POSTZEGELRUBRIEK
NOG JUIST GERED.
Het was in de middel-eeuwen, toen
er nog overal in ons land kasteelen
waren, waarop ridders woonden en
er dagelijks arme en rijke kooplie
den iangs de groote wegen trokken
van de eene stad naar de qnaere. De
tijden waren zeer onrustig en dik
wijls hoorde men vertellen van de
gruweldaden der roofridders, die
zich niet ontzagen de arme reizigers
uit te plunderen en gevangen te ne
men. Wie kon deed maar het beste
thuis t8 blijven....
In het midden van ons land stond
ook een roofridders-kasteel. Eigen
lijk was het pas de laatste jaren als
zoodanig bekend, want eerst had er
een edel ridder gewoond, die er niet
aan dacht andere menschen leed te
veroorzaken. Maar helaas, deze
brave man was gestorven en het kas
teel was nu bewoond door zijn neef,
een ruw en roofgierig heerschap.
Hij leefde geheel alleen met zijn
dienstknechten en soldaten. Alleen
het zoontje van den overleden slot
heer woonde ook nog in de burcht,
maai- dat was dan ook het eenigste
familielid van den ruwen ridder. De
jongen heette Rudolf en werd ver
zorgd door een oude vrouw, die hem
reeds van zijn wieg af kende en na
tuurlijk trouw bij hem bleef. De
oude vrouw en Rudolf zelf ook, hield
niet van den roofridder en zij zorg
de er dan ook voor, steeds op een af
stand te blijven. Zij was veel te bang
voor twist en vreesde weggestuurd
te zullen worden. En wat moest er
dan van haar Rudolf terechtkomen?
Rudolf werd streng bewaakt. Hij
mocht nimmer het kasteel verlaten
om eens naar hartelust in de 'dos-
schen te spelen en ook mocht hij
nooit de vertrekken van zijn oom be
treden. De jongen verveelde zich dus
dikwijls en reeds menigmaal had hij
getracht een plan uit te denken om
te vluchten. Maar nog nooit had hij
daartoe de kans schoon gezien.
Op een warmen zomerdag echter,
kwam de torenwachter opgewonden
het slot binnen en meldde aan Ru
dolf's oom, dat hij in de verte op den
breeden straatweg' een gezelschap
kooplieden zag naderen. Dadelijk gaf
de ridder bevel de paarden te zade
len en de wapens gereed te houden.
In een oogwenk was het bevel ten
uitvoer gebracht en nu reed men het
slotplein over en door de poorten
van den kasteel muur naar buiten om
zich in een hinderlaag op t-e stellen
en zoo de niets vermoedende kooplie
den straks te overvallen.
De kleine Rudolf had voor het
venster gestaan en hij had dus kun
nen zien, dat zijn oom in gezelschap
van verscheidene andere- ridders en
soldaten het kasteel verlaten had.
Ook had hij gezien dat de toren
wachter zich niet meer naar zijn
plaats in den toren begeven had
maar de wacht hield voor de groote
ophaalbrug, die nu neergelaten was.
Voorzichtig sloop onze Rudolf nu de
trappen af en liep zoo vlug hij kon
hèt slotplein over in de richting van
de brug. De schildwacht was een
braaf man. Hij had thuis twee kin
dertjes die op dat oogenbük helaas
ziek waren. Daaraan dacht de arme
man en zoo kwam het, dat hij
toen hij zich weer eenige passen ver
wijderd had niet hoorde hoe Ru-
dolf vlug over de houten ophaalbrug
liep om het volgende oogenblik tus-
schen de boomen van het bosch te
verdwijnen.
Vol vreugde dat zijn plotselinge
vlucht zoo vlot geschied was, rende
Rudolf zoo vlug hij kon langs de
smalle paden van het dichte bosch.
Angstig vermeed hij de richting,
welke naar den grooten straatweg
voerde, want hij begreep wel, dat hij
daar alie kans liep zijn oom te ont
moeten.
Hij koos zijn weg dus midden door
het woud en liep zoo urenlang ver
der, totdat hij eindelijk in een hem
totaal onbekende omgeving halt
hield. Hij zette zich neer onder een
boom en wilde eens nadenken over
hetgeen hem nu te doen stond. Ver
moeienis. honger en dorst kwelde
hem en reeds voelde hij een weinig
berouw over zijn onbezonnen daad.
Had hij maar eerst wat eten meege
nomen! Wat nu te doen; weer te
ruggaan? Rudolf wist het niet, maar
terwijl hij daar zoo zat werd hij plot
seling verrast door vreemde gelui
den, welke van dicht bij tot hem
doordrongen. Hij sprong op en
stond in het volgende oogenblik te
genover een baardig man, donker
van uiterlijk en haveloos gekleed
Achter den man zag Rudolf door
de boomen van het bosch een me
nigte paarden en wagens en mannen
en vrouwen. Alles wild door elkaar en
vreeselijk rumoerig. De man voor
hem zxfceeg even en vroeg hem toen
op zulk een barsche wijze, wat hij
hier uitvoerde, dat de arme Rudolf
van schrik niet in staat was ant
woord te geven. De zwarte man
pakte hem daarom stevig beet en
nam hem hem mede naar de verza
melplaats der andere reizigers. Bij
zijn verschijning daar zag men ver
rast op. Onmiddellijk stonden een
paar vrouwen op, die Rudolf met
zich namen in een wagen. Zij gaven
hem eten en drinken en maakte in
een hoekje een strooleger voor hem
in orde, zoodat hij zich ter ruste kon
begeven, Dat liep dus nog niet zoo
kwaad af voor den avontuurlijk aan-
gelegden ridderknaap
Geheel anders ging het intusschen
op het kasteel. Daar waren na eenige
uren de ridders teruggekomen, hun
paarden belast met rijken buit, want
hun rooftocht was bijzonder goed
geslaagd. Gevangenen voerden zij
niet met zich mede. Dat gaf maar
last, meende Rudolf's oom en daar
om had hij de uitgeplunderde rei
zigers maar kalm op den weg achter
gelaten.
Toen hij echter de groote zaal van
het kasteel betrad vond hij daar Ru
dolf's voedster, de oude vrouw, die
hem dadelijk onder een hartver
scheurend snikken vertelde dat haar
lieve jongen verdwenen was. Nergens
had zij hem meer kunnen vinden!
Een oogenblik vertrouwde de ridder
zijn ooren niet, maar spoedig be
greep hij dat de vrouw de waarheid
sprak. Hij werd woedend en gebood
dat onmiddellijk de schildwacht bij
hem gebracht zou worden. Sidderend
kwam deze naderbij:
„Waar is mijn neef?" bulderde de
slotheer.
„Ik weet het niet, werkelijk ik weet
het niet!" zuchtte de ongelukkige
schildwacht. „Ik heb voortdurend
voor de poorten van het slot heen en
weer geloopen en niets gezien!"
„Ga en zorg dat mijn neef binnen
vier en twintig uren terug is. Als je
hem niet vinden kunt laat ik je in
den toren sluiten en daar blijf je
zonder eten en drinken net zoo lang
als de Jongen weg is
De schildwacht ijlde naar buiten
en toog op zoek naar Rudolf, met
het plan als hij den jongen niet
vinden kon ook weg te loopen
want natuurlijk trok hem de gevan
genis niet erg aan. Maar Rudolf's
oom ging zelf ook de bosschen in'om
zijn neefje te zoeken, maar niemand
vond den knaap. Aan het einde van
den volgenden dag ontmoette de rid
der den ongelukkigen schildwacht.
Dadelijk liet hij den man gevangen
nemen en in den toren opsluiten. Ge
lukkig zorgden een paar andere be
dienden er voor, dat de arme wach
ter genoeg voedsel ontving, want an
ders zou hij zeker van honger ge
storven zijn.
Rudolf bleef jaren weg! Later bleek
hem dat de menschen die hem opge
nomen hadden zigeuners waren, die
als zwervers zonder doel van de eene
plaats naar de andere trokken. Ru-
dolf hacl allerlei luuistjes moeten lee-
ren en ook moest hij aan alle kasteel
poorten waar de wagens langs
kwamen bedelen! Eerst stuitte
hem dit wel tegen den borst maar
langzamerhand raakte hij aan alles
gewend en werd hij zelf ook een ech
te zigeuner. Maar toch zou ieder goed
mensehenkenner dadelijk aan hem
hebben gezien, dat hij van hoogere
afkomst moest zijn.
Rudolf was tenslotte een groote
jongen geworden, reeds bijna een
man. Toch moest hij toen de zi
geuners weer eens in de nabijheid
van een kasteel waren gekomen
er nog op uit om te bedelen. Hij trof
het ditmaal echter zoo, dat hij juist
bij de poorten van het kasteel dooi
den slotheer werd opgemerkt. De
ridder keek hem verbaasd aan en
vroeg hem of hij wel een echte zi
geuner was, „want", zoo zeide hij,
„een zigeuner met zulk blond haai
heb ik nog nooit gezien!"
Rudolf vertelde nu uitvoerig hoe
hij bij de zigeuners terecht gekomen
was en gaf op alle vragen een beleefd
antwoord. De ridder was zoo verrast,
dat hij hem uitnoodigde eerst deel te
nemen aan de jacht, die hij juist
voornemens was te houden, en daar
na een poosje bij hem in het kasteel
te komen wonen. Rudolf nam dit
aanbod natuurlijk dankbaar aan,
want hij verlangde zeer om de sme
rige zigeuners te verlaten. Vroolïjk
schaarde hij zich onder het voetvolk
en toog mede ter jacht
Des avonds keerde de stoet weer
naar de burcht terug en nu noodig-
de de ridder onzen Rudolf uit hem
eens precies uit te leggen waar het
kasteel van zijn oom was en hoe het
er uit zag. Tenslotte sprak hij
„Morgen zullen wij met al mijn
ruiters naar Uw kasteel gaan om te
zien of uw oom nog steeds zoo'n ruw
heerschap is!"
Rudolf voelde zich over deze mede-
deeling ten zeerste verheugd en den
volgenden dag was hij reeds op toen
de eerste zonnestralen de aarde be
schenen. Hij bleef niet lang alleen
op het ruime slotplein, want weldra
ving 't leven en 't dagelijksche ru
moer overal aan. Van alle kanten
zag hij ruiters en schildknapen te
voorschijn komen om de paarden te
zadelen en de vex-dere toebereidselen
voor de reis te maken. Om precies
zes uur verscheen ook de slotheer, die
na eerst afscheid van de zijnen
te hebben genomen het sein tot
vertrek gaf, waarop de stoet zich da
delijk in beweging stelde.
Na drie dagen langs bosch en veld
te hebben gereden, ontdekte Rudolf
eindelijk de torens van zijn oudex-lijk
kasteel. Vol verwachting, maar toch
ook vol vrees, begon zijn hart snel
ler te kloppen. Weldra echter stond
men voor de ophaalbrug en eischte
toegang. Rudolf's oom meende ech
ter, dat er vijanden gekomen waren
en maakte zich gereed om zijn burcht
met man en macht te verdedigen. De
wachter bij de brug toonde de toe
stand beter te begrijpen. Hij had on
der de vreemde ruiters Rudolf her
kend en op diens wenken haalde hij
de brug op, zoodat men het kasteel
kon binnen rijden. Rudolf's oom zag
de drommen vreemde ruiters op zijn
slotplein verschijnep en meende, dat
hij door zijn getrouwen verraden
was. Zonder zich te bedenkeix, holde
hij naar een kelder in zijn kasteel en
verdween door eeix geheime, onder-
aardsche gangNooit zag men
hem meer terug!
Rudolf werd door de dienstknech
ten en andere bewoners met gejuich
ontvangen. Men vertelde hem dade
lijk, dat de schildwacht, die hem
vroeger had laten ontsnappen nog
steeds in den toren opgesloten zat.
Zonder dralen stelde hij nu den ar
men man in vrijheid en beloofde
hem, dat hij voortaan als rentmees
ter met zijn vrouw en kinderen in
het kasteel mocht wonen.
Rudolf zorgde er nu voor, veel van
het door zijn oom begane om-echt
weder goed te maken en hij deed zijn
best steeds het goede voorbeeld van
zijn braven vader te volgen. Zoo
werd hij dan ook een bemind en ge
zien riddei', en nog hondei-den jaren
later werd zijn naam in ons land
door een ieder steeds met de grootste
achting genoemd....!
n
Gedurende 187481 verscheen een
serie zegels niet en zonder vater-
merk in ongeveer dezelfde teekening
ais de zegel voor tijdschriften van
1874. die ik vorige week behandelde.
In 't midden een dichtgevouwen en
veloppe, waarop 't waardecijfer. Bo
ven de enveloppe een kroon en er
omheen een lauwerkrans. In een
boog aan de onderzijde staat vermeld
„Magyar Kir Posta". De waax-den
zijn: 2 kreuzer (lila), 3 kreuzer
(groen), 5 kreuzer (rood), 10 kreu
zer (blauw) en 20 kreuzer (grijs).
Grootte van de vakjes 2.8 bij 2.4 c.M.
Gedurende 188898 verscheen een
nieuwe serie in ongeveer dezelfde
teekening als de voorgaande, 't Ver
schil .dat opvalt is, dat bij deze sei-ie
de waardecijfers zwart zijn, terwijl
die bij de vorige sei-ie de kleur van
de' zegel hebben. We krijgen dus: X
kreuzer zwart), 2 kreuzer (lila), 3
kreuzer (groen), 5 kreuzer (rood), 8
kreuzer (oranje), 10 kreuzer (blauw)
12 kreuzer (bruin en groen), 15 kreu
zer (rood en blauw), 20 kreuzer
(grijs) 24 kreuzer (violet en rose), 30
kreuzer (olijf en bruin), 50 kreuzer
(rood en lichtgeel), 1 for (grijs en
zilver), 3 for (bruinviolet en goud).
Een uitzon'/n-ing maken de waai-de-
cijfers der hoogste waarden o.l. 1
en 3 ft. die in rood zijn aangegeven.
Grootte van de vakjes 2.8 bij 2.4 cM.
Gedurende 19001914 verscheen
een nieuwe zegel voor tijdschriften
in 4 verschillende watermerken. De
zegel is ongetand en vertoont het
Hongaarsche wapen. In een gebogen
band staat bovenaan „Magyar Kir
Posta" en in een band onder 't wa
pen „Hirlapjegy". De waarde is op
de zegel niet aangegeven, doch be
draagt 2 filler. De kleur is oranje,
't Is een zeer algemeen zegel, die weer
in de Tijdingzaal ter bezichtiging
aanwezig is. Grootte van 't vakje
2.8 bij 2.4 c.M. Zie voor de indeeling
't schetsje.
s/
J-/
s4
Sa-/
U
s-/
J
s/
*-/
/a-/
/s/
Sa/
S*/
ja/
sa/
ftTVv-v V
Nieuwe deelnemers:
340. Wilhelmus Hessels, T. v. Berk
houtstraat 6rd.
341. C. Mulder, Pijnboomstr. 72.
342. Cor Out. Verl. Saeni-edamstr. 102
343. Leo B. Tiggelman, Westkoik 46.
Spaarndam. Wim mag een paar
mooie zegels bij mij komen ïitzoe-
ken.
In Groepen I (Pijlslaanbuurt), m
(KI. Houtweg m Heemstede). XVIII
(Transvaalbuurt) en XIX (Indische
buurt) zijn de zendingen .eel te
lang ondei-weg.
S.
Rustenburgerlaan 23.