat hij ln zijn jeugd niet naar zee had mogen gaan. Er was niemand, letterlijk niemand, of hij klaagde over zijn vak en zou, als hij zijn leven kon overdoen, zeker een ander hebben gekozen. Het was allemaal niet opwekkend en de stemming ln de 25 zakte zichtbaar. De man die van een andere meening was geweest, deed wat hij kon om al die ongunstige rap porten te weerleggen, maar het lukte hem niet. „Je zou moeten weten wat hun ervarin gen zouden zijn ais ze het vak gekregen had den waar ze naar verlangden", zei hij en dat was een opmerking die insloeg. „De mensch". zei de voorzitter, niet zonder plechtigheid, „is geneigd alleen de schaduwzijde van zijn vak te zien en de voordeelen niet te tellen. Jullie weet: ik ben bevriend met den rijks'en man In Haarlem. Hij heeft geen zaken lie hem plagen, een gelukkig gezin. Je zou zeg gen alles wat een mensch maar wenschen kan en toch 'klaagt hij omdat hij zooveel vijanden heeft. Dat zijn de menschen, die hem geld ter leen gevraagd hebben en een weigering gekregen. De zaak is, dat wij men schen de kunst om tevreden te zijn met ver staan". .Mag ik mij dau", zei de man die een paar dagen te voren schertsend voor den domste van de club was uitgekreten. ..voorstellen als tevreden met mijn lot! Ik verdien niet veel, maar genoeg om met mijn gezin eenvoudig van te bestaan. Ik heb geen kapitaal, maar ook geen zorg hoe ik het houden zal of ver meerderen moet. Mijn gezondheid is wel zwak, maar er zijn er velen zieker dan ik. Ik ben afgunstig op niemand en dat Is het voor naamste in de wereld. Mijn vak zal mij nooit rijk maken, maar ik zou niets anders willen zijn en ik heb geen behoefte aan mee- geld. Mijn kinderen groeien goed op en ik leer hun dat weelde geen geluk aanbrengt. Ik verheug mij in de zon, ik onderga den win ter zonder morren, als ik tegenspoed heb, hoop ik op morgen beter." Toen zei de voorzitter: „namens de club bied ik Jou den ecrebeker aan. Jij bobt bet geheim gevonden!" En de club van 25 Juichte hem toe. Sommigen met een zucht, omdat ;ij niet ook zoo waren. Maar ze moesten toege ven, dal hij nog zoo dom niet was. Teen waarschuwde het trompetsignaal. Half zes. De „domoor" ging naar huis Het sneeuwde. Hij zette zijn kraag op en was er dankbaar voor, dat het geen aardbeving was. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17