DIC^JX^AETI (ilUWNI |Fj
V IVii,®| \IMN HN| ^4DCLEcM
BCCI) E.I{. SySAEiyxe^
VE^yAAEB DOOI} ^EV^.WALJHE^-KELlEf^.
(Korte inhoud van het voorafgaande).
De held van dit verhaal, St. Ives, bijge
naamd de Spion van Napoleon, was ln
Mei 1813 als krijgsgevangene ln handen
der Kngclschen gevallen. Met lotgenooten
zat hij opgesloten ln het kasteel Edinburg,
dat tot gevangenis was Ingericht. Doordat
St. Ives van geboorte een edelman,
maar in het gevangenenkamp slechts een
gewoon soldaat. de Enge'.sche taal
machtig was. werd hij door de bewakers
meermalen als tolk gebruikt, waardoor hy
verschillende voordeelen boven do andere
gevangenen genoot.
De gevangenen mochten voorwerpen
van huisvlijt maken die door de bevol
king gekocht werden. Onder de koopsters
was een meisje van 18 of 19 jaar. die de
aandacht van St. Ives trok. Het meisje.
Flora genaamd, betoonde haar deelneming
in zijn lot.
Van een zaakwaarnemer ontvangt St.
Ives een pakje bankbiljetten, hem door
een bloedverwant geschonken, om zijn ont
vluchting mogelijk te maken.
Met andere gevangenen heeft hij een
tunnel gegraven en met behulp van een
touw weten St. Ives en enkele vrienden
uit de vesting te ontsnappen.
Inderdaad gelukt het hem zich schuli
te houden in het kippenhok van Flora
Later helpt het meisje hem bij zijn vlucht
Als veedrijver vermomd trekt hij weg. na
een hartelijk afsoheid van Flora genomen
te hebben.
Hij kwam, ra. veel moeilijkheden over.
wonnen te hebber,, bij zijn oom, die hem
tot erfgenaam maakte. Toen moest St. Ives
evenwel weer vluchten, omdat zijn neef
hem weer aan de gerechtsdienaren, wilde
overleveren, om daardoor wraak te nemen
over zUn onterving.
Nu wordt St. Ives weer opnieuw voort
gedreven door Mjn achteu volgers.
Ik geloof zeker, dat Ik eenige seconden
aarzelde, of het niet beter zou wezen de
paarden te doen omdraaien en zoo spoedig
mogelijk de kust te bereiken. Maar ik bevond
mij in den toestand van een man, die in
staat is zijn geheele fortuin in den leeuwen
kuil te werpen, of juister nog is de vergelij
king met een man, die des avonds bij de
wijnflesch ruzie heeft gehad en thans, bij
daglicht, op een kouden wintermogen, nadat
hij zijn roes heeft uitgeslapen, om veront
schuldiging moet gaan vragen. Men moet
niet denken, dat ik met minder geestdrift
voor Flora vervuld was, maar terwijl ik mij
in een hoek van mijn kalés drukte en een
sigaar rookte, kwam de gedachte bij mij op
dat toch de brievenpost was uitgevonden en
dat ik toch op een blad papier aan haar had
kunnen schrijven, het verzenden, in plaats
van mij persoonlijk in allerlei gevaren te
gaan begeven en een land te betreden, waar
Ik vermoedde op de hielen door politie
dienaren te worden gevolgd. Ik twijfel even
wel of ik een oogenblik aan Sim en Candlish
dacht.
In de Groene Draak zat Rowley op de
stoep te wachten met de bagage naast zich
en zoodra ik hem had opgenomen, barstte
hij los:
Wien denkt u dat we hier hebben gehad
mijnheer? begon hij ademloos, terwijl de
sjees zich in beweging zette. Roode borsten
En dit zeggende, knikte hij veelbeteeke-
nend.
Roode borsten? herhaalde ik verwonderd
want op dat oogenblik begreep ik een uit-
- drukking niet, welke ik reeds zoo dikwijls
had gehoord.
Ja, zeide hij, roode jassen. Detectives. Po-
litie-agenten uit Bow-Street. Twee stuks en
een daarvan is Lavender zelf. Ik heb den
anderen duidelijk hooren zeggen: Welnu,
mijnheer Lavender, bent u gereed? Ze zaten
vlak bij mij te ontbijten. Laat ze maar gaan.
Ze maken geen jacht op ons. Ze zoeken een
inbreker en ik heb hen niet op een valsch
spoor gebracht. O, neen. Ik dacht dat het
beter was ze niet op onze hielen te hebben
daarom heb ik hun zeer gewichtige Inlich
tingen verschaft. Meneer Lavender heeft me
zelfs een fooi ervoor gegeven. Ze zijn op weg
naar Luton. Zij hebben me de handboeien
laten kijken en ze voor de aardigheid om
mijn polsen gesloten. En ik verzeker u dat ik
bijna in zwijm viel. zoo'n akelig gevoel is het.
Neem mij niet kwalijk, mijnheer Anne, voeg
de hij er bij met een van zijn plotselinge
overgangen van de vertrouwelijkheid van
een schooljongen tot. de onderdanigheid van
een volmaakten knecht.
Om de waarheid te zeggen, beviel mij dat
gesprek over de handboeien heelemaal niet.
en met meer strengheid dan noodig was ver
bood ik hem mijn naam te noemen.
Jawel, mijnheer Ramornie, zeide hij den
hoed afnemend. Neem mij niet kwalijk mijn
heer Ramornie, 't zal niet meer gebeuren,
daar kunt u gerust op zijn; 't is mij zoo ont
vallen. mijnheer Ramornie.
Mijn beste jongen, zeide ik met indruk-
wekkenden ernst; er mag je nooit Iets ont-
vailcn. Wees zoo goed niet tc vergeten, dal
mijn leven op het spel staat.
Ik vond het niet noodig om hem bij deze
gelegenheid te vertellen, hoeveel onvoorzich
tigheden ik zeif had begaan. Ik ben van oor
deel, dat een hooger geplaatste nooit ongelijk
mag hebben. Ik heb bijgewoond, dat twee
bataljons veertien dagen lang een waarde
loos en bovendien onneembaar kasteel bele
gerden; ik wist dat wij het alleen volhielden,
terwille van de discipline: de generaal had
het nu eenmaal bevolen en kon geen voor
wendsel vinden om zijn bevel in te trekken;
ik herinner mij, dat ik zijn volhouden zeer
bewonderde en mij verbeeldde dat ik mijn
leven voor een zeer goede zaak waagde. Te
genover dwazen en kinderen en tot de
laatsten rekende ik Rowley moet men
zelfs nog meer gebruik maken van zijn auto
riteit. ik verklaarde mijzelf onlaakbaar, zelfs
toen hij zich een opmerking veroorloofde
c den aankoop van de roode reiskoets.
z ik hem oogenb'ikkelyk op zijn plaats
Ik zeide hem dat wij, in onze omstandighc-
cK.ii, zeer veel gewicht op oen uiterlijken
scbijn moesten leggen. Weliswaar zouden wij
in een gehuurde kalos meer vrijheid hebben
gehad, maar waar bleef dan de waardigheid!
Ik sprak op zulk een positieven toon, dat ik
somtijds zeif overtuigd was. Maar dat duurde
niet fang. Dat ellendige voertuig scheen mij
steeds beladen met agenten van politie en ik
verbeeldde mij dat er achterop een plakaat,
was aangebracht, waarop al mijn misdaden
te lezen stonden met mijn naam en toenaam
erbij. Ik had zeventig pond betaald om het
ding in mijn bezit te krijgen, maar zou
gaarne zeven honderd gegeven hebben om
er met eere af te komen.
Groot was het gevaar, waarin de roode
kalés ons bracht, maar nog meer zorgen gaf
ons de leeren geldtasch. Ik had tot nu toe
mijn gage gekregen en het geld ook weer uit
gegeven. ik was in mijn regiment gelukkig
geweest en had my er zoo veilig gevoeld als
in mijn vader's huis, gevoed en gekleed door
den grooten Keizer en als dat eens werd
verzuimd, had ik den eersten den besten
boer ervoor aansprakelijk gemaakt. En
thans begon ik den last van den rijkdom
te voelen, maar tegelijkertijd ook de angst,
dat ik dien rijkdom zou kunnen verliezen. Er
bevonden zich tienduizend pond in de tasch,
maar ik rekende met Fransch geld en bevond
mij in vijftig duizend angsten. Ik hield den
heelen dag mijn hand erop en droomde des
nachts ervan. In de herbergen waagde ik het
nauwelijks te gaan eten en legde mij met
zorgen ter ruste. Wanneer het berg op ging
en wij naast het voertuig moesten loopen,
bleef ik naast het portier. Somtijds deed ik
mijn schatten van plaats veranderen: ik
droeg clan vijf, zes duizend pond bij mij, op
mijn lijf en liet het overige van het geld in
de tasch; ik had clan mijn zakken tot
barstens toe gevuld met goudstukken en bij
iedere beweging hoorde men het bankpapier
dat ik op mij had kraken. Op andere dagen
waren mij mijn rijkdommen zoo tot last
ik schaamde mij er over dat ik alles weer
ln de tasch wierp en het mij volmaakt on
verschillig was wat er mee gebeurde. Kortom
ik gaf Rowley een zeer slecht voorbeeld van
gelijkmoedigheid en van les in de filosofie
was heelemaal geen sprake.
Maar wat bekommerde hij zich daarover!
Alles was hem onverschillig, zoolang hij zich
amuseerde, en ik heb nooit iemand ontmoet
die in dat opzicht zoo gemakkelijk tevreden
was te stellen. Hij stelde een vurig belang in
al wat het leven bood, in reizen en in zijn
eigen tegenwoordige omstandigheden. Hij
kon den geheelen dag uit het portierraampje
zitten kijken en alles met groote nieuwsgie
righeid gadeslaan, terwijl ik mij ergerde het
zelfde te moeten doen. Ik kan naar paarden
kijken, naar boomen, ofschoon ik daar niet
van houd, maar waarom zou ik naar een
mank paard kijken of naar een boom, die op
een Y gelijkt? Hoe was het mogelijk met op
getogenheid een boerenhut te begroeten, die
net zoo geverfd was als een andere hut er
gens in de buurt van een mij onbekenden
molenaar, wiens naam ik nooit te voren had
gehoord.
Ik schaam mij het te bekennen, maar een
feit is het, dat ik nu en dan de tegenwoor
digheid van mijn jeugdigen vriend als een
last ondervond. Zijn mond stond bijna nooit
stil, maar daarbij was hij steeds beminne
lijk. I-Iij deed vragen op een bemïnnelijken
toon. was dankbaar wanneer zijn nieuwsgie
righeid bevredigd werd, vertelde zelf, onge
vraagd, op beminnelijke wijze, alles zonder
er naar gevraagd te zijn. Ik zou de levensge
schiedenis kunnen schrijven van Rowley,
van Rowley's vader en moeder, van zijn tan
te Eliza en van den hond van den molenaar,
en niets dan medelijden met den lezer ver
hindert mij deze mogelijkheid uit te voeren.
Weldra legde Rowley neiging aan den dag
om mij na te bootsen; ik hadden moed niet
hem dat te verbieden. Hij begon zich mijn
manier van loopen aan te wennen en trok
daarbij, precies als ik, een weinig de schou
ders op. Pas toen ik die beweging bij hem
zag. ontdekte ik haar bij mijzelf.
Hij troostte zich eenigen tijd met zich te
oefenen op een goedkoope fluit, waaraan ik
vele rustige uurtjes te danken had. Toen hij
haar den eersten keer te voorschijn haalde
uit den binnenzak van zijn jas, was hij zoo
slim mij te vragen of ik op de fluit speelde
Ik antwoordde ontkennend en met een zucht
verborg hij het instrument weer; zeggende
dat hij gedacht had dat ik het kon. Gedu
rende eenigen tijd weerstond hy de groote
verzoeking, zijn vingers betastten zenuwach
tig de plek waar de fluit verborgen was, zelfs
zijn belangstelling in het landschap en de
anecdoten. welke ik hem nu en dan vertelde,
was verdwenen. Eindelyk haalde hy de fluit
weer uit den zak, hij probeerde, en probeerde
en speelde eenigen tijd een melodie.
Ik kan er ee.n beetje op spelen, zeide hij.
Zoo? vroeg ik en geeuwde.
Mtinheer Ramornie. zou het u hinderen
als ik een deuntje speelde? stiet hij eindelyk
uit.
En van dat oogenblik af begeleidde ons
fluit muziek.
Hij was bijzonder verzot op beschryvin
gen van veldslagen, kleine gevechten, byzon-
derheden van schermutselingen. Deze verge
leek hy met de daden van Wallace, den eeni
gen held dien hy kende. Zijn bewondering
was eerlijk en oprecht. Toen hy vernam,
dat wij naar Schotland gir.gen, zeide hy:
Ik ben biy dat ik het land zal zien waar
Wallace heeft geleefd.
Na verloop van eenige minuten hervatte
hij.
't Is toch wel vreemd, mynheer, dat ik
altyd het verkeerde eind te pakken krijg. Ik
ben Engelschman en trotsch dat ik een
Engclschman ben, waarachtig, dat ben ik,
zoo waar ik leef! Laat maar eens een paar
van uw Franschmannetjes hier komen, dan
zal ik het hun toonen! O ja. ik ben Engelsch
man. door en door! En denk nu eens aan, die
William Wallace viel my in de handen en ik
was dadeiyk verzot op hem. Ik had nooit in
mijn leven van zoo'n man gehoord. En toen
kwam u, en ik hechtte my aan u. En gij bei
den zyt myn geboren vijanden! O. neem my
niet kwalijk, mynheer Ramorniemaar
zoudt u niet zoo goed willen wezen niets te
gen Engeland te doenzoolangzoo
lang ik by u ben?
Ik was meer ontroerd, dan ik wilde laten
merken.
Rowley, mUn jongen, wees gerust. By de
liefde voor myn eigen eer beloof ik je. dat ik
niets zal doen wat met den uwen in strijd is.
Wij hebben ons verbroederd, als soldaten op
buitenposten, meer niet. en zoodra tot den
aanval wordt geblazen, moeten wij weer te
genover elkaar staan, de een aan de zijde
van Engeland, de ander aan de zyde van
Frankrijk,
Zoo sprak ik op dat oogenblik, maar de
woorden van den knaap hadden een gevoeli
ge snaar aangeraakt. Zij klonken mij onop
houdelijk in de ooren. Den geheelen dag kon
ik die gedachten niet uit myn hoofd zetten
en des nachts ik geloof, dat wij in Lich
field waren deed ik geen oog dicht. Ik
blies het kaarslicht uit en legde mij neer om
te slapen, maar inplaats daarvan werd alles
helder voor myn geest en zag ik my zelf op
het schouwtooneel des levens in een zeer
weinig edele rol optreden. Ik dacht aan
Frankrijk en aan den keizer, die zich thans
in zulke moeiiyke dagen bevonden, geslagen,
op hun knieën vechtend, zich met de tan
den verdedigend tegen zulk een aantal aan
vallers! Myn wangen gloeiden van schaamte
omdat ik mij in Engeland bevond, my te
goed doende met Engelsch geld, op weg naar
een Engelsche geliefde, inplaats van met het
geweer in de hand myn vaderland te verde
digen. Ik behoorde aan Frankryk. Al myn
voorvaderen hadden voor Frankryk gevoch
ten en sommigen hunner hadden hun leven
er voor gelaten. Ik was op Franschen bodem
geboren, ik was verzorgd, met liefde en tee-
derheid omringd door dochters van Frankryk
en ik had schouder aan schouder met hare
zonen gevochten. Ik, een soldaat, een edel
man, een zoon van het dapperste volk van
Europa had my door een lakei in een
Engelschen reiskoets aan myn plichten moe
ten laten herinneren.
Maar nu ik eenmaal wakker geschud was,
duurde het niet lang of ik had een besluit
genomen. Ik stond voor de keuze tusschen
liefde en eer en aarzelde geen seconde meer
Ik was een Sint-Ives de Kéroual en ik besloot
den volgenden morgen naar Wakefield te
reizen, Burchell Fenn op te zoeken en zoo
spoedig mogelijk mij in te schepen, om myn
verdrukt vaderland en myn keizer te hulp
te snellen. Nu sprong ik oogenblikkelyk uit
myn bed, stak iicht aan en toen de nacht
wacht in de donkere straten van Lichfield
verkondigde dat het half drie was, zat ik
een afscheidsbrief aan Flora te schry ven
Maar opeens, ik weet niet hoe het kwam,
misschien was het de nachtelijke koude,
misschien de herinnering aan Swanston
cottage opeens hoorde ik het geblaf der
herdershonden, zag ik twee in plaids gehulde
gestalten, ieder met een knuppel in de hand
en ik maakte my de bitterste verwijten, om
dat ik hen zoo lang had vergeten! Hier was
de weg, dien ik moest inslaan! Ik was thans
noch Franschman, noch Engelschman, ik
was in de allereerste plaats iets anders n.l.
een man van eer, Sim en Candlish mochten
niet aan hun lot worden overgelaten en niet
boeten voor den door mij zoo ongelukkig
toegebrachten slag. Ik had plechtig beloofd
hen te helpen, en ik ben nu eenmaal niet in
staat om de politieke verplichtingen boven
de persoonlijke te stellen. Indien Frankryk
ten gronde ging, omdat Anne de St. Ives het
niet ter zyde stond, dan moest het maar ten
gronde gaan! Ik verwonderde my slechts en
schaamde my er over, dat ik zoo lang een
plicht had kunnen verzuimen. Ik veronder
stel dat ieder braaf man my zal begrijpen,
indien ik zeg, dat ik my te slapen legde mer
een verlicht geweten en des morgens wakker
werd met een luchtig hart.Het gevaar dei-
onderneming lokte my aan; om Sim en
Candlish te redden zou ik my indien het
ergste gebeurde moeten bekend maken.
Aan de gevolgen daarvan durfde ik niet den
ken. Men heeft nooit van my kunnen zeg
gen, dat ik bij voorkeur den gemakkelijksten.
veiiigsten weg ben ingeslagen; by een opeen
stapeling van plichten waagcle ik myn leven
voor de vervulling van die, welke het meest
voor de hand lag.
Wy zetten onzen tocht met meer spoed
voort. Dag en nacht reden wij door, slechts
nu en dan halt makend om te eten en te
drinken. De postiljons kregen groote fooien
om de paarden aan te zetten. Gaarne zou
ik vier paarden hebben genomen en nog
grootere afstanden hebben afgelegd, maar ik
vreesde de aandacht te trekken. Nu reeds
vielen wy te zeer in het oog, met onze twee
paarden en dien rooden zeventig-pond -
kalés.
Ik durfde Rowley niet aanzien. De jeugdi
ge bengel had my geheel van streek ge
bracht. Hij was oorzaak geweest, dat ik een
geheelen nacht niet had geslapen en my zeer
vernederd had gevoeld. Ik voelde my verle
gen in zyn gezelschap. Maar die toestand
mocht niet lang duren. Het was in stryd met
ieder begrip van discipline. Indien een offi
cier moet blozen voor een soldaat, of de
meester voor den knecht, dan blijft er voor
officier en meester niets anders over dan de
dood. Ik kwam op het denkbeeld hem
Fransch te leeren. Van Lichfield af werd ik
de verstrooide onderwijzer en hy de, hoe zai
ik het noemen? de onvermoeide maar talent-
looze leerling. Zyn belangstelling verflauwde
geen seconde. Hy kon zich een woord twin
tigmaal laten voorzeggen, het op verschillen
de manieren verkeerd uitspreken en het dan
weer totaal uit zyn geheugen laten verdwy-
nen. Ik had hem bijvoorbeeld, het Fransche
woord voor stijgbeugel gezegd, .Neen. myn
heer Anne, ik geloof dat ik dat woord niet zal
kunnen onthouden", zeide hy; „dat woord
schijnt niet in myn hoofd te kunnen bly-
ven."
Toen ik het hem weer gezegd had, riep hy
uit: „Etrier! O, ja, ik had het op de lippen!
Eterier! (Dat was alweer verkeerd). Hoe zal
ik my dat woord inprenten? Wacht eens! In
terieur, ja! Ik zal er bij denken, dat het iets
is, dat zich niet in het intérieur van een
paard bevindt". En als ik hem by de volgen
de gelegenheid 't Fransche woord voor styg
beugel vroeg, had hij het of geheel en al ver
geten, of mij „intérieur" tot antwoord gege
ven. Hy verloor nooit den moed. Hy scheen
zich te verbeelden dat hy met reuzenschre
den vooruit kwam. lederen dag kwam hij tot
my, glimlachend, en vroeg: „Nu mynheer,
hoe is het. met de Fransche les?" En dan
stelde ik vragen, gaf verklaringen, maar
kreeg nooit een zweem van een antwoord.
Ik was wanhopend, ik zou hebben kunnen
schreien. Hy had nog niets geleerd en ei
was toch nog zooveel te leeren, en alle les
sen, die ik hem nog zou moeten geven, zou -
den tot in de eeuwigheid duren, en ik stelde
mij Rowley als negentigjarigen leerling er.
my zelf als honderdjarigen meester voor. Dc
drommelsc-he jongen werd echter door de
omstandigheden, waarin de reis ons bracht,
in het minst niet bedorven. Zoodra wij halt
maakten, was lilj weer de onderdanige
knecht, beleefd, eerbiedig, bescheiden, vlug.
opmerkzaam, onophoudelijk met zyn hand
aan den hoed, en daardoor het aanzien ver-
hoogend van den heer Ramornie, in het oog
van alle bezoekers der herbergen. Hy was
dan in staat tot alles, behalve tot het eene
wat ik van hem verlangde, het leeren van de
Fransche taal.
HOOFDSTUK XXIII.
Het weggeloopen paar.
Sinds eenige uren had de streek een ge
heel ander aanzien gekregen. Aan tal van
kleinigheden zag ik dat wij Schotland weer
naderden. Ik zag het aan de heuvels, aan d
boomen, aan de beken, die wij op onzen weg
ontmoetten. Het zou ook in my hebben kun
nen opkomen, dat wij ons in de nabijheid
van Gretna Green, een in Engeland beroem
de plaats moesten bevinden. De weg, dien
Rowley en ik in onze kersenkleurige kalés
aflegden, onder het genot der tonen van
fluit en Fransche les, was door ontelbare
verliefde paren in vierspannige koetsen, be
geleid door de muziek van zestien stampende
hoeven bereden, en hoevele vertoornde men
schen, ouders en ooms, voogden en teleurge
stelde medeminnaars waren achter hen ko
men'ryden, hadden een van woede rood ge
kleurd hoofd uit het venster gestoken, de
postmeesters met goud overladen om paar
den te krijgen en de wrekende pistolen gela
den en nog eens geladen! Maar ik twijfel
eraan of ik aan al die omstandigheden zou
gedacht hebben, indien ik niet toevallig mid
den in een avontuur van deze soort was ge
raakt. Voor dat ik er my bewust van was,
had ik het leven van medemenschen in mijn
handen eerst wekte dit myn bewondering,
maar later een korte, groote smart.
Op een leelijken hoek van een opstygen-
den weg over een heuvel, zagen wij een wa
gen half in, half buiten een sloot liggen. Een
man en een vrouw stonden midden op den
weg en voerden een zeer levendig gesprek.
Twee postiljons, ieder met twee paarden,
keken toe en lachten.
Drommels! Daar is wat omgevallen! riep
Rowley; midden in zyn fluitspel bleef hy
steken en stak het instrument haastig in zyn
zak.
Ik was misschien meer onder den indruk
van den moreelen kant van het ongeluk,
voelde meer voor de gebroken harten, dan
voor de gebroken as, want het was maar al
te duidelyk, dat er bij dit vluchtende paar
iets niet in den haak was.
ik sprak daareven van een man en een
vrouw: ik had eigenlijk moeten zeggen een
man en een kind. Zij was hoogstens zeven
tien jaar, mooi als een engel en gekleed in
allerlei nuances van blauw, van haar kousen
tot haar hoedje en haar heerhjke oogen, die
my een hulpbehoevenden blik toewierpen.
Het geval was voor my zoo duidelyk als de
dag. Het kind was weggeloopen uit een kost
school, van achter de piano, waar zy de So
naten van Clementi had gestudeerd, in gezel
schap van een opgeschoten lummel. Zy had
reeds berouw van den stap en toonde dat
berouw zeer duidelyk.
Toen ik uit myn kales stapte, zwegen bei
den plotseling, gelijk menschen plegen te
doen wanneer zij in woordenwisseling zijn.
Ik groette de dame beleefd en vroeg of ik
hen van dienst kon zyn.
De man antwoordde:
't Is orxnoodig hier comedie te spelen,
mijnheer, zeide hij. Die dame en ik zijn weg
geloopen en haar vader is ons op de hielen.
We zijn op weg naar Gretxia, mynheer. En
deze ezelachtige kerels hebben ons in een
sloot gereden en het rijtuig omgegooid, alles
kapot.
Inderdaad zeer onaangenaam, zeide ik.
Ja, zeer, zeer onaangenaam! riep de
man uit en keek met een blik vol onbeschrij
felijken angst den weg af.
De vader is zeker erg boos? vroeg ik be
leefd.
Dat zou ik denkexi! riep de lummel.
Kortom, we moeten raad schaffen. En ik heb
een plan, een voorslag, dat u misschien
zeer vrijmoedig zal toeschijnen, maar de
noodzakelykhexd kent geen wetten: wees zoo
goed ons uw reiswagen te leenen tot aan het
eerste poststation, dan zyn we geholpen.
Ik moet zeggen, dat het index-daad een
vry moedige voorslag is, antwoordde ik.
Wat zegt u? vroeg hij.
Ik ben het met u eens, hernam ik; uw
voorslag is vry moedig en bovendien onnoo
dig. Deze zaak kan op veel betere wijze in
orde worden gebracht. U kunt zeker paard-
x-yden?
Deze vraag bracht hem terug op den strijd
die voor myn komst tusschen hen gevoerd
was. en de man toonde zich op eens in zyn
wax-e gedaante.
Ja, dat heb ik ook al tegen haar gezegd,
ze moet zich op een van de paarden zetten,
maar ze wil niet! barstte hij uit. Maar als
mynheer hier 't ook zegt, dan moet ze. Je
zult! riep hij uit, terwijl hy trachtte haar
by den pols te vatten, waartegen zy zich met
afschuw weerde.
Ik trad tusschen beide.
Neen, mynheer, zeide ik, zoo is dat niet
bedoeld. Deze dame zal u niet vergezellen.
Woedend keerde hy zich tot my:
Wie geeft, u het recht u met mijn zaken
te bemoeien? Wie bent u?
Het komt er in het geheel niet op aan
wie ik ben. antwoordde ik. De hoofdzaak is
dat ik u kan helpen en niemand anders. Ik
zal u zeggen hoe. ik bied de dame een plaats
in myn kalés aan en verzoek u een van uwe
paarden aan myn knecht af te staan.
Ik dacht, dat hij mij naar de keel wilde
vliegen.
Enfin, u kunt ook, indien u dat verkiest
op papa wachten, zeide ik koel.
Dat bracht hexn tot kalmte. Hy wierp nog
een onderzoekenden blik op den weg en
stemde toe.
Ik ben overtuigd, dat de jonge dame u
zeer dankbaar zal zijn, zeide hy met kwalijk
verborgen hoon.
Ik reikte haar myne hand en zy stapte zoc
licht ais een vogel in myn rytuig. Rowley
grinnikte en deed het portier dicht. De twee
onbeschaamde postiljons lachten en joolden,
tex-wyl wij verder reden en myn eigen pos
tiljon bracht zijn paarden plotseling in een
flinken draf. Het was duidelijk, dat allen in
den waan verkeerden dat ik de jeugdige
schoone wilde ontvoeren.
Intusschen keek ik eens van ter zijde naar
het jonge meisje. Ik had diep medelijden met
haar. Zy beefde zoo. dat haar zwart gehand-
schoende handjes in haar schoot op en neer
gingen.
Mevrouw.zeide ik.
-— O, mijnheer. wat moet u wel van mij
denken! riep ze uit.
Wat denkt een man van eer, wanneer
hy jeugd, schoonheid en onschuld in droef
heid ziet? zeide ik. Ik wenschte, dat ik u kon
zeggen, dat ik zoo oud ben, dat ik uw vade:
zou kunnen wezen, maar dat is niet het ge
val, vervolgde ik glimlachend. Ik zal u iets
anders vertellen, wat even goed is eix dat uw
kleine hart gerust zal stellen. Ik bezit een be
minde. myn hart heb ik geschonken aan een
vrouw, die ik bewondex-, aanbid en gehoor
zaam. Zy is even goed en edel als zy schoon
ls. Indien zij hier was, zou zy hare armen be
schermend om u heen slaaxi laat ons aan
nemen dat zy mij tot u heeft gezonden, dat
zy tot mij gezegd heeft: „Ga, wees haar
ridder*".
O, zy moet een edel en goed wezen zyn!
riep het kind uit. Zij is uwer waardig, zy
zou nooit hare vrouwelijke waardigheid zoo
vergeten hebben! Zy zou nimmer den stap
hebben gedaan, waartoe ik my helaas heb
laten overhalen.
En zij begon bitter te schreien.
Daarmede kwamen wy nu evenwel niet
verder. Tevergeefs verzocht ik haar tot kalm
te te komen en mij uitvoerig alles te vertel
len. Maar in plaats daarvan ging zij voort
zich te gedragen als een echt schoolkind en
dan weer als een arm verlaten klein vrouwtje
dat in een onaangename positie is geraakt.
Ik moet met blindheid geslagen geweest
zyn, snikte ze. Ik kan mij niet begi-ijpen, dat
ik zoo iets heb kunnen doen. Hoe is het mo
gelyk, dat ik het niet heb gezien, maar ik
heb het niet gezienEn toen werd mij
de blinddoek afgenomen.... O, welk een
vreeselyk oogenblik was dat! Maar ik zag
dadelijk, dat u anders waart, dan hy, ik zag
het, zoodra u uit het rijtuig stapte. Hy is dat
niet en dat voelde ik. O, hoe gelukkig moet
die dame zyn! En ik koester in het geheel
geen vi-ees voor u heelemaal niet. Integen
deel, ik stel groot vertrouwen in u.
Mevrouw, zeide ik, een gentleman
Ja, dat is 't wat ik bedoel: u bent een
gentleman en hy niet! riep ze uit. Ik durf
myn vader niet onder de oogen komen! Ik
ben geblameerd tegenover al myn school
vriendinnen! eindigde ze en keek my met
haar door tranen overstroomd gezichtje aan.
O neen, zoo erg is het niet, troostte ik.
Kom, kom, laten we niet overdrijven, juf
frouwNeem mij niet kwalijk, indien ik
al te familiaar schijn, maar hoe is uw
naam?
Ik heet Dorothea Greensleeves, mijnheer.
Waarom zou ik myn naam verbergen! Ik
vrees, dat hij latere geslachten als waarschu
wing zal moeten dienen en ik heb het
zoo geheel anders bedoeld. Er was in het hee-
le land geen meisje, dat zoo gesteld was op
haar goeden naam als ik. Wat ben ik een
slechte, domme gans geweest. En er bestaat
geen hoopO, mijnheer....!
Hier vroeg zij hoe ik heette.
Ik geef toe. dat het een on vergeef elijke
lichtzinnigheid was, maar ik zeide haar mijn
naam. Indien gy, waarde lezer, in myn
plaats waart geweest, en naast dat allerlief
ste wezen, een kind in jax-en en verstand had
gezeten en haar had hooren praten als een
boek, met zulke naïve schoolmanieren, zoo
onschuldig in haar wanhoop, dan zoudt ge
zeker ook uw naam hebben genoemd.
Zij herhaalde hem een paar keer.
Ik zal myn leven lang voor u bidden,
zeide ze. lederen avond, wanneer ik my ter
ruste begeef, zal ik aan u denken.
Eindelijk slaagde ik erin haar de geschie
denis te doen vertellen die in hoofdzaak luid
de. zooals ik my haar had gedacht: een kost
school met een hoogen tuinmuur, een vx-ucht-
boom met een bank eronder, een onbe
schaamd xnensch, die in de kerk haar ge
fixeerd had, bloemen en beloften van trouw
over den muur, een sentixnenteel school
meisje als vertrouwde, een koets met vier
paarden en dan de onmiddellijk daarop
volgende grenzenlooze teleurstelling vaxx de
jonge dame.
En er is niets meer aan te doen, Jam
merde zij. Mijxi misstap is nooit weer goed te
maken! Dat zie ik, helaas, maar al te goed.
O, monsieur de Sint Ives, wie zou ooit heb
ben kunnen denken dat ik zoo dom, zoo blind
zoo slecht zou handelen 1
Ik had eigenlijk reeds moeten vermelden
maar ik weet niet precies wanneer het ge
beurde dat wy waren ingehaald door de
twee postiljoxis, Rowley en den heer Bellamy
(dat was de naam van den ontvoerder) met
de vier paarden. Zy vormden een soort van
escorte, nu eens naast, dan weer voor of ach
ter ons rijdend. Bellamy kwam nu en dan
voor het portierraampje en deed ons de eer
aan eenige woorden met ons te spreken. Hij
werd echter zoo onhax'telijk ontvangen, dat
ik by na medelijden met hem had, als ik er
aan dacht hoe nog weinige uren geleden de
jonge dame blozend en gelukkig ixx zyn ar
men was gevlucht. Zulk geluk valt in den
regel hun te beurt, die het niet waard zijn en
Bellamy moest zich daarom nu erin schikken,
dat ik medelijden met hem had en de postil
jons hem uitlachten.
Juffrouw Dorothea, zeidfe ik, wilt u van
dien man bevrijd zijn?
O, indien dat mogelyk ware! riep zij
uit. Maar er mag geen geweld gebruikt wor
den.
Neen, zeker niet, antwoordde ik. De zaak
is heel eenvoudig. Wij bevinden ons in een
beschaafd land. De man is een misdadiger.
O. neen, neen! Dat is hy niet, al heeft
hij veel gebreken! Neen, dat is hy niet.
In ieder geval heeft hij niet correct ge
handeld. De wet is tegen hem, zeide ik.
Daar het viertal juist tamelijk ver vooruit
was, riep ik mijn postiljon toe en vroeg hem
of er in de buurt een magistraat woonde. Hij
antwoordde bevestigend; Ciitheroe heette de
man, een zeer geachte grootheid, op een af
stand van ongeveer twee mijlen bezijden den
grooten weg. Ik liet hem een goudstuk zien.
Breng deze dame in galop daarheen,
riep ik.
Best mijnheer! Opgepast! riep de pos
tiljon.
En voordat ik er nog op bedacht was, had
hij onze kales doen omdraaien en galoppeer
den wij in razenden vaart zuidwaarts.
Onze voorrijders begrepen onmiddellijk
wat er gebeurd was. Ook zij wendden den
teugel en kwamen achter ons aanvliegen,
schreeuwend en roepend, zoodat het fraaie
deftige beeld van een rytuig, met begeleiden
de ruiters plotseling geheel veranderde en op
een rumoerige vossenjacht geleek. De twee
postiljons en mijn knecht Rowley speelden
natuurlijk slechts voor den grap mede, zij
reden exxkel en alleen om het genot van het
rijden, zij bleven dicht bij elkaar en lachten,
wuifden met huxme hoeden en riepen: Hoe
zee! Houdt den dief! Een i'oover! Een roover!
Kortom, zij amuseerden zich kostelijk. Maar
Bellamy nam de zaak geheel anders op. Nau
welijks had deze bemerkt, dat wij van x*ich-
ting veranderd waren, of ook hij wendde zijn
paard met zooveel geweld, dat het arme dier
bijna viel en toen joeg hij ons in woesten ga
lop achterna. Toen hij naderbij kwam zag ik
dat zijn gelaat doodsbleek was en dat hij een
geladen pistool in de hand hield. Ik wendde
mij tot het arme bx-uidje. Zij had zich zoo
ver mogelijk van het venster verwijdex'd en
drukte zich tegen mij aan.
O, laat hij niet op mij schieten! riep ze
uit.
Wees gerust, antwoordde ik.
Haar gelaat was verwrongen van schrik, zij
hield mij met beide handen vast. als een hulp
behoevend kind. Opeens kx*eeg het rijtuig een
schok, waardoor wij beiden achterover vielen,
met de vosten van den grond. En bijna on
hetzelfde oogenblik verscheen het hoofd van
Bellamy voor het venster, aan den kant van
de jonge dame.
Wordt vervolgd.)