HET RAADSEL VAN BARBADOS. BIOGRAPHIEEN IN EEN NOTEDOP «2 GRANDE SOIRéE BE G ALA DIPLOMATIQUE. De geheimzinnige grafkelder, die den docden geen rust gaf. Een tot den huldigen dag onverklaard raadsel. De geheimzin nige, thans lee- ge grafkelder op Barbados. De wereld wil bedrogen zijn, bedrieg haar dus is een uitspraak, die wijst op het cynisme en op de levenswijsheid van den opsteller. Zij zou geamendeerd kunnen wor den met een andere uitspraak: De wereld wil voor raadselen gesteld worden. Weinig dingen hebben zulk een attractie voor het geestelijk samenstel, dat huist in den stoffelijken mensch als geheimzinnig heden. En de geschiedenis der menschheid is daar vol van. Wie smult er niet aan de lectuur van nog steeds onverklaarde gehei men als dat van Kaspar Hauser, van Lode- wijk XVII Nanndorff, van den man met het IJzeren Masker, om slechts drie van de allerbekendste te noemen? Een oud Engelsch zee officier, dit menschelijk zwak voor ge heimzinnigheden erkennende en het zelf in bijzondere mate bezittende, heeft een gron dige stude gemaakt van een heele serie dezer raadselen en het gevolg daarvan is een boek getiteld: Oddities, a book of unexplained facts, door Rupert T. Gould (R.N.) uitgege ven door Philip Allan Co. Ltd. De schrijver heeft de bekende raadselen, die wij hierbo ven noemden genegeerd, omdat deze reeds zoo vaak zijn beschreven, maar hij heeft ook dan nog genoeg pijlen op zijn boog en zijn boek bevat een elftal opstellen over totnutoe onverklaarbare mysteries, zooals „de sche pen gezien op het ijs", „het perpetuum mo bile van Orffyreus", „de voorspellingen van Nostradamus", „de grafkelder op Barbados", om er slechts een viertal van te noemen. De geschiedenis van den grafkelder op Barba dos werkt wellicht het meest op onze ver beelding, om begijpelijke redenen en hierover zij het een en ander naverteld. Barbados is een West-Indisch eiland In Engelsch bezit en de grafkelder, waarom het waas van onverklaarde geheimzinnigheid hangt, bevindt zich in het kerkhof van Christ Church op dit eiland. De kelder is op het gezicht niet te onderscheiden van eeni- gen anderen op het kerkhof dan door het feit dat de afsluitsteen voor den ingang ont breekt. De voorbijganger, die er een blik in werpt ziet niets dan kale wanden en wat af val. De kelder is leeg, reeds sinds een eeuw, omdat men honderd jaar geleden wel tot de conclusie moest komen dat het geen be hoorlijke rustplaats voor de dooden is. Niet minder dan' vijfmaal achtereen heeft men, in het begin der 19e eeuw, ter gele'gen- heid van het bijzetten van gestorvenen, be vonden, dat de kisten, die eerder aan kelder ter bewaring waren toevertrouwd, in de grootste wanorde over en op elkaar lagen, terwijl zij oorspronkelijk eerbiedig en zorg vuldig naast elkaar geplaatst waren. En tel kenmale herschiep men de orde, om bij een volgende opening van den kelder, weder het zelfde beeld van verwarring te aanschouwen. Daarbij waren alle mogelijke voorzorgen in acht genomen. De groote sluitsteen die het graf dekt, de steenen plaat, die den ingang afsloot, waren zoo massief, dat verscheidene sterke mannen noodig zouden geweest zijn, om ze ook maar te bewegen. Niettemin nam men de voorzorg deze steenen te verzegelen en men bestrooide den bodem van den kelder met fijn zand, waarin iedere voetstap zich moest verraden. Het resultaat was steeds hetzelfde. Bij de volgende opening was de orde steeds weer verstoord, zonder dat ook maar het geringste teeken van mensckelijke of dierlijke inmenging te bespeuren was aan de onverlette zegels en het volkomen gladde zandlaagje. Na de vijfde verstoring in 1819 besloot men de kisten over te brengen naar een anderen grafkelder, waar zij tot den huldigen dag in ongestoorde rust zijn blij ven liggen. Het raadsel van den grafkelder op Ba- bados is nog steeds volkomen onverklaard, hoewel het aan pogingen om den sleutel tot dit geheim te vinden, niet heeft ontbroken. Voor wij daar het een en ander van ver melden, willen wij echter de feiten, zooals in 1833 door Sir J. E. Alexander verteld, in Transatlantic Sketches memoreeren. In 1807 werd de eerste kist in den grafkel der bijgezet. Zij bevatte het stoffelijk omhul sel van een zekere mevrouw Goddard. Kort daarop ging de kelder cm niet verklaarde redenen over in het bezit van de familie Chase en reeds in 1808 moest een der leden dezer familie erin worden bijgezet. Bij deze gelegenheid werd niets ongewoons opge merkt, evenmin als bij de begrafenis, in 1812 van Miss D. Chase. Maar in het einde van hetzelfde jaar moest de kelder weer geopend worden voor het opnemen van het over schot van den vader van het gezin Chase en thans vond men de drie vorige kisten in ver warring. De orde werd hersteld, maar een paar jaar later, lagen, bij de begrafenis van een kind der Chase familie de vier reeds in den kelder-aanwezige lasten weer, als ruw dooreengesmeten, in den kelder en het zelfde werd weder geconstateerd bij nieuwe bijzettingen in 1816 en 1819. Natuurlijk waren deze geheimzinnige ver schijnselen niet onbekend gebleven en de laatste maal bemoeide Lord Combermere, de Engelsche gouverneur van Barbados er zich persoonlijk mede. Hij was aanwezig bij de openingen constateerde met alle andere aanwezigen, dat de kisten in wilde verwar ring door den kelder verspreid lagen, dwars op en naast elkaar, een paar zelfs rechtop staande, met het hoofdeinde naar boven of naar beneden. Oorspronkelijk waren drie keurig naast elkaar geplaatst geweest en drie kleinere daar bovenop, want de kelder was slechts beperkt van afmeting. De deur steen bevond zich bij de opening op de goe de plaats, de zegels waren onaangeroerd en bovendien had men de vorige maal de voor zorg genomen, zoowel de deksteen als de deursteen vast te metselen. Het metselwerk was onaangeroerd, het zand op den bodem onverlet. Men besloot nu, als het ware, den kelder nog een laatste kans te geven. Acht maanden later, in April 1820, werd de kelder opnieuw geopend, blijkbaar enkel uit nieuwsgierig heid, want er behoefde geen doode te wor den bijgezet. De toestand was als de vorige malen, een onbegrijpelijke en volledige wan orde. Men vond het nu genoeg. De kis*-"" werden allen naar elders getransporteerd en het ge val werd opgeschreven als een raadsel, waarvoor geen verklaring te vinden was. Het werd zoo vaak opgeschreven en door zoo verschillende menschen, waaronder er ontegenzeggelijk waren, die de nuchtere fei ten nog niet mooi genoeg vonden en het noodzakelijk achtten er een extra roman tisch tintje aan te geven, dat het moeilijk geworden is. de waarheid geheel van de ver dichting gescheiden te houden, maar de fei ten, zooals wij die hierboven in alle sober heid vermeld hebben, staan onomstootelijk vast. En nu zijn we honderd jaar ouder. Hon derd jaar, waarin de menschheid. zooals wij zoo graag gelooven, met geweldige schreden in techniek en wetenschap is gevorderd. Maar hel Barbados mysterie blijft een raad sel tot den huidigen dag. Niet dat het ver onachtzaamd is. Het tegendeel is waar. Talrijke meer of minder bevoegden hebben, aangetrokken door het onwezenlijke van de geschiedenis naar verklaringen gezocht en velen hebben hypothesen ontwikkeld, die tenslotte weer door de koele feiten werden ceniet gedaan. Men heeft aan aardbevingen gedacht en hoewel Barbados zeker niet vrij is van deze natuurverschijnselen moest deze theorie vallen op het feit, dat geen enkele der andere grafkelders op het kerkhof een dergelijk raadsel bood. Een andere voor de hand liggende theorie was de werking van pondwater, maar ook deze bleek ondeugde lijk, niet alleen omdat men nooit in een en kelen keider op dit kerkhof eenig water of zelfs maar vocht had aangetroffen, maar omdat de kelder eens in een tijdsveloop van enkele weken voor twee bijzettingen werd geopend en in wanorde bevonden. Ware het grondwater, maar ook deze bleek ondeugde- dan had het met ongekende snelheid moe ten stijgen en dalen (want volgens deze theorie moest de kelder tot den rand toe vol zijn geweest, daar een paar kisten recht overeind staande werden aangetroffen) en bovendien zouden na luttele weken de stee nen muren en in eik geval de kisten toch sporen van vochtigheid hebben moeten too- nen. Volledigheidshalve zij vermeld dat een paar soortgelijke gevallen in Engeland en Duit.schland zijn geconstateerd en deze kun nen met vrij groote zekerheid tot den invloed van grondwater worden herleid. In het geval op Barbados is deze mogelijkheid echter uit gesloten. Tenslotte heeft men nog, wanho pend aan een oplossing, de verklaring ge zocht in de chemische werking van gassen en zelfs in bovennatuurlijke invloeden. Het lijkt ons onnoodig op dezen weg mede te gaan en wij voor ons zijn bereid met den schrijver te erkennen, dat er meer onder de zon is, dan wij nietige menschen vooralsnog ontdekt hebben en wat nog veel meer zegt, weten te verklaren. Een schets van de positie der kisten bij slui ting van den kelder in 1819 en daarnaast na opening in April 1820 NIEUW GELUIDWEREND MIDDEL. Tegenwoordig worden al hier en daar mu ren en plafonds van kamers gebouwd met een nieuw soort steen die in Florida is ont dekt. Deze muren absorbeeren alle geluid. Eet gesteente is eenigszins poreus en ge vuld met holten, die het geluid als 't ware opslurpen. Proeven die in den laatsten tijd genomen zijn hebben aangetoond dat het geluld in een kamer wordt versterkt door de weerkaat sing door muren en plafonds. De poriën in het nieuwe gesteente verhinderen deze weer kaatsing en verzachten dus de geluiden die door het gesteente worden opgevangen. WAT IN DEN TREIN BLIJFT LIGGEN. Het is onbegrijpelijk wat er al zoo door vergeetachtige lieden in spoorwegcoupés wordt achtergelaten. En Engelsche spoor wegmaatschappij hield onlangs een ver koop ing van „vergeten voorwerpen" en daar was een voldoende hoeveelheid muziek instrumenten bij om zes jazz-bands mee uit te rusten. Verder waren er bijeen naaimachine, een paar skis, juweelen, dekens, keukengereed schap, radiotoestellen, gramofoons en tal van kleedingstukken, zoowel nieuwe als ge bruikte. Bij de in treinen gevonden voorwerpen zijn ook heel dikwijls valsche tanden. Het zou interessant zijn, na te gaan, hoe dit komt. Wat voor menschen verliezen hun valsche tanden in den trein? En hoe komt het, dat zij ze verliezen? Wat zullen zij thuis zeggen als zij terugkomen zonder of met nog maar een stuk of wat tanden, terwijl ze toch „met een mond vol tanden" zijn weggegaan? In een ondergrondschen trein in Londen werd eens een aantal witte muizen gevonden en toen een beambte van zoo'n trein eens een door hem in het baganet gevonden doos opende, lag er een slapende slang in! VAN BOEKENWORMEN. Het geluk, dat ons de boeken bereiden, is reeds in de oudheid geprezen. Maar gespro ken wordt niet over het ongeluk, dat de boeken ons toebrengen. En toch is het aantal van hen. die door hun hartstocht voor boe ken hebben geleden en daardoor ten on der zijn gegaan, buitengewoon groot. Dit is vooral de groep van hen, die zich niet de minste genoegens hebben gegund, die zelfs de eischen van het lichaam ver waarloosden om hun bibliotheek te kunnen behouden of te vergrooten. De beroemde Orientalist Anquetil-Duper- ron (17311805) de vertaler van de Zend- Avesta en de schepper van het, Europeeschc onderzoek in Azië. stookte niet in den win ter, leefde van brood en melk en had niet eens ondergoed en kleeren om het huis te kunnen verlaten. Zoo leefde ook de Iersche geleerde Sir Walther Furgon, die in een verlaten buurt woonde om de huur te kunnen uitsparen. Zo mer en winter droeg hij dezelfde dunne kleedij', blauwe jas, korte broek en witte kousen Eiken dag kwam hij beladen met boeken thuis die hij, ergens, nad gekocht. Toen op een dag zijn leerlingen bij hem kwamen, om. als gewoonlijk, les te nemen, vonden ze den geleerde tusschen stapels boeken, dood cp den vloer. De geneesheer constateerde dat. de dood door ondervoe ding was veroorzaakt. Om te zorgen, dat hun meester behoorlijk werd begraven, moesten de leerlingen een collecte houden. In deze rij van boekenwormen behoort ook de wijsgeer Bordocs-Demoulin. Hij lag vaak den ganschen dag in bed, omdat hij, tengevolge van het geringe voedsel, dat bij nam, niet meer op zijn beenen kon staan. Op zekeren dag ging hij van zijn zolderka mer op straat om voor een paar centen wat eten te koopen. Maar tot zijn ongeluk zag hij ln de étalage van een boekverkooper een boek, dat hem bijzonder interesseerde. Hij draalde geen oogenblik om het te koopen, ging daarmede naar huis terug, ging weer ln bed met zijn nieuwe schat en werd den vol genden morgen stervende naar het zieken huis gebracht. Het is bekend, dat Petrarca zij het dan niet van honger te midden van zijn boe ken stierf. Zijn bedienden waron niet wei nig verwonderd toen hij langen tijd in de bibliotheek bleef. Toen ze, eindelijk, de bibliotheek betra den vonden ze hem, daar dood, met een deel van Virgilius in de hand. Bij vele geleerden ging de liefde voor de boeken zoo ver, dat zij, als zij van hun boe ken werden beroofd, den wil tot het leven verloren. De Grieksche wijsgeer Erathosthenes pleeg de zelfmoord, toen hij blind werd en niet meer lezen kon. De Orientalist Guyard deed hetzelfde toen hij niet meer in staat was te werken. ffl\ W Barbier: En meneer, wat i* uw moening over het communisme? Klant: Dezelfde als de uwe. Barbier: Maar u weet niet wat de mijne ia. Klant: Neen, maar u heeft het «cheerme». (Humorist). Hollandsche leerlingen waren Comelis Plemp en dr. Joan Albert Ban. Niet voor niets noemde men hem te Ham burg den „Orgelistenmaker". In den Muider Kring verkeerde de „Prins der Musislens" met de allergrootsten. „Phoenix der Mu- sijeke" noemt Vondel hem in het grafschrift op zijn tombe in de Oude Kerk. Sweelinck stierf 16 October 1621. Van zijn zeven kinde ren is zijn zoon Diderick hem opgevolgd. De Vereenlging voor Nedcrlandsche Mu ziekgeschiedenis heeft een complete uitgave bezorgd van Sweelinck's werken. Zij zijn eveneens volledig verschenen bij Breitkopf und Hartel te Leipzig in twaalf deelen. belangrijkste zijn de psalmen, de Cantior.es Sacrae, zijn klavierwerken en zijn chansons. J. P. SWEELINCK 1562—1621 De grootste organist en componist van orgelwerken vóór Bach, die „den Aemstel toegezongen heeft met hemelscbe orgelton gen", zooals Vondel zegt. was waarschijnlijk niet geboren aan dien Amstel, waar hij zijn roem verworven heeft. De uitgang van zijn naam duidt op Overijselsche afkomst. Sommige feiten doen vermoeden, dat de zoon van Pieter Sweelinck geboren is ui De venter. andere pleiten voor Amsterdam. Omtrent het Jaar van zijn geboorte heeft langen tijd evenmin zekerheid bestaan, er zijn titans echter bewijsstukken genoeg voorhanden om aan te nemen, dat het 1562 geweest Ls. De juiste spellingswijze van zijn naam was zelfs twijfelachtig, zie hier, wat men er van maakte: Swelling. Zweling, Swelink, Swelinck, Swelllnck. Sveling on Schwellng, maar daar hij zelf Sweelinck schreef zal het wel zóó geweest zijn. Sweelinck's vader was organist aan dc Oude Kerk te Amsterdam. Hij was van def tige familie en reeds vroeg volgde de mngon, die. ook muziek studeerde het voorbeeld van zijn kunstbroeders en maakte een Italiaan- schc reis. In Venetië bloeide de muziekschool van Guiseppc Zarlino, een stichting van den Bruggenaar Adriaan Wlllaert. Sweelinck. die van zijn vader en den pastoor der Oude Kerk Jacob Buyck al onderricht in de toonkunst gekregen had ontwikkelde er zich verder, maar voltooid kan hij er zijn studies niet hebben, want voor hij vijftien jaar war zag de hoofdstad hem terug. Zijn vader was toen re.eds vier jaar dood. Direct opgevolgd als organist ls hij hem dus niet, het schijnt, dat Sweelinck zich bij het overgaan van de Oude Kerk aan de Hervormden die positie heeft weten te verzekeren, hoewel geenszins be wezen is, dat ook hij het nieuwe geloof tot het zijne maakte. Zoo bracht hij de naar Italië verplaatste oud-Nederlandsche toonkunst weer terug naar het land van oorsprong en op zulk een peil, dat het tientallen jaren geen behoefte had aan uitheemsche kunst. De eerste elf jaren als organist verdiende hij f 100.per jaar, maar in 1586 kreeg hij er juist zooveel bij. Vier jaar later vermeerderde het nog eens met zooveel, dat mocht ook wel, want Sweelinck was getrouwd met Claesken Dirks dochter van Medemblik. Daarenboven keerde het stadsbestuur hem f 100.uit en mocht hij kiezen tusschen nogmaals f 100.en vrij wonen. Hij koos het laatste en verhuisde van de Kalverstraat naar de Koestraat, wat niet aleen in biologischen zin, figuurlijk, maar ook in werkeltjkcn zin een vooruitgang was. Hij kon dat niet doen, dan nadat vrienden, vermogende kooplieden hem aan contanten geholpen hadden om zijn schulden te vol doen. In den loop der Jaren zijn deze bewon deraars hem tot grooten steun geweest, want zij brachten een kapitaaltje bij elkaar, dat door accumulatie van intrest en specu laties groeide tot het voor dien tijd niet on aanzienlijke bedrag van f40.000. Bovendien moet hij nog inkomsten getrokken hebben uit kleine reparaties, die hij aan het orgel ver richtte en de uitgave van zijn muziekstuk ken. De maaltijden der stedelijke regcering luisterde hij met viool- of clavecimbclspcl op. Later zal hij dat wel niet meer hebben be hoeven te doen, want van alle zijden, vooral uit Duitschland kwamen zijn leerlingen. De door Samuel Scheidt, Heinrich Scheidemann, Melchior Schild, Jacob Schultz of Praeto- rius en Paul Syfert gevormde Duitsche school is gegrond op Sweelinck's kunst cu bereidde den weg voor Bach, (Zie slot onderaan vorige kolom). Ik had toch ten slotte 'n aardig geslaagd allegaartje. Ali Eaba Pascha, den Armeni- schen zaakgelastigde, Gaston de la Meuze, Ctorgubben, den jovialen Dalecarnier, twee Zuid-Amerikanen, die je altijd samen moet vragen, omdat ze elkaar niet al te best ver trouwen, m'n ouwen vrind de Cascare Sagra- da, den vicomte de Saint Julien, von Für- stenrecht, den stoeren Vlaam Van de Ge- huchte, Sing Hap, het zoo sympathieke gele gevaar, Sir Vere de Vere, Sladropsky, de Blésbrtick, den man van de Groot-Luxem burgpartij, von Klofner, den bekenden pro vocateur van Sleeswijk-vooruit, 'n paar goed- koope nonactieve Parijsche grootvorsten, Knoiter van Grooter-Drente, don Hidalgo Gilettino, 'n jongen due d'Alba, te veel om op te noemenIk heb twéé Spanjolen ge vraagd. Ziezoo, zei ik bij mezelf, veegde m'n pen aan m'n haar af ('n slechte gewoonte nog uit m'n Parijschen tijd) en las de invitaties nog eens over. Monsieur Paimpernel a l'honneur enz. d'in- viter enz. a une grande soiree de gala, qu'il se propose de donner vendredi le 29 février a neuf heures précises au Smidsslop no. 118 rouge, un-haut. Mijn hit had den roojen looper tot het midden van net straatje gelegd, de bak on der de trap gezet, de petroleumstellen uit het portaal en haar hard-rose jumper aan. Verder in 't witgaren vanwege de winterhan den, 't Was Af! Ze wou 'n paar d'Oily's in haar coiffure doen, maar dat heb ik haar be'et: 't stond niet. Ik kreeg weinig schriftelijke antwoorden. Ze houden niet van zwart op wit, aan som migen kon je geen kop of staart maken. Je wist niet of ze kwamen of rüet! Ik had 'n Nederlandsch-Spaansch-Ita- liaansche nieuwe constellatie in 't vizier. Nu de zaken zóó staan moet je front zien te maken. Graag had ik er met von Fürsten- recht, den dikken Huber-Mayer, uit Mun- chen bij gehad, maar dat wekt argwaan. Ik ga Duitschland splitsen, denk ik, ik geef 'n deel aan Vlaanderen. Je moet voorzichtig wezen in deze dagen. Gisteren nog zit ik in de blauwe tram. vlak over me zit zoo'n gemoedelijke Duitscher, 'n Mecklenburger denk ik, en die vraagt me: „Wollen wir :n Weïngrog trïnken, es ist ja ganz fabelhaft kalt". Maar ik heb geweigerd. Dat ziet er dadelijk zoo agressief uit, als je met 'n Duitschei- samen 'n grog je pakt. Ook heb ik me 'n beetje getraind, 'n tikje voorbereid, ben naar 'n voornaam kapper gegaan, om me wat diplomatieker bij te wer ken. „Kan je me niet wat gladder maken?" zeg ik, „ik heb dezer dagen 'n kleine diplo matieke instuif bij me thuis, ik ben als ge woon mensch zoo gehandicapt. Geef me een stevige lotion, flink vet s.v.p. Van het een of ander smeermiddel. Leg het er maar dik op en doe T 'n luchtje doorheen". Hij gaf me wat nieuws, 'n fleschje Diplo matic Solution (er zit smeerwortel, Unie Margarine en levertraan in en 'n scheutje Dans la nuit). Te kwart over 9 komt de hit zeggen dat er 'n reuze dure auto voor staat met 'n paar erge hooge heeren. Ik zeg, vraag toch of ze gevraagd zijn of niet. (Je moet op je qui vive zijn). Antwoord: „Neen, maar de eene meneer was uit de haute finance en de ander 'n gróót-koopman, allebei Hollanders". Maar die zijn net zoo min op het eerste ge zicht te vertrouwen, dus ik zeg: „D'r uit en als de weerga! Je plompt ze d'r uit en als ze niet gauw gaan. dan ruep je vrouw Kla- bee van den overkant of je dreigt met een oud dopje, schiet op!" Even later hoorde ik de twee reuze groote auto's wegtuffen, en had nog net tijd om in mijn rok te schieten. Tegen halftien begonnen ze te komen. Het gaf nogal wat bekijks ln mijn rustige buurtje. Tegen IC uur zaten we aan tafel. Ze vroe gen me allerlei dingen, waar ik over heen gleed, over onze geheime mijnleggers, over het al of niet mooie van Gelderland en dan heel zachtjes aan over de Geldersche Vallei, of er nog al brasem zat bij 't fort Lie en hoe diep je daar moest visschen en of Drente nog al gauw onder liep, hoe minister van der Vegte in 't algemeen over 'n allround inundatie dacht en of de schaats Vissering- de Ruyter nu nog veel gebruikt werd. om dan, héél geleidelijk naar de bewaking van de inundatie van de Ned. Bank te infor- meeren, maar ik was niet voor één gat te vangen. :t Is nu eenmaal zoo, je wordtf gaan deweg 'n beetje wantrouwend, niet? Zco tegen de langouste (ik liet voortdu rend fink bijschenken) wist ik al héél wat meer dan in 't begin. Ik liet óók meer los zoetjesaan. Ik zei zoo langs m'n neus tegen Gaston de la Meuze: dat ik die heibel over die Fransch-Belgische militaire verdragen lnfiniment regretteerde, omdat er nu na tuurlijk méér los zou komen. „Kijk 's", zeg ik, „ik wil je wel, 'streng onder ons. zeggen, waar ik bang voor ben. Ik ben zoo bang, daten bij onze Olympiade is er toch zoo aardig en broederlijk gespeechd, maar. „Aceouchez!" zegt hij, „vous pouvez ètre sur, parole d'honneur „Al lang goed", zeg ik, „ik wil 't jou wel zeggen, streng confidentieel, maar je moet er niet over praten". Hij keek me even verwijtend aan, zooveel te zeggen als: „vertrouw je me niet?" Ik gaf 'm de hand. „Excusez!" lispelde ik en vervolgde: „Ik ben, onder ons gezegd, zoo bang dat er ook van ons nu geheimen los komen. We hebben onze z.g. Geheime Schut terij bond. Daar merk je niets van!" „Zoo op 't eerste gezicht, in 'n tram b.v., denk je, daar zit 'n werkzwak witter, 'n kwij nend behanger, 'n notaris in ruste, 'n groot handelaar in citroen, 'n door en door be trouwbaar hoekman, maar wij weten wel be ter! Ze zijn allemaal georganiseerd. Eén druk op den knop op 't Plein. En ze zijn ge mobiliseerd, de rooje kraagjes zitten er weer op en binnen de 24 uurmet rotten rechts,, als vanouds 1" „Mais c'est cpatant!" zegt hij en schrijft het stiekum op z'n manchet. „Och! que voulez-vous!" zeg ik luchtig en schenk hem nog eens bij. „Ik ga nu natuur lijk niet precies vertellen, welke „plekjes we droog houden, maar er zijn er niet veel. dat wil ik je wel zeggen! Die nieuwe provincie van de Zuiderzee b.v. c'est un guet apens. Eén druk op den knop en maar ik mag er niet over spreken. Hebt u wel 's 'n sluiptocht pardon 'n wandelrltje door Brabant ge maakt? Mooi hè? Ziet er alles zoo vreedzaam uit. Maar men moest het eens weten! Eén druk op den knop en..., Hahaha! prosit, a votre santé 1-Iij was erg stil geworden. Intusschen had ik het geheime Spaansch- Nederlandsche concordaat, waar Italië ten slotte ook wel in bijten moet, al aardig voor elkaar. Wij hebben de schilderijenverbroede- ring niet voor niets hier heen gehaald. En Willy Sluiter heeft ze ook aardig achter de mouw, reken maar. Ik snap wel waar 't om gaat. We houden nu den Poolschen corridor voe den terugtocht en Skandinavië sluit er zich uit eigenbehoud vanzelf bij aan. In den jon gen Alva zit 'n heel andere geest dan in der ietwat onsympathieken expeditieven voor zaat. Dat potje staat al gezellig te koken. Sanchez is hier niet voor niets. Aan het dessert kreeg ik 'n Zuid-Ameri- kaansche offe-rte, cash down, om er meer van te vertellen, maar het watermerk beviel me niet. ik gaf het millioen onder tafel lachend terug. „Pldemide mobsenter", zei ik lachend en ontweek zoodoende 'n bepaald antwoord. Dat wordt in die klingen veel gedaan. Gaan deweg word-Je slim in gezelschap van al die gladjanussen. Ik had citroenvla besteld, om 'n beetje 'n Balcanisch-Mexicaansch tintje aan het me nu te geven en had ('t ls gemeen, dat weet ik, maar nou ja), tegen 't dessert 'n zooge naamd zwaar vervalscht geheim stuk weten te spuien over 'n After-war-ldee, dat nu te kook staat, 'n Al-Strand-Friezen Unie! Dat strekt zich uit van de Poolsche gren zen tot voorbij den mond van de Seine. Dan Ls Parijs weliswaar van de zee afge sloten en draineer ik min of meer den Fran- schen handel, maar dan komt onze Grand Lapia met z'n plan: 'n Parijs—Trans-Pyre - neeën-Barcelona-kauaal voor den dag. Wat de Spanjaarden, die dan agressief woest worden, nog meer onzen kant uit doet kij ken! Ik heb ik ben lid van do Alliance dat aan mijn linker buurman, Gaston Ana- tole Déslré de Bombardon, in 't oor gefluis terd, onder strenge geheimhouding. Hij was zéér onder den indruk. Summa summarum. Ik geloof wel, dat de lui in 't algemeen héél wat tammer zijn ge worden. Maar 't zijn toch rare lui. In dc vestiaire was er bijvoorbeeld weer 'n heibel van be lang. Er waren verscheidene paraplu's weg, de ouwe Sing Hap, die met Saint Julien van pels „verwisseld" had, 'n week geleden, en nu z'n kans wou waarnemen om dien terug te gappen, was de laatste, die het trapje af kwam, maar er was niets dan 'n kleine bon- depels-vljtje vol motgaten, en torn is 'r r met mijn regenmantel vandoor g gaan. 't Zijn eigen aardige menschen. PIM PERNEL (Nadruk verboden)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 21