RUI CL&ÜÜ5 EN ZSJBf WERK pi^NE: TT^. H. D. VERTELLING HET LAND DER 21 MILLIOEN AUTOMOBIELEN. HAARLEMMER HALLETJES KAN EEN KUNSTFILM TEVENS PUBLIEKSFILM ZIJN. CHAPLIN. DE RUSSEN EN CLAIR BE- WEZEN HET. „HET SPOOK VAN DE MOULIN ROUGE". Een tegenstelling. Het Centraal-theater te Amsterdam, Fiim- ligamiddag, lntellectueele jongeren uit de Amstelstad, wat ouderen, bekende typen uit de kunstwereld, een harmonicaspeler die begeleidt of een improviseerendc pianist, want de film is juist een kwartier te voren per K. L. M. aangekomen. Ben Nieuwendijksche bioscoop met een orkest en een orgel, met een Norico-juffrouw, een film een journaal, een variété-nummer, een „smijter". In het Centraal-theater Renè Clair, de Fr arische cineast, die een inleiding hJe.ld tot twee zijner films, kort en zakelijk, schetsend den moeilijken, dagelijkschen strijd tusschen commercialiteit, en filmkunst. In het Nieuwendijksche theater een film, aangekondigd met bonte platen en foto's van sensationeele scènes, geen namen van acteurs of actrices, .slechts die enkele woor den „realisé par René Clair". Twee middagen in het donker met vóór ons het witte doek, gaven nog eens het be vestigende antwoord op de reeds jaren ge leden gestelde vraag: kan een kunstfilm te vens publieksfilm zijn? Chaplin's rolprenten „Sunnyside" even goed als „Goldrush" of „Circus" gaven reeds een vaag „ja", de Russen met hun ^Potemkin", „Moeder", „.Petersb irg" en ±>rie dieven" trekken volle zalen, maar hebben ook groote belangstelling en diepe bewondering van filni-aesthetlci. En nu dan René Clair. Clair, werkend in de filmindustrie als re gisseur, heeft sterk gevoeld, hoe licht een cineast in botsing komt met de eischen die die de producer stelt; de firma wil een film 4ie geld in het laaüje brengt, de kunstenaar kan zich zeiven niet verloochenen, kan geen banaal, zoetelijk, flauw-grappig gevalletje fotografeeren, hij kan slechts film maken, film scheppen. Clair heeft gewerkt zooals zijn opdracht gever het voorschreef, maarhij is een Franschman, één met snrankelende geest, die hij uitvieren móet. En zoo werd ,.Le chaoeau de mille d'Italië'' tot 'n vermakelijk werk, wist hij met „Het soook van de Mou- lin Rouge" het heele publiek heet te nemen en rijn opdrachtgever waarschijnlijk in- cluis. Maar Clair zag tevens zijn kans schoon van zijn rolprenten film te maken, en wie ook maar iets verder kijkt dan naar 't verhaaltje alleen, zal zien hoe filmisch mooi bijvoorbeeld zijn „Spook" is Vier films van René Clair hebben hier te lande reeds gedraaid „Entr'acte", die we niet gezien hebben, „Tour d'Eiffel", „Cha- peau de paille d' Italië" en ,,'t Spook van de Moulin Rouge". Tour d'Eiffel draaide voor de Filmliga, en het publiek klapte tot slot, misschien voor namelijk omdat Clair er zelf bij was. 't Is een studietje, meer niet, van het gevaarte dat boven Parijs optorent, met sterk het im mer rijzen en dalen der liften, de omgangen, en daarnaast wat aardige panorama's foto's van de VUle lumlère. Zeker goed gemaakt, goed het rhythme van de bewegende liften weergegeven In de rolprent, maar daar houdt het dan ook mee op. „Chapeau de paille d'Italië" toont Clair op zijn sterkst. Een kostelijken burgerbrui - ioft met een aardig intriguetje, uit 't einde der vorige eeuw. Zijn fantaisie en zijn esprit maakten de film rijk en tot zoo'n vroo- lljk ding als men op de filmliga-matinees nog nimmer gezien had. Lachwekkend reeds door de eigenaardige kleeding, was de film het vooral door den „filmschen geest", mee- doogenloos zocht de lens nu hier dan daar een flits, een hebbelijkheldje. Niet de ge schiedenis uitsluitend was geestig, maar vooral de camera die zich tusschen 't ge doe door bewoog. René Clair bewijst met deze film een kunstenaar te zijn die zijn sterkpersoonlljke stempel op 't geheel drukt. Al speelt ook een „ster" als Olga Tscbechowa een der hoofd rollen, zij treedt niet naar voren, past in het geheel. Men kan deze film vergelijken met Chap lin's werken, en we gelooven zeker dat de rolprent in de nuchtere handelswereld, waar tegenwoordig film niet meer als zijde of ka toen bij de Meter wordt verhandeld, maar waar men ook we! degelijk let op de kwalil telt, een behoorlijk figtfur zou slaan. Anders is het gesteld met Clair's oudere film ,,'t Spook van de Moulin-Rouge". Zelden valt men in een film zoo plotseling met de deur in het huis: op een Parijsch trottoir liegen opeens vier zwarte hoeden, een krant vliegt plots in brand, een taxi rijdt weg zon der chauffeurhet spook zwerft over de Pariische boulevards tusschen het woelende verkeer. De geschiedenis ontwikkelt zich, er komt spanning, geweldige spanning die aan Lang's „Spione" doet denken, er zit sensatie in het geval, de film slaat in. Maar tevens doet René Clair zich kennen; alles, een gewoon gesorek, een operatie- scène, Parijs, Moulin-Rouge, ziet Clair als cineast, een vergadering filmt hij met in den beginne slechts handen en napieren op de lange tafel, en door een bekende truc twee keer belichten verkrijgt hij 'fc beeld van het spook wazig in de andere duidelijke beelden. Dit zou een film zijn pm te ontleden, o^ er uitvoerig over te schrijven. M"r bovenal stemt het aanschouwen van de film ons ge lukkig, dat zoowel de gewone toeschouwer als de: filmaestheticus er zeer voldaan ove1- kan zijn, dat Clair een goed handelsproduct heeft samengesteld, zonder concessies aan banalen smaak, aan Amerikanisme en aar „het" publiek te doen. Want René Clair toont zich in deze film een kunstenaar. C. O. B. W'.V vv-4v Een fraai etsaltje Tan Clair't -werk: De vergadering. Het spook in de Moulin Rouge. Hittegolf door WILLY VAN' DER TAK. 't Is koud. Erg koud. En 1 blijft koud. En ik geloof vast, dat 't voorloopig ook nog koud zal blijven. Voor mij zijn er in de verre toe komst nog twee lichtpunten, waarop ik al mijn hoop gebouwd heb.. Als die nu falen, ga ik mijn troost in de Sahara zoeken. Het eerste lichtpunt is de vijftiende Mei. Ingang van den zomertijd. Roept het geen heerlijke visioenen van *s avonds bulten zit ten, en opwindende gevechten met zoemen de muggen op? Tot den vijftienden Mei ze' ik den moed er in houden en mocht die mij falen, dan heb ik In het verre verschiet nog een tweede schemerend lichtpuntje. De on dervinding van de laatste weken heoff. r~ geleerd dat ijs van meer dan één nacht erg safe ls. Dat tweede lichtpuntje is de maand Augus tus. Alle sombere meteorologen ten spijt, die volhouden dat Augustus niet de warmste maar de natste maand va.n het jaar is, vind ik, dat er alleen al van het woord Augustus een koesterende warmte afstraalt. Augustus! Maénd van hittegolven, en puffende men- schen en van snikheete, volle vacantle- trelnen. Mocht Augustus me falen, dan ga ik in de Sahara een oase opzoeken, waar de inboor lingen nog geen kampioenschappen kunst rijden op het ijs van him eenige bron heb ben uitgeschreven, en ik ga me de rest va- het jaar koelte toe zitten wuiven met een pa'mtak. Dit schreef ik gisteren. En vandaag liep ik op het Rokin in Amsterdam, en 't was koud, en mijn teenen vroren af en een onsvrn~~ thieke straatjongen had net bewonderend tegen mij gezegd: „Gö, juffrouw, wat hebt uws een rooie neus!" Zoo iets is In dergelijke omstandigheden een moreele genadeslag: ik voelde me een wrak, een menschelijk vod gelijk. En daar springt opeens een bloemen>o<v>- man voor m'n voeten, en zlngzangt opge wekt: ,Maar. daome. wat zien me verbaasde kij kers nou! In deze oorverdoovende hitte loont uws te zwoegen in een met bont om zoomde pellerien!" Verbluft hief ik m'n neus uit m'n bont kraag. Was ik gek of was de man 't? Wat was 't nou eigenlijk warm of koud? Ik keek langs mezelf neer en concludeerde, dat 't koud moest zijn. Ik keek den man aan cn zag onmiddellijk, dat ik me vergiste: het kon niet anders dan snikheet zijn. want hij was gehuld in een grijs flanellen broek met een dun Schillerhemd, en hij danste om me heen op een paar luchtige tennisschoenen. „Maar daome daome dan toch", zei de man met een stralende glimlach, „bij tach tig grade in de schaduw! Me tullepies hange bijna slap van de warmte! En goedkoon dasse benne! Vijf cente maar! Alles vanwege de hittegolf! D'r is geen bijhauwe meer an. zoo bloeie ze! Vijf cente maar!" En hij nuffc en woof zich koelte toe met een paar bossen zielige bevroren tulpen. Ik snakte naar adem. Een paar menschen bleven staan. „Hè hè", blies de man en hij veegde osten tatief met zijn mouw langs zijn voorhoofd, „ik lijk daar wel een stuk boter in een braadpan! Pfff! Kom daomes! Kom heire Vijf cente maor! Vanwege de hittegolf! Mooie tullepè!" We lachten allemaal een beetje overdon derd. En een paar kochten zijn goedkoopc vijf cents bevroren hittegolftulpen en gooi den ze tien meter verder weer weg. Ik zette mijn kraag open en vond het toch niet. zoo heel erg koud. Tot een volgende onsvmpathieke straat jongen tegen roe zei.: „Hoe puwer hoe gek ker! 't Is nog geen zomer, moeder!" En ik vond 't oneens ook geen zomer en erg koud. en de vijftiende Mei leek ver af, en Augus tus nog vérder door GISELA SELDF.N—GOTH. Eén auto per acht Amerikanen. Een land, dat van zijn autobelasting leeft. De nieuwste Amerikaansche paradox „in New-York komt men te voet sneller vooruit dan per auto", deze paradox geldt ten min ste voor twee straten letterlijk en zonder overdrijving: voor den Broadway beneden in de zakenwijk en boven van Madison Square tot het Central Park en voor ae vijfde Avenue van het Flat Iron gebouw tot het Plaza-hotel. Deze beide straten zijn schier op ieder uur van den dag en den nacht vol gepropt met vier elndelooze ketens van auto mobielen, die zich in beide richtingen on danks geweld van toeters en claxons maar stap voor stap als het ware van hoek tot hoek voortbewegen, waar zij weer moeten stoppen en wachten. De voetganger haalt ze gemak kelijk in. dc haastige New Yorker vlucht in de ontzettende atmosfeer van den under ground en alleen de vreemdeling komt in deze straten op het denkbeeld, een taxi te nemen. New-York beeft zeer weinig taxi's, want zij zUn goddeloos duur, de chauffeurs brutaal en zij weten lu hun stad evenmin den weg als de politie-agenten. Roept men bij het instappen den chauffeur toe: „Bristol Hotel!" dan draalt hij zich doodkalm om en roept terug: „Hey, where is lt?" De chauffeurs cn de politieagenten zijn namelijk bUna alien immigranten of bewoners van het Westen. Maar een nog veel overtuigender bewijs van de enorme hoeveelheid automobielen in New York krijgt men des Zondags buiten de stad om een voorbeeld te noemen, wanneer men een tochtje maakt met den Long Island- spoorweg. Bij ieder kruispunt van wegen ziet, men daar aan belde zijden van den over weg den gaheelen weg langs tot den horizon toe de reeks wachtende automobielen staan. En van andere dergelijke gelegenheden, bil voorbeeld van de groote voetbal- en base ballwedstrijden heeft men verbluffende luchtfoto's gemaakt-, waarop men het met 100.000 of 120.000 toeschouwers bezette speel terrein omringd ziet door 70.000 of 80.000 automobielen. De Amerlkaansche automoblelstatistiek le vert de verklaring op van deze wonderen. In Amerika zijn meer dan 21 millioen automo bielen geregistreerd, dat wil zeggen, dat er per acht Amerikanen reeds een auto voor komt. Echter is de auto in Amerika in het geheel geen luxe, want Amerika is niet alleen het land van de duurste, maar ook van de goedkoopste automobielen. Naast den duren wagen staat de flivver" voor 320 dollar en de nog goeökoopere afschuwelijkheid, die „doctor's car" heet, de wagen van den plat telandsdokter. die er met zijn linnen kap uit ziet als een antieke huifkar. Dat zelfs de Anierikaansche industrlearbelder en de Amerlkaansche keukenmeid een eigen auto bezitten, behoort echter tot het rijk der fan tasie. Er zijn alleen enkele uitzonderingsge vallen. Maar waarheid ls het, dat tegenwoor dig zoo goed als iedere boer, iedere kleine „farmer", dien het toch waarlijk niet overda dig goed gaat, daar zij door de graanhande laren en door de banken, die den oogst fi nancieren zonder erbarmen worden uitge knepen, zijn eigen kleinen auto bezit. Vol gens de statistiek vindt men in Pennsylvania 70 personenauto's per 100 boerenhofsteden (de vrachtauto's niet medegerekend), in Ne braska en Iowa 95, Id Californië zelfs 99 per sonenauto's. Het automobielrecord houdt de Californische stad Los Angeles, het buiten gewoon grootscheeps aangelegde rustoord van de kooplieden, die hun sporen, mitsgaders hun dollars hebben verdiend en het centrum der verkwistende filmindustrie; daar komt reeds een auto voor op de 3 a 4 personen. De populariseering, of zooals men het in de nieuwe wereld noemt, de „democratisee ring" van den auto is eigenlijk door één en kelen Amerikaan teweeggebracht, Henry Ford, den automobielkoning te Detroit, we reldhervormer en werkgever-idealist. Hoe schitterend de affaire ook voor hem zelf is, afgezien van de inzinking in de pro ductie, die het vorig jaar heeft plaats ge had, de democratiseering van den auto is toch ook voor het land zelf een goed zaakje gebleken. De ongeveer 260 millioen dollars jaarlijksche automobielbelasting dekken al leen de volgende staatsuitgaven: alle kosten van het Congres (parlement), van het rechts wezen, het departement van binnenlandsche zaken, van handel, financiën, arbeid, land bouw en tenslotte ook nog alle kosten van den diplomatieken en consulairen dienst van de Verecnigde Staten. Den laatsten tijd ver betert de automobiel In Amerika ook nog. het onderwijs en maakt bet tevens goedkoo- per! Amerika heeft gebrek aan leerkrach ten voor de volksscholen. Er zijn eigenlijk alleen onderwijzeressen, die zelf bijna niets hebben geleerd. Men ls er nu toe overgegaan, het aantal scholen ten plattelande door combinatie te beperken en brengt in ruil daarvoor de kinderen in autobussen naar school en weer thuis. Aldus bezuinigt men ongeveer het derde deel van het aantal leer krachten en hun salarissen, die men voor be ter ontwikkelde onderwijzers in de vergroóte hoofdscholen weer uitgeeft. De notoire automobielvriendschap van den staat ls het dus ook geweest, die den auto zoozeer heeft gepopulariseerd, dat men beeft uitgerekend, dat Amerika alleen in 140 ja reu de totale wereldvoorraden benzine voor zijn wagens zal kunnen verbruiken. Deze welwil lendheid van staatswege manifesteert zich in allerlei tegemoetkomendheid, zelfs op de verkeerde plaatsen. Iedereen ontvangt een rijvergunning te koop bij zijn automobiel- bandelaar, tegen simpele verklaring onder eede dat hij rij-onderwljs heeft genoten. Deze vergemakkelijking heeft in de hand ge werkt, dat men in Amerika zooveel vrouwen aan het stuur ziet. Iedere welgestelde Ame rlkaansche (een chauffeur kunnen alleen de rijken zich veroorloven) heeft haar eigen coquet ingerichten wagen, waarin zU heel den lieven langen dag rondrijdt. Overdag ziet men ze voor de winkels uit den wagen klimmen voor de in Amerika zeer kostbare sport, die men „shopping" noemt (haar wa gen heeft altijd binnenstuur. is altijd ge sloten cn zij sluit het portier bU het verla ten van den auto met een kleinen patent sleutel af) en des avonds rijdt zij ln bont mantel met paarlen en relgeralgrettes naar de opera. De vrouwelijke automobilisten zijn in de groote steden min of meer govreesde figuren. Haar typisch vrouwelijke aard ge looft niet- aan de noodzakelijkheid van re gels van den weg en zij houdt er zich niet aan. De vrouw aan het stuur overschrijdt in Amerika de toegelaten snelheden, zij rijdt aan den vorkeerden kant van den weg, geeft geen teekenen, rent over de stoplijnen ea de houten pinnen van de velligheldszor.es, wier open ruimte zij meer geschikt acht om te rijden, dan voor den voetganger, die er het veege lijf poogt te redden en den verkeers agent met de witte handschoen poogt zij telkens weer met een coquet lachje te be- t.ooveren, zoodat hij, z—lcbterid, haar van de honderden wachtende wagens over het kruis punt laat vorder rijden. Eu wanneer men op een plek. waar met een bord „No par king" het neerzetten van automoblelon na drukkelijk is varboden, niettemin wagens ziet staan, dan zijn zij stellig het eigendom hij voor een inspectietocht door de hallen, van vrouwen. Hoe streng men voor het ove rige in Amerika ook is tegen automobiel- woestelingen (te New-York worden dagelijks zes menschen doodgereden en 17 ernstig ge wond) tegenover de majesteit der vrouw heeft men niet anders dan een hulpeloos schouderophalen. Di traffic-cop, de verkeersagent, is al blij, wanneer zij hem het leven laat. (Nadruk verboden.) EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE Toen ik mijn boek had dichtgeslagen ben ïk een oogenblik in gepeins blijven zitten. Daar had ik nu in iets meer dan 300 blad zijden kennis genomen lo. van een Chinees, die de dochter van zijn Engelschen patroon opgesloten had in een put, uit wraakzucht, omdat hij op haar verliefd was en haa- niet krijgen kon; 2o. gelezen van den jongen En- gelschman die haar liefhad en na dertig da gen zoeken uit den put bevrijdde; 3o. bij zonderheden vernomen over een petroleum- brand, die daarna door denzelfden Chinees v/as aangestoken; 4o. de verdwijning bijge woond van den vader der jonge dame, die drie hoofdstukken verder in China werd te ruggevonden met een verdwenen geheugen, zoodat hij niet meer weet of hij Jan of Piet heet; 5o. gezien, dat de jonge dame, omdat haar vader door deze geschiedenis geruï neerd is. uit edelmoedigheid weigert den jongen Engelschman te trouwen; 6o. dezen jongen man zien vertrekken naar de woestijn, waar een wijze Bedouin huist, die een zeer buitengewoon uiterlijk en bovendien nog het ■tweede gezicht heeft en hem dus vertelt waar de vermiste vader is en of het meisje nu eigenlijk van hem houdt of van zijn mede employé op de petroleumonderneming, die ook om haar heenzwerft; 7o. gelezen van een aardbeving en een vulkanische uitbar sting, die de familie weer bij elkaar brengt en 8o. kennis genomen van de ontdekking door den vader van een nieuwe en geweldige petro'.eumbron, die de vader van zijn scha mele spaarduitjes koopen kan en waar hij rijk mee wordt, zoodat zijn dochter haar edelmoedig afwijzende houding kan laten varen en hart en hand reiken aan den jon gen Engelschman. Dit waren natuurlijk alleen nog maar de hoofdmomenten van het verhaal. Er kwa men ook nog een dozijn andere gebeurtenis sen van mindere beteekenis in voor, maar men verwacht toen niet, dat 'k er alles van vertellen zal en zoodoende grooter boosdoe ner zijn zou, dan de man die boeken uit leent aan anderen, zoodat de boekverkooper en de uitgever niets verdienen. Daar ben ik tegen en dus wil ik aan belangstellenden den titel van het. boek wei opgeven. Het heet Petroleum en Liefde, is geschreven door William Waters en vertaald door juf frouw Anönyma, Maar dit is tusschen haakjes. Mijn gepeins nadat ik het boek had dichtgedaan, betrof alleen de vraag, of ook andere menschen, geen boekenmenschen zal ik maar zeggen, maar gewone, alledaagsche menschen wel eens dergelijke ervaringen hadden gehad, niet precies zoo, maar dan toch zoo onge veer. In de krans behoefde dat niet te wor den geïnformeerd. Niemand van de vrien den is ooit in China geweest; de verste reis is gemaakt door van Stuiteren, die met een plezierboot naar de Noordkaap is geweest 20.— pension per dag en per persoon) en daar een ophef van maakt also4- hij aan een Noordpooltocht heeft deelgenomen. Maar in mijn buurt woont een scheepska pitein, gepensionneerd. Hij heeft mij eens op straat vuur gevraagd van mijn sigaar en se dert dien dag beschouw ik hem -ls een ken nis. Hem heb ik een bezoek gebracht en hoe wel hij juist jarig was en dus familiebezoek had, heeft hij mij gastvrij in den kring ont vangen. Dat was wel een gelukkig toeval, daar ik op die manier verschillende personen tegelijk naar hun ervaring kon vragen. Het waren: zijn broer de notaris, zijn zwager een bekende groothandelaar, met hun vrouwen en zijn neef, ambtenaar aan 6en van de departementen in Den Haag en vrijgezel Zeer uiteenloopende personen dus, in ver schillenden staat des levens, want de kapi tein zelf was weduwnaar en had een huis houdster, die hem altijd toesprak met kapi tein en waartegen hij nogal barsch deed, het beste bewijs dat hij onder de plak zat. Zoodra de gelegenheid zich voordeed bracht ik het onderwerp waarvoor ik kwam in dezen kring te berde. Daar dit voorzichtig en geleidelijk géschieden moest, was mijn eerste vraag: .heeft ooit een van de dames en heeren wel eens een Chinees ontmoet?" Dat was alleen met den kapitein zoo. „Hoo- pen", zei hij. „En wat waren dat voor lieden?" infor meerde ik verder. „Och, gewoon. Aardige kerels, onbetrouw bare kerels, gevaarlijke kerels, net als onder de blanken". „Heeft u wel eens een Chinees ontmoet, die een blanke Juffrouw gevangen zette in een put?" „Zulke idioten heb ik nooit ontmoet, zei de kapitein. „Ook niet onder de negers?" vroeg ik ver der. „Evenmin", zei de gastheer. „Maar kapitein", merkte de huishoudster op. „U heeft mij toch eens verteld van een neger, die u een stuk grond had willen ver- koopen". „Ja. de kerel zei dat er petroleum inzat. Natuurlijk was dat bedrog. Er was nauwelijks water in. Zulke streken leveren blanken in Amerika je ook wel". De vrouw van den notaris, een heel vrien delijke dame, die nog al belang stelde in het verhaal Liefde en Petroleum, dat ik natuur lijk eerst aan het gezelschap verteld had, vroeg of het juist een put moest wezen. Op een grot niet dienen kon? Dan wist zij wel een verhaal van een Juffrouw te Valkenburg, die alleen in een van de grotten was gaan wandelen en 's avonds niet in haar pension terug kwam. Maar een Chinees kwam er niet aan te pas. „En hoe liep dat af?" vroeg ik belangstel lend, in de hoop dat hier toch een roman tische gebeurtenis uit voortspruiten zou. „Een paax gidsen ziju in de grot op on derzoek uitgegaan en vonden haar na een paar uur zoeken in een hoek van de grot". „In doodsangst natuurlijk", veronderstelde de vrouw van den groothandelaar. „En ze is natuurlijk doodziek geworden in die koude grot", dacht de huishoudster. „Daar heb ik allemaal niets van gehoord", zei de notarisvrouw. „Alleen dat ze aan iede- ren gids twee kwartjes fooi gaf de men schen in Valkenburg vonden dat nogal kren terig". „Zelf taxa tie", zei de vrijgezellige neef sma lend. „Een aanstelster natuurlijk die wel wist dat ze haar uit de grot zouden komen ha len". Hiermee verdween het gegeven van den Chinees, de put en de redding door den jon gen Engelschman voox*goed. Niemand van het gezelschap had iets dergelijks ooit bijge woond. Nu bleven over de brand van de pe tro'.eumbron, het geruïneerd zijn van den va der en het verlies van diens geheugen. „Ik werk nooit meer met petroleum", zei de vrouw van den groothandelaar, die een heel zachte stem had, zooals doove men schen dat vaak hebben. „De vorige week is het toestel in de keuken nog in brand gevlo gen. Wij hebben het in den tuin gegooid en mijn man heeft gezegd: die rommel nooit meer. Nietwaar, ZJaak?" „Dat is door meneer niet bedoeld, vrouw tje". zei de groothandelaar met de geduldig heid van een man, die gewoon is misverstan den te overbruggen. Maar dat van net verlies van geheugen. vond de neef een malle geschiedenis. „Ik heb wel papa's gekend die hun geheugen kwijt raakten, maar dan kwam er een schuld- eischer bij te pas of een termijn van de be lastingen. De vader was geruïneerd, zei u. Dan is de zaak duidelijk genoeg." „Het eenige wat hierbij aannemelijk kan geacht worden", zei de notaris, die sprak als een van zijn acten, „is dat de man geruïneerd was. Zooiets komt als het ware dagelijks voor. Lieden in goeden doen komen vaak op het onverwachtst tot den bedelstaf. Wanneer de geheimhouding aan mijn ambt verbonden, mij dat niet verbood, zou ik daarover merk waardige staaltjes kunnen mededeelen." Hiermee kwam ik dus ook niet verder. Bo vendien had ik inderdaad ook wel van men schen gehoord, die hun geld kwijt geraakt waren. Ik zelf heb verleden jaar geprobeerd, op de Beurs wat in rubber te doenmaar wat zal ik u met dit verhaal lastig vallen. Er zijn commissionairs, die geen kijk op ef fecten hebben en ik heb hem duchtig de waarheid gezcid. Maar dat vertelde ik niet allemaal in mijn nieuwen vriendenkring. Die was trouwens druk bezig met de beoordeeling van de houding van bet geredde meisje, na dat de vader geruïneerd was. Het spijt mij te moeten zeggen, dat niemand het voor haar edelmoedigheid opnam. De algemeene opinie kwam het beste tot, uiting ln de deftige woor den van den notaris: „wanneer de papa van een jonge dame zijn geld verloren heeft, mag zij blij zijn dat zij toch nog een goed huwelijk zou kunnen doen. Ik zou daartoe als notaris in zulk een geval altijd advl- seeren." Niemand van de aanwezigen had ooit van een andere opvatting gehoord. Dus gingen wij over tot den Bedoeïn in de woestijn. De heeren toonden voor deze figuren weinig be langstelling, maar de dames vonden er wel wat in en ik geloof, dat de hulshoudster van den kapitein uit aller naam sprak, toen zij de woorden „griezelig" en „eng" gebruikte. De vrouw van den groothandelaar moest door haar man speciaal worden ingelicht en deed dat met de gelatenheid van iemand, die da gelijks een doove de dingen van den dag in studeert. Hij verhoogde evenwel den roman- tlschen schijn van den Bedoeïn niet, toen hij het woord „tweede gezicht" dat zijn vrouw niet duidelijk scheen te wezen, ophelderde met „zoo'n soort van waarzegger". „O", zei de vrouw en begaf zich in een lang verhaal over een van haar vriendinnen en het bezoek, dat deze gebracht had aan een bekende waarzegster in de buurt let op, dat geen enkele vrouw zelf ooit nRar een waarzegster gaat, dat doen alleen haar vriendinnen en kennissen. Dit was dan eigen lijk het eenige succes, dat mijn verhaal had In dezen feestelijken kring van den vroegc- ren zeekapitein. En de kring spotte wat met de natuur verschijnselen, die de familie weer bij elkaar bracht en den boozen Chinees het leven kostte. Want ik heb zoowaar nog vergeten t.e zeg gen, dat de Chinees voor de oogen van de jonge dame van de put omkwam ln den zie denden lavastroom bij de vulkanische uit barsting, terwijl het meisje zelf op den berg naar beneden viel, buiten bereik van de lava en zonder zich te bezeeren. Ik bracht bij deze vriendelijke menschen een prettigen middag doorM(twee goeie sigaren, een glas sherry en twee gebakjes, de laatste ten pleziere van de huishoudster, want ik hou niet van die zoete dingen) en als mijn vrouw wil, zal ik de kennismaking voortzet - ten. Maar mijn doel bij het bezoek, namelijk eer.s te hooren welke merkwaardige avon turen gewone, alledaagsche menschen wel hebben beleefd, ben ik niet veel nader ge komen. Je zou denken, dat gewone menschen niets anders ondervinden dan een brandje ln een pefcroleumtoestel en het geleuter van een waarzegster, drie hoog vijfmaal bellen. De groothandelaar, op wlen ik nog hoop geves tigd had, reisde niet eens. Hij doet al zijn za ken op zijn kantoor te Amsterdam (Oude brugsteeg 112) per telegram af. Zoo is onze dagelijksche omgeving veel nuchterder, dan die waarin mijnheer Wil liam Waters dagelijks schijnt te verkeeren. Misschien had mijn vrouw wel gelijk, toen ze zei: „Je bent heel dom geweest met dat bezoek. Of ik een volgenden keer mee daar heenga? Nee, wat heb ik er aan? Ik ken al menschen genoeg. Maar Je bent dom geweest, want de e*olge reden waarom wij zulke ro mannetjes lezen is immers juist dat er din gen ln gebeuren, die in ons rustin^ leven tje van allen dag niet voorkomen!" FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17