MNNINGS EM j
(K3©IL!LYW©©©
H. D. VERTELLING
Amerikaansche films uit Duitschland en Duitsche
films uit Amerika.
Rusland in de mode. Wat Jannings zooal speelde.
Driemaal Jannings: als de portier uit „De laatste Man", als Bas uit „Variété" en als generaal uit
„Het Laatste Commando".
De strijd tusschen de Amerikaansche en de
Duitsche film is in zekeren zin een kwestie
van concurrentie, maar in sterker mate
en dit heeft voortdurend de aandacht van
allen die belang in film stellen een strijd
tusschen twee richtingen in de filmfabricage.
De betiteling „Amerikaansche" film wil
niet altijd zeggen, dat de rolprent opgeno
men is in Hollywood of Culver-city, wij
kennen ettelijke films uit Neu-Babelsberg of
München die typisch „Amerikaansch" zijn.
En er zijn Russische films zelfs, waarbij het
er veel van heeft, dat zij niet in Moskou of
Klew maar in Californlë gedraaid zijn. En
omgekeerd hebben wij ook wel eens een en
kele maal een rolprent bewonderd, die. hoe
wel komende uit de buurt van Los Angeles,
zuiver „Duitsch" van opvatting was. Voor de
volledigheid zij hier vermeld, dat dit slechts
een scheiding in hoofdgroepen is, het aan
tal vaste, niet-individueele richtingen is vrij
groot.
Hoewel we het over deze kwestie reeds
meer dan eens gehad hebben, vraagt zij wel
sterk de aandacht van hen die nu, na „Va
der", Jannings' „Laatste commando" bekij
ken en in deze rolprent iets meer zien, dan
een wel wat erg romantisch dramatje. En
om twee redenen.
Ten eerste vermeet de Paramount zich,
dit zuiver Hollywoodsche product een Rus
sische film te noemen en ten tweed'#, omdat
de Duitscher Jannings er in speelt.
Over 't eerste is het genoeg er even aan te
herinneren, dat men in de filmindustrie er
evengoed mode's op na houdt als in zoo vele
andere dingen des levens. Kapitalen aan
hout en petroleum zijn Ln vlammen opge
gaan voor de tallooze brandweerfilms van
enkele jaren geleden, het aan tal circus-rol
prenten is angstwekkend groot, historische
films hebben we bij dozijnen te genieten ge
kregen en na de oorlogsfilms bij 't gros heeft
de manie om in Rusland spelende films te
maken, thans de Amerikanen te pakken ge
kregen Misschien is het ook wel een maatre
gel tegen de goede Sovjet-films die zich in 't
land der Stars-and-stripes ondanks alles
een plaats op de markt veroveren.
En al hebben de Hollywoodsche regisseurs
soms wel wat geleerd van de Russen ge
denk de scènes van marcheerende soldaten
uit „De grootste vijand" in deze film blijkt
daar niets van. Integendeel, de enscèneering
van het spoorwegongeluk en het treintje zijn
zoo banaal en slecht, dat het in deze film,
die overigens verscheidene uitmuntende
kwaliteiten bezit, waarlijk stoort.
Maar nu Jannings.
Men heeft het hem vaak kwalijk genomen,
dat hij Europa heeft verlaten om naar het
Amerikaansche front over te loopen. Doch,
zoo^ils wij eerder reeds schreven, de econo
mische toestand leidde daartoe. En men mag
het een kunstenaar niet euvel duiden, wan
neer hij dóórheen gaat, waar behoorlijk geld
te verdienen is. Erger zou het geweest zijn
als Jannings ver-Amerikaanscht was; in zijn
film „Vader" is dit ontegenzeggelijk het ge
val, maar in „Het laatste commando" werkt
hij zich daar boven uit, speelt hij weer een
rol zoo diep, zoo sterk als hij het vroeger in
Duitschland deed, terwijl iemand die zeker
bevoegd tot oordeelen is, ons verzekerde, dat
Jannings' creatie in de „Patriot", zijn derde
Amerikaansche film, geweldig is en doet
zien, dat hij na twee jaren eindelijk weer
werkt op zijn vroegere capaciteit.
Jannings is een merkwaardige acteur, een
van de weinigen die spoedig tot een zekere
hoogte stijgen en zonder al te groote inzin
kingen op dit peil blijven werken. En een die
al verscheidene jaren voor de camera speelt.
Wie herinnert zich nog het eerste product
van de zoo vruchtbare samenwerking van
Jannings met Lubitsch: ..De oogen van de
HAARLEMMER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE
De meeste menschen hebben weinig weet
van hun oudooms en oudtantes. Dus moést
ik er eigenlijk gelukkig mee wezen, dat ik
nog een heel duidelijke herinnering heb be
houden aan mijn oudoom Teunis Cornells en
wanneer dat niet het geval is, mag niemand
dat aan onverschilligheid voor mijn familie
toeschrijven maar alleen aan het feit, dat ik
hem nooit een prettige persoonlijkheid ge
vonden heb. Toen ik een kleine jongen was
nam hij niet de minste notitie van mij,
legde zelfs een zeer duidelijke onverschillig
heid voor mij aan den dag en heeft 't zoolang
hij leefde, nooit noodig gevonden die hou
ding ook maar in 't minst te wijzigen. Zelfs
toen ik was opgegroeid tot een knaap van
achttien jaar bestond ik nog altijd niet voor
hem. Hoewel ik physiek gesproken gemakke
lijk over hem heen kon kijken, keek hij om
zoo te zeggen door mij heen, natuurlijk in
figuurlijke beteekenis. want al was ik zoo
mager als een talhout, en bestond in die pe
riode van mijn leven uit niets dan been en
beenen. doorschijnend ben ik nooit geweest.
In mijn oogen had oom Teunis Cornel is
dan ook ongeveer alle onaangename eigen
schappen, die een mensch maar hebben kan.
Hij had de ouderwetsche gewoonte van snui
ven nooit kunnen afschaffen en morste
daarmee zoo, dat hij na zijn kokkert van een
neus ermee verzadigd te hebben, er zijn klee-
ren overvloedig mee bestrooide. Bovendien
snauwde hij mijn oudtante Jaantje, zijn
vrouw, een brave ziel. den heelen dag af, een
gewoonte die hij trouwens ook uitstrekte tot
zijn heele omgeving voor zoover zij dat toe
liet. Daartoe behoorde bijvoorbeeld niet de
vrachtrijder die toen hij bij mijn oudoom
een boodschap kwam doen en door dezen op
zijn gewone onhebbelijke manier werd toe
gesproken, aanbood hem onmiddellijk op
zijn sm.te slaan, een uitdrukking die ook
tosn al niet beschaafd, maar toch bij gele
genheid wel in gebruik was. Teums Cornelis
redde dadelijk bet bedreigde lichaamsdeel
door met zijn volledige lichaam achter de
hv'.'denr te verdwijnen, wat wel verstandig
maar in mijn oogen juist niet heldhaftig
was.
Dit was het eerste, duidelijk» bewijs dat lk
van mijn oudooms physieken moed ontving.
Het verhoogde noch mijn eerbied, noch mijn
sympathie en ronduit gezegd begon ik hem
te haten. Weliswaar had een jongen van
achttien jaar toen van ouderen nog lang
niet de waardeering ontvangen, die hij te-
mummie Ma!'? weet men. dat vóór Dr. Wlene
zijn „Caligari" maakte, hij reeds Jannings
liet spelen in „Arme Eva"?
Maar uit lateren tijd: Jannings' rol als
„Danton", zijn Hendrik VIII in „Anna Bo-
ieven" en zijn Lodewijk XV in „Madame Du-
barry". „Anna Boleyn" was een rolprent, die
men nog eens moet vertoonen, grootsch van
opzet en met een flinke bezetting, Madame
Dubarry, niet zóo grootsch maar met spel
van Pola Negri zooals ze 't nooit meer heeft
geleverd en met een Lodewijk XV van Jan
nings. zoo machtig mooi gespeeld, zoo verba
zend knap getypeerd als hij het zelden meer
deed. Wij zien nóg zijn verwrongen kop voor
ons met de afgrijselijke zwarte pokken, een
creatie, een reïncarnatie zelfs.
Jannings ln Variété deed ons hem zien in
een rol van den tegenwoordigen tijd, als de
kermisreiziger Bos, in „De laatste man" was
zijn spel niet zóo geweldig, maar meesterlijk
moet het genoemd worden, hoe hij den
ouden hotelportier speelde die zich eerst dé
man van het hotel voelt met zijn witten
baard en zijn zware galons en tressen, dan
gebroken is. als hij oud-geworden in een ge
streept jasje bij de W. C.'s mag oppassen,
maar daarna de glorie van den grijsaard die
met de erfenis van een rijken oom zich rij
den laat in een droschke en zich bedienen
laat in zijn hotel.
„Vader" was een fiasco, Jannings had
voortreffelijke momenten maar dat werd
weggevaagd, bedolven onder de zoete zoete-
lijkheden van het zwaar sentimenteele sce
nario.
En dan, als zijn tweede Amerikaansche
rol: zijn generaal-filmfigurant in „Het laat
ste commando". Als je hem over de gang
ziet sloffen naar de telefoon, wéét je: dat is
Jannings weer. In de magazijnen van de
filmfabriek, waar hij, trotseh op de gene-
raals-rol die hij spelen mag, zich dringt voor
de anderen die in hem echter ook maar een
figurant zien, wordt hij de oude weer. En
zijn heele spel, het zenuwachtige schudden
met het hoofd, zijn dwaze gang, die voelen
doet, dat hier een geestelijk gebroken
iemand gaat, het kruipen van hem, den
ouden man, op een tafel om zijn, zijn ridder
kruis te grijpen, dat een ander sarrend op
een bajonet in de hoogte steekt; zijn tweede
rol: de geweldige generaal, de machthebber
in zijn bontkraag, de gevallen grootheid
zwoegend op de locomotief, o, dat spel van
Jannings is grootsch, doet ons zien dat een
ras-acteur als hij, ook in Hollywood in staat
is spel te geven dat ver reikt boven het mid
delmatige
En dat ons verzoenen kan met de enkele
fouten in deae film
C. G. B.
Jannings in een der beste scènes uit „Het Laatste
Commando".
genwoordig van hen verwacht, maar er wa
ren toch ook grenzen van geringschatting,
die niet overschreden mochten worden en
mijn oudoom Teunis Cornelis stond al lang
ver aan den anderen, ik meen natuurlijk
aan den verkeerden kant. De grootste reden
van mijn afkeer was waarschijnlijk nog zijn
aanmatiging op kunstgebied en de duidelijk
heid, waarmee hij die aan den dag legde. Hij
had namelijk te Haarlem een gezelschap ge
sticht onder den naam van „de Schilderende
Vrienden", waarvan hij de voorzitter was en
waarvan twee derden van den naam, naar
mijn jeugdig oordeel foutief was. Het woord
„schilderende" in de eerste plaats, omdat
wat zij deden dien naam niet mocht dragen,
vervolgens de uitdrukking vrienden wegens
de afgunst, die in het gezelschap bestond en
werd aangekweekt, zoodat alleen het woordje
„De" er mee doorkon, hetgeen zelfs voor een
braaf lidwoord wel wat heel weinig was. Het
publiek beweerde, dat de vijf schilderende
vrienden elkaar dan ook alleen hadden ge
vonden in een gemeenschappelijke'n afkeer
van het genootschap „Kunst zij ons Doel"
dat hen in den loop der jaren als lid had
gedeballoteerd. Zoo zeide namelijk het pu
bliek en dit is wel zeker: wanneer K. z. o. D.
uitsluitend uit dieven en moordenaars be
staan had. zou de critiek van de Schilderen
de Vrienden niet vernietigender hebben
kunnen zijn. Die werd alleen geëvenaard
door de felheid van hun onderlinge beoor
deeling.
Hun gemeenschappelijk oefenlokaal was
een schuur in den ruin van mijn oom, die
licht kreeg uit het Oosten en uit het Westen,
wat voor talenten als deze vijf evenwel geen
bezwaar scheen te zijn om meesterwerken
voort te brengen. Een van de wanden was
(daar niemand ooit, zoo'n kunststuk scheen
te koopent behangen met de kunststukken
yan het laatste jaar. Reproducties van de
naaste omgeving vooral, duinlandschappen
van vreemde groene en grijze kleur, stille
vens waarvan de onderwerpen aan het
schuurtje zelf waren ontleend, ofschoon de
bezem van mijn oudtante zichzelf er niet in
herkend zou hebben en narcissen en hya
cinthen van zeer bijzondere constructie en
couleur. Want dit was een eigenaardigheid
van de Schilderende Vrienden, dat zij in de
plaats van het goed Nederlandsche woord
„kleur" altijd couleur gebruikten, vermoede
lijk omdat het hun deftiger in de ooren
klonk. Maar te midden van deze zonder
linge verzameling, die maar altijd aan
groeide en nooit slonk hing een stuk. waar
van zelfs mijn onervaren jongelingsoog kon
zien, dat het ver uitstak boven de rest. Het
was een landschap in schemering, met een
waterpartij en een molen en waarvan mijn
De Paraplu
door CORRY DOMMERING.
Marinus Rewald stond op 't punt, zijn kan
toor te verlaten, toen Eliy, zijn kleindoch
tertje binnentrad en hem vroolijk begroette.
Hij was den geheelen dag in de beste stem
ming geweest en hij zou daar zeker in ge
bleven zijn als Eliy alléén was gekomen.
Maar, dat was ze niet in haar handje had
zij stevig een paraplu gekneld die bijna
even groot was als zijzelf. Het was dan ook
geen wonder dat hij deze direct in het oog
had en een ongeduldige trek kwam op zijn
gezicht. Hij bedwong zichr-echter en nam het
kleine meisje in zijn arnfen, die, zich bui
tengewoon groot gevoelende omdat zij Opa
z'n paraplu mocht brengen, een lang ver
haal deed over Oma en den regen en die
arme Opa die door dat slechte weer moest.
„Het is maar een kwartiertje loopen naar
de tram, kind. dat is niet zoo erg en je weet,
Opa houdt niet van een paraplu."
Marinus Rewald zei het ongewoon vrien
delijk; was het Eily niet geweest die hem het
onding gebracht had, dan zouden er zeker
heel andere woorden uit zijn mond gevallen
zijn.
Er was niets dat hem vijandiger gezind
was als een paraplu. Op aanraden van zijn
vrouw had hij, toen hij pas getrouwd was en
nog precies deed wat zijn liefste graag wilde,
een heel mooie gekocht. Hij wist 't nog zoo
goed ze waren samen naar de stad ge
gaan en hadden er een uitgezocht. Twaalf
gulden was de prijs geweest en toen het
heel hard begon te regenen, had hij 't nog
zonde gevonden, haar op te steken. Het was
eigenlijk niet bepaald een gevoel van zui
nigheid cf plotselinge sympathie voor de
paraplu geweest, maar een uitvlucht om er
aan te ontkomen. Zijn vrienden kenden zijn
haat voor een paraplu en hij vond het een
groote vernedering als hij eens een van hen
tegen zou komen, die uit het feit dat hij nu
zoon dwaas ding boven zijn hoofd droeg,
wel eens besluiten kon, dat hij nü al na een
maand getrouwd te zijn, onder de plak van
zijn jonge vrouwtje zou zitten. En het onge
luk wilde, dat, juist toen hij bijna thuis was,
Leo Visser, een van zijn vrijgezellen-vrien-
den, hen passeerde, en opmerkte: „Hallo ke
rel, je gaat erop vooruit
Dat had de doorslag gegeven. Ze waren
thuis gekomen en hij was kwaad geworden
en had het ding met een harden stomp in
den paraplubak gezet. Het eten brandde aan
omdat de verzoening.die altijd, vooral als
je pas getrouwd bent, onaangenaamheden
best waard is veel te lang duurde, en na
dezen heugelijken middag, hadden ze beiden
een gesprek over de paraplu vermeden. Die
stond eenzaam in den bak en Marinus hing,
als een overwinnaar in den strijd, zijn nat
ten hoed op den knop als hij in een plasre
gen thuiskwam.
Den volgenden keer dat hij ermee uit was
gegaan natuurlijk alleen om er zijn vrouw
een genoegen mee te doen had hij haar
ergens laten staan en wist zich niet meer te
herinneren waar, had er pok geen moeite
voor gedaan en was blij dat hij ervan verlost
oudoom verzekerde dat het een meesterwerk
was van den beroemden Aert van der Neer,
zooals ook in den rechterhoek van het stuk
met groote, hoewel ietwat beverige letters
stond geschreven.
Hoevaak had ik bij een van mijn gedwon
gen bezoeken aan mijn oudoom Teunis Cor
nells, afgelegd namelijk op bevel van mijn
ouders, die in zekere verwachtingen om
trent de nalatenschap van mijn oudoom en
oudtante die kinderloos waren, plachten te
leven hoevaak had ik niet de pedante be
schrijving van dit stuk die Teunis Cornelis
aan geen van zijn bezoekers spaarde, onder
danig moeten aanhoor en. „Alhoewel", zei hij
dan tot mij. „de jeugd in haar diepe en
meelijwekkende onwetendheid de hooge be
teekenis der schilderkunst niet begrijpen en
zell's niet beseffen kan, zal ik tot Je onder
richt en stichting, jongmensch, de schoon
heid van dit stuk van een der grootsten on
der de Nederlandsche meesters je trachten
te verklaren."
Daarna pauseerde hij een poosje. Niet
omdat hij vreesde in zijn uitlegging tekort
te schieten, maar omdat hij ervan overtuigd
was, dat mijn begripsvermogen t,e gering zou
zijn. Zoodra hij veronderstelde, dat ik
daarvan eveneens doordrongeu was stak hij
zijn rechterhand tusschen zijn vest, zijn lin
kerbeen vooruit en begon:
„Links heeft de meester met zijn groot
talent een afbeelding gegeven van een
graanmolen van die dagen. Hoe kostelijk is
de couleur hier getroffen! Hoe geheimzin
nig weerspiegelt zich de gedaante van dit
hoofdmoment der schilderij ln de wateren
van den dijk in het teedere schemerlicht
van den naderenden avondstond. Stil. als
doordrongen van eerbied, rijzen de stammen
van de boomen op naar het zwijgend uit
spansel. In de verte, ach hoe ver wel, verliest
zich de mysterieuse horizon in den avond
nevel. Dit is een meesterwerk, wat zeg ik.
het meesterwerk van den genlaleh Aert van
der Neer, die, zich getroostende het dage-
lijksch brood te verdienen met het nederig
bedrijf van herbergier, in zijn vrije uren en
waarschijnlijk veelal des nachts, de natuur
afbeeldde in haar zachtste tinten en wegwa-
zende couleuren. Wees gegroet. Meester, de
eeuwen zullen nog lang verhalen van het
genie van uw onovertroffen penseel."
In deze toespraak kwamen twee merk-,
waardige momenten voor. Niet zoozeer, dat
Aert van der Neer zijn meesterwerken zou
hebben geschilderd in den nacht, want net
genie, eenmaal in gang gezet, kent geen hin
derpalen. Evenmin verwonderde ik mij over
cle merkwaardige uitspraak van het woord
was. Maar oh wee, een maand later was het
Sint Nicolaas en toen de avond bijna om was.
werd er onverwacht gebeld en was er een
heer om hem te spreken heel even maar,
want hij had geen tijd. Marius Rewald ging
naar de deur en stond tegenover Leo Visser
die hem met een zwierige buiging een keurig
pak overhandigde dat dadelijk zijxx achter
docht opwekte. Hij betastte het en scheurde
het papier eraf daar kwam de welbeken
de glimmend bruine knop te voorschijn en
een oogenblik leek het wel alsof hij het plan
had, zoowel zijn vriend als de paraplu de
deur uit te gooien. Maar toen hij zijn vrouw
achter de glazen deuren van de vestibule
hoorde lachen, verwrong hij zijp mond tot
een glimlach en zette de paraplu op haar
oude plaatsje in den bak.
Er was werkelijk niets aan te doen: of hij
wilde of niet het ding scheen bestemd om
zijn leven te verstoren.
Jaren lang had hij ermee getobd en toen
hij dacht er eindelijk van verlost te zijn, had
hij 't nog mis. Dat was. toen op een ruwen
herfstdag, een bejaarde, arme vrouw zijn
medelijden opwekte. Het arme mensch belde
huis aan huis en was doornat. Marius Re
wald liep met zijn paraplu onder den arm en
zij brandde hem tegen zijn lijf toen hij het
vrouwtje doornat in den regen zag loopen
terwijl hij zelf dik ingepakt in 'n warme jas
en z'n hoed over zijn hoofd getrokken, met
een soort van welbehagen te;vn den wind
inliep en de gehate paraplu als een onnut
ding tegen zich aanklemde natuurlijk ook
ditmaal om zijn vrouw genoegen te doen.
Alleen was dit bewijs van liefde door de
gewoonte van het samenzijn, eenigszins van
aanzien veranderd, want, waar hij ln het be
gin van zijn huwelijk de paraplu opzette als
hét regende, daar liep hij er nu mee onder
den arm.
Zijn besluit was spoedig genomen. Hij liep
op de vrouw toe en gaf haar de paraplu;
eerst wilde zij dit edelmoedige aanbod niet
aannemen, maar Marius wist haar tocl? over
te halen en met een zucht van verlichting
stapte hij even later zijn kantoor binnen.
Maar hoe groot was zijn verbazing en te
leurstelling, toen hij, den volgenden dag
zijn kamer binnenkomende, den weibeken
den vijand veilig tegen zijn bureaustoel zag
staan in een uitdageixde houding die niets
meer of minder zei als: „Zoo, daar ben ik
weer."
Hij vroeg den portier ernaar die hem ver
telde dat een vrouw de paraplu den vorigen
middag, nadat hij het kantoor reeds verla
ten had, terug had bezorgd met het verzoek
„meheer alderhartelijkst te bedanken voor
zijn goedheid maar alsdat ze hem niet dorst
houen".
Toen was er een periode van rust inge
treden. zoowel voor Marius Rewald als voor
de paraplu deze stond verlaten in een
kast op het kantoor en het leek wel alsof zij
daar voor altijd blijven zou. Marius' vrouw
had leeren berusten, en toen de paraplu dan
ook, na jaren ln de bui-eaukast te hebben ge
huisd, op een dag verdwenen was zonder een
spoor na te laten, was er niemand o'ie zich
de moeite gaf, er een woord over te ver
kwisten.
De jaren gingen voorbij. Marius Rewald
werd grootvader en er was iets ln zijn leven
gekomen waar hij zich nog geen rekenschap
van had gegeven, want. had hxi voorzien dat
mét dat nieuwe tevens de langvergeten pa-
mysterieuse" dat Teunis Cornelis voorzag
van een heele rij sisklanken, omdat hij In
derdaad ietwat onder het euvel des lispelens
gebukt ging. Maar vreemd was wel, dat hij
in zijn uitlegging altijd spi-ak van een dijk.
terwijl er op het schilderij alleen een vijver
te zieix was. Naderhand is mij duidelijk ge
worden, dat hij zijn geleerdheid over Aert
van der Neer uit een Duitsch boek gehaald
en het woord Teich, dat vijver beteekent,
voor 't vaderland weg met dijk vertaald had
Men kan de Germanismen zelfs in Neder
land overdrijven. Tot zijn eer moet lk Teunis
Cornelis nageven, dat hij bij het uitspreken
van het woord „dijk", altijd even stokte.
Alsof er een waarschuwing oprees uit zijn
onderbewustzijn.
Als dit woord hoorde het woord penscel,
slaakte ik onwillekeurig een zucht van ver
lichting omdat het uit was, want ieder
woord van deze beschrijving werd gezegd
met nadruk en met de langzaamheid die hij
blijkbaar noodig vond voor zijn bijna onbe-
grensden eerbied. Daarop volgde voor
mijn speciale leering en onderricht, een be
schouwing over de grootheid der kunst en
de kleinheid van mijn persoon. Nu is het
misschien een ramp om een jongmensch te
zijn (nu ik de middelbare jaren te boven
ben zou ik die periode al ware het bijwijze
van proef, nog wel eens willen beleven) in
ieder geval is het niet aangenaam om In een
tijdsverloop van een kwartier minstens een
half dozijn malen met „jongmensch" te
worden toegesproken als ware dit een ver
achtelijke staat van lichaam en geest ik
kon daaraan toch niets verandei-en. Vooral
wanneer deze toespraak geschiedde in pre
sentie van anderen, vond ik die bijzonder
onaangenaam en zoo herinner ik mij goed,
dat op een keer een van de Schilderende
Vrienden die bijwoonde
Dat was zoo niet de oudste, dan toch de
knapste van de leden van het gezelschap.
Tenminste naar mijn inzicht, omdat hij de
bescheidenheid had nooit een eigen ontwerp
te schilderen, maar uitsluitend kopieën van
werkelijk beroemde stukken. Ik heb er .vei
gezien en zij leken mij goed geslaagd. Van
hem hing er dan ook heel weinig in mijn
oudooms schuur, weidsch het,.atelier" ge-
heeten; hij was vaak op reis en bezig in
musea of particuliere collecties met co-
pieëeren.
Ik zag in hem den man, die het beste be
grip van schilderkunst en ln ieder geval hei
duidelijkste besef van zijn eigen tekortko
mingen had bovendien was hij vaa de
pedanterie van Teunis Cornelis niet bang.
zoodat als noodzakelijk gevolg mijn oudoom
een beetje bang voor hem was immers
raota weer te voorschijn zou komen, dan had
hij er vast en zeker niet zoo vriendelijk te
genover g rtaan. Dat nieuwe was de schoon
dochter. Het was verwonderlijk zooveel zor
gen als de menschen hadden voor zijn ge
zondheid en hoe ondankbaar hij ze aan
vaardde. De schoondochter deed hem eraan
herinneren dat hij oud begon te worden,
de goede zorgen waren nu niet nicer uit tee
dere liefde voor zijn persoon, maar uitslui
tend voor de bescherming van zijn gezoiia-
held. Totdat zij in zijn leven kwam. had hij
zich jong en gezond gevoeld, maar toen - tj
op een keer bleef aandringen dal hij een
paraplu mee naar kantoor moest nemen,
was hij boos geworden en had gezegd dat hij
wel voor zichzelf kon zorgen. Het was om
wanhopig te worden en Marius Rewald was
er de man nic-t naar om er zich bij neer te
leggen.
En dien middag dat Eliy hem op kantoor
een paraplu kwam brengen, was hij wel ge
noodzaakt vriendelijk te kijken tcrwille van
de goede bedoeling van het kind. ZIJ stapten
samen vxoort in den plasregen Eliy hing aan
zijn arm en Marius Rewald verdeelde zijn
aandacht tusschen haar vroolijk gebabbel
en de druppels die op zijn hoed en schouder
neerkwamen. De rand van zijn hoed werd
boe langer hoe zwaarder en op zijn schou
der vormde zich langzaam een plasje dat
door zijn jas heendrong een week lang
liep hij rond met rheumatick ln zijn linker
schouder en hij begon weer te zinnen op
wraak
De gelegenheid deed zich onverwacht voor
en dat nog wel zonder er zelf eenige schuld
aan te hebben. Hij had de paraplu, ditmaal
een geschenk van zijn schoondochter, mee
genomen om haar net als vroeger met de
andere gebeurd was, vanzelf te laten ver
dwijnen uit de kantoorkast.
Hij stond op hot achtcrbnlcon van de
tram en was in drxik gesprek met een ken
nis de paraplu hing aan zijn arm en hin
derde hem niet. Maar dit zou niet lang du
renDe conducteur snoof eens met zijn
neus en rook onraad Hij liep naar binnen
en kwam weer terug op het achterbalcon.
Een eigenaardige lucht verspreidde zich en
de passagiers begonnen het eveneens op te
merken.
Marius Rewald bemerkte niets.Toen,
opeensvoelde hij een ruk aan zijn arm
en keerde hij zich geërgerd om, om te zien
wie hem zoo brutaal en onzacht durfde aan
te x-aken.
Plotseling uitte hij een kreet van schrik
uit zijn paraplu steeg een rookwolkje cn een
klein vlammetje brandde lustig een gat in
het goed. De tram reed langs de kade en met
een tegerxwoordlgheid van geest die alleen
geboren kon worden uit haat voor de para
plu nu hij eindelijk overwinnaar in den
strijd zou zijn smeet hij het ding ver in
het water. En toen begon hij te lachen zooais
hij in jaren niet gelachen had. het werkte
aanstekelijk op de passaglerse ln de tram en
de man die de oorzaak was van het gebeurde
door een eindje sigaret per ongeluk tusschen
de baleiixen van de paraplu te gooien, voelde
zich merkbaar opgelucht dat hij er op zoo'n
gemakkelijke manier af kwam.
Hij heeft nooit goed kunnen begrijpen
waarom die heer hem zoo hartelijk de hand
schudde toen hij de tram verliet en verwon
derde zich, iemand te hebben ontmoet die
kwaad met goed vergolden had
OOK EEN WEDDENSCHAP.
Een hongerig en vermoeid uitziend land-
Iooper had van een medelijdende dame een
paar stukken cake gekregen, die van den
vorigen dag waren overgebleven.
Nog geen twee uxir later belde hü weer aan
De dame deed toevallig zelf open.
„Och mevrouw," zei de landlooper, „zoudt
u zoo vriendelijk willen zijn, xnij het recept
te geven voor de cake die ik van u gekregen
heb?"
„Maar man, waarvoor moet Je in 's he
melsnaam dat recept hebben?" vroeg de
dame.
„Ja, ziet u," was het antwoord, „daar zit
een weddenschap aan vast. Mijn maat, wien
ik ook een stuk gegeven heb, beweert dat u
3 koppen cement gebruikt op één kop suiker
en ik heb gezegd, dat u maar 2 1/2 kop ce
ment gebruikt."
moet in den omgang tusschen twee mannen
een daarvan vanzelf over den ander cenig
gezag verkregen hebben.
„Ik zou wel lust hebben", zei hij plotse
ling, „om eens een copie te maken van dit
stuk".
„Van mijn van der Neer?" riep Teunis
Cornelis verschrikt.
„Ja, waarom niet. Als hulde aan den
meester."
„Daar kan nimmer van komen vriend Si
mon". zei mijn oudoom plechtig.
„Maar waarom dan niet! Ik heb wel pas
een Rembrandt gecopieerd
„Rembrandt o ja Die is al zoovaak ge
copieerd", verweerde zich mijn oudoom, als
of hij wou zeggen dat Rembrandt eraan ge
wend moet zijn geraakt. „Maar mijn van der
NeerEn je zou het meesterstuk misschien
wel naar beneden willen halen?"
„Ik zou het thuis willen hebben, zei vriend
Simon kortaf.
Maar toen steeg de schrik van Teunis Cor
nelis tot ontzetting Dat zou nooit gebeuren.
HIJ zou de schelding van zijn van der Neer
niet overleven.
Er volgde een warme woordenstrijd,
waarvan ik het einde voorzag. En Inderdaad
overwon Simon. Het stuk zou in het atelier
blijven, zoodat Teunis Cornelis hot er iede-
ren dag zou kunnen zien, maar de copie zou
Simon dagelijks mee naar huis nemen, zoc-
dat niemand die zou zien voordat zij heele-
maal klaar was. „Geheel voltooid" gaf mijn
oudoom toe, voldaan nu zijn bezit veilig
onder zijn bereik bleef. „Ik beveel mijn schat
in uw beste zorgen aan". BU het afscheid ver
zekerde Simon nogmaals, dat hij zijn best
zou doen. „De kleinste kleinigheid, het ge
ringste détail zal zorgvuldig gecopieerd wor
den. Dat is toch uw bedoeling?" En mijn
oudoom, ten slotte toch wel gevleid om dc
aandacht, die zijn bezit genoot, knikte vol
daan. „Ja zoo getrouw mogelijk. Tot in do
kleinste kleinigheid,"
Men scheidde. Vergiste ik mij. toen ik in
het tevreden lachje van vriend Simon lets
diabolisch meende te zien? Ik wist het niet
zeker, maar er kon geen twijfel aan bestaan,
dat toen ik Simon nakeek, z'jn rug zicht
baar in beweging was, a'.sof hij onder 't
gaan schudde van het lachen Een oo- ns':k
dacht ik er over, mijn oudoom te wax-i-
wen. maar bij het zien van zijn verwaarde
gezicht kwam ik van dat besluit terug. Bo
vendien, waarvoor had ik eigenlijk moeten
waarschuwen! Dat vriend Simon voldaan
was met de behaalde overwinning kon toch
geen reden tot argwaan zijn'
(Slot volgt)
FIDELKX