ATERDAGAVOND IN LENTETIJD BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Als winterwind wijkt en 't voorjaar komt Paaschvuren in Twente. ZATERDAG 30 MAART 1929 Rond het vlammende Paaschvuur scharen der SaJcsers", Uitgave G. J. A zien, hoe sterk verbreid dit oud gebruik heeft weten stand te houden. Stille week. Witte Donderdag kent in Brabant en Lim burg de stapels worst en ham en vleesch, versierd met papieren randen en kleurige linten in slagerswinkels. Op Goeden Vrijdag poten in Gelderland de boeren hun aardap pels, en in Katholieke streken zien de kin deren naar de lucht want dan reizen volgens oud gezegde de kerkklokken door de wolken naar Rome, om op Paasch-Zaterdag weer te keeren, vol met eieren die neergestrooid worden tusschen gras en kreupelhout. En dan, in den opgang van de lente* met de Paaschdagen, moet ge gaan naar de stille contreien van Graafschap en Twente, naar dat land met zijn wondere intimiteit van onder vlieren verstopte boerenhuisjes, van breede boschdreven, van glooiende rogge- akkers tegen ronde heuvels die zich opbeu ren uit groenlanden langs grillig kronkelen de, speelsche riviertjes en beken, naar dat land waar de menschen het feest van Paschen vieren volgens ouden trant, met stapels krentenmik, manden vol eieren en groote kommen koffie, waar de Paaschvuren flakkeren in den voorjaarsnacht. Ootmarsum, een stedeke in 'n heerlijk achterland van groene heuvels die in zo mertijd van einder tot einder één gouden zee van ruischende rogge zijn, is stil en oud en in een kwartier loopt ge er rond de wallen. De eeuwen-heugende huizen hebben warme tinten in 't zwart en rood van hout en steen hunner gevels. Op Zaterdag voor Paschen, als dc sche mering zich legt over stad en heuvels, trek ken sterke paarden er de hoog-op getaste wagens met geurend dennenhout langs de hobbelige straten, dat is het hout voor 't Paaschvuur en plots in de avondstilte klinkt een wondere, sobere melodie. Het Paaschlied wordt gezongen. Maar den anderen dag. na de vesper, die door den pastoor op telken jai-e gedaan ver zoek van de Paaschkerls, dat is het acht tal jongemannen volgens ongeschreven re gelen gekozen een half uur vervroegd Is, aan is de Paaschzang niet meer van de lucht. Het „Christus is opgestanden, al van die Joden hun handen" klinkt tusschen de droomende gevels, ruischt over de stad, wordt meegedragen door den wind over de heuvels heen. En op de Paaschwei, waar kinderen met sinaasappels vaardig aan het „klootschie ten" zijn, de houtstapel hoogt ligt rond den staak met rad en teerton en wat witte kraampjes staan, drentelen burgers en boe ren uit stad en omtrek rond met vrouw en kinders, oude kennissen ontmoetend, velen in ,,'t kistentuug", de Zondagsclie landseigene dracht van zwarte jas en zijden pet of knip muts en bonten omslagdoek. Als de kerkklok zijn vier heldere belslagen uittinkelt over de roode daken, gaan de Paoschkerls naast elkaar loopen, de voorop- zanger er bij en 't melodieuse Paaschlied wordt weer ingezet. Anderen wandelen mee, heen en weer over de weide, en als er zan gers genoeg zijn gaat men langzaam naar het stadje toe. Waar eens een poort stond en nu een prozaïsche zuivelfabiek zijn schoor steen opsteekt, legt opeens de vooropzanger zijn linkerhand in de rechter van een Paoschkerl, de anderen geven elkaar even eens een hand, men loopt achter elkaar steeds maar zingend het aloude lied en wel niemand is er, die niet mee gaat wandelen in de menschen zich. (Uit ,.Bij ons, in *t land Rtiys' U. Af. Zeist). den langen, langen keten van zingend© menschen. Dat is het „vlöggelen", het zoo merkwaar dige, unieke gebruik in 't volksleven der „Tukkers", waarvan de folkloristen dc betee- kenis niet kennen, en dat reeds eeuwen lang hier ieder jaar weer, op beide Paasch dagen, in cere wordt gehouden. De rij slingert zich kalm-aan de eeno straat in, een andere uit, men trekt om den „stiepel", den deurstijl van een huis, heen, waar, achter de groote opening in den don keren stal de koeien aan hun kettingen rammelen. Voort windt zich de keten, een kroegje in waar en passant er vlug eentje naar binnen geslagen wordt, aan den ach terkant de herberg weer uit. over de Markt, rond de kerk, weer om een stiepel heen, een deel over, en steeds, steeds zingt ieder het l'ed dat vele couoletten telt en vreemd be korend is door zijn gedragen melodie, die toont dat in den vaderlandschcn volkszang nog zeer schoone wijzen bewaard zijn ge bleven. Een lied, simpel, ontroerend eenvou dig en heel, heel mooi. En het refrein „Hal leluja, Halleluja, Ha-alleluja" deunt immer over de veste. Honderden gaan mee in dc rij, landslui en vreemdelingen, allen zingend. En ten leste, als de zon gloort door de hooge kerkramen en schemer valt over 't kleine Marktplein windt de keten zich ineen tot allen er zijn. Na „Christus is opgestanden" klinkt nu het tweede, blljdere Paaschlied: „Alleluja den blijden toon, Alleluja, Wordt nu gezongen, soet en schoon Alleluja" tusschen de hulzen. Als 't laatste der twin tig coupletten versterft davert plots hoera geroep en tilt. men alle kinderen tot drie maal toe in de hoogte. Dan keert men naar koffie en eieren en krentenbrood die ln Pallieter-achtlge hoe veelheden op de ronde klaptafels worden gezet. Maar de avond spreidt zich over do heu vels, nevelslierten wazen boven de broek- landjes waar een late kieft joelt en vochtig de wilgen hun bcparoldc twijgen heffen. En op de Paaschwei waar honderden stil te wachten staan, huiverend in den killen wind die over de heuvelflanken strijken komt, schiet plots in de donkere takkensta- pel een witte vlam hoog op, hij grijpt in 't liarsrijke hout, zet de harde stammen in gloed, gloeit in de naalden. Het Paaschvuur brandt! Tongen lekken rood en oranje, blauw en geel, grijpen hooger, kronkelen langs de tak ken, springen over op het oude wagenrad dat weldra smeult, spoedig fel branden gaat en als het mythologische zonnerad, symbool van 't licht, flakkert tegen hemeldonker. 't. Vuur slaat over op de teerton, als bran dend water druppelt de gloeiende teer er uit, het vlamt sterk. Het hout knettert en knapt, vonkenregens stuiven op als lichtende fon teinen, het loeit en raast, vlammende tongen krinkelen en dansen wild, zetten alles om het vuur in feilen gloed en werpen rossen schijn op dc starende gezichten rondommc. In het dal gloren dc vuren van hoeven en dorpen door dunne nevelsluiers heen. In heel het Twentsche land is nu het ongebrei deld wilde spel der vlammen. Die vuren in den Paaschnacht, ze zijn als lichtende seinen van top mfar top, van hoe ve naar hoeve, van stee op stee, verkondend: de lente, het blije, zonnige voorjaar is ex; weer. c. g. a Winterwind dreef de wolken op, dat zij in sombere, grauwe dreiging over de landen hingen, hij rukte voor 't laatst !n de naakte boomen, striemde met wilde regenvlagen de modderige, zwarte velden, gierde over de bruine heide, vloog met ra zend geweld door den polder, joeg over 't ruige duin en geeselde de golven 'dat zij ko kend en wit, zwaar en woelend over elkander sloegen. En winterwind ruimde voor 'n joligen len tebries die door de dennen zong, de heuvels streelde en rijs en ruigt wiegen deed. Mach tige witte wolkgevaarten, vol van zonlicht dreven over de velden heen en 't milde licht yan 't nieuwe getij stond ijl over de wereld. Als de zon weg was vleide mist zich over stad en land, dan kwam even wintersche koude terug om rijp te tooveren langs twijg en tak en de ochtend vond dan, onder de oplossende nevelsluiers de berken in 't duin en de iepen langs de donkere stadsgracht als een sprookjeswonder van teere, fragiele schoonheid die spoedig verging'. r Kent ge het genot van vrijelijk zwerven "dan, met den kraag hoog op. in den heiïgen killen morgen door 't polderland waarover straks de opalen luchten, de mooie Holland- sche luchten weer zullen staan, door het duin langs een slingerend, rul weggetje on der kromme, wind-gebogen peppels door, langs ongebaande paden die voeren tus schen 't zwarte, blauwig-overtogen struweel van stekelige duindoorns, over helling en top waar de helm buigt in den zeewind en 't mos warm-goudgeel gloeit? Kent ge de schoonheid van het duin in de prille lente als zoo'n fijn paars waas sluiert rond' de war rige berketwijgen, als zandige plekken op lichten in de zon en ver vooruit de duinreep donkert tegen klare lucht? Het is een late lente dit jaar, "zij Is pas tot ons gekomen in de tweede helft van Maarte- maand, toen het warm werd in de lucht, toen soms een regenbuitje neerruischte op de dorbruïne weiden die té hevig den winter hebben gevoeld. En 't was me een blije vreugde, toen ik, zwervend langs den binnen- duinrand, daar in een wild struweel van bramen, els en wilg langs een slootje de eerste parelgrijze wilgenkatjes vond, stijf gedrukt tegen de rossige twijgen maar toch losgebarsten uit de harde bruine schuoben, nu de zon weer scheen. En even later, op een oud bollenland]'e in de luwte van een ruigen wal met verdord gras en droge gele stengels van schermbloemen, zag ik zoowaar ontloken sneeuwklokjes op korte stelen, blanke bloemen tegen 't donker van den klonterigen grond, 't Is laat. Ik weet hoe eens in de eerste week van Februari ze hun stille pracht ten toon spreidden in de oude bongerd vol knoestige appelboomen van een verwaarloosden kasteeltuin in 't IJseldaL En de hazelaar die soms reeds in de eerste dagen van 't Jaar stuift laat nog weinig van zich merken, doch speenkruid prijkt met gulden sterren langs luwe slootrandj es, kruis kruid en hondsdraf en vroegeling bloeien weer op en de k'ieften wentelen en wiekelen met zwevenden vleugelslag boven de weiden, gooien hun juichenden lenteroep door de lucht en de merel fluit zijn heerlijke lied in den uitersten top van een goud-doorsche merden populier. Hoog over den heuvelrichel trokken de zware Belgische paarden de ploeg door de zwarte aarde, hun blonde manen golfden in den wind en de zon sloeg vonken uit het blanke ploegijzer. De zaaier kwam stoer, in rhythmischen gang, en wierp met breede armzwaaien de rogge over den groven grond. En de oude boer, met zijn harde hand boven de oogen, zag naar de lucht die hoog en ijl over de velden koepelde; t werd goed weer nu, er kwam weer werk op land en kamp. Uit 't donker van den warmen stal stak 't jonge veulen zijn smallen kop en snoof de frissche lucht in; de scheper met zijn nijdig- blaffenden hond trok langs de kale bermen van de veenkampen met „de schaap": de grauwe wollige ruggen woelden dooreen, nu eens hier-, dan weer daarheen draafde de kudde. En achteraan, vlak bij den schener trippelden de witte lammetjes met vermake lijke sprongetjes van hun hooge pooten, onbeholpen. vroeger meest willekeurig op dagen tus schen midden-April en begin Juni den win ter uit- en de lente inluidden, terwijl voor verschillende gebruiken de een-en-twintig- ste Maart, de dag dat de zon den evenaar passeert, hét aangewezen tijdstip was. Als Paaschtijd nadert dan gaan in Dx-ente, Overijsel en Gelderland de dorpsjongens langs de huizen om ouden rommel bijeen te halen, dan snoeien de boeren hun doorn- heggexx tusschen weiden en bouwlanden on wordt het snoeisel vergaard om straks als Paaschvuur te branden. Palmzondag komt. In 't achterland van Brabant en Limburg steken boeren palm takjes op de hoeken van hun roggeakkers, om deze te beschermen tegen misgewas en hagelslag, ze steken palmtakjes tusschen ko zijnen van deuren en ramen, gewijde palm takjes die evenals de in Junimaand gepluk te meien bossen van veldbloemen, appel- en pruimetakjes en roggearen, die hier en daar nog wel boven de deur gehangen worden het huis zullen beschermen tegen allerhande kwaad en ongelukken. Maar Palmzondag brengt in t mooie land van onze Oostelijke provinciën ook de vreug de der Palmpaschen. Ik herinner me, hoe in een nauw donker steegje van een der stille oude IJselstedekes jaren geleden een man woonde die in zijn winkeltje de mooiste Palmpaschen van de heele stad had. Hij knutselde al dagen van te voren bont-papie ren slingers en sisten netjes in elkaar, en op Bij 't „vlöggelen" in Ootmarsum slingert zich soms de Iceten van zingende menschen om een „stiepel" heen. *t Was lente geworden. Je zag het, je speurde het in de lucht op deze zonnige, lichte dagen. En zoo, in den opgang van het jaar, als 't nieuwe leven zich t' allen kant uiten gaat, als dra struiken spruiten en boomen botten, dan maakt het landvolk in Oosten cn Zuiden des lands zich op, om naar de oude, zinvolle tradities het feest van de weerkeerende lente te vieren, dat gekerstend is in t Paasch- feest. Zooals Pinksteren in t volksleven gewor den is tot een glorieus voorzomer-festijn met de duizenden bloemen op de Haarlemsche Luilakmarkt, met de Pinksterbruidjes in Twente en de joyeuse feesten van Zeeuw- sche boogschutters en ringlijders, van al oude Limburgsche schuttersgilden, zoo is het de Paaschtijd, waarin de eeuwenoude voorjaarsgebruiken plaats vinden, die heel den Zaterdag stonden de Palmpaschen er, de stokken met hun broodkrans en zwaan tjes, hun kakelbonte versiersels, nun oranje sinaasappels die er schenen te gloeien in 't duister van het vuile winkeltje. En de ouders maken ze zelf voor hun kin deren, hier met broodkransen, daar met en kel zwaantjes. Folkloristen meenen in dien broodkrans een nabootsing van het zonnerad te zien, en het is wel merkwaardig, dat in twee dorpen, Hummeloo en Keppel, die broodkrans vervangen is door een rechthoe kig maaksel van brood, waarin een Roomsch kruis, een ladder en een lans zijn gelegd, zoodat men waarschijnlijk hierin een ge kerstende Palmpaasch moet zien. En met hun groen-gesierde, bonte Palmpaschen trekken de kinderen op Zondag voor Paschen de stad door, zingend soms een simpel liedje, en men moet vooral in Twente en den Ach terhoek eens op Palmzondag toeven om te In het zonnetje. De grijze pracht der wilgenkatjes langs &e «tooi, Als de zon door, grijze morgennevels heenbrcekt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 19