RUI CL&ÜÜ5 EN ZSJBf WERK
pi^NE:
TT^.
H. D. VERTELLING
HET LAND DER 21 MILLIOEN AUTOMOBIELEN.
HAARLEMMER HALLETJES
KAN EEN KUNSTFILM TEVENS PUBLIEKSFILM
ZIJN. CHAPLIN. DE RUSSEN EN CLAIR BE-
WEZEN HET.
„HET SPOOK VAN DE MOULIN ROUGE".
Een tegenstelling.
Het Centraal-theater te Amsterdam, Fiim-
ligamiddag, lntellectueele jongeren uit de
Amstelstad, wat ouderen, bekende typen uit
de kunstwereld, een harmonicaspeler die
begeleidt of een improviseerendc pianist,
want de film is juist een kwartier te voren
per K. L. M. aangekomen.
Ben Nieuwendijksche bioscoop met een
orkest en een orgel, met een Norico-juffrouw,
een film een journaal, een variété-nummer,
een „smijter".
In het Centraal-theater Renè Clair, de
Fr arische cineast, die een inleiding hJe.ld tot
twee zijner films, kort en zakelijk, schetsend
den moeilijken, dagelijkschen strijd tusschen
commercialiteit, en filmkunst.
In het Nieuwendijksche theater een film,
aangekondigd met bonte platen en foto's
van sensationeele scènes, geen namen van
acteurs of actrices, .slechts die enkele woor
den „realisé par René Clair".
Twee middagen in het donker met vóór
ons het witte doek, gaven nog eens het be
vestigende antwoord op de reeds jaren ge
leden gestelde vraag: kan een kunstfilm te
vens publieksfilm zijn?
Chaplin's rolprenten „Sunnyside" even
goed als „Goldrush" of „Circus" gaven
reeds een vaag „ja", de Russen met hun
^Potemkin", „Moeder", „.Petersb irg" en
±>rie dieven" trekken volle zalen, maar
hebben ook groote belangstelling en diepe
bewondering van filni-aesthetlci.
En nu dan René Clair.
Clair, werkend in de filmindustrie als re
gisseur, heeft sterk gevoeld, hoe licht een
cineast in botsing komt met de eischen die
die de producer stelt; de firma wil een film
4ie geld in het laaüje brengt, de kunstenaar
kan zich zeiven niet verloochenen, kan geen
banaal, zoetelijk, flauw-grappig gevalletje
fotografeeren, hij kan slechts film maken,
film scheppen.
Clair heeft gewerkt zooals zijn opdracht
gever het voorschreef, maarhij is een
Franschman, één met snrankelende geest,
die hij uitvieren móet. En zoo werd ,.Le
chaoeau de mille d'Italië'' tot 'n vermakelijk
werk, wist hij met „Het soook van de Mou-
lin Rouge" het heele publiek heet te nemen
en rijn opdrachtgever waarschijnlijk in-
cluis. Maar Clair zag tevens zijn kans
schoon van zijn rolprenten film te maken,
en wie ook maar iets verder kijkt dan naar
't verhaaltje alleen, zal zien hoe filmisch
mooi bijvoorbeeld zijn „Spook" is
Vier films van René Clair hebben hier te
lande reeds gedraaid „Entr'acte", die we
niet gezien hebben, „Tour d'Eiffel", „Cha-
peau de paille d' Italië" en ,,'t Spook van
de Moulin Rouge".
Tour d'Eiffel draaide voor de Filmliga, en
het publiek klapte tot slot, misschien voor
namelijk omdat Clair er zelf bij was. 't Is
een studietje, meer niet, van het gevaarte
dat boven Parijs optorent, met sterk het im
mer rijzen en dalen der liften, de omgangen,
en daarnaast wat aardige panorama's foto's
van de VUle lumlère. Zeker goed gemaakt,
goed het rhythme van de bewegende liften
weergegeven In de rolprent, maar daar houdt
het dan ook mee op.
„Chapeau de paille d'Italië" toont Clair
op zijn sterkst. Een kostelijken burgerbrui -
ioft met een aardig intriguetje, uit 't einde
der vorige eeuw. Zijn fantaisie en zijn
esprit maakten de film rijk en tot zoo'n vroo-
lljk ding als men op de filmliga-matinees
nog nimmer gezien had. Lachwekkend reeds
door de eigenaardige kleeding, was de film
het vooral door den „filmschen geest", mee-
doogenloos zocht de lens nu hier dan daar
een flits, een hebbelijkheldje. Niet de ge
schiedenis uitsluitend was geestig, maar
vooral de camera die zich tusschen 't ge
doe door bewoog.
René Clair bewijst met deze film een
kunstenaar te zijn die zijn sterkpersoonlljke
stempel op 't geheel drukt. Al speelt ook een
„ster" als Olga Tscbechowa een der hoofd
rollen, zij treedt niet naar voren, past in het
geheel.
Men kan deze film vergelijken met Chap
lin's werken, en we gelooven zeker dat de
rolprent in de nuchtere handelswereld, waar
tegenwoordig film niet meer als zijde of ka
toen bij de Meter wordt verhandeld, maar
waar men ook we! degelijk let op de kwalil
telt, een behoorlijk figtfur zou slaan.
Anders is het gesteld met Clair's oudere
film ,,'t Spook van de Moulin-Rouge". Zelden
valt men in een film zoo plotseling met de
deur in het huis: op een Parijsch trottoir
liegen opeens vier zwarte hoeden, een krant
vliegt plots in brand, een taxi rijdt weg zon
der chauffeurhet spook zwerft over de
Pariische boulevards tusschen het woelende
verkeer.
De geschiedenis ontwikkelt zich, er komt
spanning, geweldige spanning die aan Lang's
„Spione" doet denken, er zit sensatie in het
geval, de film slaat in.
Maar tevens doet René Clair zich kennen;
alles, een gewoon gesorek, een operatie-
scène, Parijs, Moulin-Rouge, ziet Clair als
cineast, een vergadering filmt hij met in den
beginne slechts handen en napieren op de
lange tafel, en door een bekende truc
twee keer belichten verkrijgt hij 'fc beeld
van het spook wazig in de andere duidelijke
beelden.
Dit zou een film zijn pm te ontleden, o^
er uitvoerig over te schrijven. M"r bovenal
stemt het aanschouwen van de film ons ge
lukkig, dat zoowel de gewone toeschouwer
als de: filmaestheticus er zeer voldaan ove1-
kan zijn, dat Clair een goed handelsproduct
heeft samengesteld, zonder concessies aan
banalen smaak, aan Amerikanisme en aar
„het" publiek te doen.
Want René Clair toont zich in deze film
een kunstenaar.
C. O. B.
W'.V
vv-4v
Een fraai etsaltje Tan Clair't -werk: De vergadering.
Het spook in de Moulin Rouge.
Hittegolf
door WILLY VAN' DER TAK.
't Is koud. Erg koud. En 1 blijft koud. En
ik geloof vast, dat 't voorloopig ook nog koud
zal blijven. Voor mij zijn er in de verre toe
komst nog twee lichtpunten, waarop ik al
mijn hoop gebouwd heb.. Als die nu falen, ga
ik mijn troost in de Sahara zoeken.
Het eerste lichtpunt is de vijftiende Mei.
Ingang van den zomertijd. Roept het geen
heerlijke visioenen van *s avonds bulten zit
ten, en opwindende gevechten met zoemen
de muggen op? Tot den vijftienden Mei ze'
ik den moed er in houden en mocht die mij
falen, dan heb ik In het verre verschiet nog
een tweede schemerend lichtpuntje. De on
dervinding van de laatste weken heoff. r~
geleerd dat ijs van meer dan één nacht erg
safe ls.
Dat tweede lichtpuntje is de maand Augus
tus. Alle sombere meteorologen ten spijt,
die volhouden dat Augustus niet de warmste
maar de natste maand va.n het jaar is, vind
ik, dat er alleen al van het woord Augustus
een koesterende warmte afstraalt. Augustus!
Maénd van hittegolven, en puffende men-
schen en van snikheete, volle vacantle-
trelnen.
Mocht Augustus me falen, dan ga ik in de
Sahara een oase opzoeken, waar de inboor
lingen nog geen kampioenschappen kunst
rijden op het ijs van him eenige bron heb
ben uitgeschreven, en ik ga me de rest va-
het jaar koelte toe zitten wuiven met een
pa'mtak.
Dit schreef ik gisteren. En vandaag liep ik
op het Rokin in Amsterdam, en 't was koud,
en mijn teenen vroren af en een onsvrn~~
thieke straatjongen had net bewonderend
tegen mij gezegd: „Gö, juffrouw, wat hebt
uws een rooie neus!" Zoo iets is In dergelijke
omstandigheden een moreele genadeslag:
ik voelde me een wrak, een menschelijk vod
gelijk.
En daar springt opeens een bloemen>o<v>-
man voor m'n voeten, en zlngzangt opge
wekt:
,Maar. daome. wat zien me verbaasde kij
kers nou! In deze oorverdoovende hitte
loont uws te zwoegen in een met bont om
zoomde pellerien!"
Verbluft hief ik m'n neus uit m'n bont
kraag. Was ik gek of was de man 't? Wat
was 't nou eigenlijk warm of koud? Ik
keek langs mezelf neer en concludeerde,
dat 't koud moest zijn. Ik keek den man aan
cn zag onmiddellijk, dat ik me vergiste: het
kon niet anders dan snikheet zijn. want hij
was gehuld in een grijs flanellen broek met
een dun Schillerhemd, en hij danste om me
heen op een paar luchtige tennisschoenen.
„Maar daome daome dan toch", zei de
man met een stralende glimlach, „bij tach
tig grade in de schaduw! Me tullepies hange
bijna slap van de warmte! En goedkoon
dasse benne! Vijf cente maar! Alles vanwege
de hittegolf! D'r is geen bijhauwe meer an.
zoo bloeie ze! Vijf cente maar!" En hij nuffc
en woof zich koelte toe met een paar bossen
zielige bevroren tulpen.
Ik snakte naar adem. Een paar menschen
bleven staan.
„Hè hè", blies de man en hij veegde osten
tatief met zijn mouw langs zijn voorhoofd,
„ik lijk daar wel een stuk boter in een
braadpan! Pfff! Kom daomes! Kom heire
Vijf cente maor! Vanwege de hittegolf!
Mooie tullepè!"
We lachten allemaal een beetje overdon
derd. En een paar kochten zijn goedkoopc
vijf cents bevroren hittegolftulpen en gooi
den ze tien meter verder weer weg. Ik zette
mijn kraag open en vond het toch niet. zoo
heel erg koud.
Tot een volgende onsvmpathieke straat
jongen tegen roe zei.: „Hoe puwer hoe gek
ker! 't Is nog geen zomer, moeder!" En ik
vond 't oneens ook geen zomer en erg koud.
en de vijftiende Mei leek ver af, en Augus
tus nog vérder
door GISELA SELDF.N—GOTH.
Eén auto per acht Amerikanen.
Een land, dat van zijn autobelasting
leeft.
De nieuwste Amerikaansche paradox „in
New-York komt men te voet sneller vooruit
dan per auto", deze paradox geldt ten min
ste voor twee straten letterlijk en zonder
overdrijving: voor den Broadway beneden
in de zakenwijk en boven van Madison
Square tot het Central Park en voor ae vijfde
Avenue van het Flat Iron gebouw tot het
Plaza-hotel. Deze beide straten zijn schier
op ieder uur van den dag en den nacht vol
gepropt met vier elndelooze ketens van auto
mobielen, die zich in beide richtingen on
danks geweld van toeters en claxons maar
stap voor stap als het ware van hoek tot hoek
voortbewegen, waar zij weer moeten stoppen
en wachten. De voetganger haalt ze gemak
kelijk in. dc haastige New Yorker vlucht in
de ontzettende atmosfeer van den under
ground en alleen de vreemdeling komt in
deze straten op het denkbeeld, een taxi te
nemen. New-York beeft zeer weinig taxi's,
want zij zUn goddeloos duur, de chauffeurs
brutaal en zij weten lu hun stad evenmin den
weg als de politie-agenten. Roept men bij het
instappen den chauffeur toe: „Bristol Hotel!"
dan draalt hij zich doodkalm om en roept
terug: „Hey, where is lt?" De chauffeurs cn
de politieagenten zijn namelijk bUna alien
immigranten of bewoners van het Westen.
Maar een nog veel overtuigender bewijs van
de enorme hoeveelheid automobielen in New
York krijgt men des Zondags buiten de stad
om een voorbeeld te noemen, wanneer men
een tochtje maakt met den Long Island-
spoorweg. Bij ieder kruispunt van wegen
ziet, men daar aan belde zijden van den over
weg den gaheelen weg langs tot den horizon
toe de reeks wachtende automobielen staan.
En van andere dergelijke gelegenheden, bil
voorbeeld van de groote voetbal- en base
ballwedstrijden heeft men verbluffende
luchtfoto's gemaakt-, waarop men het met
100.000 of 120.000 toeschouwers bezette speel
terrein omringd ziet door 70.000 of 80.000
automobielen.
De Amerlkaansche automoblelstatistiek le
vert de verklaring op van deze wonderen. In
Amerika zijn meer dan 21 millioen automo
bielen geregistreerd, dat wil zeggen, dat er
per acht Amerikanen reeds een auto voor
komt. Echter is de auto in Amerika in het
geheel geen luxe, want Amerika is niet alleen
het land van de duurste, maar ook van de
goedkoopste automobielen. Naast den duren
wagen staat de flivver" voor 320 dollar en
de nog goeökoopere afschuwelijkheid, die
„doctor's car" heet, de wagen van den plat
telandsdokter. die er met zijn linnen kap uit
ziet als een antieke huifkar. Dat zelfs de
Anierikaansche industrlearbelder en de
Amerlkaansche keukenmeid een eigen auto
bezitten, behoort echter tot het rijk der fan
tasie. Er zijn alleen enkele uitzonderingsge
vallen. Maar waarheid ls het, dat tegenwoor
dig zoo goed als iedere boer, iedere kleine
„farmer", dien het toch waarlijk niet overda
dig goed gaat, daar zij door de graanhande
laren en door de banken, die den oogst fi
nancieren zonder erbarmen worden uitge
knepen, zijn eigen kleinen auto bezit. Vol
gens de statistiek vindt men in Pennsylvania
70 personenauto's per 100 boerenhofsteden
(de vrachtauto's niet medegerekend), in Ne
braska en Iowa 95, Id Californië zelfs 99 per
sonenauto's. Het automobielrecord houdt de
Californische stad Los Angeles, het buiten
gewoon grootscheeps aangelegde rustoord van
de kooplieden, die hun sporen, mitsgaders
hun dollars hebben verdiend en het centrum
der verkwistende filmindustrie; daar komt
reeds een auto voor op de 3 a 4 personen.
De populariseering, of zooals men het in
de nieuwe wereld noemt, de „democratisee
ring" van den auto is eigenlijk door één en
kelen Amerikaan teweeggebracht, Henry
Ford, den automobielkoning te Detroit, we
reldhervormer en werkgever-idealist.
Hoe schitterend de affaire ook voor hem
zelf is, afgezien van de inzinking in de pro
ductie, die het vorig jaar heeft plaats ge
had, de democratiseering van den auto is
toch ook voor het land zelf een goed zaakje
gebleken. De ongeveer 260 millioen dollars
jaarlijksche automobielbelasting dekken al
leen de volgende staatsuitgaven: alle kosten
van het Congres (parlement), van het rechts
wezen, het departement van binnenlandsche
zaken, van handel, financiën, arbeid, land
bouw en tenslotte ook nog alle kosten van
den diplomatieken en consulairen dienst van
de Verecnigde Staten. Den laatsten tijd ver
betert de automobiel In Amerika ook nog.
het onderwijs en maakt bet tevens goedkoo-
per! Amerika heeft gebrek aan leerkrach
ten voor de volksscholen. Er zijn eigenlijk
alleen onderwijzeressen, die zelf bijna niets
hebben geleerd. Men ls er nu toe overgegaan,
het aantal scholen ten plattelande door
combinatie te beperken en brengt in ruil
daarvoor de kinderen in autobussen naar
school en weer thuis. Aldus bezuinigt men
ongeveer het derde deel van het aantal leer
krachten en hun salarissen, die men voor be
ter ontwikkelde onderwijzers in de vergroóte
hoofdscholen weer uitgeeft.
De notoire automobielvriendschap van den
staat ls het dus ook geweest, die den auto
zoozeer heeft gepopulariseerd, dat men beeft
uitgerekend, dat Amerika alleen in 140 ja reu
de totale wereldvoorraden benzine voor zijn
wagens zal kunnen verbruiken. Deze welwil
lendheid van staatswege manifesteert zich
in allerlei tegemoetkomendheid, zelfs op de
verkeerde plaatsen. Iedereen ontvangt een
rijvergunning te koop bij zijn automobiel-
bandelaar, tegen simpele verklaring onder
eede dat hij rij-onderwljs heeft genoten.
Deze vergemakkelijking heeft in de hand ge
werkt, dat men in Amerika zooveel vrouwen
aan het stuur ziet. Iedere welgestelde Ame
rlkaansche (een chauffeur kunnen alleen de
rijken zich veroorloven) heeft haar eigen
coquet ingerichten wagen, waarin zU heel
den lieven langen dag rondrijdt. Overdag
ziet men ze voor de winkels uit den wagen
klimmen voor de in Amerika zeer kostbare
sport, die men „shopping" noemt (haar wa
gen heeft altijd binnenstuur. is altijd ge
sloten cn zij sluit het portier bU het verla
ten van den auto met een kleinen patent
sleutel af) en des avonds rijdt zij ln bont
mantel met paarlen en relgeralgrettes naar
de opera. De vrouwelijke automobilisten zijn
in de groote steden min of meer govreesde
figuren. Haar typisch vrouwelijke aard ge
looft niet- aan de noodzakelijkheid van re
gels van den weg en zij houdt er zich niet
aan. De vrouw aan het stuur overschrijdt in
Amerika de toegelaten snelheden, zij rijdt
aan den vorkeerden kant van den weg, geeft
geen teekenen, rent over de stoplijnen ea
de houten pinnen van de velligheldszor.es,
wier open ruimte zij meer geschikt acht om
te rijden, dan voor den voetganger, die er het
veege lijf poogt te redden en den verkeers
agent met de witte handschoen poogt zij
telkens weer met een coquet lachje te be-
t.ooveren, zoodat hij, z—lcbterid, haar van de
honderden wachtende wagens over het kruis
punt laat vorder rijden. Eu wanneer men
op een plek. waar met een bord „No par
king" het neerzetten van automoblelon na
drukkelijk is varboden, niettemin wagens
ziet staan, dan zijn zij stellig het eigendom
hij voor een inspectietocht door de hallen,
van vrouwen. Hoe streng men voor het ove
rige in Amerika ook is tegen automobiel-
woestelingen (te New-York worden dagelijks
zes menschen doodgereden en 17 ernstig ge
wond) tegenover de majesteit der vrouw
heeft men niet anders dan een hulpeloos
schouderophalen.
Di traffic-cop, de verkeersagent, is al blij,
wanneer zij hem het leven laat.
(Nadruk verboden.)
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE
Toen ik mijn boek had dichtgeslagen ben
ïk een oogenblik in gepeins blijven zitten.
Daar had ik nu in iets meer dan 300 blad
zijden kennis genomen lo. van een Chinees,
die de dochter van zijn Engelschen patroon
opgesloten had in een put, uit wraakzucht,
omdat hij op haar verliefd was en haa- niet
krijgen kon; 2o. gelezen van den jongen En-
gelschman die haar liefhad en na dertig da
gen zoeken uit den put bevrijdde; 3o. bij
zonderheden vernomen over een petroleum-
brand, die daarna door denzelfden Chinees
v/as aangestoken; 4o. de verdwijning bijge
woond van den vader der jonge dame, die
drie hoofdstukken verder in China werd te
ruggevonden met een verdwenen geheugen,
zoodat hij niet meer weet of hij Jan of Piet
heet; 5o. gezien, dat de jonge dame, omdat
haar vader door deze geschiedenis geruï
neerd is. uit edelmoedigheid weigert den
jongen Engelschman te trouwen; 6o. dezen
jongen man zien vertrekken naar de woestijn,
waar een wijze Bedouin huist, die een zeer
buitengewoon uiterlijk en bovendien nog het
■tweede gezicht heeft en hem dus vertelt
waar de vermiste vader is en of het meisje nu
eigenlijk van hem houdt of van zijn mede
employé op de petroleumonderneming, die
ook om haar heenzwerft; 7o. gelezen van
een aardbeving en een vulkanische uitbar
sting, die de familie weer bij elkaar brengt
en 8o. kennis genomen van de ontdekking
door den vader van een nieuwe en geweldige
petro'.eumbron, die de vader van zijn scha
mele spaarduitjes koopen kan en waar hij
rijk mee wordt, zoodat zijn dochter haar
edelmoedig afwijzende houding kan laten
varen en hart en hand reiken aan den jon
gen Engelschman.
Dit waren natuurlijk alleen nog maar de
hoofdmomenten van het verhaal. Er kwa
men ook nog een dozijn andere gebeurtenis
sen van mindere beteekenis in voor, maar
men verwacht toen niet, dat 'k er alles van
vertellen zal en zoodoende grooter boosdoe
ner zijn zou, dan de man die boeken uit
leent aan anderen, zoodat de boekverkooper
en de uitgever niets verdienen. Daar ben ik
tegen en dus wil ik aan belangstellenden den
titel van het. boek wei opgeven. Het heet
Petroleum en Liefde, is geschreven
door William Waters en vertaald door juf
frouw Anönyma,
Maar dit is tusschen haakjes. Mijn gepeins
nadat ik het boek had dichtgedaan, betrof
alleen de vraag, of ook andere menschen,
geen boekenmenschen zal ik maar zeggen,
maar gewone, alledaagsche menschen wel
eens dergelijke ervaringen hadden gehad,
niet precies zoo, maar dan toch zoo onge
veer. In de krans behoefde dat niet te wor
den geïnformeerd. Niemand van de vrien
den is ooit in China geweest; de verste reis
is gemaakt door van Stuiteren, die met een
plezierboot naar de Noordkaap is geweest
20.— pension per dag en per persoon)
en daar een ophef van maakt also4- hij aan
een Noordpooltocht heeft deelgenomen.
Maar in mijn buurt woont een scheepska
pitein, gepensionneerd. Hij heeft mij eens op
straat vuur gevraagd van mijn sigaar en se
dert dien dag beschouw ik hem -ls een ken
nis. Hem heb ik een bezoek gebracht en hoe
wel hij juist jarig was en dus familiebezoek
had, heeft hij mij gastvrij in den kring ont
vangen. Dat was wel een gelukkig toeval,
daar ik op die manier verschillende personen
tegelijk naar hun ervaring kon vragen. Het
waren: zijn broer de notaris, zijn zwager een
bekende groothandelaar, met hun vrouwen
en zijn neef, ambtenaar aan 6en van de
departementen in Den Haag en vrijgezel
Zeer uiteenloopende personen dus, in ver
schillenden staat des levens, want de kapi
tein zelf was weduwnaar en had een huis
houdster, die hem altijd toesprak met kapi
tein en waartegen hij nogal barsch deed, het
beste bewijs dat hij onder de plak zat.
Zoodra de gelegenheid zich voordeed
bracht ik het onderwerp waarvoor ik kwam
in dezen kring te berde. Daar dit voorzichtig
en geleidelijk géschieden moest, was mijn
eerste vraag: .heeft ooit een van de dames
en heeren wel eens een Chinees ontmoet?"
Dat was alleen met den kapitein zoo. „Hoo-
pen", zei hij.
„En wat waren dat voor lieden?" infor
meerde ik verder.
„Och, gewoon. Aardige kerels, onbetrouw
bare kerels, gevaarlijke kerels, net als onder
de blanken".
„Heeft u wel eens een Chinees ontmoet, die
een blanke Juffrouw gevangen zette in een
put?"
„Zulke idioten heb ik nooit ontmoet, zei
de kapitein.
„Ook niet onder de negers?" vroeg ik ver
der.
„Evenmin", zei de gastheer.
„Maar kapitein", merkte de huishoudster
op. „U heeft mij toch eens verteld van een
neger, die u een stuk grond had willen ver-
koopen".
„Ja. de kerel zei dat er petroleum inzat.
Natuurlijk was dat bedrog. Er was nauwelijks
water in. Zulke streken leveren blanken in
Amerika je ook wel".
De vrouw van den notaris, een heel vrien
delijke dame, die nog al belang stelde in het
verhaal Liefde en Petroleum, dat ik natuur
lijk eerst aan het gezelschap verteld had,
vroeg of het juist een put moest wezen. Op
een grot niet dienen kon? Dan wist zij wel
een verhaal van een Juffrouw te Valkenburg,
die alleen in een van de grotten was gaan
wandelen en 's avonds niet in haar pension
terug kwam. Maar een Chinees kwam er niet
aan te pas.
„En hoe liep dat af?" vroeg ik belangstel
lend, in de hoop dat hier toch een roman
tische gebeurtenis uit voortspruiten zou.
„Een paax gidsen ziju in de grot op on
derzoek uitgegaan en vonden haar na een
paar uur zoeken in een hoek van de grot".
„In doodsangst natuurlijk", veronderstelde
de vrouw van den groothandelaar.
„En ze is natuurlijk doodziek geworden in
die koude grot", dacht de huishoudster.
„Daar heb ik allemaal niets van gehoord",
zei de notarisvrouw. „Alleen dat ze aan iede-
ren gids twee kwartjes fooi gaf de men
schen in Valkenburg vonden dat nogal kren
terig".
„Zelf taxa tie", zei de vrijgezellige neef sma
lend. „Een aanstelster natuurlijk die wel wist
dat ze haar uit de grot zouden komen ha
len".
Hiermee verdween het gegeven van den
Chinees, de put en de redding door den jon
gen Engelschman voox*goed. Niemand van
het gezelschap had iets dergelijks ooit bijge
woond. Nu bleven over de brand van de pe
tro'.eumbron, het geruïneerd zijn van den va
der en het verlies van diens geheugen.
„Ik werk nooit meer met petroleum", zei
de vrouw van den groothandelaar, die een
heel zachte stem had, zooals doove men
schen dat vaak hebben. „De vorige week is
het toestel in de keuken nog in brand gevlo
gen. Wij hebben het in den tuin gegooid en
mijn man heeft gezegd: die rommel nooit
meer. Nietwaar, ZJaak?"
„Dat is door meneer niet bedoeld, vrouw
tje". zei de groothandelaar met de geduldig
heid van een man, die gewoon is misverstan
den te overbruggen.
Maar dat van net verlies van geheugen.
vond de neef een malle geschiedenis. „Ik heb
wel papa's gekend die hun geheugen kwijt
raakten, maar dan kwam er een schuld-
eischer bij te pas of een termijn van de be
lastingen. De vader was geruïneerd, zei u.
Dan is de zaak duidelijk genoeg."
„Het eenige wat hierbij aannemelijk kan
geacht worden", zei de notaris, die sprak als
een van zijn acten, „is dat de man geruïneerd
was. Zooiets komt als het ware dagelijks
voor. Lieden in goeden doen komen vaak op
het onverwachtst tot den bedelstaf. Wanneer
de geheimhouding aan mijn ambt verbonden,
mij dat niet verbood, zou ik daarover merk
waardige staaltjes kunnen mededeelen."
Hiermee kwam ik dus ook niet verder. Bo
vendien had ik inderdaad ook wel van men
schen gehoord, die hun geld kwijt geraakt
waren. Ik zelf heb verleden jaar geprobeerd,
op de Beurs wat in rubber te doenmaar
wat zal ik u met dit verhaal lastig vallen.
Er zijn commissionairs, die geen kijk op ef
fecten hebben en ik heb hem duchtig de
waarheid gezcid. Maar dat vertelde ik niet
allemaal in mijn nieuwen vriendenkring. Die
was trouwens druk bezig met de beoordeeling
van de houding van bet geredde meisje, na
dat de vader geruïneerd was. Het spijt mij te
moeten zeggen, dat niemand het voor haar
edelmoedigheid opnam. De algemeene opinie
kwam het beste tot, uiting ln de deftige woor
den van den notaris: „wanneer de papa van
een jonge dame zijn geld verloren heeft,
mag zij blij zijn dat zij toch nog een goed
huwelijk zou kunnen doen. Ik zou daartoe
als notaris in zulk een geval altijd advl-
seeren."
Niemand van de aanwezigen had ooit van
een andere opvatting gehoord. Dus gingen
wij over tot den Bedoeïn in de woestijn. De
heeren toonden voor deze figuren weinig be
langstelling, maar de dames vonden er wel
wat in en ik geloof, dat de hulshoudster van
den kapitein uit aller naam sprak, toen zij
de woorden „griezelig" en „eng" gebruikte.
De vrouw van den groothandelaar moest door
haar man speciaal worden ingelicht en deed
dat met de gelatenheid van iemand, die da
gelijks een doove de dingen van den dag in
studeert. Hij verhoogde evenwel den roman-
tlschen schijn van den Bedoeïn niet, toen hij
het woord „tweede gezicht" dat zijn vrouw
niet duidelijk scheen te wezen, ophelderde
met „zoo'n soort van waarzegger".
„O", zei de vrouw en begaf zich in een
lang verhaal over een van haar vriendinnen
en het bezoek, dat deze gebracht had aan
een bekende waarzegster in de buurt let
op, dat geen enkele vrouw zelf ooit nRar
een waarzegster gaat, dat doen alleen haar
vriendinnen en kennissen. Dit was dan eigen
lijk het eenige succes, dat mijn verhaal had
In dezen feestelijken kring van den vroegc-
ren zeekapitein.
En de kring spotte wat met de natuur
verschijnselen, die de familie weer bij elkaar
bracht en den boozen Chinees het leven
kostte.
Want ik heb zoowaar nog vergeten t.e zeg
gen, dat de Chinees voor de oogen van de
jonge dame van de put omkwam ln den zie
denden lavastroom bij de vulkanische uit
barsting, terwijl het meisje zelf op den berg
naar beneden viel, buiten bereik van de lava
en zonder zich te bezeeren.
Ik bracht bij deze vriendelijke menschen een
prettigen middag doorM(twee goeie sigaren,
een glas sherry en twee gebakjes, de laatste
ten pleziere van de huishoudster, want ik hou
niet van die zoete dingen) en als mijn
vrouw wil, zal ik de kennismaking voortzet -
ten. Maar mijn doel bij het bezoek, namelijk
eer.s te hooren welke merkwaardige avon
turen gewone, alledaagsche menschen wel
hebben beleefd, ben ik niet veel nader ge
komen. Je zou denken, dat gewone menschen
niets anders ondervinden dan een brandje ln
een pefcroleumtoestel en het geleuter van een
waarzegster, drie hoog vijfmaal bellen. De
groothandelaar, op wlen ik nog hoop geves
tigd had, reisde niet eens. Hij doet al zijn za
ken op zijn kantoor te Amsterdam (Oude
brugsteeg 112) per telegram af.
Zoo is onze dagelijksche omgeving veel
nuchterder, dan die waarin mijnheer Wil
liam Waters dagelijks schijnt te verkeeren.
Misschien had mijn vrouw wel gelijk, toen
ze zei: „Je bent heel dom geweest met dat
bezoek. Of ik een volgenden keer mee daar
heenga? Nee, wat heb ik er aan? Ik ken al
menschen genoeg. Maar Je bent dom geweest,
want de e*olge reden waarom wij zulke ro
mannetjes lezen is immers juist dat er din
gen ln gebeuren, die in ons rustin^ leven
tje van allen dag niet voorkomen!"
FIDELIO.