DIC^JX^AETI (ilUWNI |Fj V IVii,®| \IMN HN| ^4DCLEcM BCCI) E.I{. SySAEiyxe^ VE^yAAEB DOOI} ^EV^.WALJHE^-KELlEf^. (Korte inhoud van het voorafgaande). De held van dit verhaal, St. Ives, bijge naamd de Spion van Napoleon, was ln Mei 1813 als krijgsgevangene ln handen der Kngclschen gevallen. Met lotgenooten zat hij opgesloten ln het kasteel Edinburg, dat tot gevangenis was Ingericht. Doordat St. Ives van geboorte een edelman, maar in het gevangenenkamp slechts een gewoon soldaat. de Enge'.sche taal machtig was. werd hij door de bewakers meermalen als tolk gebruikt, waardoor hy verschillende voordeelen boven do andere gevangenen genoot. De gevangenen mochten voorwerpen van huisvlijt maken die door de bevol king gekocht werden. Onder de koopsters was een meisje van 18 of 19 jaar. die de aandacht van St. Ives trok. Het meisje. Flora genaamd, betoonde haar deelneming in zijn lot. Van een zaakwaarnemer ontvangt St. Ives een pakje bankbiljetten, hem door een bloedverwant geschonken, om zijn ont vluchting mogelijk te maken. Met andere gevangenen heeft hij een tunnel gegraven en met behulp van een touw weten St. Ives en enkele vrienden uit de vesting te ontsnappen. Inderdaad gelukt het hem zich schuli te houden in het kippenhok van Flora Later helpt het meisje hem bij zijn vlucht Als veedrijver vermomd trekt hij weg. na een hartelijk afsoheid van Flora genomen te hebben. Hij kwam, ra. veel moeilijkheden over. wonnen te hebber,, bij zijn oom, die hem tot erfgenaam maakte. Toen moest St. Ives evenwel weer vluchten, omdat zijn neef hem weer aan de gerechtsdienaren, wilde overleveren, om daardoor wraak te nemen over zUn onterving. Nu wordt St. Ives weer opnieuw voort gedreven door Mjn achteu volgers. Ik geloof zeker, dat Ik eenige seconden aarzelde, of het niet beter zou wezen de paarden te doen omdraaien en zoo spoedig mogelijk de kust te bereiken. Maar ik bevond mij in den toestand van een man, die in staat is zijn geheele fortuin in den leeuwen kuil te werpen, of juister nog is de vergelij king met een man, die des avonds bij de wijnflesch ruzie heeft gehad en thans, bij daglicht, op een kouden wintermogen, nadat hij zijn roes heeft uitgeslapen, om veront schuldiging moet gaan vragen. Men moet niet denken, dat ik met minder geestdrift voor Flora vervuld was, maar terwijl ik mij in een hoek van mijn kalés drukte en een sigaar rookte, kwam de gedachte bij mij op dat toch de brievenpost was uitgevonden en dat ik toch op een blad papier aan haar had kunnen schrijven, het verzenden, in plaats van mij persoonlijk in allerlei gevaren te gaan begeven en een land te betreden, waar Ik vermoedde op de hielen door politie dienaren te worden gevolgd. Ik twijfel even wel of ik een oogenblik aan Sim en Candlish dacht. In de Groene Draak zat Rowley op de stoep te wachten met de bagage naast zich en zoodra ik hem had opgenomen, barstte hij los: Wien denkt u dat we hier hebben gehad mijnheer? begon hij ademloos, terwijl de sjees zich in beweging zette. Roode borsten En dit zeggende, knikte hij veelbeteeke- nend. Roode borsten? herhaalde ik verwonderd want op dat oogenblik begreep ik een uit- - drukking niet, welke ik reeds zoo dikwijls had gehoord. Ja, zeide hij, roode jassen. Detectives. Po- litie-agenten uit Bow-Street. Twee stuks en een daarvan is Lavender zelf. Ik heb den anderen duidelijk hooren zeggen: Welnu, mijnheer Lavender, bent u gereed? Ze zaten vlak bij mij te ontbijten. Laat ze maar gaan. Ze maken geen jacht op ons. Ze zoeken een inbreker en ik heb hen niet op een valsch spoor gebracht. O, neen. Ik dacht dat het beter was ze niet op onze hielen te hebben daarom heb ik hun zeer gewichtige Inlich tingen verschaft. Meneer Lavender heeft me zelfs een fooi ervoor gegeven. Ze zijn op weg naar Luton. Zij hebben me de handboeien laten kijken en ze voor de aardigheid om mijn polsen gesloten. En ik verzeker u dat ik bijna in zwijm viel. zoo'n akelig gevoel is het. Neem mij niet kwalijk, mijnheer Anne, voeg de hij er bij met een van zijn plotselinge overgangen van de vertrouwelijkheid van een schooljongen tot. de onderdanigheid van een volmaakten knecht. Om de waarheid te zeggen, beviel mij dat gesprek over de handboeien heelemaal niet. en met meer strengheid dan noodig was ver bood ik hem mijn naam te noemen. Jawel, mijnheer Ramornie, zeide hij den hoed afnemend. Neem mij niet kwalijk mijn heer Ramornie, 't zal niet meer gebeuren, daar kunt u gerust op zijn; 't is mij zoo ont vallen. mijnheer Ramornie. Mijn beste jongen, zeide ik met indruk- wekkenden ernst; er mag je nooit Iets ont- vailcn. Wees zoo goed niet tc vergeten, dal mijn leven op het spel staat. Ik vond het niet noodig om hem bij deze gelegenheid te vertellen, hoeveel onvoorzich tigheden ik zeif had begaan. Ik ben van oor deel, dat een hooger geplaatste nooit ongelijk mag hebben. Ik heb bijgewoond, dat twee bataljons veertien dagen lang een waarde loos en bovendien onneembaar kasteel bele gerden; ik wist dat wij het alleen volhielden, terwille van de discipline: de generaal had het nu eenmaal bevolen en kon geen voor wendsel vinden om zijn bevel in te trekken; ik herinner mij, dat ik zijn volhouden zeer bewonderde en mij verbeeldde dat ik mijn leven voor een zeer goede zaak waagde. Te genover dwazen en kinderen en tot de laatsten rekende ik Rowley moet men zelfs nog meer gebruik maken van zijn auto riteit. ik verklaarde mijzelf onlaakbaar, zelfs toen hij zich een opmerking veroorloofde c den aankoop van de roode reiskoets. z ik hem oogenb'ikkelyk op zijn plaats Ik zeide hem dat wij, in onze omstandighc- cK.ii, zeer veel gewicht op oen uiterlijken scbijn moesten leggen. Weliswaar zouden wij in een gehuurde kalos meer vrijheid hebben gehad, maar waar bleef dan de waardigheid! Ik sprak op zulk een positieven toon, dat ik somtijds zeif overtuigd was. Maar dat duurde niet fang. Dat ellendige voertuig scheen mij steeds beladen met agenten van politie en ik verbeeldde mij dat er achterop een plakaat, was aangebracht, waarop al mijn misdaden te lezen stonden met mijn naam en toenaam erbij. Ik had zeventig pond betaald om het ding in mijn bezit te krijgen, maar zou gaarne zeven honderd gegeven hebben om er met eere af te komen. Groot was het gevaar, waarin de roode kalés ons bracht, maar nog meer zorgen gaf ons de leeren geldtasch. Ik had tot nu toe mijn gage gekregen en het geld ook weer uit gegeven. ik was in mijn regiment gelukkig geweest en had my er zoo veilig gevoeld als in mijn vader's huis, gevoed en gekleed door den grooten Keizer en als dat eens werd verzuimd, had ik den eersten den besten boer ervoor aansprakelijk gemaakt. En thans begon ik den last van den rijkdom te voelen, maar tegelijkertijd ook de angst, dat ik dien rijkdom zou kunnen verliezen. Er bevonden zich tienduizend pond in de tasch, maar ik rekende met Fransch geld en bevond mij in vijftig duizend angsten. Ik hield den heelen dag mijn hand erop en droomde des nachts ervan. In de herbergen waagde ik het nauwelijks te gaan eten en legde mij met zorgen ter ruste. Wanneer het berg op ging en wij naast het voertuig moesten loopen, bleef ik naast het portier. Somtijds deed ik mijn schatten van plaats veranderen: ik droeg clan vijf, zes duizend pond bij mij, op mijn lijf en liet het overige van het geld in de tasch; ik had clan mijn zakken tot barstens toe gevuld met goudstukken en bij iedere beweging hoorde men het bankpapier dat ik op mij had kraken. Op andere dagen waren mij mijn rijkdommen zoo tot last ik schaamde mij er over dat ik alles weer ln de tasch wierp en het mij volmaakt on verschillig was wat er mee gebeurde. Kortom ik gaf Rowley een zeer slecht voorbeeld van gelijkmoedigheid en van les in de filosofie was heelemaal geen sprake. Maar wat bekommerde hij zich daarover! Alles was hem onverschillig, zoolang hij zich amuseerde, en ik heb nooit iemand ontmoet die in dat opzicht zoo gemakkelijk tevreden was te stellen. Hij stelde een vurig belang in al wat het leven bood, in reizen en in zijn eigen tegenwoordige omstandigheden. Hij kon den geheelen dag uit het portierraampje zitten kijken en alles met groote nieuwsgie righeid gadeslaan, terwijl ik mij ergerde het zelfde te moeten doen. Ik kan naar paarden kijken, naar boomen, ofschoon ik daar niet van houd, maar waarom zou ik naar een mank paard kijken of naar een boom, die op een Y gelijkt? Hoe was het mogelijk met op getogenheid een boerenhut te begroeten, die net zoo geverfd was als een andere hut er gens in de buurt van een mij onbekenden molenaar, wiens naam ik nooit te voren had gehoord. Ik schaam mij het te bekennen, maar een feit is het, dat ik nu en dan de tegenwoor digheid van mijn jeugdigen vriend als een last ondervond. Zijn mond stond bijna nooit stil, maar daarbij was hij steeds beminne lijk. I-Iij deed vragen op een bemïnnelijken toon. was dankbaar wanneer zijn nieuwsgie righeid bevredigd werd, vertelde zelf, onge vraagd, op beminnelijke wijze, alles zonder er naar gevraagd te zijn. Ik zou de levensge schiedenis kunnen schrijven van Rowley, van Rowley's vader en moeder, van zijn tan te Eliza en van den hond van den molenaar, en niets dan medelijden met den lezer ver hindert mij deze mogelijkheid uit te voeren. Weldra legde Rowley neiging aan den dag om mij na te bootsen; ik hadden moed niet hem dat te verbieden. Hij begon zich mijn manier van loopen aan te wennen en trok daarbij, precies als ik, een weinig de schou ders op. Pas toen ik die beweging bij hem zag. ontdekte ik haar bij mijzelf. Hij troostte zich eenigen tijd met zich te oefenen op een goedkoope fluit, waaraan ik vele rustige uurtjes te danken had. Toen hij haar den eersten keer te voorschijn haalde uit den binnenzak van zijn jas, was hij zoo slim mij te vragen of ik op de fluit speelde Ik antwoordde ontkennend en met een zucht verborg hij het instrument weer; zeggende dat hij gedacht had dat ik het kon. Gedu rende eenigen tijd weerstond hy de groote verzoeking, zijn vingers betastten zenuwach tig de plek waar de fluit verborgen was, zelfs zijn belangstelling in het landschap en de anecdoten. welke ik hem nu en dan vertelde, was verdwenen. Eindelyk haalde hy de fluit weer uit den zak, hij probeerde, en probeerde en speelde eenigen tijd een melodie. Ik kan er ee.n beetje op spelen, zeide hij. Zoo? vroeg ik en geeuwde. Mtinheer Ramornie. zou het u hinderen als ik een deuntje speelde? stiet hij eindelyk uit. En van dat oogenblik af begeleidde ons fluit muziek. Hij was bijzonder verzot op beschryvin gen van veldslagen, kleine gevechten, byzon- derheden van schermutselingen. Deze verge leek hy met de daden van Wallace, den eeni gen held dien hy kende. Zijn bewondering was eerlijk en oprecht. Toen hy vernam, dat wij naar Schotland gir.gen, zeide hy: Ik ben biy dat ik het land zal zien waar Wallace heeft geleefd. Na verloop van eenige minuten hervatte hij. 't Is toch wel vreemd, mynheer, dat ik altyd het verkeerde eind te pakken krijg. Ik ben Engelschman en trotsch dat ik een Engclschman ben, waarachtig, dat ben ik, zoo waar ik leef! Laat maar eens een paar van uw Franschmannetjes hier komen, dan zal ik het hun toonen! O ja. ik ben Engelsch man. door en door! En denk nu eens aan, die William Wallace viel my in de handen en ik was dadeiyk verzot op hem. Ik had nooit in mijn leven van zoo'n man gehoord. En toen kwam u, en ik hechtte my aan u. En gij bei den zyt myn geboren vijanden! O. neem my niet kwalijk, mynheer Ramorniemaar zoudt u niet zoo goed willen wezen niets te gen Engeland te doenzoolangzoo lang ik by u ben? Ik was meer ontroerd, dan ik wilde laten merken. Rowley, mUn jongen, wees gerust. By de liefde voor myn eigen eer beloof ik je. dat ik niets zal doen wat met den uwen in strijd is. Wij hebben ons verbroederd, als soldaten op buitenposten, meer niet. en zoodra tot den aanval wordt geblazen, moeten wij weer te genover elkaar staan, de een aan de zijde van Engeland, de ander aan de zyde van Frankrijk, Zoo sprak ik op dat oogenblik, maar de woorden van den knaap hadden een gevoeli ge snaar aangeraakt. Zij klonken mij onop houdelijk in de ooren. Den geheelen dag kon ik die gedachten niet uit myn hoofd zetten en des nachts ik geloof, dat wij in Lich field waren deed ik geen oog dicht. Ik blies het kaarslicht uit en legde mij neer om te slapen, maar inplaats daarvan werd alles helder voor myn geest en zag ik my zelf op het schouwtooneel des levens in een zeer weinig edele rol optreden. Ik dacht aan Frankrijk en aan den keizer, die zich thans in zulke moeiiyke dagen bevonden, geslagen, op hun knieën vechtend, zich met de tan den verdedigend tegen zulk een aantal aan vallers! Myn wangen gloeiden van schaamte omdat ik mij in Engeland bevond, my te goed doende met Engelsch geld, op weg naar een Engelsche geliefde, inplaats van met het geweer in de hand myn vaderland te verde digen. Ik behoorde aan Frankryk. Al myn voorvaderen hadden voor Frankryk gevoch ten en sommigen hunner hadden hun leven er voor gelaten. Ik was op Franschen bodem geboren, ik was verzorgd, met liefde en tee- derheid omringd door dochters van Frankryk en ik had schouder aan schouder met hare zonen gevochten. Ik, een soldaat, een edel man, een zoon van het dapperste volk van Europa had my door een lakei in een Engelschen reiskoets aan myn plichten moe ten laten herinneren. Maar nu ik eenmaal wakker geschud was, duurde het niet lang of ik had een besluit genomen. Ik stond voor de keuze tusschen liefde en eer en aarzelde geen seconde meer Ik was een Sint-Ives de Kéroual en ik besloot den volgenden morgen naar Wakefield te reizen, Burchell Fenn op te zoeken en zoo spoedig mogelijk mij in te schepen, om myn verdrukt vaderland en myn keizer te hulp te snellen. Nu sprong ik oogenblikkelyk uit myn bed, stak iicht aan en toen de nacht wacht in de donkere straten van Lichfield verkondigde dat het half drie was, zat ik een afscheidsbrief aan Flora te schry ven Maar opeens, ik weet niet hoe het kwam, misschien was het de nachtelijke koude, misschien de herinnering aan Swanston cottage opeens hoorde ik het geblaf der herdershonden, zag ik twee in plaids gehulde gestalten, ieder met een knuppel in de hand en ik maakte my de bitterste verwijten, om dat ik hen zoo lang had vergeten! Hier was de weg, dien ik moest inslaan! Ik was thans noch Franschman, noch Engelschman, ik was in de allereerste plaats iets anders n.l. een man van eer, Sim en Candlish mochten niet aan hun lot worden overgelaten en niet boeten voor den door mij zoo ongelukkig toegebrachten slag. Ik had plechtig beloofd hen te helpen, en ik ben nu eenmaal niet in staat om de politieke verplichtingen boven de persoonlijke te stellen. Indien Frankryk ten gronde ging, omdat Anne de St. Ives het niet ter zyde stond, dan moest het maar ten gronde gaan! Ik verwonderde my slechts en schaamde my er over, dat ik zoo lang een plicht had kunnen verzuimen. Ik veronder stel dat ieder braaf man my zal begrijpen, indien ik zeg, dat ik my te slapen legde mer een verlicht geweten en des morgens wakker werd met een luchtig hart.Het gevaar dei- onderneming lokte my aan; om Sim en Candlish te redden zou ik my indien het ergste gebeurde moeten bekend maken. Aan de gevolgen daarvan durfde ik niet den ken. Men heeft nooit van my kunnen zeg gen, dat ik bij voorkeur den gemakkelijksten. veiiigsten weg ben ingeslagen; by een opeen stapeling van plichten waagcle ik myn leven voor de vervulling van die, welke het meest voor de hand lag. Wy zetten onzen tocht met meer spoed voort. Dag en nacht reden wij door, slechts nu en dan halt makend om te eten en te drinken. De postiljons kregen groote fooien om de paarden aan te zetten. Gaarne zou ik vier paarden hebben genomen en nog grootere afstanden hebben afgelegd, maar ik vreesde de aandacht te trekken. Nu reeds vielen wy te zeer in het oog, met onze twee paarden en dien rooden zeventig-pond - kalés. Ik durfde Rowley niet aanzien. De jeugdi ge bengel had my geheel van streek ge bracht. Hij was oorzaak geweest, dat ik een geheelen nacht niet had geslapen en my zeer vernederd had gevoeld. Ik voelde my verle gen in zyn gezelschap. Maar die toestand mocht niet lang duren. Het was in stryd met ieder begrip van discipline. Indien een offi cier moet blozen voor een soldaat, of de meester voor den knecht, dan blijft er voor officier en meester niets anders over dan de dood. Ik kwam op het denkbeeld hem Fransch te leeren. Van Lichfield af werd ik de verstrooide onderwijzer en hy de, hoe zai ik het noemen? de onvermoeide maar talent- looze leerling. Zyn belangstelling verflauwde geen seconde. Hy kon zich een woord twin tigmaal laten voorzeggen, het op verschillen de manieren verkeerd uitspreken en het dan weer totaal uit zyn geheugen laten verdwy- nen. Ik had hem bijvoorbeeld, het Fransche woord voor stijgbeugel gezegd, .Neen. myn heer Anne, ik geloof dat ik dat woord niet zal kunnen onthouden", zeide hy; „dat woord schijnt niet in myn hoofd te kunnen bly- ven." Toen ik het hem weer gezegd had, riep hy uit: „Etrier! O, ja, ik had het op de lippen! Eterier! (Dat was alweer verkeerd). Hoe zal ik my dat woord inprenten? Wacht eens! In terieur, ja! Ik zal er bij denken, dat het iets is, dat zich niet in het intérieur van een paard bevindt". En als ik hem by de volgen de gelegenheid 't Fransche woord voor styg beugel vroeg, had hij het of geheel en al ver geten, of mij „intérieur" tot antwoord gege ven. Hy verloor nooit den moed. Hy scheen zich te verbeelden dat hy met reuzenschre den vooruit kwam. lederen dag kwam hij tot my, glimlachend, en vroeg: „Nu mynheer, hoe is het. met de Fransche les?" En dan stelde ik vragen, gaf verklaringen, maar kreeg nooit een zweem van een antwoord. Ik was wanhopend, ik zou hebben kunnen schreien. Hy had nog niets geleerd en ei was toch nog zooveel te leeren, en alle les sen, die ik hem nog zou moeten geven, zou - den tot in de eeuwigheid duren, en ik stelde mij Rowley als negentigjarigen leerling er. my zelf als honderdjarigen meester voor. Dc drommelsc-he jongen werd echter door de omstandigheden, waarin de reis ons bracht, in het minst niet bedorven. Zoodra wij halt maakten, was lilj weer de onderdanige knecht, beleefd, eerbiedig, bescheiden, vlug. opmerkzaam, onophoudelijk met zyn hand aan den hoed, en daardoor het aanzien ver- hoogend van den heer Ramornie, in het oog van alle bezoekers der herbergen. Hy was dan in staat tot alles, behalve tot het eene wat ik van hem verlangde, het leeren van de Fransche taal. HOOFDSTUK XXIII. Het weggeloopen paar. Sinds eenige uren had de streek een ge heel ander aanzien gekregen. Aan tal van kleinigheden zag ik dat wij Schotland weer naderden. Ik zag het aan de heuvels, aan d boomen, aan de beken, die wij op onzen weg ontmoetten. Het zou ook in my hebben kun nen opkomen, dat wij ons in de nabijheid van Gretna Green, een in Engeland beroem de plaats moesten bevinden. De weg, dien Rowley en ik in onze kersenkleurige kalés aflegden, onder het genot der tonen van fluit en Fransche les, was door ontelbare verliefde paren in vierspannige koetsen, be geleid door de muziek van zestien stampende hoeven bereden, en hoevele vertoornde men schen, ouders en ooms, voogden en teleurge stelde medeminnaars waren achter hen ko men'ryden, hadden een van woede rood ge kleurd hoofd uit het venster gestoken, de postmeesters met goud overladen om paar den te krijgen en de wrekende pistolen gela den en nog eens geladen! Maar ik twijfel eraan of ik aan al die omstandigheden zou gedacht hebben, indien ik niet toevallig mid den in een avontuur van deze soort was ge raakt. Voor dat ik er my bewust van was, had ik het leven van medemenschen in mijn handen eerst wekte dit myn bewondering, maar later een korte, groote smart. Op een leelijken hoek van een opstygen- den weg over een heuvel, zagen wij een wa gen half in, half buiten een sloot liggen. Een man en een vrouw stonden midden op den weg en voerden een zeer levendig gesprek. Twee postiljons, ieder met twee paarden, keken toe en lachten. Drommels! Daar is wat omgevallen! riep Rowley; midden in zyn fluitspel bleef hy steken en stak het instrument haastig in zyn zak. Ik was misschien meer onder den indruk van den moreelen kant van het ongeluk, voelde meer voor de gebroken harten, dan voor de gebroken as, want het was maar al te duidelyk, dat er bij dit vluchtende paar iets niet in den haak was. ik sprak daareven van een man en een vrouw: ik had eigenlijk moeten zeggen een man en een kind. Zij was hoogstens zeven tien jaar, mooi als een engel en gekleed in allerlei nuances van blauw, van haar kousen tot haar hoedje en haar heerhjke oogen, die my een hulpbehoevenden blik toewierpen. Het geval was voor my zoo duidelyk als de dag. Het kind was weggeloopen uit een kost school, van achter de piano, waar zy de So naten van Clementi had gestudeerd, in gezel schap van een opgeschoten lummel. Zy had reeds berouw van den stap en toonde dat berouw zeer duidelyk. Toen ik uit myn kales stapte, zwegen bei den plotseling, gelijk menschen plegen te doen wanneer zij in woordenwisseling zijn. Ik groette de dame beleefd en vroeg of ik hen van dienst kon zyn. De man antwoordde: 't Is orxnoodig hier comedie te spelen, mijnheer, zeide hij. Die dame en ik zijn weg geloopen en haar vader is ons op de hielen. We zijn op weg naar Gretxia, mynheer. En deze ezelachtige kerels hebben ons in een sloot gereden en het rijtuig omgegooid, alles kapot. Inderdaad zeer onaangenaam, zeide ik. Ja, zeer, zeer onaangenaam! riep de man uit en keek met een blik vol onbeschrij felijken angst den weg af. De vader is zeker erg boos? vroeg ik be leefd. Dat zou ik denkexi! riep de lummel. Kortom, we moeten raad schaffen. En ik heb een plan, een voorslag, dat u misschien zeer vrijmoedig zal toeschijnen, maar de noodzakelykhexd kent geen wetten: wees zoo goed ons uw reiswagen te leenen tot aan het eerste poststation, dan zyn we geholpen. Ik moet zeggen, dat het index-daad een vry moedige voorslag is, antwoordde ik. Wat zegt u? vroeg hij. Ik ben het met u eens, hernam ik; uw voorslag is vry moedig en bovendien onnoo dig. Deze zaak kan op veel betere wijze in orde worden gebracht. U kunt zeker paard- x-yden? Deze vraag bracht hem terug op den strijd die voor myn komst tusschen hen gevoerd was. en de man toonde zich op eens in zyn wax-e gedaante. Ja, dat heb ik ook al tegen haar gezegd, ze moet zich op een van de paarden zetten, maar ze wil niet! barstte hij uit. Maar als mynheer hier 't ook zegt, dan moet ze. Je zult! riep hij uit, terwijl hy trachtte haar by den pols te vatten, waartegen zy zich met afschuw weerde. Ik trad tusschen beide. Neen, mynheer, zeide ik, zoo is dat niet bedoeld. Deze dame zal u niet vergezellen. Woedend keerde hy zich tot my: Wie geeft, u het recht u met mijn zaken te bemoeien? Wie bent u? Het komt er in het geheel niet op aan wie ik ben. antwoordde ik. De hoofdzaak is dat ik u kan helpen en niemand anders. Ik zal u zeggen hoe. ik bied de dame een plaats in myn kalés aan en verzoek u een van uwe paarden aan myn knecht af te staan. Ik dacht, dat hij mij naar de keel wilde vliegen. Enfin, u kunt ook, indien u dat verkiest op papa wachten, zeide ik koel. Dat bracht hexn tot kalmte. Hy wierp nog een onderzoekenden blik op den weg en stemde toe. Ik ben overtuigd, dat de jonge dame u zeer dankbaar zal zijn, zeide hy met kwalijk verborgen hoon. Ik reikte haar myne hand en zy stapte zoc licht ais een vogel in myn rytuig. Rowley grinnikte en deed het portier dicht. De twee onbeschaamde postiljons lachten en joolden, tex-wyl wij verder reden en myn eigen pos tiljon bracht zijn paarden plotseling in een flinken draf. Het was duidelijk, dat allen in den waan verkeerden dat ik de jeugdige schoone wilde ontvoeren. Intusschen keek ik eens van ter zijde naar het jonge meisje. Ik had diep medelijden met haar. Zy beefde zoo. dat haar zwart gehand- schoende handjes in haar schoot op en neer gingen. Mevrouw.zeide ik. -— O, mijnheer. wat moet u wel van mij denken! riep ze uit. Wat denkt een man van eer, wanneer hy jeugd, schoonheid en onschuld in droef heid ziet? zeide ik. Ik wenschte, dat ik u kon zeggen, dat ik zoo oud ben, dat ik uw vade: zou kunnen wezen, maar dat is niet het ge val, vervolgde ik glimlachend. Ik zal u iets anders vertellen, wat even goed is eix dat uw kleine hart gerust zal stellen. Ik bezit een be minde. myn hart heb ik geschonken aan een vrouw, die ik bewondex-, aanbid en gehoor zaam. Zy is even goed en edel als zy schoon ls. Indien zij hier was, zou zy hare armen be schermend om u heen slaaxi laat ons aan nemen dat zy mij tot u heeft gezonden, dat zy tot mij gezegd heeft: „Ga, wees haar ridder*". O, zy moet een edel en goed wezen zyn! riep het kind uit. Zij is uwer waardig, zy zou nooit hare vrouwelijke waardigheid zoo vergeten hebben! Zy zou nimmer den stap hebben gedaan, waartoe ik my helaas heb laten overhalen. En zij begon bitter te schreien. Daarmede kwamen wy nu evenwel niet verder. Tevergeefs verzocht ik haar tot kalm te te komen en mij uitvoerig alles te vertel len. Maar in plaats daarvan ging zij voort zich te gedragen als een echt schoolkind en dan weer als een arm verlaten klein vrouwtje dat in een onaangename positie is geraakt. Ik moet met blindheid geslagen geweest zyn, snikte ze. Ik kan mij niet begi-ijpen, dat ik zoo iets heb kunnen doen. Hoe is het mo gelyk, dat ik het niet heb gezien, maar ik heb het niet gezienEn toen werd mij de blinddoek afgenomen.... O, welk een vreeselyk oogenblik was dat! Maar ik zag dadelijk, dat u anders waart, dan hy, ik zag het, zoodra u uit het rijtuig stapte. Hy is dat niet en dat voelde ik. O, hoe gelukkig moet die dame zyn! En ik koester in het geheel geen vi-ees voor u heelemaal niet. Integen deel, ik stel groot vertrouwen in u. Mevrouw, zeide ik, een gentleman Ja, dat is 't wat ik bedoel: u bent een gentleman en hy niet! riep ze uit. Ik durf myn vader niet onder de oogen komen! Ik ben geblameerd tegenover al myn school vriendinnen! eindigde ze en keek my met haar door tranen overstroomd gezichtje aan. O neen, zoo erg is het niet, troostte ik. Kom, kom, laten we niet overdrijven, juf frouwNeem mij niet kwalijk, indien ik al te familiaar schijn, maar hoe is uw naam? Ik heet Dorothea Greensleeves, mijnheer. Waarom zou ik myn naam verbergen! Ik vrees, dat hij latere geslachten als waarschu wing zal moeten dienen en ik heb het zoo geheel anders bedoeld. Er was in het hee- le land geen meisje, dat zoo gesteld was op haar goeden naam als ik. Wat ben ik een slechte, domme gans geweest. En er bestaat geen hoopO, mijnheer....! Hier vroeg zij hoe ik heette. Ik geef toe. dat het een on vergeef elijke lichtzinnigheid was, maar ik zeide haar mijn naam. Indien gy, waarde lezer, in myn plaats waart geweest, en naast dat allerlief ste wezen, een kind in jax-en en verstand had gezeten en haar had hooren praten als een boek, met zulke naïve schoolmanieren, zoo onschuldig in haar wanhoop, dan zoudt ge zeker ook uw naam hebben genoemd. Zij herhaalde hem een paar keer. Ik zal myn leven lang voor u bidden, zeide ze. lederen avond, wanneer ik my ter ruste begeef, zal ik aan u denken. Eindelijk slaagde ik erin haar de geschie denis te doen vertellen die in hoofdzaak luid de. zooals ik my haar had gedacht: een kost school met een hoogen tuinmuur, een vx-ucht- boom met een bank eronder, een onbe schaamd xnensch, die in de kerk haar ge fixeerd had, bloemen en beloften van trouw over den muur, een sentixnenteel school meisje als vertrouwde, een koets met vier paarden en dan de onmiddellijk daarop volgende grenzenlooze teleurstelling vaxx de jonge dame. En er is niets meer aan te doen, Jam merde zij. Mijxi misstap is nooit weer goed te maken! Dat zie ik, helaas, maar al te goed. O, monsieur de Sint Ives, wie zou ooit heb ben kunnen denken dat ik zoo dom, zoo blind zoo slecht zou handelen 1 Ik had eigenlijk reeds moeten vermelden maar ik weet niet precies wanneer het ge beurde dat wy waren ingehaald door de twee postiljoxis, Rowley en den heer Bellamy (dat was de naam van den ontvoerder) met de vier paarden. Zy vormden een soort van escorte, nu eens naast, dan weer voor of ach ter ons rijdend. Bellamy kwam nu en dan voor het portierraampje en deed ons de eer aan eenige woorden met ons te spreken. Hij werd echter zoo onhax'telijk ontvangen, dat ik by na medelijden met hem had, als ik er aan dacht hoe nog weinige uren geleden de jonge dame blozend en gelukkig ixx zyn ar men was gevlucht. Zulk geluk valt in den regel hun te beurt, die het niet waard zijn en Bellamy moest zich daarom nu erin schikken, dat ik medelijden met hem had en de postil jons hem uitlachten. Juffrouw Dorothea, zeidfe ik, wilt u van dien man bevrijd zijn? O, indien dat mogelyk ware! riep zij uit. Maar er mag geen geweld gebruikt wor den. Neen, zeker niet, antwoordde ik. De zaak is heel eenvoudig. Wij bevinden ons in een beschaafd land. De man is een misdadiger. O. neen, neen! Dat is hy niet, al heeft hij veel gebreken! Neen, dat is hy niet. In ieder geval heeft hij niet correct ge handeld. De wet is tegen hem, zeide ik. Daar het viertal juist tamelijk ver vooruit was, riep ik mijn postiljon toe en vroeg hem of er in de buurt een magistraat woonde. Hij antwoordde bevestigend; Ciitheroe heette de man, een zeer geachte grootheid, op een af stand van ongeveer twee mijlen bezijden den grooten weg. Ik liet hem een goudstuk zien. Breng deze dame in galop daarheen, riep ik. Best mijnheer! Opgepast! riep de pos tiljon. En voordat ik er nog op bedacht was, had hij onze kales doen omdraaien en galoppeer den wij in razenden vaart zuidwaarts. Onze voorrijders begrepen onmiddellijk wat er gebeurd was. Ook zij wendden den teugel en kwamen achter ons aanvliegen, schreeuwend en roepend, zoodat het fraaie deftige beeld van een rytuig, met begeleiden de ruiters plotseling geheel veranderde en op een rumoerige vossenjacht geleek. De twee postiljons en mijn knecht Rowley speelden natuurlijk slechts voor den grap mede, zij reden exxkel en alleen om het genot van het rijden, zij bleven dicht bij elkaar en lachten, wuifden met huxme hoeden en riepen: Hoe zee! Houdt den dief! Een i'oover! Een roover! Kortom, zij amuseerden zich kostelijk. Maar Bellamy nam de zaak geheel anders op. Nau welijks had deze bemerkt, dat wij van x*ich- ting veranderd waren, of ook hij wendde zijn paard met zooveel geweld, dat het arme dier bijna viel en toen joeg hij ons in woesten ga lop achterna. Toen hij naderbij kwam zag ik dat zijn gelaat doodsbleek was en dat hij een geladen pistool in de hand hield. Ik wendde mij tot het arme bx-uidje. Zij had zich zoo ver mogelijk van het venster verwijdex'd en drukte zich tegen mij aan. O, laat hij niet op mij schieten! riep ze uit. Wees gerust, antwoordde ik. Haar gelaat was verwrongen van schrik, zij hield mij met beide handen vast. als een hulp behoevend kind. Opeens kx*eeg het rijtuig een schok, waardoor wij beiden achterover vielen, met de vosten van den grond. En bijna on hetzelfde oogenblik verscheen het hoofd van Bellamy voor het venster, aan den kant van de jonge dame. Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 18