Colin Ross door Afrika
H. D. VERTELLING
Als toerist van Kaap
stad naar Cairo.
Exp editie films.
De zoon en de os-op-
wieltjes.
Mooie filmreportage.
De kleine xoon en de groote negers.
Bijna zoo gemoedelijk als een familie die
©p een zonnigen zómerschen Zondag met
rugzak, zwempakjes en kodak naar het
stille strand 1 Ijgt. is Dr. Colin Ross met vrouw
en zoon en dochter, met de noodige bagage
en filmmateriaal van Kaapstad naar Cairo
getrokken.
Wonderlijk groot-toerisme, dit reizen per
auto, trein, voet, boot, ossenkar en kameel
over de lengte van het zwarte werelddeel
dat reeds zoo vaak doorkruist is door expe
dities en afgejaagd door Engelschen die het
als hun persoonlijk jachtterrein schijnen te
beschouwen.
Trouwens, er zijn weinig gebieden meer
©p aarde waar de laatste 75 jaren de blanken
niet in zijn doorgedrongen, en nauwelijks be
stond de filmcamera of de bagage werd nog
uitgebreid met enkele toestellen en vele film
rollen. Ponting was, meen ik, een der eer
sten die een rolprent vervaardigden van een
expeditie in onbekende streken, het werd „De
witte stilte", een Zuidpool film die nu ruim
twintig jaar later nog groote belangstelling
trekt. Capt. Noël van de Mount-Everest-
expeditie, leverde zeer interessant materiaal,
een Zweedsche prins bereisde Afrika en nam
een operateur mee, er bestaan Amerikaansche
films van de Gobi-woestijn.
Sven Hedin leerde ons Tibet op het witte
doek kennen en men is zelfs zoover dat een
knap vogelkundige en vermakelijk schrijver
uit Zweden Bengt Berg, de trekvogels na
deed en in 't hartje van den Soedan, aan
Boven-Nijl en Witte Nijl neerstreek en de
camera richtte op reuzen-ooievaars, kraan
vogels, witte reigers en andere geveerde
vrienden, zoodat men thans reeds speciale
films uit Afrika's wildernis vertoonen kan.
Daar waren om nu bij Afrika-films te
blijven rol
prenten waarop
Je als-maar
dood-gescho-
ten-wordende
leeuwen, olifan
ten, antilopen,
neushoorns,
apen en slan
gen zag; rol
prenten met
telkens weer
dansende kaf
fers en negers,
zeker om gratis
les in charles
ton-naturel te
geven; rolpren-
prenten met
uitsluitend gi
raffen en zebra's, die steeds hun staartjes
lieten zien; rolprenten met negermeisjes die
maïs maalden en hun ooren en lippen uit
rekten. Als je er één aanschouwd had, bood
een volgende te weinig nieuws, om nog be
paald te boeien.
Maar Colin Ross deed het anders. Die
wist door vorige reizen, dat bet momenteel
in Afrika even veilig is als midden op Wal
cheren, wat volgens hem echter niet wil zeg
gen, dat het er over vijftig jaar niet weer
even gevaarlijk is als een halve eeuw ge
leden. Hij vond het vervelend vrouw en
spruiten thuis te laten en stapte met hen
op de boot, om vervolgens de groote reis
te maken, hij laadde filmtoestellen en hon
derden meters film in auto's en op zwarte
krullebollen en gedurende de heele reis zag
hij telkens kans interessante opnemingen te
maken.
Zijn laatste auto verloor hij in een moeras,
zijn filmtoestellen werden op een enkele na
gegapt door onvriendelijke zwartjes of ra
dicaal in elkaar gedrukt doót een wild beest
dat er op sprong. En een zwarte jongedame
steeg meters in de achting harer dorpsge-
nooten, toen ze een handle van een camera
aan haar versierselen wist toe te voegen
door het ding a la Boefje te vinden en in
haar oorlel vast te haken.
Colin Ross heeft niet verteld hoe lang
hij over de reis gedaan heeft, maar maan
den en nog eens maanden duurde het zeker.
Want in de wildernis waar slechts platge-
loopen negerpaadjes van dorp naar dorp
dorp voerden, waar soms voortgaan over land
niet mogelijk was en men in uitgeholde
boomen moest varen, waar vaak over ge
weldige afstanden geen menschelijk wezen
woonde, kwam men slechts langzaam vooruit.
En de toeristen „deden" Afrika ook een
beetje kalmer dan Amerikanen ons land.
Soms werden de tenten opgeslagen en trok
Colin Ross met de camera en een paar dra
gers er op uit om dieren te nemen. Vrouw,
dochter en drie-jarigen zoon liet hij gerust
achter tusschen al de wilden, die zich ver
maakten met het kleine jong en zijn speel
goed, een os op wieltjes, ge weet zoo'n
„Steiff-Knopf im Ohr", die hij van Kaapstad
naar Cairo achter zich aan zeulde. Eén keer.
bij de stam der Kavirondes is die os-op-
wieltjes nog gevaarlijk voor de expeditie ge
worden. Want als zoonlief op de buik van
het beestje drukte, piepte de os gelijk een
os-op-wieltjes pleegt te doer. En ja, dat
vonden de Kavirondeezen zóó leuk, dat ze
èn zoon èn os-op-wieltjes in*de wacht sleep
ten. Colin Ross is toen maar gauw verder
gegaan.
Om andere stommen te filmen als ze
dansten op 't eentonig, sterk rhythmisch
gebrom der trommen en zwaaiden met lan
sen en schilden, om de anthi opologisch zoo
uiterst merkwaardige rltueele dansen en de
zonderlinge gebrmken vast te leggen op de
filmband.
Ik weet niet wat Collin Ross al niet opge
nomen heeft: de diamantmijnen bij Kimber-
ley, kafferdansen, een leeuw, een slang, apen.
zebra's, antilopen en giraffen, oerwoud,
bruisende rivieren, het mateloos wijde
Victoria Nyanza, een vrouwenmarkt, de im -
mense watervallen van den Nijl, de tenten,
tempels van Karnac en koningsgraven bij
Luxor, pyramiden, Cairo.
Hij heeft er met de Ufa samen enkele films
van samengesteld: „De ontwakende sfinx",
een rolprent van de geheel3, reis, met een
aantrekkelijke afwisseling in de stof, en „Als
drie-jarige door Afrika", een film van al de
avonturen die zijn zoon be- en overleefde
in gezelschap van den meer-genoemden os-
op-wieltjes.
Dit zijn geen betrekkelijk taaie leerfllms,
dit zijn geen speelfilms, maar dit is film
reportage op de eenig juiste manier.
C. G. B.
'n Afrika&nache schoonheid.
„Dat is geen manier om een trap af te
komen," zei moeder tegen Betty, die met
veel lawaai beneden was gekomen. „Ga weer
naar boven en kom rustig beneden!"
Gehoorzaam ging Betty weer eft kwam
even later de kamer binnen. Moeder had
niets gehoord. „Juist", zei ze, „zóó moeten
jonge dames een trap af komen!"
„Zoo", zei Betty. „Nu ben ik langs de leu
ning komen glijden!"
O, roeneer Jansen, wat leuk dat we n na net
ontmoeten. Nu weten we roeteen, dat het ij» nog
niet betrouwbaar i».
(Passing Show.)
De hand
door F. ALTHOFF.
Aanvankelijk was zij volmaakt. Rose, met
spelende schaduwen, vol geestige plooitjes en
als ik een dichter was geweest, dan zou ik de
ze hand vergeleken hebben met een bloem,
of misschien met een bloemknop die het
volkomen ontluiken nabij is. Ja als ik
toen eens een dichter was geweest dan
had ik zeker een sonnet geschreven, waarin
ik de kleine glanzende nageltjes vergeleken
zou hebben met bieeke opa'.en waarin men
ternauwernood bloed ziet stroomen. Maar ik
ben een zeer reëel menschal heb ik dan
ook een dichterlijke passie voor handen,
'k Herinner mij nochtans zeer goed dat ik het
toen voor „bon ton" en wijsgeerig hield
ik was nog zeer jong om op dit onder-
maansche. waar alles schijn en bedrog is. de
hand van een heel klein kind voor het eenig
absoluut volmaakte te houden.
Ik ben nu wijzer. Ik accepteer de wereld
zooals zij is. Vooral sedert men mij heeft
doen gelooven dat in die fijne groefjes bin
nen in het knuistje van een kind, reeds al
het goede en slechte dat het als het grootcr
is. verrichten en bedrijven zal, opgesloten
ligtMaar ik houd toch nog van handen.
:Gij lezer, kijkt de menschen naar -tun
oogen, naar hun kleeding, naar hun gang. gij
kent ze aan hun lichaamsgebreken, aan hun
stem, aan de kleur van hun haar. Maar ik.
ik ken u aan uw handen. Ik houd van uw
handen. Zij vertellen mij veel. Ik zie er aan
dat gij lui zijt en willoos, of energiek
heerschzuchtig en driftig. Uw hand.is
voor mij een biecht.
Handen? Zij zijn mijn vrienden. Openhar
tige vrienden, die niet veinzen kunnen. Er zijn
er die mij zeer lief zijn, de lange blanke han
den die zich gracieus bewegen als zichtbare
muziek, of, die stil zijn als een gebeeldhouwde
hand van Rodin, en bijna vroom stemmen.
Herinner ik mij er niet één die ik zag in de
Grand Opéra in Parijs? Een sianke, wi'.'.c
ha-d die achteloos met een programma koelte
toewuifde. Ik luisterde verstrooid naar de
aria's van Lakmé. Deze hand deed mij den
ken aan één van de gebaren van Raphael's
scheppingen. Multatuli schrok toen hij zag
dat de schoone vrouwen van Arles óók haar
neus prozaïsch snoten. Maar ik herinner mij
nog levendig de teleurstelling die zich van mij
meester maakte toen ik ontdekte dat het ge
laat van den bezitter van deze hand onbedui
dend enzonder diepte was.
Maar ik wilde u slechts vertellen van de
hand, die mij toen ik jong en wijsgeerig was,
zoo dichterlijk stemde, en die door een zon
derlinge speling van het noodlot altijd in
mijn onmiddellijke nabijheid is gebleven. Ik
heb haar zien groeien tot een welbewuste,
eerlijke, zorgenlooze hand. Als ik haar drukte,
dan voer een stroom van hartelijkheid en le
venskracht door mijn aderen. Ik hoopte dat
zij iets grootsch tot stand zou brengenen
ik heb mateloos geleden toen ik ontdekken
moest dat deze hand, die mij zoo lief was.
langzaam verwelkte, en naar het einde van
het leven wees, nog voordat het wezen dat
haar bezat zich bewust was dat het dien weg
spoedig volgen moest. Ik heb haar tusschen
mijn handen geklemd, op het oogenblik dat
het leven vlood. Toen was zij als gesneden uit
ivoor. Een tragische koude ziellooze hand, met
bevende schaduwen van flakkerend lamplicht.
Het was de hand waarvan ik mij voorge
steld had dat zij oud zou worden, gerimpeld,
doorwrocht, als één dier handen van Dürer,
die hevig geleefd en hevig gestreden hebben...
Hoe staat het ln dit dorp met de mora
liteit?
Uitstekend! Dameskransjes kunnen hier
niet blijven bestaan omdat er geen schan
daaltjes zijn om over te praten.
DE MAN MET DRIE STEMMEN.
Een correspondent schrijft aan het beken
de Engeische tijdschrift Tit-Bits:
De toevallige ontdekking dat zijn keel is
wat men noemt „een speling der natuur" kan
voor den Londenschen glazemvasscher Strath
Mackay roem en fortuin beteekenen.
Toen hij mij iets voorzong liaa hij een
zuiver tenorgeluid. Plotseling veranderde hij
zijn stem in een diepe bas en een poosje la
ter zong hij tegelijkertijd tenor en bas. Het
klonk als een duet! En alsof dit nog niet
genoeg was liet hU daarna duidelijk hoor
baar een derde stem tusschen de andere
twee door klinken.
.Maar man", riep ik uit, JIJ vertegenwoor
digt een heel koor!"
Mackay deelde mij mede dat hij al aan
zingen deed lang vóór dat hij zijn merk
waardige gave ontdekte. ..Ik had", zei hij.
„een heele gewone tenor. Toen hoorde ik op
een goeden dag eens de stem van Harry
Lauder ln de gramophoon en toen ik tracht
te hem te imiteeren bemerkte ik in eens dat
ik twee verschillende stemmen had.
Ik ging voort met mijn gewone werk en
toen Ik eenige Jaren geleden eens de ruiten
schoonmaakte van het huis van een bekend
keel-specialist. Sir William Milligan. zong Ik
daar een van mijn zonderlinge „solo-duet
ten" bij. Een voorbijganger bleef naar mij
staan luisteren en hij was zóc verwonderd
over wat hij hoorde dat hij mij aan Sir
William voorstelde. Deze onderzocht mij en
raadde mij aan den zang als beroep te gaan
beoefenen.
Een millionnalr was bereid nu mijn
studie te betalen: hij zond mij naar een
muziekschool in Londen waar mijn stem
door goede lessen zeer in kracht toenam.
Ongeveer in dezen tijd hoorde men van mij
aan de Londensche Universiteit en ik werd
uitgenoodigd daar een demonstratie te ko
men geven. Met behulp van wetenschappe
lijke instrumenten ontdekten de professoren
dat ik den eenen stemband sneller kon doen
trillen dan den anderen. Dit veroorzaakte
dat ik hooge en lage tonen op hetzelfde
oogenblik kon doen hooren. De beroemde
musicus Dr. James Brown maakte tenslotte
uit dat mijn „derde stem" een valsche stem
is en geen muzikale waarde heeft. Zij wordt
veroorzaakt doordat soms bij liet zingen mijn
stembanden elkaar gedeeltelijk bedekken".
Strath Mackay zingt nu veel in het publiek
maar hU heeft als voorzichtig man er voor-
loopig zijn beroep van glazenwasscher nog
niet aan gegeven.
Een bekend buikspreker heeft hem eens
f 600 geboden voor "iet instrumentje dat hij
in zijn mond verborgen hield Zóó weinig
kunnen de menschen die Mackay hooren,
gelooven aan een speling der natuur.
HOE BANANEN VERTROETELD
WORDEN
Bananen zijn waarschijnlijk de meest ver
troetelde spoorwegrelzlgers ter wereld. Van
het oogenblik af, waarop de vrucht nog
groen en onrijp geplukt wordt in West-
Indië of op de Canarische eilanden wordt er
angstig zorg gedragen aat de bananen geen
kou vatten en dat het rljolngsproces plaats
heeft in een warme, gelijkmatige tempera
tuur.
Het vervoer heeft plaats ln speciale bana-
nentreinen. Dit zijn de warmste treinen die
er bestaan, zonder vensters en zonder reizi
gers. De zijkanten, de uiteinden en de dak
bedekking van de wagens zijn geïsoleerd
door dubbele wanden, opgevuld met een da
warmte niot-geleldende stof, Langs de ran
den van de deuren Is vilt aangebracht en
aan den binnenkant van ce zoldering looien
buizen, waardoor heete stoom geleld wordt.
En als de bananen haar plaats van be
stemming bereikt hebben, worden ze daar
weer ontvangen in met zorg en gelijkmatig
verwarmde pakhuizen.
HAARLEMMER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE
*s Middags tusschen half vijf en half zes
komen in het café „de Liggende Os" om
streeks twintig menschen bij elkaar en praten
over het wel en wee van staat en stad. Het is
•„de club van 25" en ze bestaat al jaren .„Het is
onnoodig, precies uit te leggen waar deze os
ligt; de namiddagbezoekers laten geen men
schen toe en iemand die er bij toeval eens
kwam te verdwalen, zou er heel gauw uitge
keken zijn. Ik heb dat van mijn leven eens
bijgewoond, toen i'k door een van de 25 op
een middag geïntroduceerd was en daarom
door het heele gezelschap met de grootste
vriendelijkheid in den krihg was opgenomen.
De vreemdeling daarentegen was binnen een
kwartier verdwenen om de eenvoudige reden,
dat hij niet bediend werd. De eigenaar
troonde in zijn buffet, hield een wakend oog
op den gang van zaken, de kellner kwam
aan de tafel der 25 (want het gezelschap zit
altijd aan een groote tafel) vragen wat de
heeren verlangden en deed daarna dezelfde
vraag aan den vreemdeling. Alleen was het
verschil, dat hij het bestelde aan de 25
bracht en de bestelling van den vreemdeling
totaal scheen te vergeten.
Men kan zich voorstellen, hoe dat ging.
Toen de ongewenschte gast een minuut of
tien gewacht had, tikte hij met nadruk op
het tafeltje.
„Meneer!" zei de kellner beleefd.
„Ik heb een glas vermouth besteld."
„Een glas vermouth!" herhaalde de kellner
Maar hij bracht de boodschap niet aan. het
buffet over.
Na nog tien minuten wachten klopte de
vreemde weer.
„Meneer!" zei de kellner opnieuw.
„Waar blijft nu die vermouth?"
„Een vermouth", constateerde de kellner
met een stalen gezicht, alsof er niets aan
voorafgegaan was.
Maar het resultaat bleef uit.
Toen schoot ccn vreemde het bloed naar
het hoofd. Hii kV.i^e niet meer, maar bonsde
op zijn tafeltje. Onverstoorbaar verscheen
ce kellner opnieuw.
„Meneer!"
„Word ik hier niet bediend? Ik heb al drie
maal een vermouth besteld."
„Een vermouth", herhaalde de kellner met
hetzelfde stelen gezicht, maar dezen keer
was het geduld van den bezoeker op. H'j trok
zijn jas r-n. zette ziin hoed met een klap op
zijn hoofd. P'ne door de deur en smeet die
achter zich dicht met een geweld, dat een
buste van Mozart, vlak naast de flesch van
de vermouth, waar de ongewenschte gast zoo
herhaaldelijk om gevraagd had. naar beneden
viel ïn gruizelementen. Erg was dat niet,
want Mozart hoort niet in een buffet en bo
vendien was 't niaar een goedkoope buste van
gips. die de beeldjeskooplui gieten hij het gros.
De president van de club gaf een knipoogje
jaan den kellner, zooiets van een demonstratie
van triomf, en de kellner gaf een reusachtigen
knipoog aan den eigenaar (want hij stond een
heel eind ver van het buffet) en ik vroeg aan
den man, die mij geïntroduceerd had, wat
dat beduidde. „Wij willen hier geen pottekij-
kers", zei hij, „in dat ééne uurtje. De rest van
den tijd mag iedereen vrij binnen komen."
Dit is maar weer een bewijs, dat volkomen
vrijhandel ook in kleinigheden niet bestaat en
dat er altijd een beetje protectie aan te pas
komt. Nu ja, als je de keus hebt tusschen
vijf en twintig goeie klanten vast en af en toe
één onzekeren, dan weet je het wel en dus is
een goedkoope hypotheek van den clubpresi
dent niet eens meer noodig.
Dit was het gezelschap van de Liggende Os.
Laat het links liggen, als je er niet geïntro
duceerd bent, want de heeren van de club
van 25 willen vrij zijn in hun gesprekken en
niet dadelijk op hun vingers getikt worden,
wanneer er per ongeluk eens een hartig
woord valt.
Niet dat het kwaad kan! De Regeering zal
geen tering zetten van wat in de „Liggende
Os" soms over haar wordt gezegd. Misschien
tuiten af en toe haar ooren. En voor de dub
van 25 is het een veiligheidsklep van het
overkropt gemoed. Nare gevolgen heeft het
niet, voor den Staat niet en voor zijn burgers
ook niet. Ik geloof zelfs, dat de 25 in gemoede
overtuigd zijn, dat hun critiek op de regeer
ders van staat en stad langs den eenen of
anderen raadselachtigen weg toch wel prac-
tïsch resultaat hebben zal. Anders begonnen
zij toch niet iederen dag opnieuw!
Hoe dat resultaat verkregen zou worden
kan ik natuurlijk niet zeggen. De liggende Os_
mannen weten het zelf, denk ik, ook niet.
Maar dit is wel zéker: als de 25 er niet meer
zullen zijn en de heele liggende Os, in weer
wil van de goedkoope hypotheek, verdwenen
of van naam veranderd, dan zullen er ïn dit
of een ander lokaal nog altijd menschen bij
eenkomen, die de daden der stedelijke of ge
meentelijke regeering ten sterkste afkeuren
en daar niemand mee hinderen, terwijl het
hun zelf toch klaarblijkelijk goed doet.
Natuurlijk wordt er ook wel in dezen kring
gewed over alles en nog wat, maar nooit
hoog! Daar zorgt de clubpresident wel voor,
die zijn gezag aan twee dingen te danken
heeft: een beetje aan zijn natuurlijke ge
schiktheid om gezag uit te oefenen, maar
veel meer daaraan dat hij de rijkste van het
gezelschap is. Daar hebben mannen, al zeg
gen ze ook gewoonlij k het tegendeel altijd veel
respect, voor.
Op zekeren dag, toen de Regeerïng in de
Liggende Os definitief was afgebroken en
daarbij in den Haag niet minder stevig dan
de vorige week op haar voeten stond: toen
bovendien al het kwaad dat rcdelïileerwijze
gezegd kan worden van den „waarlijk onwij
zer wauwel" over de gemeentebegrooting ge
zegd was, toen opperde een van de 25. dat
niemand in de wererd tevreden is met zijn po.
sitie. „Iedereen", zei hij, „zou een ander vak
kiezen wanneer hij maar kon."
Daartegen kwam evenwel verzet. Dat
was, zeiden de opposanten, een valsche be
wering ja, je had wel grieven tegen je vak,
maar toch waardeerde je het wel. Er gingen
stemmen op, die aan den president vroegen
of het geval, verondersteld bij artikel 12
alinea 3 van het reglement hier niet aanwe
zig was: dit hield namelijk in, dat de spreker
die een bewering uitte, waarmee niemand,
zelfs het domste lid, het niet eens was, een
rondje moest geven, ter waarde van hoogstens
20 cent per persoon. Dit was een kostbare
strafbepaling en het gevaar lag hierin, dat er
neiging was tegen de beweerder te stem
men, om geen gevaar te loopen met hem al
leen te blijven en dus voor het domste lid
door te gaan.
Dezen keer liep de roekelooze opperaar van
de gedachte groot gevaar voor veroordee
ling tot een rondje daar iedereen tegenstem
de, totdat eindelijk het allerlaatste clublid
zich bij hem aansloot en nadat het gemeen
schappelijk geroep „de domste" wat be
daard was, zijn meening als volgt verdedigde:
„wanneer je maar lang genoeg met de men
schen praat, dan komen ze er ten slotte alle
maal voor uit, dat zij hun vak niet prettig
vinden en liever een ander zouden willen
hebben, als het nog maar mogelijk was.
„Dat moet dan maar onderzocht worden",
beweerden de opposanten. Dien dag kon
het niet meer, want de klok boven het buffet
sloeg juist half zes. Tijd van opbreken. Er
was zooveel aan gelegen, dat de klank boven
de gewoonlijk heel drukke gesprekken uit
kwam, dat een vernuftige klokkenmaker, lid
van de club en zeer bang om te laat thuis te
komen, alleen bij het slaan van halfzes een
schellen trompetstoot had aangebracht, die
zUn succes niet miste.
Maar den volgenden dag kwam de club
op de zaak terug en werd, na levendige de
batten waaraan alleen het gezag van den
voorzitter een einde maken kon, besloten dat
al de leden van de club binnen drie dagen
hun ondervinding in hun eigen kring als
vroede mannen, eerlijk en oprecht, zouden
meedeelen. Het was een treffend moment,
toen een van de clubleden aan den kellner
schertsenjl de vraag deed bij het scheiden:
„en jij Koo, ben jij met je baantje tevreden?"
waarop Koo, na een blik op het buffet en
een op den voorzitter, diplomatiek antwoord
de: „nou meneer!" waaruit iedereen afleidde,
dat hij met den president wel had willen
ruilen. Maar zóó dacht de groote meerderheid
er ook over. want zooals ik gezegd heb: die
was de rijkste van de club.
Een paar dagen later bracht de voorzitter
de zaak in behandeling en gaf het woord aan
het oudste lid van de club om zijn ervarin
gen te vertellen. „Ik heb", zei deze, „ge
vraagd aan onzen huisdokter, een ouden
vriend van jaren her. Een dokter is altijd een
soort diplomaat Een rechtstreeksch antwoord
kreeg Ik dus niet. Mijn beroep, zei hij. heeft
zijn voor en tegen, er zijn aangename ©ogen
blikken en andere momenten. Soms heb ie
succes, als je het niet verwacht had en een
anderen keer gaat het verkeerd, nadat je je
uiterste best hebt gedaan."
„Goed", zei ik, „maar wat weegt nu laet
zwaarst?"
„Ik heb het In grammen nooit tegen elkaar
afgewogen."
„U heeft zoons, dokter. Drie, geloof i'k."
„Vier."
„En hoeveel worden er dokter zooals u?"
„Geen een gelukkig."
„Waarom gelukkig? Heeft u het hun afge
raden?"
„Afgeraden juist niet, maar aangeraden
nog veel minder."
En toen kwam het er langzamerhand uit.
Hij had in zijn jeugd willen studeeren in
oude talen, maar zijn vader had dat niet
goedgevonden om financieele redenen. „Als
ik nu nog tijd kon vindenzei hij met
een zucht.
De man die op hem volgde had precies de
tegenovergestelde ondervinding opgedaan.
„Mijn zwager", zei hij, „is leeraar. „Ik wou",
zei die, „dat ik het nooit geworden was. Al
tijd heb je te maken met domme jongens,
met lastige jongens, met jongens ö!e zoo
kwaad niet zijn, maar je het leven dan tocii
maar zuur maken uit onnadenkendheid. Een
leeraar zit als hij een groot gezin heeft, ook
altijd in geldzorgen. Heb je den werkdag ach
ter den rug, dan komt het correctiewerk nog
en dan privaatles als je die krijgen kunt. Het
eenige wat je in ons vak nog troosten kan,
zijn de vacanties: „Ik wou wel", zei mijn zwa
ger, „dat ik dokter geworden was!"
„Daar heb je het", zei een derde, „de vacan-
tie! Als het erg koud is vacantie en als 't erg
warm is vacantie en dan nog vacantie met
Pasclien en vacantie met Pinksteren, vacan
tie met Kerstmis en een zomervacantie van
een paar maanden. Dat zei een vriend van
mij, die zaken doet. .JHebben wij ooit vacan
tie?" zei hij. „In een paar jaar had ik geen
vacantie gehad, verleden Jaar ben ik voor
een simpele veertien dagen naar Zwitserland
gegaan en ik was er nog geen vier dagen ot
ik werd per telefoon teruggeroepen om een
lastige quaestie op te lossen. Die was ook al
niet tevreden met zijn positie in de maat
schappij."
.Maar die vrind van Je", viel een vierde
hem in de rede. „verdient misschien wei tien
maal zooveel als de menschen, op wie hij af
gunstig is om hun vacantie."
„Dat zei ik ook, maar toen zei hij: „alles
goed en wel, maar wat heb Ik daar met al
mijn gezwoeg aan! 'k Ben nu zestig, mis
schien kan ik nog een jaar of wat mee,
en als ik op mijn sterfbed lig zal ik tegen
mijzelf zeggen: domkop die ik was. als ik min
der geld had willen verdienen, dan zou ik een
gemakkelijker en een prettiger lever, gehad
hebben."
Na die woorden was er een oogenblik stilte.
Dat kwam niet veel voor in de club van 25
en de voorzitter gaf dan ook maar dadelijk
het woord aan den volgenden broeder In
dienstjaren. Men kwam hier toch voor ont
spanning bij elkaar en niet om droevige ge
dachten te ontwikkelen daar was de rest
van den dag lang genoeg voor.
Nog menige spreker vertelde van het resul
taat van het onderzoek in zijn kring, maai»
veel vroolljks kwam er niet. Niemand was
met zijn vak tevreden. De kantoorman had
reiziger willen worden om zoo het dagelijk-
sóhe gezeur en de kleine moeilijkheden to
ontgaan: de reiziger klaagde over de moei
lijkheid in het verkoopen en verlangde naar
een rustige betrekking thuis, met vaste werk
uren en minder vermoeienis. De zeeman ver
langde naar het oogenblik dat hij aan den
wal zou 'kunnen blijven en een ambtenaar
vond zijn leven mislukt, omdat hij ln zijn
jeugd niet naar zee had mogen gaan. Er was
niemand, letterlijk niemand, of hij klaagde
over zijn vak en zou, als hij zijn leven kon
overdoen, zeker een ander hebben gekozen.
Het was allemaal niet opwekkend en de
stemming ln de 25 zakte zichtbaar. De man
die van een andere meening was geweest,
deed wat hij kon om al die ongunstige rap
porten te weerleggen, maar het lukte hem
niet. „Je zou moeten weten wat hun ervarin
gen zouden zijn ais ze het vak gekregen had
den waar ze naar verlangden", zei hij en dat
was een opmerking die insloeg. „De mensch".
zei de voorzitter, niet zonder plechtigheid,
„is geneigd alleen de schaduwzijde van zijn
vak te zien en de voordeelen niet te tellen.
Jullie weet: ik ben bevriend met den rijks'en
man In Haarlem. Hij heeft geen zaken lie
hem plagen, een gelukkig gezin. Je zou zeg
gen alles wat een mensch maar wenschen
kan en toch 'klaagt hij omdat hij zooveel
vijanden heeft. Dat zijn de menschen, die
hem geld ter leen gevraagd hebben en een
weigering gekregen. De zaak is, dat wij men
schen de kunst om tevreden te zijn met ver
staan".
.Mag ik mij dau", zei de man die een paar
dagen te voren schertsend voor den domste
van de club was uitgekreten. ..voorstellen als
tevreden met mijn lot! Ik verdien niet veel,
maar genoeg om met mijn gezin eenvoudig
van te bestaan. Ik heb geen kapitaal, maar
ook geen zorg hoe ik het houden zal of ver
meerderen moet. Mijn gezondheid is wel
zwak, maar er zijn er velen zieker dan ik. Ik
ben afgunstig op niemand en dat Is het voor
naamste in de wereld. Mijn vak zal mij nooit
rijk maken, maar ik zou niets anders willen
zijn en ik heb geen behoefte aan mee- geld.
Mijn kinderen groeien goed op en ik leer
hun dat weelde geen geluk aanbrengt. Ik
verheug mij in de zon, ik onderga den win
ter zonder morren, als ik tegenspoed heb,
hoop ik op morgen beter."
Toen zei de voorzitter: „namens de club
bied ik Jou den ecrebeker aan. Jij bobt bet
geheim gevonden!" En de club van 25 Juichte
hem toe. Sommigen met een zucht, omdat ;ij
niet ook zoo waren. Maar ze moesten toege
ven, dal hij nog zoo dom niet was.
Teen waarschuwde het trompetsignaal.
Half zes. De „domoor" ging naar huis
Het sneeuwde. Hij zette zijn kraag op en was
er dankbaar voor, dat het geen aardbeving
was.
FIDELIO.