I Dl €|tVA^O|l^l A? IVH.DI *reC)S VAN NAB)C1ÏÜN rccp D.^.*TCVtr|5e^ VERTAALD DCCI^ KIIIIB{. (Korte inhoud van het voorafgaande). De held van dit verhaal, St. Ives, bijge naamd de Spion vaiv Napoleon, was in Mei 181.) als krijgsgevangene in handen der Engelschen gevallen. Met lotgenooten zat hij opgesloten in het kasteel Edlnburg dat tot gevangenis was ingericht. DooixEv St. Ives van geboorte een edelman maar in hef. gevangenenkamp slechte eer gewoon soldaat de Engelsche taai machtig was. werd hij door de bewakeis meerma'en als tolk gebruikt, waardoor hi verschrller.de voordeelen boven do andere gevangenen genoot. De gevangenen mochten voorwerper, van huisvlijt maken die door de bevol king gekocht werden. Onder de koopsters was een meisje van 18 of ]9 Jaar, die de aandacht van St. Ives trok. Het meisje Flora gsnaamd, betoonde haar deelneming in zijn lot. Van een zaakwaarnemer ontvangt St. Ives een pakje bankbiljetten, hem door een bloedverwant geschonken, om zijn ont vluchting mogelijk te maken. Met andere gevangenen heeft hij een tunnel gegraven en met behulp van een touw weten St. Ives en enkele vrienden uit de vesting te ontsnappen. Inderdaad gelukt het hem zich schui te houden in het kippenhok van Flora Later helpt het meisje hem bij zijn vlucht. Als veedrijver vermomd trekt hij weg, na een hartelijk afscheid van Flora genomen te hebben. Hij kwam, na veel moeilijkheden over wonnen te hebben, bij zijn oom. die hem tot erfgenaam maakte. Toen moest St. Ive^ evenwel weer vluchten, omdat zijn neef hem weer aan de gerechtsdienaren, wilde overleveren, om daardoor wraak, te nemen over zijn onterving. Nu wordt St. Ives weer opnieuw voort gedreven door zijn ach tea'volgers. Aan de noordzijde van St. James' Square ontdekte ik, voor een raam op de derde ver dieping, een bordje met: kamers te huur. Het was mij volmaakt onverschillig hoe de ka mers er uit zagen en wat zij kostten, wan neer het stormt is iedere haven goed, dacht ik, en Rowley en ik traden het huis binnen en klommen de trap op. Wij werden binnengelaten door een zeer zuur uitziende vrouw in bombazijn. Ik ver moedde dat zij haar leven lang verliezen hau geleden, en het laatste misschien wel giste ren, zoo zag zij er uit. Onwillekeurig dempt-: ik dan ook mijn stem toen ik haar aansprak. Zij gaf toe dat zij kamers verhuurde, liet ze ons zelfs zien, een zit- en een slaapkamer- en suite, met het uitzicht op de Firth of Fifeshïre, tamelijk ruim en goed gemeubi leerd, met schilderijen aan den wand, schul pen op den schoorsteenmantel en eenige boeken op de tafel die zooals mij later bleek allé van Christelijke richting waren. Maar de vrouw was overigens niet tot spre ken te bewegen; zelfs wilde zij niet eens den prijs der kamers noemen. Ze stond voor ons en schudde het hoofd en steunde nu en dan als een gewonde duif, het beeld der- smart en hulpeloosheid. Zij had zulk een kijvende stem, als ik nooit in mijn leven meer gehoord heb, en met die stem begon ze op eens een heel leger, van bezwaren en vragen ovc-r ons uit te storten. Zij kon niet beloven dat ze ons zou be dienen. Welnu, Juffrouw, dat is niet erg. Ik heb mijn knecht bij me. Dat? Is dat uw knecht? vroeg ze. Een mooie knecht! 't Spijt me, dat hij niet in uw smaak valt, juffrouw, zeide ik. Neen, dat heb ik niet gezegd, hernam ze. Maar hij is erg jong. Hij zal waarschijn lijk alles breken. Welnu, juffrouw, krijgen we nu eindelijk eens uwe condities te hooien? vroeg ik. Kom aan, moed gevat, opdat we weten of we kunnen blijven of gaan. Langzaam opende zij de lippen. Waar kan ik naar u infornreeren? vroet ze eindelijk met een stem als een klok. Ik opende mijn portefeuille en toonde haar een handvol bankbiljetten. Ik vermeed dat dit wel genoeg Is om u te betalen, antwoordde ik. U zult zeker heel laat ontbijten, hernam ze. - Juffrouw, we zijn bereid te ontbijten oi led er uur van den dag, van 's morgens vier uur tot 's middags vier uur! riep Ik onge duldig uit. Maar noem ons nu als 't u blieft den prijs, indien uw mond groot genoeg is om hem eruit te laten! Vanavond kan ik u niets meer geven, hield zij vol. We zullen ergens anders soupeeren, on verbeterlijk vrouwspersoon, riep ik tusschen lachen en huilen. Ziezoo, nu is mijn gedulc. ten einde: ik wil bij u wonen, zeg ik u, en ik wil mijn zin hebben. U weigert een prijs te noemen? Ook goed, ik zie. dat ik u vertrou wen kan! U schijnt 't niet te merken, dat er een goede huurder voor u staat, maar ik voe. heel best dat ik bij een goede huisjuffrouw ben aangeland. Rowley, pak de valiezen uit. Klinkt het niet ongelooflijk? Dat. krankzin nige mensch verweet mij mijn onbescheiden heid! Maar de strijd was ten einde- Zij hac. haar laatste kogels afgeschoten, maar he waren veeleer saluutschoten, dan voortge zette vijandelijkheden geweest. En einde ijl. kwant ze voor den dag met zeer bescheiden condities. Rowley en lk gingen toen weg om te soupeeren. Veel tijd was verloren gegaan. De zon was reeds lang onder de lantaren: verlichtten de straten en de stem van den nachtwacht weerklonk reeds in de buurt van Leith Road. Toen wij aankwamen had ik niet ver af. in een straat achter het Tolhuis, een restauratie ontdekt. Daarheen begaven wij ons en lieten ons eten en drinken brengen. Wij zaten alleen. Nauwelijks echter hadden wij besteld, of de deur ging open en een slanke jonge man trad Ir^nen, keek om zich heen en naderde onze tafel. Ik wensch u gojos-n avond, waarde strenge heeren, zeide hij. Wilt ge een zwerver een pelgrim veroorloven het anker bij u neer te laten? Een ieder mag het weten: ik h-b e i onoyervvinnelijken afkeer van afzonder lijke voeding. U bent we'kom mijnheer, zeide ik, in- c n ik de vrijheid nemen mag in deze pu- b e plaats uw gastheer te zijn. H;J scheen zeer verbaasd en keek mij var terzij 'e aan. terwijl hij zich neerzette. —'Mijnheer, u bcr.t een welopgevoed man. sprak hij. Wat zuilen wij drinken? Ik antwoordde, dat ik reeds porter besteld had. Een glas porter? herhaalde hij. Welnu, ik denk, dat ik mij ook daarbij zal houden Ik heb op dit oogenblik een zwakke gezond heid. Ik heb te hard gestudeerd en mijn her sens zijn overspannen; ik heb te veel gewan deld en dat heeft mijn ik geloof dat he' meer mijn oogen zijn die geleden hebben. U bent ver geloopen? vroeg ik. Dat juist niet, maar veel antwoordde hij In deze stad is u bent een vreemdelint hier, niet waar? en ik drink op uw gezond heid op onze toekomstige vriendschap Ir. deze stad van Dunedin zijn straten, die zee: sterk spreken voor het vernuft van der. bouwmeester; op iedere honderd meter af stand treft men een herberg aan, zoodat per sonen met een beschouwend karakter gele genheid hebben zich zeer dikwijls neer te zetten en een verfrissching te genieten. Ik heb een wandeling gemaakt door dat gedeel te van de stad. Eenige kameraden, vijanden van groot gezelschap en vrienden van een goed glas wijn en een geestig woord, verge zelden mij Toen u binnen kwam, viel het mij op. begon ik. O, zeg het maar gerust! viel hij mij in de rede. Natuurlijk is het u opgevallen, en ik ben blij, dat ik zelf niet gevallen ben, dal moet ik eerlijk bekennen. Toen ik hier bin nentrad, was ik onder den indruk van bran dewijn met water- Gray heeft er een gedicht op gemaakt. Een genie, die Gray, een zanger zonder weerga, maar een onoogelijk wezen, bang voor een flesch geen man, mijnheer geen man! Neem mij niet kwalijk, maar waai is mijn vork gebleven? Dank u, dank u. Ik zit te eten in een Londenschen mist, mijn heer. Ik moest eigenlijk een knecht mee brengen en ik zou dat ook wel gedaan hebben maar die jongens zijn altijd zoo vuil, ze was- schen zich niet. Ik ben van plan een vereeni- ging op te richten, een weldadige vereeniging die ten doel heeft fatsoenlijke armen te was- schen en de soldaten te scheren. Het ver heugt mij te zien, dat u goed geschoren zijt. In mijn oogen is, na drinken, het scheren de eerste burgerplicht. Een fatsoenlijke man kan een ruwe kerel wezen, zonder een schel ling in zijn zak, maar hij zorgt er steeds voor geschoren te zijn. Laat u in uw verbeelding bij de hand naar mijn slaapvertrek geüeiden, des morgens kwart voor twaalven, bijvoor beeld. Dan zult u zien, dat, zonder te denken aan bier of aan het gezonde levenlooze soda water, ik het gevaarlijke scheermes iu mijn bevende hand neemt. Wanneer de stoppel- oogst binnengehaald is, verlaat ik mijn ver trek, kalm maar triomfantelijk. Op deze wijze onderhield ons de knaap met zijn bombastige verhalen gedurende der geheelen maaltijd, en hij verbeeldde zich, ge lijk dronkaards, die veel praten altijd doen: dat hij in bijzonder spraakzaam, geestig ge zelschap was geraakt. Hij zeide mij zijn naam, zijn adres, hij vroeg wanneer hij het genoegen weer zou smaken mij te ontmoeten en eindelijk stelde hij mij voor op een dei- eerstvolgende dagen ergens buiten met hen- te gaan eten. Het is een officieel diner, zeide hij. Dc Senaat van de Universiteit, waaraan ik de eei heb professor in den Onzin te zijn, komt' daar bij elkaar ter eere van onzen vriend icarus. Er is nog een plaats vrij, en die biec ik u aan, betooverende vreemdeling I En wie is uw vriend Icarus? vroeg Ik. De veelbelovende zoon van Daedalus antwoordde hij. Is het inderdaad mogelijk dat u den naam Byfield nooit gehoord hebt'. Mogelijk en waar. Wat is beroemdheid? riep hij uit. By field, mijnheer, is een luchtreiziger, en hij za. den inwoners o pardon, den adel en dei; rijkdom van onze stadswijk het genoegen schenken een luchtballon te zien opstijgen. Wat mij betreft, ik geef niets om dien lucht ballon en, onder ons gezegd en gebleven, stelt niemand er belang in. Een afgezaagde aardigheid is het, niets anders dan een afge zaagde aardigheid, mijnheer Lunardi heeft 't ook al gedaan. Maar eenmaal is genoeg Lunardi is opgestegen en weer beneden geko men en daarmee had het uit moeten wezen Wij houden er niet van zulke kunsten te zien herhalen en nog eens herhalen, tot ze ons de keel uithangen door Byfield, Brown en Butler, en Brodie en Botomley. Als ze nog op stegen en niet meer naar beneden kwamen! Dat was ten minste de moeite waard! Maar dat is buiten kwestie. De Universiteit eert den man. meer dan de nuttigheid van zijn beroep. Byfield is een onwetende hond, maar een uitstekend drinker, een man waarop men zich in dat opzicht kan verlaten. En wanneer men, bij het genot van de kan, niet al te scherp oordeelt, kan men zelfs van hem zeg gen, dat hij niet van geest ontbloot is. Later zal men vernemen dat mij dat alles meer aanging dan ik op dat oogenblik ver moedde. Ik had geen lust nog langer naar hem te luisteren, en juist toen mijn gast op nieuw begon te redekavelen, begon de re gen tegen de vensters te kletteren en ik maakte thans van de gelegenheid gebruik of te merken, dat ik moest vertrekken. HOOFDSTUK XXVL De villa bij nacht Toen wij het huls verlieten werden wij bij na omvergeworpen door den heftigen storm en Rowley en ik moesten elkander de af scheidswoorden toeschreeuwen om boven hel geloei van den orkaan te worden verstaan De geheele Princess Street door joeg de wind mij in den rug en gierde om mijn ooren. Dc regen viel met. emmers over de stad neer, en het water had tengevolge der nabijheid dei- zee, een zoutachtlgén smaak. Nu eens scheen het licht, dan weer stikdonker om mij heen. Nu eens dacht ik, dat alle lantaarns in de lange straat uitgeblazen waren, dan weer vertoonde zich haar flakkerend licht verdrie- viervoucligd, weerkaatst door de natte straat- steenen. Toen ik op den hoek van den Lothian Road was gekomen kon ik een groote verbetering waarnemen. Ten eerste was ik nu in staat den wind mijn schouder toe te keer en, ten twee de werd ik hier eenigszins beschut door mijn vroegere gevangenis, de vesting en in iedei geval loeide de orkaan niet meer zoo heftig De gedachte aan het doel van mijn tochi stond mij thans helder voor den geest en "t scheen alsof nu het ruwe weer mij niet mee; kon deren. Wat heeft een windvlaag en een droppel koud water te beteekenen, wanneei men zoo lets ln het vooruitzicht heeft? Ik zag Flora voor mij, in mijn verbeelding nam ik haar in mijn armen en sneller klopte mijn hartMaar op hetzelfde oogenblik werd ik mij de dwaasheid dezer voorstelling be wust; indien ik het licht der kaars te zien kreeg, waarmede zij zich ter ruste begaf, zou ik mij zelf gelukkig mogen achten. Ik had nog ongeveer twee mijlen voor mij van een weg, die steeds berg op ging en thans volkomen doorweekt was. Zoodra ik dc laatste lantaarn achter mij had, bevond 11. mij ln ondoordringbare duisternis, welk*, slechts nu en clan door een enkel lichtpuni werd gebroken, wanneer ik in de nabij heic van een boerenhoeve kwam, waar de honde:. bij mijn nadering begonnen te blaffen ei. met opgeheven kop begonnen te huilen. Dr wind werd steeds minder, het was slecht; een voorbijgaande stormvlaag geweest. De regen daarentegen viel in stroomen en wel dra was ik tot op het hemd toe nat. Ik stapte moedig voort, vervuld met sombere gedachten en begeleid door het weinig op wekkende gejank der honden. Hoe het kwam dat zij zoo wakker bleven en het geluid mij ner voorzichtige schreden ondanks den pias senden regen hoorden weet ik niet. Sprook jes, die ik in mijn jeugd gehoord had, gin gen mij door den geest. Ik vertelde mijzelf, dat een moordenaar voorbij ging en dat de dieren het bloed roken, dat aan zijn handen kleefde en 't volgende oogenblik kromp ik in elkaar van ontzetting, die moordenaar wa: ik! In zulk een zielstoestand was zeker zeider. een minnaar op weg naar zijn geliefde ge weest. En ik was op het punt om terug te keeren. Het is nooit verstandig om een ge wichtig bezoek te gaan afleggen in een ge drukte stemming, met beslijkte kleeren en natte handen. Maar het stormachtige weer was juist geschikt voor mijn onderneming; nu of nooit moest ik gelegenheid vinden om Flora te spreken en indien zij mij één maal aanhoorde (in doorweekte kleeren en droeve stemming) zou ik op een herhaling kunnen rekenen. Bij de kleine villa aangekomen zag ik da delijk dat de omstandigheden vooreerst niet gunstig waren. Door de ronde gaten van de zonneblinden der huiskamer zag ik licht, maar overigens was het geheele huis donker De hoornen, de struiken, alles droop van wa ter. De lager gelegen gedeelten van den tuin waren een moeras. Nu en dan, wanneer de wind opstak, sloegen de natte takken tegen elkaar en somtijds werd ieder ander geluid door den piassenden regen overstemd. Ik begaf mij tot vlak bij het venster en slaagde erin op mijn horloge te zien. Het was half acht. Vóór tien uur zou de familie zich niet tc ruste begeven, ja, misschien wel niet voor middernacht en het vooruitzicht was ver var aangenaam. Toen de wind een oogenblil: zweeg, hoorde ik Flora's stem. Zij las voor De woorden kon ik natuurlijk niet verstaan slechts onverstaanbare klanken, rustig zon der hartstocht uitgesproken, drongen tot mij door en klonken als muziek in mijn ooren Het volgend oogenblik veegde een nieuw windvlaag over huis en turn, de stem zonk weg in het geloei en ik verliet mijn gevaarlij ke plaats. Drie uur lang moest ik thans de kracht der bulderende elementen weerstand bieden en geduldig op mijn post blijven. Ik dacht aan de onaangenaamste uren, die ik op schildwacht had doorgebracht, als buitenpos' in niet minder slecht weer dan dit, somtijds zonder avondeten en met geen ander ontbijt in het vooruitzicht dan kanonkogels en die uren waren niet zoo zwaar geweest. Wij zijn toch merkwaardig samengesteld: de lief de voor een vrouw is zooveel sterker, dan de liefde voor het leven. Eindelijk werd mijn geduld beloond. Het licht verdween van het venster en verscheen eenige oogenblikken later in het daarboven gelegen vertrek. Ik was tamelijk goed op de hoogte der inrichting, ik wist waar de clraak huisde, namelijk daar waai zooeven het licht was verschenen. Ik wist waar het nestje van Rosamonde zich bevond en hoe gunstig het was gelegen; op de eer ste verdieping, aan den achterkant van het. huis en geheel buiten het bereik van het ooi- der tante, ik behoefde slechts gebruik te maken van al deze mij bekende omstandig heden. Ik bevond mij in het lagere gedeelte van den tuin, waarheen ik mij had begeven, om onopgemerkt heen en weer te kunnen loopen om mij eenigszins te verwarmen. Het was stil geworden in de natuur. De wind was gaan liggen. De regen kletterde niet meer, ja nu en dan hield hij geheel op, en droop het water nog slechts van de natte boomen. Mid den in deze halve stilte en terwijl ik voorzich tig mijn schreden naar het huis richtte,, schrikte ik plotseling van het geluid van een zonneblinde, <*top getrokken werd, en oogenblikkelijlr daarna viel een breede licht straal op den weg, in mijn onmiddellijke na bijheid. Het licht kwam uit Flora's raam, dat zij wijd geopend had, en daarvoor zat zij zelve in gedachten ^rzonken, terwijl hei schijnsel van twee k Ar sen het vertrek ver lichtte. In haar eene hand hield zij een kam, terwijl de andere rustte op de ijzeren staven, die als tralies voor het venster waren aange bracht. Ik bleef op het gras en dank zij de duister nis en het zachte gekletter van den regen, die weer begon neer te vallen, evenwel zon der dat het woei, kon ik zoo dicht bij haar komen, dat ik haar bijna kon aanraken. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen haar in haar overpeinzingen te storen. Daar stond ik en zoog haar beeld men mijn blikken in mij op. Welk een mooi haar! Eerst was ik als versteend, verstomd, 't Was alsof een stralen krans haar hoofd omgaf. Zij deed mij der. moed verliezen, daar ik mij in tegenwoordig heid van een engel waande maar terwijl ik haar gadsloeg, keerden hoop en leven in mij terug. Ik vergat mijn schuchterheid, mijn door het water loodzwaar geworden kleeding, die mij terneer drukte; ik voelde het bloed in mijn aderen tintelen. Zonder mijn tegenwoordigheid te vermoe den, onafgebroken voor zich uitstarend naai de onbewegelijke .schaduwen der ijzeren sta ven, naar de glinsterende kiezelsteenen en de ondoordringbare duisternis van den tuin en de heuvels daarachter, stond zij daar en slaakte een diepe, lange zucht, die tot in mijn ziel doordrong. Waarom zucht juffrouw Gilchrist? vroeg ik fluisterend. Denkt zij aan afwezige vrien den? Snel wendde zij het hoofd om in mijn rich ting. Dat was het eenige teeken van verwon dering, dat zij gaf. Ik trad nu naar voren in het licht en boog diep. U? U hier? zeide ze. Ja, ik ben hier antwoordde ik. Ik ben honderd vijftig mijlen gereisd om u te zien Ik heb den geheelen nacht hier op u ge wacht. Wil juffrouw Gilchrist niet haar hand geven aan een vriend die zich in moeilijk heid bevindt? Zij stak haar hand tusschen de ijzeren sta- ven door, en ik liet mij op één knie op den natten grond neerzinken en ku&e die hand twee maal. Maar plotseling trok zij haar te rug, naar het mij voorkwam meer verschrikt dat toen zij mij ontdekte. Ik nam mijn vo rige houding weer aan en beiden zweger v/ij. Ik was nu zeer verlegen, ik wist niet wal te zeggen. Ik keek haar in het gelaat om tc onderzoeken of zij vertoornd op mij was maar haar blikken ontweken de mijne en da. was voor mfj het teeken dat alles in orde was Maar u moet waanzinnig zijn geweest toen u het Plan opvatte hier heen te komen, riep zij op onderdrukten toon uit. Er is vooi u geen gevaarlijker plaats op de heele we reld! En ik waande u juist veilig op Fran- schen bodem! U dacht aan mij? vroeg ik. Mijnheer St. Ives, u hebt geen begrip van het gevaar, waarin u verkeert, antwoord de zij. Ik ben daar zeker van, en mij ont breekt de moed u alles te vertellen. O, ik smeek u, ga heen! Ik geloof, dat u mij niets behoeft te ver tellen, ik weet het ergste. Maar ik heb nooit een overgroote waarde gehecht aan het levei. het leven, dat wij met de dieren gerffeen hebben. Ik ben in het krijgsgewoel opge groeid. Weliswaar is dat geen bijzonder goed; opvoeding, maar een man leert daar zijn le ven niet hooger te schatten dan de hand schoenen, die hij draagt. U wil mijn vree: opwekken, maar tevergeefs. Ik ben naai Schotland gekomen in het volle bewustzijn der gevaren, alleen om u te zien en met u tc spreken misschien voor het laatst. In he; volle bewustzijn, zeg ik u, en gelooft u dan dat, daar ik niet aarzelde mij op weg te be geven, ik mij nu zal terugtrekken? Maar u weet niet!riep ze uit met toenemende angst. In dit land, in dezen tuin zelfs bent u niet veilig. Iedereen gelooft het .ik ben de eenige, die het niet gelooft! In dien men u hoort, indien men vermoedde... o, ik beef als ik eraan denk. O, ga, verlaai mij! Ik smeek u er om! Weiger niet, dierbare schoone, mij een dienst te bewijzen; ik heb deze lange reis on dernomen om u om een gunst te smeeken en wiit u mij die thans weigeren? In geheel Engeland is niemand op wien ik vertrouwen kan, behalve u. De geheele wereld is tegen mij. Gij zijt mijn eenige bondgenoot en gij moet thans naar mij luisteren. Alles wat men van mij zegt, is waar en toch ook is alles niet waar. Ik heb inderdaad Goguelat gedooci was het niet dat, wat u bedoelde? Zij knikte zwijgend. Zij was doodsbleek ge worden. Maar het was een eerlijk duel. Tot op dien dag had ik nog nimmer een mensch ge dood, behalve in den oorlog en dat is mijn beroep. Maar ik was dankbaar, gloeiend van dankbaarheid voor iemand die zeer goed voor mij was geweest, die mij had behandeld als een engel, die in de duisternis mijner ge vangenis de zon voor mij had doen opgaan. Die Goguelat beleedigde haar. O, mij had hij reeds tallooze malen beleedigd, dat was zijn geliefde uitspanning, en ik heb het hem nie. verboden want wie of wat was ik? Maa; die dame dat was een ander geval. Ik zou het mijzelf nooit hebben kunnen vergeven in dien ik zulks had geduld. En wij hebben ge vochten, en hij viel en het heeft mij niet berouwd. In angstige spanning wachtte Ik op haai antwoord. Het ergste was er nu uit, en ik wist dat zij het reeds vroeger gehoord had, maar ik kon onmogelijk verder gaan, zonder een bemoedigend woord uit haar mond te heb ben vernomen. Heb ik slecht gehandeld? vroeg ik. In het geheel niet. 't Is iets, waarover ik niet kan spreken, ik ben maar een meisje Ik weet zeker, dat u gelijk hebt gehad. Ik heb dat altijd tegen Ronald gezegd, natuur lijk niet tegen tante. Ik vrees, dat ik haar altijd maar laat zeggen wat zij wil. Daarom moet u niet denken, dat ik niet uw oprechte vriendin ben, en ook de majoor ik het u nog niet verteld dat majoor Chevenix bij ons aan huis komt.hij heeft zulk een ge negenheid voor Ronald opgevat! Hij bracht ons de mededeeling van de gevangenneming van dien ellendiger. Clausel, er. wat die man had gezegd. Ik was zoo woedend op hem. ik zeide, ik geloof, dat ik teveel heb gezegd, en hij was heusch heel goedhartig. Hij zeide: „U en ik zijn vrienden van Champdivers en wij weten dat hij onschuldig is. Maar wat helpt dat?" Wij bevonden ons in een hoek van het vertrek en hij fluisterde: „Geef mij gelegenheid u alleen te spreken, dan zal ik u alles vertellen". En dat heeft hij gedaan. Hij heeft mij precies alles verteld, wat u ge daan hebt en dat het een eerezaak was en dat uw eer niet bezoedeld was. O, ik moet zeggen, dat ik dien majoor Chevenix gaarne mag lijden! Deze woorden deden de jaloezie in mij ont waken. Ik herinnerde mij de gelegenheid, toen hij haar voor 't eerst zag,de belangstelling welke hij voor haar aan den dag had gelegd stond mij nog levendig voor den geest, en onwillekeurig moest ik zijn slimheid bewon deren, die hem onze vriendschap had doen gebruiken om met haar in kennis te komen en mij te verdringen. Alles is in de liefde en in den oorlog geoorloofd. Maar des te vuri ger wenschte ik thans zelf het woora te voe ren, al was het maar alleen om niets meer van dien gehaten Chevenix te hooren. Ik be gon dus nu een omstandig verhaal te doen van mijn avonturen. De lezer heeft er reeds kennis mede ge maakt, maar ik verhaalde ze thans met een geheel ander doeL Iedere gebeurtenis, iedere ontmoeting, iedere handelwijze voerde naar den weg naar Rome en dat was Flora. Toen ik begon te spreken, zat ik ge knield op de kiezelsteenen voor het venster, leunde met beide armen op de vensterbank en sprak op den meest ver tr ouwelij ken fluis tertoon tot haar. Ook Flora moest, om mij te kunnen verstaan, knielen en onze hoofden bevonden zich dientengevolge op dezelfde hoogte, terwijl slechts een enkele ijzeren staaf ons scheidde. Het scheen dat ln deze houding en aldus gescheiden, de zacht ge sproken woorden mijner smeeker.de stem grooten indruk maakten op haar gevoelig hart en misschien evenzeer op het mijne Want zulke omstandigheden werken steeds naar twee richtingen. Terwijl ik sprak, werd ik moediger, mijn stem was nog nooit zoo buigzaam geweest, meer en meer naderde ons gelaat de ijzeren staven, kleiner werd de afstand, welke ons scheidde; niet alleen zij, maar ook ik geraakte onder den betooveren- den invloed dezer geheimzinnige samenkomst cn genoten van deze bekoring. Wij trachten liefde op te wekken en daarbij wordt bij ons zelf de liefde steeds grooter. Slechts met het hart kan men een hart veroveren. En nu zal ik u zeggen, wat ge voor mij kunt doen, vervolgde ik- Ik heb mij aan ge vaar blootgesteld, maar ge ziet nu zelve hoe onvermijdelijk dat is voor een man van eer. Maar voor het geval dat mij het ergste over komt, wensch ik niet den prins-regent met mijn geld te verrijken. Ik heb hier het groot ste gedeelte van het geld dat mijn oom mi; heeft gegeven. Achtduizend pond. Wilt ge die voor mij bewaren? Beschouw het niet alleen als geld, maar als een aandenken van uw vriend, als een kostbaar stuk van hem zelf. Misschien zal ik het spoedig hoog noodig heb ben. Kent ge de geschiedenis van den reus, die zijn hart te bewaren gaf aan zijn vrouw, daar hij geloofde, dat het veiliger was op haar trouw, dan op zijn eigen krachten te. bouwen? Flora, ik ben de reus, een heel klei ne reus: wilt ge mijn leven bewaren? liet is mijn hart dat ik u hierbij aanbied. Onder God's oog schenk ik u hier. indien gij hem wilt aannemen, mijn naam, mijn geld: in dien ik de hoop moet opgeven u ooit mijn ga de te mogen noemen, laat mij dan de troost, dat gij het erfdeel van mijn oom als mijn we duwe zult gebruiken. Neen, neen, dat niet, nooit! riep ze uit. Waarom niet, mijn engel? Wat bette kenen woorden voor mij? Slechts één naam wensch ik u te geven. Flora, mijn innig ge liefde! Anne! Waarom klinkt ons onze eigen naam als muziek in de ooren, wanneer hij voor het eerst wordt uitgesproken door haar, die wij beminnen? Mijn engel! zeide ik. De ijzeren staven, van boven en van on deren met kalk en steen vastgemaakt, waren zeer storend in deze oogenblikken, maar ik nam haar in mijn armen zoo goed als het ging. Zij ontweek mijn lippen niet. Ik sloeg mijn armen om haar heen en haar teeder iiciiaam liet zich mijn omnelzing welgeval len. Terwijl wij zoo vereenigd en toch geschei den waren, ons gelaat tegen de ijzeren sta ven verwondden zonder het te bemerken, be gonnen de elementen het hoofd weder op te steken, op last der goden die ons benijdden. De wind gierde door de toppen der boomen, een vlaag koude zeeregen stortte zich uit over den tuin, en als op bevel van een kwel geest begon thans plotseling een dakgoot boven mij over te loopen en ontlastte zijn tot nu toe door een of andere omstandigheid teruggestopten inhoud met geweld op mijn hoofd en schouders. Als door een schok wer den wij gescheiden. Ik sprong op en zij eveneens, alsof wij op heeterdaad betrapt waren. Een oogenblik later stonden wij weer tegenover elkaar voor het getraliede venster. Flora, zeide ik, het is weinig wat ik u kan aanbieden. Zij vatte mijn hand en drukte die aan haar hart. Genoeg om een koningin gelukkig te maken, zeide ze met iets in haar stem dat meer zeide aan woorden. Anne, mijn dappere Anne! Ik zou dankbaar wezen, indien ik uw dienstmaagd mocht zijnik benijd dien Rowleymaar neen, ik benijd niemand, ik heb geen reden om iemand te benijdenik ben immers de uwe! De mijne! ja, voor eeuwig! zeide ik. Met lichaam en ziel de uwe, altijd en altijd. En indien de goden inderdaad ons benijd den, moesten zij thans tot hun ergernis zien dat zij weinig konden doen om het geluk van zulke stervelingen tè verbitteren. Ik stond onder een waterval, zij was ook nat, niet alleen tegenvolge van mijn omhelzing, doch door den storm, die het water tegen haar aan had geslagen. De kaarsen waren uitgeblazen. Wij bevonden ons in de duister nis. Ik zag weinig meer van haar dan het schitteren -harer oogen. Ik moet haar zijn voorgekomen als een silhouet, met een ach tergrond van regen, terwijl uit de antieke Gothische goot boven mijn hoofd het water neerplaste. Langzamerhand werden wij rustiger, ver trouwelijker, en toen de wind zich gelegd had begonnen wij over zaken te spreken. Het bleek, dat zij den heer Robbie kende, wiens naam ik op zoo sluwe wijze aan Romaine had ontlokt; ja, zij had zelfs een uitnoodigïng voor Maandagavond en gaf mij een korte beschrijving van den ouden heer, die zeer getuigde van scherpen, opmerkenden geest en mij later van grooten dienst bleek te zijn. Hij was, volgens haar schets, een zeer harts tochtelijk verzamelaar van oudheden en voor al de heraldiek was zijn stokpaardje. Ik ver nam deze bijzonderheid met g 3te vreugde, want dank zij den heer Culemberg, was ik tamelijk goed op de hoogte van alles wat de wapenkunde betrof en kende ik de blazoenen der meeste adellijke geslachten in Europa. En ik vatte het besluit op zonder Flora iets te zeggen den volgenden Maandagavond een onverwachte gast in het huis van den heer Robbie te zijn, om haar daar te zien en te spreken. Ik gaf haar het geld, natuurlijk alleen het papieren geld, en zeide dat het haar huwe lijksgift was. Me dunkt, dat het voor een gewoon sol daat nog niet zoo'n onbeduidende gift is, voegde ik er lachend bij. O, Anne, waar zal ik het bewaren? vroeg ze. Indien tante het geld vindt? Wat zou ik dan moeten zeggen? Verberg het aan uw hart, sloeg lk voor. Dan zult gij steeds in de nabijheid van uw schat zijn, antwoordde ze, want gij woont daarin. Wij werden gestoord door een plotselinge helderheid om ons heen. De wolken scheur den uit elkander, de sterren werden overal zichtbaar en op mijn horloge kijkend, zag ik dat het bijna vijf uur in den morgen was geworden. HOOFDSTUK XXVIL Zondag in Edinburg Inderdaad was het hoog tijd geweest Swanston te verlaten: maar wat meest ik thans doen? Rowley had ik den vorigen avond opgedragen te zeggen dat ik een vriend was gaan opzoeken en dat Mrs. Mc. Rankine mij niet vóór den morgen moest verwachten. Dat was nu wel een heel slim overlegd ver haal, maar de toestand waarin ik thans ver keerde logenstrafte het onmiddellijk. Ik kon niet naar huis gaan, voordat ik een onder komen had gevonden, waar mij een vuur ter beschikking werd gesteld om mijn kleeren te drogen en een bed, waarin ik zoo lang kon liggen totdat ik ze weer kon aantrekken, Wederom begunstigde mij de fortuin. Ik was nauwelijks boven op den eersten heuvel, of ik ontwaarde een licht, links, op korten afstand. Misschien was daar iemand ziek ik kon mij geen andere reden denken waar om men in deze eenzame streek en op zulk een vroeg uur in den morgen licht zou bran den. Toen ik naderbij kwam hoorde ik zin gen, eerst zacht, toen duidelijker en eindelijk kon ik ook de woorden verstaan, die merk waardig goed pasten bij het uur en het uiter lijk der zangers: „De haan kraait en de dag breekt aan", zongen zij en zij zongen zoo langzaam en zoo teemend en op zulk een sentimenteelen toon, dat ik vermoedde dat zij minstens drie flesschen gedronken moesten hebben. Het bleek een eenvoudig, klein huis te zijn, een zoogenaamd „dubbel" huis. Boven de deur hing een uithangbord en bij het licht dat uit het venster drong en de morgen schemering ondersteunde, ontcijferde ik het ooschrift: „Des jagers troost, Alexander Hendry. Port, ale, Engelsche likeuren, Bed den". (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 18