V IVEf ,DI VAN NADC1ECN
DCCf} L.^.STtVtp(ïü^
VEI^AALD DCOI* EVi}M\EJHEI? KIIIEI{.
Hij wendde mij een gelaat toe, dat bijna
niet minder breed was dan zijn rug.
Wel, mijnheer, antwoordde hij, ik dacht
over mijn eigen domheid na; ik ben nu zoo
lang als ik leef iedere week hier voorbijge
gaan en heb dezen steen niet gezien.
Dit zeggende sloeg hij met zijn eikenhouten
wandelstok op een stuk steen.
Ik keek er naar. De steen droeg sporen van
een gebeeldhouwd wapen. Opeens rees ei
een vermoeden bij mij op: zijn uiterlijk kwam
overeen met de beschrijving, welke Flora van
den heer Robbie had gegeven. Ik moest doo.
middel der wapenkunde de juistheid van mijn
vermoeden onderzoeken. En hoe gunstig zou
het voor mij wezen, indien ik hier gelegen
heid vond kennis te maken met den man,
dien ik den anderen dag met mijn geschiede
nis van de veedrijvers onder de oogen moest
treden? Ik bukte eveneens.
Een balk, zeide ik; een balk op een
schild met drie sterren. 't Doet me denken
aan Douglas, niet waar?
Ja, mijnheer, inderdaad, u hebt gelijk,
zeide hij. 't Doet denken aan Douglas, maar
't ding is zoo beschadigd en kapot, dat het
eigenlijk zeer gewaagd is, zulks te beweren.
Maar sta mij toe dat ik meer persoonlijk
word: in deze dagen treft men zelden iemand
die verstand van wapenkunde heeft.
O, in mijn jeugd werd ik door een oud
heer, een vriend mijner familie, grondig
daarin onderwezen. Hij was eigenlijk meer
mijn voogd maar sinds dien tijd heb ik
het meeste weer vergeten. Denk in 's hemels
naam niet dat 11c 'n wapenkundige ben mijn
heer. Ik ben slechts een zeer stumperig ama
teur in het vak.
Een weinig bescheidenheid is geen on
deugd, zelfs niet bij een wapenkundige zeide
mijn nieuwe kennis beleefd.
Kortom, wij wandelden tezamen op, en
voerden een zeer aangenaam vriendschappe
lijk gesprek, terwijl wij door de voorstad
gingen en van daar bereikten wij de Nieuwe
Stad, die zeer verlaten was. De winkels waren
gesloten, geen enkel voertuig vertoonde zich,
de katten speelden in de straten en koester-
Bij het uitgaan der kerk werd mijn vriend
omringd en begroet door tal van kennissen en
tot mijn groote vreugde hoorde ik hem her
haaldelijk aanspreken met den naam Robbie,
Zoodra wij buiten het gedrang waren, zei
de ik met een buiging:
Heb ik de eer mij in gezelschap van den
heer Robbie te bevinden?
Jawel, mijnheer, antwoordde hij.
Bent u niet advocaat?
Om u te dienen.
Dat is inderdaad toevallig! riep ik uit.
Dat noem ik voorbeschikking! Ik heb een
kaartje in mijn zak voor u, een ka~ -'cje van
den raadsman mijner familie. Toen ik hem
het laatst sprak, heeft hij mij op het hart ge
drukt vooral niet te vergeten u de compli
ment van hem te brengen en hij hoopte dat,
terwille van de vriendschap, geen deftige
voorstelling zou noodig wezen.
Ik stelde hem het kaartje ter hand.
Ach, van mijn ouden vriend Daniël! zei
de hij den naam lezend. En hoe gaat het
mijn ouden vriend Daniël?
Ik deelde hem mede, dat de gezondheid
van den heer Romaine niets te wenschen
overliet.
Wel, dat Is inderdaad een merkwaardig
toeval, hernam hij. En daar wij nu reeds
kennis hebben gemaakt tot mijn groote
vreugde zullen wij maar dadelijk de ken
nismaking voortzetten. Ik stel u voor een
flesch groenlak met mij te drinken en over
de preek te praten en als niemand ons hoort,
over de heraldiek, mijnheer Ducie. (Ducie was
de naam, waaronder ik mij aan hem had
voorgesteld, in de hoop ook de zijne te zul
len vernemen, dien hij mij echter niet had
genoemd).
Heb ik goed begrepen, dat u mij uitnoo-
digt uw gast te zijn? vroeg ik.
Juist, ik ben blij, dat u mijn bedoeling
begrijpt. Wij hebben hier den naam van zeer
gastvrij te zijn en Ik zou gaarne toonen in
hoeverre die naam verdiend is.
Mijnheer Robbie, ik hoop dat de dag zal
aanbreken, waarop ik u mijn gastvrijheid zal
kunnen bewijzen, antwoordde ik. De zaa
St. Ives wordt door een vroolijk gezelschap ontvangen.
(Korte Inhoud van het voorafgaande).
De held van dit verhaal, St. Ives, bijge
naamd de Spion van Napoleon, was in
Mei 1813 als krijgsgevangene in handen
dor Engeischen gevallen. Met lotgenooten
zat hij opgesloten iai het kasteel Edinburg
dat tot gevangenis was ingericht. Doordo
St. Ives van geboorte een edelman
maar in het gevangenenkamp sleohts een
gewoon soldaat de Engelsche taal
machtig was, werd hij dcor de bewakers
meerma'en als tolk gebruikt, waardoor hi
verschillende voordeelen boven d-s» andere
gevangenen genoot.
De gevangenen mochten voorwerper,
van huisvlijt maken die door de bevol
king gekocht werden. Onder de koopsters
was een meisje van 18 of 19 jaar, die de
aandacht van St. Ives trok. Het meisje.
Flora genaamd, betoonde haar deelneming
in zijn lot.
Van een zaakwaarnemer ontvangt St.
Ives een pakje bankbiljetten, hem door
een bloedverwant geschonken, om zijn ont
vluchting mogelijk te maken.
Met andere gevangenen heeft hij een
tunnel gegraven en met behulp van een
touw weten St. Ives en enkele vrienden
uit de vesting te ontsnappen.
Inderdaad gelukt het hem zich schuil
te houden in het kippenhok van Flora
Later helpt het meisje hem bij zijn vlucht.
Als veedrijver vermomd trekt hij weg, n3
een hartelijk afscheid van Flora genomen
te hebben.
Hij kwam, na veel moeilijkheden over
wonnen te hebben, bij zijn oom, die hem
tot erfgenaam maakte. Toen moest St. Ive^
evenwel weer vluchten, omdat zijn neel
hem weer aan de gerechtsdienaren, wilde
overleveren, om daardoor wraak te nemen
over zijn onterving.
Nu wordt St. Ives weer opnieuw voort
gedreven door zijn achtervolgers.
Mijn eerste kloppen deed het gezang ver
stommen, en een oronken stem riep:
Wie ls daar?
En ik antwoordde:
Een verdwaald reiziger.
Onmiddellijk daarop werd de deur ontgren
deld door een troep jonge kerels, zoo groot
als ik ze nog nooit m mijn leven had gezien,
allen onbeschrijfelijk dronken en zeer fat
soenlijk gekleed. Een hunner, misschien wel
de dronkenste van allen, hield een kaars in
de hand, en bedroop zijn kameraden rijkelijk
met het vet daarvan. Toen ik hem zag, moest
Ik onwillekeurig glimlachen over den angst,
waarmede ik het huis was genaderd. Zij ont
vingen mij en mijn in de haast bedacht
sprookje lik vertelde dat ik van Peeples af
gewandeld en verdwaald was) met groote
welwillendheid, trokken mij met zich het ver
trek in, waar zij zaten, een eenvoudige gelag
kamer, waar èen reusachtig vuur brandde en
een aanzienlijk aantal leege flesschen op
den grond lagen. Toen deelden zij mij mede
dat ik mij thans moest beschouwen als een
tijdelijk lid van de „Zesvoetersclub", een ver
eeniging van jonge lieden van goeden huize,
die vlijtig' gebruik maakten van „Des Ja
gers troost". Zij verhaalden mij dat ik hen
had aangetroffen bij een „ganschen nacht
zitting", welke gevolgd was pp een „ganschen
dag-wandeltocht" van veertig mijlen, dat de
leden allen frisch en monter den middag-
dienst in de kerk van Collingwood (zoo heet
te, geloof lk, het dorp dat zij noemden) dach
ten bij te wonen. Ik was geneigd te lachen,
maar achtte toch het oogenblik daartoe min
der goed gekozen. Want ofschoon zes voet
hun standaard-lengte was, overtroffen toch
allen deze maat. En ik werd levendig herin
nerd aan mijn kinderjaren, toen ik naar deze
knapen uit een andere wereld opzag en mij
verwonderd afvroeg wat zij in het volgende
oogenblik zouden doen. Maar de zes-voeters
waren wel dronken, maar niet slecht en zij
bleken zeer goedhartig te zijn. De waard en
het dienstpersoneel waren reeds lang te ruste
gegaan. Zij sliepen dank zij een natuurlijke
gave of uit gewoonte, terwijl er in huis werd
feestgevierd en zij lagen als Egyptische mum
mies in de keuken, slechts met dit onder
scheid, dat hun gesnork als een doedelzak
gebrom door het geheele huis drong. De zes-
voeters traden hier binnen; het was om zoo
te zeggen hun Citadel. Zij telden de slaap
plaatsen en de slapers, sloegen voor, mij in
het bed van een eter bedienden te stoppen,
en wilden toen eerst hem er uit halen, om
mij erin te laten liggen, struikelden over stoe
len en maakten veel leven. En het geheele
bedrijf werd verlicht door denzelfden jeugdi
gen toortsen drager, die nu echter, in plaats
van éin. twee druipende kaarsen droeg. Ein
delijk werd een bed voor mij gevonden. Mijn
kleeren hingen zij vcor het vuur, en ik werd
aan mij zeiven overgelaten, waarvoor ik op
recht dankbaar was.
He ontwaakte tegen negen uur. De zon
scheen mij in het gelaat. De waard kwam
op mijn roepen binnen, bracht mij mijn dro
ge, netjes afgeborstelde kleeren en vertelde
mij, dat de zesvoeters allen in diepen slaap
waren verzonken. Waar zij waren onderge
bracht was mij een„ raadsel totdat ik, vóói
mijn ontbijt een wandeling makend door den
tuin, bij een schuur voorbij kwam, waarvan
de deur op een kier stond. Ik keek naar bin
nen en zag al de roode gezichten in het stroo
liggen, als pruimen in een taart. De frlssche
boerenmeid, die mij mijn ontbijt later bracht,
antwoordde mij op mijn vraag naar de jonge
lieden:
Ja, die waren gisterenavond allen dron
ken, maar t zijn flinke jongens. De jas van
Forby Farbes ziet er vreeselijk uit! Ik weet
niet 'hoe ik al het kaarsvet eruit zal krijgen,
voegde ze er met een zucht bij.
Forby Farbes was dus de jeugdige reus, die
mij had binnengelaten met de kaars in de
hand.
Het was een prachtige morgen, toen ik mij
op weg begaf. De zon scheen, de lucht rook
naar April en Mei, de lente was op komst,
en eenige overmoedige vogels zongen ln het
struikgewas, toen ik voorbij ging. Ik had ge
noeg stof om over te denken, genoeg reden
tot dankbaarheid op dien heerlijken morgen
en toch was ik onrustig. Op klaarlichten dag
de stad in te gaan stond gelijk met mij zon
de: dekking in het vuur te begeven. Ieder ge
laat bedreigde mij als de loop van een ge
weer. Plotseling viel het mij in, dat ik mij
veel meer op mijn gemak zou gevoelen In
dien ik mij ln gezelschap bevond. Kort voor
Merchiston had ik het geluk een breedge
schouderd heer aan te treffen; hü droeg een
groote jas en had slobkousen aan. Hij stond
gebukt, met zijn hoofd bijna tusschen zijn
knieën, over een stuk van een steenen muur
Ik nam de gelegenheid waar bleef bij hem
«taan en vroeg wat hij had gevonden-
den zich in de zon. Onze stemmen en schre
den werden door de muren der stille huizen-
weerkaatst. Het was Zondag, de dag der al-
gemeene rust in Edinburg, en ik moet beken
nen dat het schouwspel grootsch was, de in
druk onbeschrijfelijk, ofschoon weinig op
wekkend. Weinig kerkelijke plechtigheden
zijn zoo indrukwekkend. En terwijl wij naast
elkander voortwandelden begonnen opeens de
klokken te lulden en bijna tegelijkertijd
stroomden de kerkgangers de huizen uit.
Ah, de klokken luiden, zeide mijn metge
zel. Daar u een vreemdeling zijt, mijnheer,
neem ik de vrijheid u een plaats in mijn
bank aan te bieden. Ik weet niet of u de
Scholsche gewoonten kent, maar indien dat
niet het geval is, zal ik u op de hoogte bren
gen en ik stel u voor, mee naar de Mariakerk
te gaan en dominee Henry Gray te hooren
hij is een van de beste sprekers, die we heb
ben.
Dit voorstel bracht mij in groote verlegen
heid. Ik zou mij aan een groot gevaar bloot
stellen, waarop ik niet was voorbereid. Do
zijnen mensehen die mij op straat voorbij
liepen, zonder acht op mij te geven, zouden
iu de kerk gelegenheid hebben mij langer
aan te zien en mij tenslotte herkennen. Een
toevallige, ongelukkige wending van het
hoofd kon voldoende wezen om hun aandacht
op mij te vestigen. „Wie is dat?" zouden ze
denken; „ik weet zeker dat ik hem al eens
ergens gezien heb"; het was zoo zeker als
twee maal twee vier is. dat zij mij herkennen
zouden. Maar desondanks was mijn besluit
spoedig genomen: ik bedankte mijn nieuwen
vriend voor zijn welwillendheid en nara zijn
aanbod aan.
Onze weg voerde ons thans door het noord
oostelijk gedeelte der stad, door nieuw aan
gelegde straten en wij kwamen aan een ta
melijk groote kerk, waarin ik weldra naast
mijn goeden Samaritaner was gezeten. Eerst
hield het bewustzijn van het gevaar, waarin
ik mij bevond, mij wakker, maar spoedig be
merkte. ik, dat ik hier niets had te vreezen en
dat de preek niet zou worden gestoord dooi
de Inhechtenisneming van een Franschen
spion. Ik berustte dus in mijn lot en luisterde
naar dominee Henry Gray,
welke mij hierheen heeft gevoerd, ls van zeer
bijzonderen aard. Voordat ik haar ln orde
heb gebracht, voordat zij u bekend is, zou lk
mij als een indringer beschouwen, als een
man, die uw vriendschap op heimelijke wijze
heeft gestolen.
Zooals u wilt, zeide hij een weinig koel,
maar uw woorden zouden iemand doen ge-
looven, dat u minstens een vadermoord op
uw geweten hebt! Het spijt mij zeer. Ik zal
dan alleen moeten dineeren, hetgeen voor
een man met mijn temperament geen plezier
is, en ik zal mij vergenoegen met een glas
rood en wijn met water en over ons gesprek
nadenken. Maar om nog eens op uw zaak te-
Tug te komen: indien zij van zulk een bijzon
deren aard is, zal zij zeker ook wel geen uit
stel lijden.
Ik moet bekennen dat er zeer veel haast
bij is. antwoordde ik.
Welnu, laten we dan afspreken, morgen
ochtend om half negen, hernam hij en ik
hoop dat u dan rustig mijn maal met mij zult
kunnen deelen, de flesch groenlak niet te
vergeten. Uw streng plichtsgevoel strekt u tot
eer. Heeft u mijn adres? Nog niet? (Dit zeg
gende gaf hij het mij en dat was het eenige
wat ik nog van hem verlangde).
Eindelijk, op het York plein, namen wij af
scheid van elkander na de gewone beleefdhe
den gewisseld te hebben, en nu was ik vrij
om mijn eigen weg te vervolgen, dwars door
de uit de kerk komende menigte, naar mijn
kamer op St. James Square.
Vlak bij de huisdeur haalde ik mijn huls
juffrouw in, deftig in het zwart gekleed en
wie bevond zich bij haar? Niemand anders
dan mijn Rowley met een kokarde op den
hoed en een paar kaplaarzen aan. Hij geleid
de zijn dame met de meest mogelijke waar
digheid en ik volgde het paar de trap op.
Zoodra zij mij bemerkten, groetten ze mij
beleefd en juffrouw Mc. Rankine informeerde
waar ik was geweest. Ik vertelde haar welke
kerk ik had bezocht en verbeeldde mij, in
mijn onwetendheid, sterk in haar achting te
zijn gerezen. Maar zij opende mij de oogen
zeer spoedig. In het karakter der Schotten
zijn raadsels die-een vreemdeling niet alleen
niet kan raden, maar waaraan hij zelfs niet
kan vermoeden dat zij bestaan. Hij loopt
voortdurend op dynamiet, ieder oogenblik
kan een ontploffing plaats grijpen. Het eeni-
gj wat hem overblijft is, 2ich op genade er,
ongenade over te geven.
Het geluid, dat zij uitstiet, was niet tc
miskennen, maar beschrijven kan ik het niet
en ik volgde onmiddellijk de hier boven aan
geduide methode.
U moet niet vergeten dat ik een vreem
deling ben in uw stad, zeide ik. Indien ik
verkeerd heb gehandeld is dat slechts uit
onwetendheid i enied, mijn goede juffrouw,
en als u mij vanmiddag wilt meenemen, zal ik
u heel dankbaar wezen.
Maar zoo gauw liet zij zich niet tevreden
stellen. Grommend en brommend begaf zij
zich naar haar eigen vertrekken.
Welnu, Rowley, zijt gij ook naar de kerk
geweest? vroeg ik.
Om u te dienen, mijnheer, antwoordde
hij
Nu, dan zijt ge er ook niet beter afge
komen dan ik, zeide ik. En hebt ge die Schot-
sche vormen kunnen vo'gen?
't Was niet gemakkelijk, mijnheer, ant
woordde hij. Ik weet niet hoe het komt, maa:
alles schijnt veranderd sinds William Wal
lace. Dat was een merkwaardige kerk, waar
heen ze mij gesleept hoeft, mijnheer Anne
Ik geloof niet dat ik het erin zou hebben uit
gehouden, indien ze mij niet met peper
muntjes had gevoerd. Ze is niet zoo kwaad,
die juffrouw, ze zeurt een beetje, maar ze
meent het niet zoo erg. Ze was van morgen
eerst woedend op me. Gisterenavond had ze
mij uitgenoodigd bij haar te soupeeren
neem mij niet kwalijk, mijnheer, maar ik ben
zoo vrij geweest, haar een deuntje op mijn
fluit voor te spelen. Ze vond daar toen niets
in. Daarom speelde ik vanmorgen een beetje
voor mijn eigen plezier, en toen kwam ze
naar boven gevlogen en heeft me een einde-
looze preek gehouden over den Zondag.
Ja, ziet ge, Rowley, zeide ik, ze zijn hier
allen niet goed bij hun verstand, en daarme
de moeten we rekening houden. Zorg, dat je
geen ruzie krijgt met juffrouw Mc. Rankine
en redeneer vooral niet met haar, anders
kom je er slecht af. Wat ze ook zegt, je tikt
aan je hoed en zegt: „om u te dienen", of
„neem me niet kwalijk, juffrouw". En laat
me je nog één ding zeggen: je moet vanmid
dag weer met haar naar de kerk; 't spijt me
voor je, maar plicht gebiedt, mijn jongen.
Gelijk ik verwacht had, trad juffrouw Mc
Rankine bij ons binnen, zoodra de klokken
begonnen te luiden en noodigde ons uit haar
te vergezellen. Ik sprong op en bood haar
^mijn arm aan. Rowley volgde ons: Ik begon
gewend te raken aan de gevaren, welke aan
mijn verblijf in Edinburg waren verbonden,
ja zelfs amuseerde het mij in een volle kerk
te zitten. Ik moet bekennen dat dit „amu
seeren" niet tot het einde toe duurde, want
Henry Gray had lang gepreekt, maar meneer
Mc Graw preekte nog langer en veel meer
verbittering klonk uit zijn woorden. Het on
derwerp van zijn preek was een directen
aanval op alle mogelijke kerken van de we
reld, en wanneer ik mij niet persoonlijk ge
krenkt gevoelde, ondervond ik een onweer
staanbare neiging tot slapen. Maar ik slaag
de erin wakker te blijven, prikte Rowley nu
en dan met de punt van een speld om het
zelfde doel bij hem te bereiken en kwam le
vend, maar meer ook niet, uit de kerk.
Bethia was geheel verteederd door mijne
vroomheid, maar ik geloof dat haar vrien
delijke gezindheid meer het gevolg was van
wereldlijke gevoelens. De dame was maar al
te zeer in haar schik, dat zij ter kerke kon
gaan aan den arm van een smaakvol geklee-
den jongen man, gevolgd door een deftigen
knecht die de kerkboeken droeg en een ko
korde op zijn hoed had. Dat zij zich gevleid
voelde, bemerkte ik duidelijk aan c'e wijze
waarop zij de plaatsen in den bijbel opzocht,
mij den naam van den dominee, influisterde,
mij pepermuntjes toestopte (die ik aan Row
ley gaf) en bij iedere kleine oplettendheid,
keek ze even in de kerk rond, om zich te
overtuigen dat ze gezien werd. Rowley was
een zeer knappe jongen, en ik hoop dat ge
het mij niet ten kwade zult duiden, wanneer
ik zeg, dat ik een gunstig voorkomen had.
Wanneer wij ouder worden, ziet de kamer,
waarin wij ons bevinden er helderder uit, zij
krijgt het voorkomen dat zij eigenlijk hebben
moet, zoodra jeugd, bevalligheid, gezondheid
en schoonheid erin binnen treden! Ge
wenscht die eigenschappen niet voor u zelf,
misschien niet eens voor uw zoon, maar gij
beschouwt ze met een glimlach en als ge er
aan terug denkt, dan glimlacht ge wederom.
Welnu, óf ik ken de vrouwen in het geheel
niet óf Bethia Mc Ranking voelde, hetgeen
ik zooeven gezegd heb. Zij was naar de kerk
geweest met een livreiknecht achter haar,
haar huis werd opgevroolijkt door de tegen
woordigheid van twee nette jonge lieden, die
in ieder opzicht voorkomend en aangenaam
gezelschap waren en haar in alles gelijk ga
ven.
Het was raadzaam haar in haar goede
stemming te doen blijven en de gevoelens
welke zij koesterde, aan te moedigen, en op
weg van de kerk naar huis vatte ik het plan
op en voerde het uit haar belangstel
ling op te wekken door haar in het vertrou
wen te nemen, dat wil zeggen, ik vertelde
haar dat. ik een liefdesgeschiedenis had en
nauwelijks had ik haar gezegd, dat ik mijn
hart had geschonken aan een jeugdige
schoone, of zij keek mij zeer ernstig aan en
vroeg:
Is zij mooi?
Ik haastte mij haar bevestigend te ant
woorden.
Tot welke kerk behoort zij? luidde de
volgende vraag, waarop ik zoo weinig gere
kend had, dat mijn adem stokte.
Op mijn woord, juffrouw, dat heb ik
haar nog niet gevraagd! riep ik uit. Ik weet
alleen, dat zij een goede Christin is en dat is
voldoende.
Ik schepte een bijna even groot vermaak
in het vertellen van mijn liefdesgeschiede
nis, als zij in het aanhooren er van. Er ont
stond dientengevolge een innige band tus
schen ons. Van dat oogenblik af schenen wij
een kleine familie te zijn geworden en het
kostte mij zeer weinig moeite haar over te
halen met ons thee te drinken. Nooit ls ar
een drietal geweest, dat zoo weinig bij elkaar
paste als Rowley, juffrouw Mc. Rankine en
de vicomte.
HOOFDSTUK XXVHL
Maandag: de partij bij den advocaat.
Den volgenden morgen, tegen half negen,
schelde ik aan bijden advocaat in Castle
Street. Ik trof hem aan, gezeten aan een
schrijftafel, in een vertrek langs welks wan
den een aantal rijen op elkaar gestapelde
groene blikken doozen stonden. Hij be
groette mij als een oud vriend.
Kom binnen, mijnheer, kom binnen! De
tandmeester wacht al lang op u, riep hij
\zit! En ik geloof, dat ik u wel beloven kan,
dat de operatie zonder pijn zal kunnen vol
bracht worden.
Daarvan ben ik niet zoo heel zeker
mijnheer Robbie, antwoordde ik hem de
hand schuddend. Maar in ieder geval wil ik
mij maar dadelijk aan de operatie onderwer
pen.
Mijn taak was het nu hem te vertellen, dat
ik met een paar veedrijvers en hun vee het
land was doorgetrokken, dat ik een valschen
naam had aangenomen, dat ik een mede-
mensch vermoord of bijna vermoord bad en
dat een paar onschuldige menschen in de
gevangenis waren geworpen, terwijl een
woord van mij hun onmiddellijk de vrijheid
zou terug gegeven hebben, daar ik en niet zij
de schuldigen waren.
Ik vertelde hem dit alles achter elkaar, om
zoo spoedig mogelijk het ergste acht<er den
rug te hebben, en hij luisterde zeer ernstig,
doch zonder een zweem van verwondering.
Ik weet, mijnheer, dat ik voor mijne
dwaasheid zal moeten boeten, maar het zou
mij aangenaam wezen, indien zulks kon ge
schieden, zonder dat ik voor den rechter be
hoef te verschijnen en zonder dat mijn naam
wordt genoemd. Ik was gelukkig zop ver
standig om onder een valschen naam te rei
zen, mijn familie zou zeer verontwaardigd
wezen, indien zij deze lichtzinnigheid
van mij vernam, maar daarentegen
zou ik niet kunnen dulden, dat wanneer
Faa gestorven is, Todd en Candlish b^traffc
worden voor een daad, waaraan zij onschul
dig zijn. Ik verzoek u mij aan te geven bij
het gerecht of indien u dat niet noodig
acht, de noodige stappen te doen voor hun
ne verdediging. Ik hoop, mijnheer, dat ik
geen neiging aan den dag leg om als een Don
Quichot te handelen, maar ik ben vast be
sloten rechtvaardig te zijn.
Zeer goed gesproken, zeide de heer Rob
bie. Ik houd mij met dergelijke zaken weinig
bezig, zooals uw vriend, de heer Romaine u
waarschijnlijk wel zal hebben meegedeeld.
Slechts zelden neem ik een crimineele zaak
aan, maar voor een jong mensch, als u zijt,
ben ik bereid een uitzondering te maken en
ik denk, dat ik u wel zal kunnen helpen, ja,
dat ik meer voor u zal kunnen doen dan een
ander. Ik zal terstond de noodige stappen
doen.
Een oogenblik. mijnheer Robbie! zeide
ik. U vergeet de geldkwestie. Vindt u goed dat
ik, om te beginnen, u duizend pond ter hand
stel?
Wees zoo goed daarmede te wachten
totdat ik u mijn rekening heb gezonden, ant
woordde de heer Robbie streng.
Ik dacht dat ik, die als vreemdeling
tot u ben gekomen en mij door u een dienst
laat bewijzen, verplicht was u eenige zeker
heid te geven
Dat is niet de manier van zaken doen
in Schotland, mijnheer, viel hij mij beslist in
de rede.
En toch moet ik u verzoeken, mijnheer
Robbie, mij te laten uitspreken. Ik heb niet
alleen de onkosten ln het oog, ik heb bij mijn
voorslag ook aan Todd en Candlish gedacht.
Het zijn een paar door en door goede kerels
door mijn toedoen hebben zij geruimen tijd
in de gevangenis gezeten, en ik verzoek
u geen geld te ontzien", om hen de vrijheid
terug te doen krijgen. Daarom voegde Ik
er glimlachend bij bood ik u duizend pond
aan. Ik wenschte u slechts te toonen in hoe
ver ik in staat ben deze zaak toth een aan
genaam einde te brengen.
Ik begrijp u zeer goed, mijnheer Ducie,
zeide hij. Maar hoe eer ik er werk van maak
hoe beter. Mijn klerk zal u de wachtkamer
wijzen en u de „Caledonian Mercury" geven, -
waarmede u intusschen den tijd kunt ver
drijven.
Ik geloof dat de heer Robbie minstens drie
uur weg was. Ik zag hem terugkomen met.
een rijtuig, voor de deur uitstappen en bijna,
dadelijk daarop werd lk weer bij hem bin-.
nen gelaten. Zijn ernstig uiterlijk deed mij
het ergste vermoeden. Hij begon met mij een
lange zedepreek te houden, waarin hij mij
op mijn lichtzinnigheid wees om niet te spre
ken van de „imoraliteit" mijner handelwijze.
Ik gun mij het genoegen u mijn oordeel
te zeggen, daar ik de hoop koester dat u dit
maal er goed zult afkomen, vervolgde hij.
De man Faa is genezen en de twee mannen
Todd en Candlish zouden reeds lang in vrij
heid zijn gesteld, indien zij zich ten opzlchts
van u, mijAheer Ducie of mijnheer St. Ivey
niet zoo buitengewoon edelmoedig hadden
gedragen. Geen van beiden wilden, die dwa
zen, een woord over de lippen brengen, dat
het bestaan van uw persoon zou hebben kun
nen verraden, en toen men hen mededeelde
wat Faa had gezegd, legden zij verklaringen
af, die geheel in strijd waren met hun vroe
gere mededeelingen en verwikkelden zich
zoo zeer in allerlei tegenstrijdige antwoor
den, dat de rechter zelf eindelijk de kluts
kwijt raakte en begon te denken dat er iets
achter stak. Ge kunt wel begrijpen, dat ik
hem dat spoedig uit het hoofd praatte, en
ik smaakte het genoegen uw beide vrienden
in vrijheid te zien stellen en was blij, toen
ik mij weer op weg naar huis bevond.
O, mijnheer, waarom hebt u hen niet
meegebracht! riep ik uit.
Ik had daaromtrent geen opdracht ge
kregen. mijnheer Ducie, antwoordde hij.
Bovendien kou ik niet vermoeden, dat is
zoudt wenschen de kennismaking te her
nieuwen, die u zooeven hebt afgebroken. En
ora u de waarheid te zeggen, zou ik er ook
zeer tegen zijn geweest. Laat ze loopen. Zij
zijn betaald en tevreden en koesteren den
grootsten eerbied voor den heer St.. Ivey. Toen
ik leder hunner vijftig pond ter hand stelde
hetgeen meer dan genoeg was, mijnheer
Ducie, u kunt zeereen wat u wilt stamnte
Todd met zijn stok op den grond en zeide:
..Ik heb altijd wel geweten, dat hij een heer
was!"
„Todd", zeide lk, „dat**1fde heeft
meneer St. Ivey van u gezegd" Maar, meneer
Ducie, man Todd en man Candlish moeien
uit uw leven verdwijnen. Het zijn een paar
zeer goede menschen, maar geen gezelschap
voor een man van uw rang en stand. Laat mij
u raden voortaan niet meer zulke tochten met
veedrijvers, landloopers of ketellappers te
ondernemen: Zoek uw genoeaen daar, waar
uw jeugd, uw stand en uw rijkdom, uwe be
schaving en uw uiterlijk u het recht geven
het te zoeken, En nu eindigde hii op zijn
horloge kijkend gaan wij aan tafel; wees
zoo goed het eenvoudig maal van een een
zaam man te willen deelen.
Gedurende het diner, dat zeer goed was,
voerden wij een zeer aangenaam gesprek.
- Zeker bent u een goed danser, sprak hij.
Welnu, den volgenden Donderdag is er bal in
de „Vereeniging". Daar moet u bepaald naar
toe gaan, ik zal u een kaart sturen. De jeugd
moet Jong zijn, zeg ik altijd, en gen'eten wat
er te genieten is maar als "t u blieft geen
wandelingen met veedrijvers en ketellao-ers
weer, als ik u bidden mag. Maar daar be
denk ik mij, dat u geen bekenden in de
Vereeniging zult hebben, u bent niet aan de
dames voorgesteld!Ja. indien u lust hebt
op een vervelend avondnartljtje te komen bij
een ongetrouwden advokaat, eie zijn nichten
en neven, zijn achternichten en achterneven,
zijn pupillen en alle afstammelingen zijner
kliënten heeft geïnviteerd, kom dan van
avond tegen zeven uur. Ik zal u dan aan
een paar dames voorstellen, waarmede u in
de Vereeniging kunt dansen.
iWordt wmlg&X