HET FRANSCH-BELGISCHE VERDRAG.
HAARLEM'S DAGBLAD
VRIJDAG I MAART 1929
regelen, handhaven. De onderhavige over
eenkomst zal tenminste eenmaal 's jaars on
derwerp van overleg tusschen de betrokken
staven zijn."
Bij deze gelegenheid vestigt kolonel Mi-
chem er de aandacht op, dat de tweede af-
deeling van den Belgischen generalen staf
zich beklaagt onvoldoende te worden inge
licht door het tweede Fransche bureau. Het
crediet waarover deze tweede afdeeling be
schikt, bedraagt 4000 francs op den kop per
maand een maandelijksche toelage van 2000
irs. staat ton dienste van de Belgische mili-
taire veiligheid te Aken. Onder deze omstan
digheden beschikt de Belgische algemcene
staf over volstrekt onvoldoende inlichtingen
en valt het In het oog, dat hij op de mede-
dcelingen van het tweede Fransche bureau
moet kunnen rekenen. Ongelukkig moet het
geconstateerd worden, dat de betrekkingen
tusschen deze twee inlichtingsdiensten, ver
re van het werk der staven waarvan ze af
hangen, te vergemakkelijken, integendeel
nogal gespannen zijn.
Generaal Galet verklaart deze klachten
volkomen te steunen.
Generaal Debeney belooft de noodige in
structies te doen geven, om tot een betere
samenwerking der beide diensten te komen.
Voor het overige bevestigen de afgevaar
digden de besluiten die door de conferentie
van 1927 aangaande art. 6 genomen werden.
Art. VII.
„Deze overeenkomst wordt aangegaan voor
een tijdperk van 25 Jaar. Elk der twee con-
tracteerende partijen zal ze kunnen opzeg
gen een vol jaar vóór ze afloopt. Het door
beide partijen nalaten van het opzeggen be-
teekent de handhaving der overeenkomst
voor een nieuw tijdperk van 2a jaren, in
gaande onmiddellijk nadat het eerste afge-
loopen is. Belde partijen verbinden zich geen
enkel militair accoord noch diplomatiek
stuk te onderteekenen, waarbij deze over
eenkomst te niet wordt gedaan; in geval van
oorlog, zullen ze afzonderlijk geen vrede
sluiten".
Geen opmerkingen. Gelijk in 1926.
Art. VIIL
„De bewoordingen dezer overeenkomst zul
len stipt geheim gehouden worden".
Geen opmerkingen. Gelijk in 1926.
Een bijlage: Tabel der mobilisatie-centra
van het Belgisch leger.
Hebben deze notulen onderteekend:
De Chef yan den generalen staf van het
Fransche leger:
(was geteekend) DEBENEY.
De Chef van den generalen staf van het
Belgische leger:
(was geteekend) GALET.
Gezien en goedgekeurd:
de Minister van Landsverdediging:
(was geteekend) CH. DE BROQUEVILLE.
Voor gelijkluidend afschrift: MICHEM.
De meening van generaal Snijders over het verdrag.
„Het bestaan van znlk een ver
drag in onzen tijcl is een schan
de en een gevaar".
Aan het, in ons blad van gisteren aange
kondigde artikel in het „Vaderland" van ge
neraal C. J. Snijders, oud-opperbevelhebber
van land- en zeemacht, ontleenen wij het
volgende:
Generaal Snijders begint, met er op te
wijzen, dat or vóór den grooten oorlog tus
schen de generale staven van Frankrijk en
Engeland, Jaarlijks besprekingen werden ge
houden.
De inhoud van het, thans door het U. D.
gepubliceerde Fransch-Belgische Verdrag
herinnert levendig aan dien van het Fransch
Russische; belde hebben in menig opzicht
dezelfde strekking en bevatten overeenkom
stige, ten deele zelfs gelijkluidende bepa
lingen.
Een verschil is echter, dat in het Fransch-
Russische verdrag slechts de verplichting
was vastgelegd, elkaar te helpen in geval van
oen aanval of mobilisatie van den politieken
tegenstander; terwijl het Fransch-Belglsche
verdrag (artikel I) verplicht eiken bondge
noot met al zijn beschikbare strijdkrachten
tot bijstand van den anderen, zoodra deze
zich „in staat van oorlog" met Duitschland of
met een door Duitschland ondersteunden
staat, bevindt, terwijl in het midden gelaten
wordt, hoe deze staat va' noorlog ontstond.
„Bestaan van zulk een verdrag
een schande en een gevaar".
.„Hat is duidelijk", aldus generaal Snijders,
..dat hierdoor het agressief karakter van het
verdrag aanmerkelijk wordt verscherpt, ter
wijl tevens de politieke, beslissingsvrijheid
van elk der bondgenooten in hooge mate er
door aan banden wordt gelegd, wat uit den
aard der zaak voor den kleineren en zwak
keren bondgenoot het bedenkelijkst is. Dit
in aanmerking nemende, vraagt men zich in
verbazing af. hoe het mogelijk is geweest,
dat de regeeringen van twee landen, die nog
Slechts twee Jaren geleden In den gruwelijk-
sten aller oorlogen waren gewikkeld en on
der de ellende, welke daarvan het gevolg was
nog ernstig gebukt gingen, zich hebben ge
waagd aan een zóó verstrekkende en gevaar
lijke verbintenis, met volkomen veronacht
zaming van de duidelijke lessen, welke uit de
ervaring met het Fransch-Russische Verdrag
in den crisistijd van 1914 waren te putten,
toen deze verbintenis op zoo noodlottige wijze
er toe heeft bijgedragen de politieke gebon
denheid van partijen vast te leggen, haar
vredeswil te verlammen en den oorlog on
vermijdelijk te maken. Met niet minder be
vreemding stelt men de vraag, hoe dit
Fransch-Belgisch Verdrag, gesloten in een
oogenblik, waarop de inkt der onderteeke-
ning van het Volkenbondsverdrag nauwelijks
was opgedroogd, te rijmen is met de strek
king en eerlijke aanvaarding van de Volken
bondsgedachte en met de goede trouw tegen
over de Volkenbondsgcnooten? En met pijn
lijke teleurstelling ziet men zich geneigd, de
luidruchtige uitingen van vredes- en ont-
wapeningsdrang, welke in internationaal-
politieke kringen en beraadslagingen tot een
gewoonte zijn geworden, voor een goed deel
te beschouwen als een masker voor onbe
trouwbare en schijnheilige bedoelingen. Men
moge van Fransche en Belgische zijde dit
verdrag als onschuldig voorstellen, uitslui
tend gericht tegen een niet-uitgelokten aan
val van Diutschland, reeds het bestaan van
zulk een verdrag is in onzen tijd een schande
en een gevaar. Laten België en Frankrijk
belde den volledlgen tekst van het getroffen
accoord openbaar maken, als dit zoo on
schuldig Is!"
De interpretatie van 1920.
1 „Oneindig bedenkelijker ls de inhoud der,
met het verdrag openbaar gemaakte toe
lichtingen opgesteld door de Fransche en
Belgische Generale Staven bij hun bespre
kingen in 1927.
Militair-politieke en -technische bespre
kingen tusschen de legerleidingen van ver
schillende mogendheden, ter voorbereiding
cn regeling van gemeenschappelijke militaire
actie in geval van oorlog met een ander rijk,
staan zeer terecht in slechten reuk. De
lessen der geschiedenis wijzen duidelijk uit,
hoe gevaarlijk en schadelijk zulk een over
leg kan zijn en ook herhaaldelijk geweest is.
Het leidt tot wederzijdsch opdrijven van de
bewapeningen; het geeft wederkeerig inzicht
in den toestand en de waarde der strijd
machten en voert aldus gelijk mede door
de verzekerdheid der wederzijdsche hulp en
de zorgvuldige voorbereidingen van de on
derlinge samenwerking de betrokken re-
geeringen tot een verhoogd zelfvertrouwen
en grooter machtsbewustzijn, wat in tijd van
politieke spanning de geneigdheid tot tege
moetkoming in de diplomatieke onderhan
delingen schaadt en tot halsstarrig vasthou
den aan het eenmaal ingenomen standpunt
aanmoedigt. De Fransch-Russische militaire
besprekingen, vooral die in 1911'13, het
Fransch-Brltsch militair en maritiem over
leg in 19C6 en volgende jaren, de Britsch-Bel-
gische militaire besprekingen van 1906 en
j912, zij hebben zonder onderscheid in het
complex der oorlogsoorzaken een betreu
renswaardige plaats vervuld".
„De thans onthulde Fransch-Belgische be
sprekingen sluiten zich waardig bij haar
voorgangsters aan. Zij verraden een veront
rustende en gevaarlijke geestesgesteldheid en
strekking. Wat het meest er in treft, is de
zekerheid en koelbloedigheid, waarmede het
onderstelde oorlogsgeval als aanstaande
wordt aangenomen, en het cynische gemak,
waarmede men zich ten bate van het eigen
oorlogsdoel heenzet over alle bezwaren van
internationaal recht en politieke goede trouw
van menschelijkheid en moraliteit, welke van
de zijde van andere volken zouden kunnen
rijzen. De „heiligheid van politieke verdra
gen" en het „recht der kleine staten", zij
spelen in de geesten der Fransche en Belgi
sche stafofficieren blijkbaar geen rol. Men
moet hiervan dien officieren zelf geen ver
wijt maken. Zij ontvingen van hun regee
ringen hun opdrachten en aanwijzingen om
trent de richting, waarin zij deze hadden uit
te voeren. Zij deden dit in den zin, als hun
vakkennis en hun militaire verantwoorde
lijkheid hun dat voorschreven. Zij waren de
vakwerktuigen van welke de regeeringen zich
voor haar doel bedienden en deze laatsten
zijn en blijven verantwoordelijk, zoo voor
de opdrachten als voor de controle op- en
de eventueele aanvaarding van de uitvoe
ring. Wil men in het onderhavige geval we
der een uiting van het z.g.n. „militarisme"
zien, dan geve men toe, dat dit het milita
risme der regeeringen, dus in ruimeren zin
dat der volken is. Voor mij is het geval
slechts een nieuw bewijs van de onbetrouw-
heid en valschheld der internationale poli
tiek en van het gemis aan internationaal
rechtsbewustzijn en verantwoordelijkheids
gevoel der diplomatieke leiders".
Generaal Snijders schijft vervolgens dat
het bekend was, dat er relatiën bestonden
tusschen de Fransche en de Belgische gene
rale staven, en „het bestaan van protocollen
der bijeenkomsten van de Fransche en Belgi
sche Generale Staven kan geen verwondering
wekken en de thans openbaar gemaakte
„Interprétation" moet, naar het mij toe
schijnt, als zoodanig worden beschouwd. Nog
nader zal moeten blijken of de plannen en
voorstellen, van militaire zijde in deze stuk
ken neergelegd, door de beide regeeringen
werden goedgekeurd".
De Engelsch-Belgische overeenkomst
Aangaande de Engelsch-Belgische overeen
komst van 7 Juli 1927 schrijft de oud-opper
bevelhebber: „Het bestaan van deze conven
tie v/as tot dusver niet bekend. Het vait mij
moeilijk er aan te gelooven en het wordt van
officiceie Britsche zijde ontkend. Maar het
is mogelijk dat wij hier te doen hebben met
besprekingen, gevoerd of afspraken ge
maakt door een Engelscli militair vertegen
woordiger voor een onderstelde mogelij klaeid
van Britsche deelneming, welke afspraak
dan evenals die van 1906 en volgende ja
ren met den' Franschen Generalen Staf
niet formeel door de Britsche regeering be
krachtigd zou zijn en door haar naar be
hoefte verloochend wordt".
De plannen voor verbetering van het stra
tegische spoorwegennet om troepenconcen
tratie bij de Belgisch-Nederlandsch-Lim-
burgsche grens mogelijk te maken en voor
een doortocht door Limburg hebben, aldus
Generaal Snijders, „in het onderstelde oor
logsgeval niets onwaarschijnlijks. Integen
deel, de doortocht ligt voor de hand, wan
neer wij hem niet weten te voorkomen. Want
bij een operatie uit België tegen het Rijn-
vak Keulen-Duisburg en het Roergebied ligt
ons Zuid-Limburg als een wig tusschen de
opmarschzone en het naaste operatietooneel
der verbonden legers, terwijl de uit strate
gisch oogpunt natuurlijke en onmisbare ver
bindingen. tusschen het operatieterrein en
het achterland de spoorwegen, ovèr Neder-
landsch gebied loopen. „Zullen de vereenfgde
legers dus zoomaar iri koelen bloede het Ne-
derlandsch onzijdig gebied scnenden? Wei
neen immers. De Interprétation zegt toch:
,De Hollandsch-Belgïsche onderhandelingen,
welke sedert acht jaren (1927) worden ge
voerd, hebben reeds maatregelen van toe
zicht op de waterwegen van de zijde van
Holland uitgelokt en zullen dezulke nog uit
lokken, welke van zoodanigen aard zijn, dat
zij eventueel als beslist onvriendelijk en zelfs
als agressief kunnen worden beschouwd".
„Zoodat: als Nederland zich beslist onvrien
delUk en agressief betoont, dan heeft België
het volste recht „eventueel", d.w.z. als zulks
voor zijn eigen doeleinde nuttig kan zijn,
bijv. in tijd van politieke spanning, aan Ne
derland den oorlog te verklaren. Dan is
Zuid-Limburg niet meer onzijdig, en is er
dus ook geen schending van onzijdigheid".
Eenvoudig, niet waar? En alles correct, naar
den eisch van het Volkenrecht!
„Maar kan men zich onbeschaamder ver
krachting van 'tzedelijkr echt denken?
Ls dit alles, wat België uit zijn tragische er
varing van Augustus 1914 heelt geleerd^
,Deze interprétation onthult een plan, zóó
ongelooflijk gemeen, dat ik geneigd zou zijn
hierin een bewijs voor de onechtheid van het
stuk te zien, ware het niet, dat de geschiede
nis leert, dat in de politiek zelfs het onge
looflijkste gebeurt". (Interlinieering Red.
H.'s D.)
„Een mijn met de brandende lont
erbij...."
Vervolgens gaat generaal Snijders na wat
volgt uit artikel I z, nameiijk: „reeds wan
neer, ingeval van een conflict van België met
Nederland, Duitschland de Nederlandsche
aanspraken diplomatiek ondersteunt, -treedt
het „verbondsgeval" in en kan België reke
nen op de zending van een Fransch expedi
tiekorps, waarvan de sterkte in 1922 op twee
legerkorpsen is bepaald. Aan dit betoog
wordt dan verder de hier voren geïnterli
nieerd gedrukte zin vastgeknoopt, waardoor
duidelijk uitkomt, dat een conflict met Ne
derland lichtelijk zal kunnen intreden of
worden geprovoceerd.
„Gevoelt men, hoe hier als 't ware een mijn
met de brandende lont er bij, is gelegd onder
het rustig en veilig vredesleven en de verze
kerde internationale positie van ons land?
Britsche troepen over de
Schelde naar Antwerpen?
„Het meergenoemde stuk licht ons niet in
omtrent de wijze, waarop de Britsche troe
pen hun opmarschgcbied in het Noord-Oos
ten van België bereiken zullen. Zal dit, even
als in 1914 en volgende jaren bij de Britsche
strijdmacht op het Westelijke front, geschie
den langs Fransche en Belgische Noordzee
havens? Of zullen de Britsche troepen langs
de Schelde overvaren naar Antwerpen? Dit
laatste zou een schending van onze onzijdig
heid zijn, ware het niet, da: de hiervoren
genoemde stelling een kostelijk middel biedt
om aan deze moeilijkheid te ontkomen. En
dan komt ons de beruchte „Scheldex-eserve"
in de herinnering, zooals die voorkwam in het
voormalig ontwerp-verdrag tusschen Neder
land en België, dat in 1927 door onze Eerste
Kamer werd verworpen. In mijn, op 19 Oct.
1926 in „De Twee Steden" over dit ontwerp
gehouden rede, wees ik op de gevaren, welke
de genoemde geheimzinnige bepaling in zich
sloot. Na aangetoond te hebben, welke groote
strategische voordeelen het vrije gebruik van
de Westerschelde ingeval van oorlog aan
het Fransch-Belgirch Bondgenootschap, in
verband met Antwerpen als oorlogshaven,
zou bieden, en na de duisternis te hebben
omschreven, waarin de bedoeling der ge
wraakte zinsnede gehuld bleef, sprak ik:
„Dit alles is niet te aanvaarden. Hier wordt
de weg geopend voor nieuwe moeilijkheden
en geschillen over de latere uitwerking dezer
zonderlinge phrase, Doch wat veel ernstiger
is: zij zou in tijd van oorlog ot oorlogsgevaar
aan België een weikom voorwendsel kunnen
bieden om het recht op te eischen of zich
dit aan te matigen, de Westerschelde voor
Belgische oorlogsschepen open te stellen en
zoodoende met Antwerpen als oorlogshaven
de zoo vurig begeerde vlootbasis te verkrijgen.
Geen onzekerheden, geen geheimzinnigheden
mogen'hier blijven bestaan. Wij eischen vol
strekte en onwankelbare waarborgen,, dat
zoodanige eisch door België nimmer met
eenigen schijn van recht, zal gesteld kunnen
worden".
„Stellen wij hierin voor „Belgische oorlogs
schepen" thans: „tqt hulp van België op
varende Britsche oorlogsschepen", en zien
wij dan in de Interprétation gesteld:
„D'autre part les négociations hollando-
belges, poursuivles depuls hult ans (1927), ont
provoaué et provooueront encore, de la part
de la Hollande, telles mesures de police flu-
vlale pouvant être considérées, eventuelle-
ment. comme de. nature nettement inamicale
et mème agressive",
dan wordt het ons duidelijk, hoe de bewuste
Scheldereserve aan België het voorwendse'
zou hebben geboden ora elke poging of elk
streven om op de Westerschelde ons souve-
rein recht te doen gelden en te handhaven
als „agressief" te bestempelen en met
Frankrijk in den rug ons den oorlog te
verklaren, ten einde „volkenrechtelijk cor
rect" de Schelde voor zijn oorlogsdoeleinden
te gebruiken".
Conclusies.
Tenslotte komt generaal Snijders tot de
volgende conclusies:
„Zijn de stukken werkelijk echt, dan heb
ben wij hier te doen met de voorbereiding
van een volkenrechtelijke en zedelijke mis
daad: een beroep op macht en geweld ter
bereiking van imperialistische en chauvinis
tische doeleinden; een verkrachting van ge
sloten verdragen en erkende rechten; een
verraad aan goede trouw en welgezinde na
buurschap."
„Er zijn in de onthulde bescheiden ette
lijke gedeelten, die op echtheid zouden kun
nen wijzen en die ook in overeenstemming
zijn met reeds eerder of elders bekend ge
worden gegevens. Andere gedeelten doen
twijfel aan de echtheid lijzen. Zeker is het,
dat de ontwikkelde plannen uit een zuiver
Krijgskundig oogpunt, dus met terzijdestel
ling van elke overweging van staatkundigen
volkenrechtelijken of moreelen aard, alles
zins rationeel en voor het daarmee beoogde
strategische doel geschikt moeten worden
geacht,"
„De officieele tegenspraak der onder mep-r
of minder krachtige bewoordingen als ver-
valschlng gebrandmerkte publicatie heeft
den gerezen twijfel niet vermogen op te
heffen. Voor een deel is die tegenspraak ze
ker het doel voorbijgeschoten."
„Reeds in 1920 was het sluiten van dit ver
drag strijdig met de gTondgedachte van den
Volkenbond. Maar zeker heeft het zijn reden
van bestaan verloren na Locarno, althans
voor ieder die gelooft aan de waarde dezer
verbintenissen. Wanneer nu dit accoord in
derdaad zoo onschuldig is, als de Belgische
regeering ons verklaart; wanneer het wer
kelijk zuiver defensief is cn slechts tegen een
nietuitgelokten aanval van 'Duitschland is
gericht: wanneer het accoord beide landen
volkomen vrij en onafhankelijk laat in het
bepalen van hun militaire organisatie, wat
kan er dan tegen zijn om den volledlgen
tekst van dit onschuldige en door latere fei
ten iLoeerno) overixxilg geworden tractaaf
bij den Volkenbond te doen registreeren en
tmblJceeren? D!t is. dunkt mij. wel het. aller
minste. wat do Volkenbond en onze Regee
ring mogen verlangen."
.Doch wat er ook geschiede, der Regee
ring. welke geroepen zal worden de Belgisch-
Nederlandsche onderhandeling over de wij
ziging van het Verdrag van 1839 te hervat
ten, zou ik willen toeroepen: wees op uw
hoede, wees tegemoetkomend zonder slaote.
Het gaat om Nederlands belang en waardig-
heid, om zjjn recht, voorspoed en wellicht
nu zijn bestaan,"
De indruk welken het stuk in Frankrijk maakte.
(Van onzen Parljschen correspondent).
Parijs, Woensdag.
Ook hier heeft het sensationeele verdrag
natuurlijk een geweldigen Indruk gemaakt.
Niet zoozeer nog omdat men begaan is met
het lot van de Nederlanders, die volgens het
verdrag althans, een enorm gecombineerd
leger tegenover zich zouden vinden, wan
neer er zich nieuwe hostiliteiten in Europa
zouden voordoen, maar omdat ook hier
openlijk in de Kamer, wanneer da1: onder
werp ter sprake kwam, altijd plechtig is ver
klaard, dat er niets bestond tusschen Frank
rijk en België dan het bekende, en overigens
vrij onschuldige verdrag van 1920.
Maar lang zou die ongerustheid niet duren
toen de regeering onmiddellijk een commu
niqué uitgaf waar; i wordt verklaard dat het
verdrag geheel uit de lucht is gegrepen en
dat men er niet de minste waarde aan hoeft
toe te kennen. Maar in de trieste j-ren wel
ke achter ons liggen zijn de menschen scep
tisch geworden, o"*- tegenover officieele te
genspraken en zoo moesten we heden, spre
kend met verschillende menschen, consta-
teeren dat er wel degelijk iets van zal blij
ven hangen, ook al luidt de officieele te
genspraak rog zoo categoriek.
We hebben den dag van heden voorname
lijk doorgebracht in officieele gebouwen
teneinde te trachten daar een bepaalden in
druk te krijgen. We hebben er overal de be
kende welwillendheid gevonden, maar van
zelfsprekend heeft men ons plechtig laten
beloven geen namen te noemen. Al was het
alleen maar omdat het ministerie van Bui-
tenlandsche Zaken aan de Quai d' Orsay zich
ontlast acht van de op haar drukkende be
schuldiging met het hierboven genoemde
communiqué waarin alles ten stelligste
wordt ontkend.
En we vonden in de houding van het mi
nisterie ook een zekere bevestiging van het
geen ze naar voren bracht in de officieele
tegenspraak. Men heeft me er op gewezen,
dat de vorm van het verdrag zooals het door
het Utr. Dagblad werd gepubliceerd, niet
de vorm is, waarin dergelijke verdragen wor
den gegoten. De heele stijl, zoo merkte de di
plomaat op die ons over dit onderwerp on
derhield, komt in geen enkel opzicht over
een mekden vasten stijl waarin zulke stukken
worden gesteld.
Natuurlijk hebben we ook een kort be
zoek gebracht aan het Nederlandsche ge
zantschap. Onze gezant, jhr. dr. Loudon
heeft zich dadelijk na ontvangst van het te
legram uit Den Haag, naar het ministerie
van Buitenlandsche Zaken begeven, waar
de heer Berthelot onzen gezant ontving.
Jhr. Loudon heeft toen om een aanvulling
gevraagd op het officieele communiqué, dat
reeds alles had tegengesproken en nadat hem
dit met de grootste bereidwilligheid mon
deling was verstrekt heeft men er ook in het
minst geen bezwaar tegen gezien om. deze
aanvullende verklaring, bestemd voor het
ministerie in Den Haag, schi'iftelijk te her
halen.
Zooals men ook uit de diverse Franche
persstemmen kan hooren wordt het 'incident
hier, in Frankrijk, eigenlijk gesloten geacht
met de categorieke tegenspraak. Maar
we willen hier toch ook, al willen we nog niet
het ergste gelooven en vertrouwen hebben in
,de plechtige Fransche-Belgische en Engel-
'sche verklaring, er nuchter het feit tegen
over stellen en aannemen, zooals een andere
diplomaat ons voorstelde, dat het stuk,
hoewel het alle kenbare teekenen van ver-
valsching draagt, wèl eenige waarheid in
hield. Verandert er daarmede dan Iets aan
de feiten? Neen. In de Dultsche pers heeft
men dadelijk naar voren gebracht, zoo zeide
onze zegsman, dat Frankrijk en België, beide
oprichters van den Volkenbond, gezondigd
zouden hebben. Maar deVolkenbond verplicht
wel om alle verdragen bekend te ïnaken.
maar de Volkenbond bemoeit zich niet
met de verdragen welke militaire staven
maken, en welke strikt geheim blijven. Zoo
zou men dus kunnen vermoeden dat het hier
een verdrag tusschen de Fransche en Bel
gische staven betrof, ware het niet dat de
vorm van het stuk dit geheel onwaarschijn
lijk maakt. Ook hier dus, wanneer men van
de veronderstelling uitgaat dat het stuk in
derdaad bestaat, vindt men de overtuigende
bevestiging dat Frankrijk, België en Enge
land de volle waarheid zeggen wanneer ze
het stuk als valsch voorstellen. Een tech
nisch bewijs is. dat de Fransche staf zoo
min als de Belgische ooit zoo dwaas zal zijn
om met elkaar te konkelen over een actie
op de andere, Spaansche en Italiaansche
grenzen, waarvan het fameuse stuk ook ge
wag maakt. Ónze zegsman kon het zich
zeer goed voorstellen, dat de beroering in
Nederland hevig is. Maar, zoo vroeg hij, ge
looft u werkelijk dat er nog één Nederlander
is, die meent dat Nederland neutraal zou
kunnen blijven wanneer het nog >ens tot
oorlog zou komen?
Vrienden van Nederland.
We willen aan deze meeningen van enkele
vooraanstaande mannen in Frankrijk nog
enkele indrukken vastknoopen. Uit de be
richten en telegrammen welke we uit Neder
land kregen meenden we te moeten opma
ken dat het verdrag daar een geweldigen
indruk heeft gemaakt. Hier was het anders.
Achteloos had de groote menigte het gele
zen en er niet de minste waarde aan ge
hecht na het officieele communiqué dat alles
tegensprak. En met innig genoegen consta
teerden we dat alle Franschen, onze zorgen
begrijpend, deze gelegenheid hebben aange
grepen om nog eens persoonlijk te getuigen
van hun oprechte sympathie voor de Neder
landers, zich welwillend herinnerend hoe
Nederland altijd alles heeft gedaan om in
zware tijden het leed in Frankrijk te ver
zachten. En zulke verklaringen hebben nu
wel geen officieele waarde, maar er blijkt
toch uit dat men niet de minste lust heeft
of zou hebben om een hostiele actie tegen
Nederland, zooals in het stuk wordt voor
gesteld, te steunen.
Fransche persstemmen.
Ook de groote Fransche pers (het fatsoen
lijke deel wel te verstaan) vat de zaak héél
kalm op en wanneer de toon soms hier en
daar wat scherper klinkt dan is het tegen
degenen die trachten met dit valsche ver
drag om de vredespolitiek te storen en
Frankrijk in miscrediet te brengen tegenover
Nederland.
Le Matin vraagt welk belang de samen
stellers van het valsch# document er bij
kunnen hebben. ,3eha!ve heè voordeel on-
eenigheid te zaaien tusschen de onderhan
delaars van Locarno, zit er bij hen waar
schijnlijk ook het verlangen voor de bespre
kingen tusschen Nederland en België over de
Ipanalen en de Schelde te heiemmeren. „Het
blad herinnert er aan dat vele groote be
langen in Rotterdam benadeeld zouden wor
den met een verdrag en „het is zeker dat
men door wantrouwen te wekken een uitein
delijke overeenkomst veel moeilijker maakt'
Het lijdt geen twijfel zoo besluit Le Matin, of
na de tegenspraak van drie kanten zal de
publieke opinie in Nederland, thans ontdaan,
spoedig bedaren en de bedrijvers zullen dan
voor eigen kosten uit zijn".
Het hoofdartikel van Le Temps is geheel
gewijd aan het verdrag. „Als er één ding
is waarover men zich moet verwonderen,
dan is het dat men in politieken en cliplo-
matieken kring, waar men hetere inlichtin
gen moest hebben dan deze, van tweede
hand, nog eenige waarde kan hechten aan
een zoo grove manoeuvre waarvan de valsch-
heid op het eerste gezicht kan worden ge
constateerd, waaruit zoo duidelijk de bedoe
ling spreekt om wantrouwen op te wekken
tegen de Fransche en Belgische vredespoli
tiek. Het verdrag houdt op zichzelf zulke
ontkenningen van zijn waarheid in, dat het
eigenlijk niet de moeite waard is om er op
in te gaan. Hoe is het aogelijk dei bezadigde
geesten zooals in Den Haag en in Bern er
zich geen rekenschap van geven dat het
hier een dubbele manoeuvre geldt, welke uit
sluitend ten doel heeft zooveel mogelijk de
politiek van Parijs en van Brussel te com-
promitteeren tegenover de andere naties?"
De Temps herinnert voorts aan andere po
gingen van den laatsten tijd, welke een zelf
de doel hadden. Zoo het memorie Groener
inzake de Poolsche bemoeiingen met Oost-
Pruisen, het zoogenaamde geheime vloot-
verdrag tusschen Frankrijk en Engeland. De
Temps zegt dat deze heele quaestie be
schouwd moet worden als komend van den
zelfden kant. De Dultsche pers buit het uit
tegenover ons, de Nederlandsche tegenover
België",
De „Journal des Débats" zooals men
mocht verwachten vindt aanleiding om
enkele onaangename woorden aan het adres
van Nederland te zeggen, door ons over één
kam te scheren met de Duitschers. „Men
staat hier tegenover één van die grove Ger-
maansche verzinsels zooals de Germanen
bij elke gelegenheid fabriceeren".
Verder noemt de Débats het heele verhaal
van Utr. Dagblad „een roman". Ook dit blad
is de meening toegedaan dat het addertje
dat onder het gras schuilt een eventueel ver
drag tusschen België en Nederland is, en
dat Duitschland dat voor zijn doeleinden uit
buit. De Débats zegt dat het thans aan het
kabinet In Den Haag is, zijn goeden wil te
toonen door de „perfidies" van Utr. Dag
blad te meprlseeren.
In La Liberté zegt Jacques Bainville, dafc
zelfs de meest wantrouwenden maar naar
het Poolsche voorbeeld behoeven te kijken
om er van overtuigd te zijn, dat het Fran
sche communiqué eerlijk en oprecht is. „En
daarna komt men ons nog praten van een
geheim Fransch-Belgisch verdrag? We zou
den bijna zeggen: de Hemel geve dat het zoo
ware".
De andere bladen nemen niet veel notitie
van de zaak en volstaan er mede onder het
Fransche communiqué enkele Engelsche
persstemmen weer te geven.
Uitzondering maakt rintranslgeant die in
groote kopletters "afdrukt; Une démarche
slngulière du ministre des Pays-Bas a
Bruxelles". Het daarmede voorstellend alsof
dat bezoek een soort ultimatum is. Hoe slecht
het blad trouwens is ingelicht blijkt verder,
waar het schrijft: we kunnen mededeelen
dat eenzelfde bezoek niet in Parijs is gedaan.
„Op het oogenblik dat de ïntran dat af
drukte was het antwoord dat Jhr. Loudon op
de Quai d' Orsay kreeg al verzonden naar
Den Haag.
HENRY A. TH. LESTURGEON.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts.
per regel.
Uit
\shef
teeheti.
lcendVoo««htigl
Bes^h0ÖP^
fepnèSa^
roffieaspi""tcven9
BURGERLIJKE STAND
HEEMSTEDE.
Ondertrouwd: J. A. Zwang en J. Q. van
Houten; Chr. L. v. d. Berg en G. de Graaf;
W. van Wonderen en C. M. van Os; I. Boen
der en C. W. Frltz.
Bevallen: M. E. Thlel, geb. Krause, zoon;
Chr. A. Smit, geb. Jansen, zoon.. S. A. Koe-
lemeijer, geb. Hageman, dochter; M. Leuven-
Hameteman zoon; A. Kobus—v. d. Putten,
zoon.
Overleden: A. M. L. Reemers. wede. v. d.
Veer; Corn. v. Bakei. 52 jaar: M. Nederkoorn,
wede. W. E. Staphorst, 79 jaar: C. M. Smit,
echtgen. van G. Vlaar, 32 jaar; P. UitendaaL
77 jaar,