MNNINGS EM j (K3©IL!LYW©©© H. D. VERTELLING Amerikaansche films uit Duitschland en Duitsche films uit Amerika. Rusland in de mode. Wat Jannings zooal speelde. Driemaal Jannings: als de portier uit „De laatste Man", als Bas uit „Variété" en als generaal uit „Het Laatste Commando". De strijd tusschen de Amerikaansche en de Duitsche film is in zekeren zin een kwestie van concurrentie, maar in sterker mate en dit heeft voortdurend de aandacht van allen die belang in film stellen een strijd tusschen twee richtingen in de filmfabricage. De betiteling „Amerikaansche" film wil niet altijd zeggen, dat de rolprent opgeno men is in Hollywood of Culver-city, wij kennen ettelijke films uit Neu-Babelsberg of München die typisch „Amerikaansch" zijn. En er zijn Russische films zelfs, waarbij het er veel van heeft, dat zij niet in Moskou of Klew maar in Californlë gedraaid zijn. En omgekeerd hebben wij ook wel eens een en kele maal een rolprent bewonderd, die. hoe wel komende uit de buurt van Los Angeles, zuiver „Duitsch" van opvatting was. Voor de volledigheid zij hier vermeld, dat dit slechts een scheiding in hoofdgroepen is, het aan tal vaste, niet-individueele richtingen is vrij groot. Hoewel we het over deze kwestie reeds meer dan eens gehad hebben, vraagt zij wel sterk de aandacht van hen die nu, na „Va der", Jannings' „Laatste commando" bekij ken en in deze rolprent iets meer zien, dan een wel wat erg romantisch dramatje. En om twee redenen. Ten eerste vermeet de Paramount zich, dit zuiver Hollywoodsche product een Rus sische film te noemen en ten tweed'#, omdat de Duitscher Jannings er in speelt. Over 't eerste is het genoeg er even aan te herinneren, dat men in de filmindustrie er evengoed mode's op na houdt als in zoo vele andere dingen des levens. Kapitalen aan hout en petroleum zijn Ln vlammen opge gaan voor de tallooze brandweerfilms van enkele jaren geleden, het aan tal circus-rol prenten is angstwekkend groot, historische films hebben we bij dozijnen te genieten ge kregen en na de oorlogsfilms bij 't gros heeft de manie om in Rusland spelende films te maken, thans de Amerikanen te pakken ge kregen Misschien is het ook wel een maatre gel tegen de goede Sovjet-films die zich in 't land der Stars-and-stripes ondanks alles een plaats op de markt veroveren. En al hebben de Hollywoodsche regisseurs soms wel wat geleerd van de Russen ge denk de scènes van marcheerende soldaten uit „De grootste vijand" in deze film blijkt daar niets van. Integendeel, de enscèneering van het spoorwegongeluk en het treintje zijn zoo banaal en slecht, dat het in deze film, die overigens verscheidene uitmuntende kwaliteiten bezit, waarlijk stoort. Maar nu Jannings. Men heeft het hem vaak kwalijk genomen, dat hij Europa heeft verlaten om naar het Amerikaansche front over te loopen. Doch, zoo^ils wij eerder reeds schreven, de econo mische toestand leidde daartoe. En men mag het een kunstenaar niet euvel duiden, wan neer hij dóórheen gaat, waar behoorlijk geld te verdienen is. Erger zou het geweest zijn als Jannings ver-Amerikaanscht was; in zijn film „Vader" is dit ontegenzeggelijk het ge val, maar in „Het laatste commando" werkt hij zich daar boven uit, speelt hij weer een rol zoo diep, zoo sterk als hij het vroeger in Duitschland deed, terwijl iemand die zeker bevoegd tot oordeelen is, ons verzekerde, dat Jannings' creatie in de „Patriot", zijn derde Amerikaansche film, geweldig is en doet zien, dat hij na twee jaren eindelijk weer werkt op zijn vroegere capaciteit. Jannings is een merkwaardige acteur, een van de weinigen die spoedig tot een zekere hoogte stijgen en zonder al te groote inzin kingen op dit peil blijven werken. En een die al verscheidene jaren voor de camera speelt. Wie herinnert zich nog het eerste product van de zoo vruchtbare samenwerking van Jannings met Lubitsch: ..De oogen van de HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE De meeste menschen hebben weinig weet van hun oudooms en oudtantes. Dus moést ik er eigenlijk gelukkig mee wezen, dat ik nog een heel duidelijke herinnering heb be houden aan mijn oudoom Teunis Cornells en wanneer dat niet het geval is, mag niemand dat aan onverschilligheid voor mijn familie toeschrijven maar alleen aan het feit, dat ik hem nooit een prettige persoonlijkheid ge vonden heb. Toen ik een kleine jongen was nam hij niet de minste notitie van mij, legde zelfs een zeer duidelijke onverschillig heid voor mij aan den dag en heeft 't zoolang hij leefde, nooit noodig gevonden die hou ding ook maar in 't minst te wijzigen. Zelfs toen ik was opgegroeid tot een knaap van achttien jaar bestond ik nog altijd niet voor hem. Hoewel ik physiek gesproken gemakke lijk over hem heen kon kijken, keek hij om zoo te zeggen door mij heen, natuurlijk in figuurlijke beteekenis. want al was ik zoo mager als een talhout, en bestond in die pe riode van mijn leven uit niets dan been en beenen. doorschijnend ben ik nooit geweest. In mijn oogen had oom Teunis Cornel is dan ook ongeveer alle onaangename eigen schappen, die een mensch maar hebben kan. Hij had de ouderwetsche gewoonte van snui ven nooit kunnen afschaffen en morste daarmee zoo, dat hij na zijn kokkert van een neus ermee verzadigd te hebben, er zijn klee- ren overvloedig mee bestrooide. Bovendien snauwde hij mijn oudtante Jaantje, zijn vrouw, een brave ziel. den heelen dag af, een gewoonte die hij trouwens ook uitstrekte tot zijn heele omgeving voor zoover zij dat toe liet. Daartoe behoorde bijvoorbeeld niet de vrachtrijder die toen hij bij mijn oudoom een boodschap kwam doen en door dezen op zijn gewone onhebbelijke manier werd toe gesproken, aanbood hem onmiddellijk op zijn sm.te slaan, een uitdrukking die ook tosn al niet beschaafd, maar toch bij gele genheid wel in gebruik was. Teums Cornelis redde dadelijk bet bedreigde lichaamsdeel door met zijn volledige lichaam achter de hv'.'denr te verdwijnen, wat wel verstandig maar in mijn oogen juist niet heldhaftig was. Dit was het eerste, duidelijk» bewijs dat lk van mijn oudooms physieken moed ontving. Het verhoogde noch mijn eerbied, noch mijn sympathie en ronduit gezegd begon ik hem te haten. Weliswaar had een jongen van achttien jaar toen van ouderen nog lang niet de waardeering ontvangen, die hij te- mummie Ma!'? weet men. dat vóór Dr. Wlene zijn „Caligari" maakte, hij reeds Jannings liet spelen in „Arme Eva"? Maar uit lateren tijd: Jannings' rol als „Danton", zijn Hendrik VIII in „Anna Bo- ieven" en zijn Lodewijk XV in „Madame Du- barry". „Anna Boleyn" was een rolprent, die men nog eens moet vertoonen, grootsch van opzet en met een flinke bezetting, Madame Dubarry, niet zóo grootsch maar met spel van Pola Negri zooals ze 't nooit meer heeft geleverd en met een Lodewijk XV van Jan nings. zoo machtig mooi gespeeld, zoo verba zend knap getypeerd als hij het zelden meer deed. Wij zien nóg zijn verwrongen kop voor ons met de afgrijselijke zwarte pokken, een creatie, een reïncarnatie zelfs. Jannings ln Variété deed ons hem zien in een rol van den tegenwoordigen tijd, als de kermisreiziger Bos, in „De laatste man" was zijn spel niet zóo geweldig, maar meesterlijk moet het genoemd worden, hoe hij den ouden hotelportier speelde die zich eerst dé man van het hotel voelt met zijn witten baard en zijn zware galons en tressen, dan gebroken is. als hij oud-geworden in een ge streept jasje bij de W. C.'s mag oppassen, maar daarna de glorie van den grijsaard die met de erfenis van een rijken oom zich rij den laat in een droschke en zich bedienen laat in zijn hotel. „Vader" was een fiasco, Jannings had voortreffelijke momenten maar dat werd weggevaagd, bedolven onder de zoete zoete- lijkheden van het zwaar sentimenteele sce nario. En dan, als zijn tweede Amerikaansche rol: zijn generaal-filmfigurant in „Het laat ste commando". Als je hem over de gang ziet sloffen naar de telefoon, wéét je: dat is Jannings weer. In de magazijnen van de filmfabriek, waar hij, trotseh op de gene- raals-rol die hij spelen mag, zich dringt voor de anderen die in hem echter ook maar een figurant zien, wordt hij de oude weer. En zijn heele spel, het zenuwachtige schudden met het hoofd, zijn dwaze gang, die voelen doet, dat hier een geestelijk gebroken iemand gaat, het kruipen van hem, den ouden man, op een tafel om zijn, zijn ridder kruis te grijpen, dat een ander sarrend op een bajonet in de hoogte steekt; zijn tweede rol: de geweldige generaal, de machthebber in zijn bontkraag, de gevallen grootheid zwoegend op de locomotief, o, dat spel van Jannings is grootsch, doet ons zien dat een ras-acteur als hij, ook in Hollywood in staat is spel te geven dat ver reikt boven het mid delmatige En dat ons verzoenen kan met de enkele fouten in deae film C. G. B. Jannings in een der beste scènes uit „Het Laatste Commando". genwoordig van hen verwacht, maar er wa ren toch ook grenzen van geringschatting, die niet overschreden mochten worden en mijn oudoom Teunis Cornelis stond al lang ver aan den anderen, ik meen natuurlijk aan den verkeerden kant. De grootste reden van mijn afkeer was waarschijnlijk nog zijn aanmatiging op kunstgebied en de duidelijk heid, waarmee hij die aan den dag legde. Hij had namelijk te Haarlem een gezelschap ge sticht onder den naam van „de Schilderende Vrienden", waarvan hij de voorzitter was en waarvan twee derden van den naam, naar mijn jeugdig oordeel foutief was. Het woord „schilderende" in de eerste plaats, omdat wat zij deden dien naam niet mocht dragen, vervolgens de uitdrukking vrienden wegens de afgunst, die in het gezelschap bestond en werd aangekweekt, zoodat alleen het woordje „De" er mee doorkon, hetgeen zelfs voor een braaf lidwoord wel wat heel weinig was. Het publiek beweerde, dat de vijf schilderende vrienden elkaar dan ook alleen hadden ge vonden in een gemeenschappelijke'n afkeer van het genootschap „Kunst zij ons Doel" dat hen in den loop der jaren als lid had gedeballoteerd. Zoo zeide namelijk het pu bliek en dit is wel zeker: wanneer K. z. o. D. uitsluitend uit dieven en moordenaars be staan had. zou de critiek van de Schilderen de Vrienden niet vernietigender hebben kunnen zijn. Die werd alleen geëvenaard door de felheid van hun onderlinge beoor deeling. Hun gemeenschappelijk oefenlokaal was een schuur in den ruin van mijn oom, die licht kreeg uit het Oosten en uit het Westen, wat voor talenten als deze vijf evenwel geen bezwaar scheen te zijn om meesterwerken voort te brengen. Een van de wanden was (daar niemand ooit, zoo'n kunststuk scheen te koopent behangen met de kunststukken yan het laatste jaar. Reproducties van de naaste omgeving vooral, duinlandschappen van vreemde groene en grijze kleur, stille vens waarvan de onderwerpen aan het schuurtje zelf waren ontleend, ofschoon de bezem van mijn oudtante zichzelf er niet in herkend zou hebben en narcissen en hya cinthen van zeer bijzondere constructie en couleur. Want dit was een eigenaardigheid van de Schilderende Vrienden, dat zij in de plaats van het goed Nederlandsche woord „kleur" altijd couleur gebruikten, vermoede lijk omdat het hun deftiger in de ooren klonk. Maar te midden van deze zonder linge verzameling, die maar altijd aan groeide en nooit slonk hing een stuk. waar van zelfs mijn onervaren jongelingsoog kon zien, dat het ver uitstak boven de rest. Het was een landschap in schemering, met een waterpartij en een molen en waarvan mijn De Paraplu door CORRY DOMMERING. Marinus Rewald stond op 't punt, zijn kan toor te verlaten, toen Eliy, zijn kleindoch tertje binnentrad en hem vroolijk begroette. Hij was den geheelen dag in de beste stem ming geweest en hij zou daar zeker in ge bleven zijn als Eliy alléén was gekomen. Maar, dat was ze niet in haar handje had zij stevig een paraplu gekneld die bijna even groot was als zijzelf. Het was dan ook geen wonder dat hij deze direct in het oog had en een ongeduldige trek kwam op zijn gezicht. Hij bedwong zichr-echter en nam het kleine meisje in zijn arnfen, die, zich bui tengewoon groot gevoelende omdat zij Opa z'n paraplu mocht brengen, een lang ver haal deed over Oma en den regen en die arme Opa die door dat slechte weer moest. „Het is maar een kwartiertje loopen naar de tram, kind. dat is niet zoo erg en je weet, Opa houdt niet van een paraplu." Marinus Rewald zei het ongewoon vrien delijk; was het Eily niet geweest die hem het onding gebracht had, dan zouden er zeker heel andere woorden uit zijn mond gevallen zijn. Er was niets dat hem vijandiger gezind was als een paraplu. Op aanraden van zijn vrouw had hij, toen hij pas getrouwd was en nog precies deed wat zijn liefste graag wilde, een heel mooie gekocht. Hij wist 't nog zoo goed ze waren samen naar de stad ge gaan en hadden er een uitgezocht. Twaalf gulden was de prijs geweest en toen het heel hard begon te regenen, had hij 't nog zonde gevonden, haar op te steken. Het was eigenlijk niet bepaald een gevoel van zui nigheid cf plotselinge sympathie voor de paraplu geweest, maar een uitvlucht om er aan te ontkomen. Zijn vrienden kenden zijn haat voor een paraplu en hij vond het een groote vernedering als hij eens een van hen tegen zou komen, die uit het feit dat hij nu zoon dwaas ding boven zijn hoofd droeg, wel eens besluiten kon, dat hij nü al na een maand getrouwd te zijn, onder de plak van zijn jonge vrouwtje zou zitten. En het onge luk wilde, dat, juist toen hij bijna thuis was, Leo Visser, een van zijn vrijgezellen-vrien- den, hen passeerde, en opmerkte: „Hallo ke rel, je gaat erop vooruit Dat had de doorslag gegeven. Ze waren thuis gekomen en hij was kwaad geworden en had het ding met een harden stomp in den paraplubak gezet. Het eten brandde aan omdat de verzoening.die altijd, vooral als je pas getrouwd bent, onaangenaamheden best waard is veel te lang duurde, en na dezen heugelijken middag, hadden ze beiden een gesprek over de paraplu vermeden. Die stond eenzaam in den bak en Marinus hing, als een overwinnaar in den strijd, zijn nat ten hoed op den knop als hij in een plasre gen thuiskwam. Den volgenden keer dat hij ermee uit was gegaan natuurlijk alleen om er zijn vrouw een genoegen mee te doen had hij haar ergens laten staan en wist zich niet meer te herinneren waar, had er pok geen moeite voor gedaan en was blij dat hij ervan verlost oudoom verzekerde dat het een meesterwerk was van den beroemden Aert van der Neer, zooals ook in den rechterhoek van het stuk met groote, hoewel ietwat beverige letters stond geschreven. Hoevaak had ik bij een van mijn gedwon gen bezoeken aan mijn oudoom Teunis Cor nells, afgelegd namelijk op bevel van mijn ouders, die in zekere verwachtingen om trent de nalatenschap van mijn oudoom en oudtante die kinderloos waren, plachten te leven hoevaak had ik niet de pedante be schrijving van dit stuk die Teunis Cornelis aan geen van zijn bezoekers spaarde, onder danig moeten aanhoor en. „Alhoewel", zei hij dan tot mij. „de jeugd in haar diepe en meelijwekkende onwetendheid de hooge be teekenis der schilderkunst niet begrijpen en zell's niet beseffen kan, zal ik tot Je onder richt en stichting, jongmensch, de schoon heid van dit stuk van een der grootsten on der de Nederlandsche meesters je trachten te verklaren." Daarna pauseerde hij een poosje. Niet omdat hij vreesde in zijn uitlegging tekort te schieten, maar omdat hij ervan overtuigd was, dat mijn begripsvermogen t,e gering zou zijn. Zoodra hij veronderstelde, dat ik daarvan eveneens doordrongeu was stak hij zijn rechterhand tusschen zijn vest, zijn lin kerbeen vooruit en begon: „Links heeft de meester met zijn groot talent een afbeelding gegeven van een graanmolen van die dagen. Hoe kostelijk is de couleur hier getroffen! Hoe geheimzin nig weerspiegelt zich de gedaante van dit hoofdmoment der schilderij ln de wateren van den dijk in het teedere schemerlicht van den naderenden avondstond. Stil. als doordrongen van eerbied, rijzen de stammen van de boomen op naar het zwijgend uit spansel. In de verte, ach hoe ver wel, verliest zich de mysterieuse horizon in den avond nevel. Dit is een meesterwerk, wat zeg ik. het meesterwerk van den genlaleh Aert van der Neer, die, zich getroostende het dage- lijksch brood te verdienen met het nederig bedrijf van herbergier, in zijn vrije uren en waarschijnlijk veelal des nachts, de natuur afbeeldde in haar zachtste tinten en wegwa- zende couleuren. Wees gegroet. Meester, de eeuwen zullen nog lang verhalen van het genie van uw onovertroffen penseel." In deze toespraak kwamen twee merk-, waardige momenten voor. Niet zoozeer, dat Aert van der Neer zijn meesterwerken zou hebben geschilderd in den nacht, want net genie, eenmaal in gang gezet, kent geen hin derpalen. Evenmin verwonderde ik mij over cle merkwaardige uitspraak van het woord was. Maar oh wee, een maand later was het Sint Nicolaas en toen de avond bijna om was. werd er onverwacht gebeld en was er een heer om hem te spreken heel even maar, want hij had geen tijd. Marius Rewald ging naar de deur en stond tegenover Leo Visser die hem met een zwierige buiging een keurig pak overhandigde dat dadelijk zijxx achter docht opwekte. Hij betastte het en scheurde het papier eraf daar kwam de welbeken de glimmend bruine knop te voorschijn en een oogenblik leek het wel alsof hij het plan had, zoowel zijn vriend als de paraplu de deur uit te gooien. Maar toen hij zijn vrouw achter de glazen deuren van de vestibule hoorde lachen, verwrong hij zijp mond tot een glimlach en zette de paraplu op haar oude plaatsje in den bak. Er was werkelijk niets aan te doen: of hij wilde of niet het ding scheen bestemd om zijn leven te verstoren. Jaren lang had hij ermee getobd en toen hij dacht er eindelijk van verlost te zijn, had hij 't nog mis. Dat was. toen op een ruwen herfstdag, een bejaarde, arme vrouw zijn medelijden opwekte. Het arme mensch belde huis aan huis en was doornat. Marius Re wald liep met zijn paraplu onder den arm en zij brandde hem tegen zijn lijf toen hij het vrouwtje doornat in den regen zag loopen terwijl hij zelf dik ingepakt in 'n warme jas en z'n hoed over zijn hoofd getrokken, met een soort van welbehagen te;vn den wind inliep en de gehate paraplu als een onnut ding tegen zich aanklemde natuurlijk ook ditmaal om zijn vrouw genoegen te doen. Alleen was dit bewijs van liefde door de gewoonte van het samenzijn, eenigszins van aanzien veranderd, want, waar hij ln het be gin van zijn huwelijk de paraplu opzette als hét regende, daar liep hij er nu mee onder den arm. Zijn besluit was spoedig genomen. Hij liep op de vrouw toe en gaf haar de paraplu; eerst wilde zij dit edelmoedige aanbod niet aannemen, maar Marius wist haar tocl? over te halen en met een zucht van verlichting stapte hij even later zijn kantoor binnen. Maar hoe groot was zijn verbazing en te leurstelling, toen hij, den volgenden dag zijn kamer binnenkomende, den weibeken den vijand veilig tegen zijn bureaustoel zag staan in een uitdageixde houding die niets meer of minder zei als: „Zoo, daar ben ik weer." Hij vroeg den portier ernaar die hem ver telde dat een vrouw de paraplu den vorigen middag, nadat hij het kantoor reeds verla ten had, terug had bezorgd met het verzoek „meheer alderhartelijkst te bedanken voor zijn goedheid maar alsdat ze hem niet dorst houen". Toen was er een periode van rust inge treden. zoowel voor Marius Rewald als voor de paraplu deze stond verlaten in een kast op het kantoor en het leek wel alsof zij daar voor altijd blijven zou. Marius' vrouw had leeren berusten, en toen de paraplu dan ook, na jaren ln de bui-eaukast te hebben ge huisd, op een dag verdwenen was zonder een spoor na te laten, was er niemand o'ie zich de moeite gaf, er een woord over te ver kwisten. De jaren gingen voorbij. Marius Rewald werd grootvader en er was iets ln zijn leven gekomen waar hij zich nog geen rekenschap van had gegeven, want. had hxi voorzien dat mét dat nieuwe tevens de langvergeten pa- mysterieuse" dat Teunis Cornelis voorzag van een heele rij sisklanken, omdat hij In derdaad ietwat onder het euvel des lispelens gebukt ging. Maar vreemd was wel, dat hij in zijn uitlegging altijd spi-ak van een dijk. terwijl er op het schilderij alleen een vijver te zieix was. Naderhand is mij duidelijk ge worden, dat hij zijn geleerdheid over Aert van der Neer uit een Duitsch boek gehaald en het woord Teich, dat vijver beteekent, voor 't vaderland weg met dijk vertaald had Men kan de Germanismen zelfs in Neder land overdrijven. Tot zijn eer moet lk Teunis Cornelis nageven, dat hij bij het uitspreken van het woord „dijk", altijd even stokte. Alsof er een waarschuwing oprees uit zijn onderbewustzijn. Als dit woord hoorde het woord penscel, slaakte ik onwillekeurig een zucht van ver lichting omdat het uit was, want ieder woord van deze beschrijving werd gezegd met nadruk en met de langzaamheid die hij blijkbaar noodig vond voor zijn bijna onbe- grensden eerbied. Daarop volgde voor mijn speciale leering en onderricht, een be schouwing over de grootheid der kunst en de kleinheid van mijn persoon. Nu is het misschien een ramp om een jongmensch te zijn (nu ik de middelbare jaren te boven ben zou ik die periode al ware het bijwijze van proef, nog wel eens willen beleven) in ieder geval is het niet aangenaam om In een tijdsverloop van een kwartier minstens een half dozijn malen met „jongmensch" te worden toegesproken als ware dit een ver achtelijke staat van lichaam en geest ik kon daaraan toch niets verandei-en. Vooral wanneer deze toespraak geschiedde in pre sentie van anderen, vond ik die bijzonder onaangenaam en zoo herinner ik mij goed, dat op een keer een van de Schilderende Vrienden die bijwoonde Dat was zoo niet de oudste, dan toch de knapste van de leden van het gezelschap. Tenminste naar mijn inzicht, omdat hij de bescheidenheid had nooit een eigen ontwerp te schilderen, maar uitsluitend kopieën van werkelijk beroemde stukken. Ik heb er .vei gezien en zij leken mij goed geslaagd. Van hem hing er dan ook heel weinig in mijn oudooms schuur, weidsch het,.atelier" ge- heeten; hij was vaak op reis en bezig in musea of particuliere collecties met co- pieëeren. Ik zag in hem den man, die het beste be grip van schilderkunst en ln ieder geval hei duidelijkste besef van zijn eigen tekortko mingen had bovendien was hij vaa de pedanterie van Teunis Cornelis niet bang. zoodat als noodzakelijk gevolg mijn oudoom een beetje bang voor hem was immers raota weer te voorschijn zou komen, dan had hij er vast en zeker niet zoo vriendelijk te genover g rtaan. Dat nieuwe was de schoon dochter. Het was verwonderlijk zooveel zor gen als de menschen hadden voor zijn ge zondheid en hoe ondankbaar hij ze aan vaardde. De schoondochter deed hem eraan herinneren dat hij oud begon te worden, de goede zorgen waren nu niet nicer uit tee dere liefde voor zijn persoon, maar uitslui tend voor de bescherming van zijn gezoiia- held. Totdat zij in zijn leven kwam. had hij zich jong en gezond gevoeld, maar toen - tj op een keer bleef aandringen dal hij een paraplu mee naar kantoor moest nemen, was hij boos geworden en had gezegd dat hij wel voor zichzelf kon zorgen. Het was om wanhopig te worden en Marius Rewald was er de man nic-t naar om er zich bij neer te leggen. En dien middag dat Eliy hem op kantoor een paraplu kwam brengen, was hij wel ge noodzaakt vriendelijk te kijken tcrwille van de goede bedoeling van het kind. ZIJ stapten samen vxoort in den plasregen Eliy hing aan zijn arm en Marius Rewald verdeelde zijn aandacht tusschen haar vroolijk gebabbel en de druppels die op zijn hoed en schouder neerkwamen. De rand van zijn hoed werd boe langer hoe zwaarder en op zijn schou der vormde zich langzaam een plasje dat door zijn jas heendrong een week lang liep hij rond met rheumatick ln zijn linker schouder en hij begon weer te zinnen op wraak De gelegenheid deed zich onverwacht voor en dat nog wel zonder er zelf eenige schuld aan te hebben. Hij had de paraplu, ditmaal een geschenk van zijn schoondochter, mee genomen om haar net als vroeger met de andere gebeurd was, vanzelf te laten ver dwijnen uit de kantoorkast. Hij stond op hot achtcrbnlcon van de tram en was in drxik gesprek met een ken nis de paraplu hing aan zijn arm en hin derde hem niet. Maar dit zou niet lang du renDe conducteur snoof eens met zijn neus en rook onraad Hij liep naar binnen en kwam weer terug op het achterbalcon. Een eigenaardige lucht verspreidde zich en de passagiers begonnen het eveneens op te merken. Marius Rewald bemerkte niets.Toen, opeensvoelde hij een ruk aan zijn arm en keerde hij zich geërgerd om, om te zien wie hem zoo brutaal en onzacht durfde aan te x-aken. Plotseling uitte hij een kreet van schrik uit zijn paraplu steeg een rookwolkje cn een klein vlammetje brandde lustig een gat in het goed. De tram reed langs de kade en met een tegerxwoordlgheid van geest die alleen geboren kon worden uit haat voor de para plu nu hij eindelijk overwinnaar in den strijd zou zijn smeet hij het ding ver in het water. En toen begon hij te lachen zooais hij in jaren niet gelachen had. het werkte aanstekelijk op de passaglerse ln de tram en de man die de oorzaak was van het gebeurde door een eindje sigaret per ongeluk tusschen de baleiixen van de paraplu te gooien, voelde zich merkbaar opgelucht dat hij er op zoo'n gemakkelijke manier af kwam. Hij heeft nooit goed kunnen begrijpen waarom die heer hem zoo hartelijk de hand schudde toen hij de tram verliet en verwon derde zich, iemand te hebben ontmoet die kwaad met goed vergolden had OOK EEN WEDDENSCHAP. Een hongerig en vermoeid uitziend land- Iooper had van een medelijdende dame een paar stukken cake gekregen, die van den vorigen dag waren overgebleven. Nog geen twee uxir later belde hü weer aan De dame deed toevallig zelf open. „Och mevrouw," zei de landlooper, „zoudt u zoo vriendelijk willen zijn, xnij het recept te geven voor de cake die ik van u gekregen heb?" „Maar man, waarvoor moet Je in 's he melsnaam dat recept hebben?" vroeg de dame. „Ja, ziet u," was het antwoord, „daar zit een weddenschap aan vast. Mijn maat, wien ik ook een stuk gegeven heb, beweert dat u 3 koppen cement gebruikt op één kop suiker en ik heb gezegd, dat u maar 2 1/2 kop ce ment gebruikt." moet in den omgang tusschen twee mannen een daarvan vanzelf over den ander cenig gezag verkregen hebben. „Ik zou wel lust hebben", zei hij plotse ling, „om eens een copie te maken van dit stuk". „Van mijn van der Neer?" riep Teunis Cornelis verschrikt. „Ja, waarom niet. Als hulde aan den meester." „Daar kan nimmer van komen vriend Si mon". zei mijn oudoom plechtig. „Maar waarom dan niet! Ik heb wel pas een Rembrandt gecopieerd „Rembrandt o ja Die is al zoovaak ge copieerd", verweerde zich mijn oudoom, als of hij wou zeggen dat Rembrandt eraan ge wend moet zijn geraakt. „Maar mijn van der NeerEn je zou het meesterstuk misschien wel naar beneden willen halen?" „Ik zou het thuis willen hebben, zei vriend Simon kortaf. Maar toen steeg de schrik van Teunis Cor nelis tot ontzetting Dat zou nooit gebeuren. HIJ zou de schelding van zijn van der Neer niet overleven. Er volgde een warme woordenstrijd, waarvan ik het einde voorzag. En Inderdaad overwon Simon. Het stuk zou in het atelier blijven, zoodat Teunis Cornelis hot er iede- ren dag zou kunnen zien, maar de copie zou Simon dagelijks mee naar huis nemen, zoc- dat niemand die zou zien voordat zij heele- maal klaar was. „Geheel voltooid" gaf mijn oudoom toe, voldaan nu zijn bezit veilig onder zijn bereik bleef. „Ik beveel mijn schat in uw beste zorgen aan". BU het afscheid ver zekerde Simon nogmaals, dat hij zijn best zou doen. „De kleinste kleinigheid, het ge ringste détail zal zorgvuldig gecopieerd wor den. Dat is toch uw bedoeling?" En mijn oudoom, ten slotte toch wel gevleid om dc aandacht, die zijn bezit genoot, knikte vol daan. „Ja zoo getrouw mogelijk. Tot in do kleinste kleinigheid," Men scheidde. Vergiste ik mij. toen ik in het tevreden lachje van vriend Simon lets diabolisch meende te zien? Ik wist het niet zeker, maar er kon geen twijfel aan bestaan, dat toen ik Simon nakeek, z'jn rug zicht baar in beweging was, a'.sof hij onder 't gaan schudde van het lachen Een oo- ns':k dacht ik er over, mijn oudoom te wax-i- wen. maar bij het zien van zijn verwaarde gezicht kwam ik van dat besluit terug. Bo vendien, waarvoor had ik eigenlijk moeten waarschuwen! Dat vriend Simon voldaan was met de behaalde overwinning kon toch geen reden tot argwaan zijn' (Slot volgt) FIDELKX

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17