H. D. VERTELLINGEN
FLITSEN
BINNENLAND
FEUILLETON.
HET MEDAILLON VAN
LORD STAIR
HAARLEM'S DAGBLAD
DINSDAG 9 APRIL 1929
(Nadruk verboden) auteur «re ebt voorbehouden.)
Het sprookje van een zomerschen dag
door
WELLY VAN DER TAK
Ik weet zelf niet goed meer of wat ik u
vertellen ga waar gebeurd is, of dat ik hei
maar gedroomd heb, daar ginds in de duinen
tusschen de bloeiende eglantieren; nu ik het
overlees lijkt het wel heel erg sprookjes
achtig en toch
Mogelijk zullen er onder mijn lezers zijn,
die schamper zeggen: „Dit kan niet anders
dan een dwaze droom geweest zijn zoo ge
beurt het in werkelijkheid niet". Zij moeten
mij maar vergeven. Ik heb het neergeschre
ven voor hen, die houden van sprookjes en
geurende duinrozen en warme zon, en ook
een beetje voor mezelf, omdat het sprookje
van dien zomerschen dag zoo heel waar
schijnlijk en waar leek.
Ik lag dan op een zonnige duinhelling, on
der den blauwen hemel en tusschen de
bloeiende duinrozen. Er was een druk gezoem
van bijen om mij heen en in de verte riep
een koekoek zoo regelmatig zijn roep, dat ik
in schaamte over mijn luie nietsdoen begon
na te tellen of hij wel precies op tijd zyn roep
herhaalde. Maar dat deed hij tot op een
halven tel nauwkeurig en ik deed weer
niets en ging uit louter ledigheid mijn eigen
loome gedachten na, en viel bijna in slaap.
Toen zag ik hen komen, hand in hand en
blootshoofds. Zij een klein, heel klein en
tenger meisje met een blauw linnen jurkje
aan en een wilde wolk van lichtbruin krul
lend haar. Hij was een lange, magere jongen
van misschien veertien, heel lang naast haar
kleine figuurtje, met onbehouwen bewegin
gen en een paar prachtige grijze diepliggen
de oogen in zijn leelijk gebruind gezicht. Hij
was druk aan het praten, met veel onhandige
gebaren, en een keer schoot zijn elleboog uit,
tegen haar arm aan; ik zag haar ongeduldige
beweging en het wrevelige gezicht, waarmee
zij de pijnlijke plek bewreef. Met een ver
ontschuldigenden lach legde hij zijn arm om
haar smalle schoudertjes en praatte door;
maar haar blauwe oogen keken verveeld van
hem weg. Zij nam zelfs niet eens de moeite
om belangstelling te veinzen.
Vlak bij mij, aan den anderen kant van
den duintop, gingen zij zitten en ik kon
duidelijk hooren wat hij zei. Zijn stem was
wat heesch, maar er was een wonderlijk
mooie klank in, ik kon nu zien dat hij in
zijn twee grove knokige jongenshanden een
duinroos hield en hij was bezig haar uit te
leggen, waarom die luchtige, teere bloem
zulke taaie stengels en scherpe dorens heeft,
en dat je haar nooit moet probeeren over
te planten, omdat haar wortels heel ver
door het droge zand tot in den vochtigen
ondergrond gaan. Er was iets beschermends
in de manier, waarop zijn vingers zich aan
de bloem sloten en zijn grijze oogen lief
koosden zwijgend de witte zijige blaadjes er
van.
Het meisje luisterde ternauwernood en het
duurde niet lang of ik zag het hoofdje met
de springende bruine krullen tegen hem aan
vallen ze sliep. Oneindig voorzichtig legde
hij het neer op het warme zand, in zijn
oogen en in de bewegingen van zijn handen
was dezelfde uitdrukking waarmee hij het
duinroosje bezien en vastgehouden had
bijna verwondering over zoo iets teers. Ik zag
hem op haar neerkijken, en ik schaamde
me opeens, omdat ik haar niet zoo mooi en
wonderbaarlijk vond als hij. Toen sloop hij
op zijn teenen de duinhelling af. In een
boschje in de naaste duinpan zat een merel
te fluiten. Ik zag hoe hij zich voorover tus
schen de duindoorn legde en met het opge
heven hoofd op de handen gesteund, luister
de. Voor mij, aan den anderen kant van den
duintop, lag als een blauw vlekje het meisje
met de bruine krullen en de verveelde blauwe
oogen, en sliep.
Toen klonk opeens gedraaf van voetstap
pen en een stevige kleine jongen met roode
wangen en dik blond haar kwam hijgend
aanhollen. Voor ik hem had kunnen toeroe
pen, dat hij stil moest zijn, was hij boven op
het slapende meisje neergeploft, al proes
tend. Ze werd met een schok wakker en ging
overeind zitten ik zag haar hoofdje druk
bewegen boven de smalle schoudertjes
een heftig gefluister en gesmoezel drong tot
mij door.
Toen trok hij haar met een ruk overeind,
en samen verdwenen ze, op him teenen slui
pend, onderdrukt gichelend.
In de aangrenzende duinpan lag nog de
jongen met het sluike haar en de grijze
oogen te luisteren naar het gefluit van een
simpele merel in een berkeboompje.
Ik ben toen weggegaan ik wilde hem
niet bespieden als hij terug kwam en haar
niet meer vond.... Ik had al meer dan ge
noeg gezien.
Twee dagen later lag Ik weer daar op dat
plekje tusschen de duinrozen. Ik dacht aan
het tweetal, dat ik daar samen had zien
aankomen, aan dat andere tweetal, dat er
weggehold was, en vooral aan den jongen
met de mooie grijze oogen en de onhandige
handen.
Daar klonk opeens een luid geschater door
de stilte, en achter elkaar kwamen ze aan
stuiven, het blauwe meisje met de bruine
krullen en de stevige kleine blonde jongen.Ze
had haar hoofd achterover gegooid en haar
oogen schitterden van pret. Gierend liet ze
zich door hem grijpen en samen ploften ze
neer op den grond. Hij trok haar plagend
aan haar krullen en ik kon hooren wat hij
zei:
„Nou, heb je nou spijt dat je dien langen
slungel in den steek hebt gelaten? Den suf-
fert!" schold hij er smalend achter aan.
Ze rukte zich los en zei niets. Haar blik
gleed even over de duinen in de verte. Toen
barstte ze in een luiden schater uit, en gaf
hem een duw, dat hij omrolde. Op vlugge
voeten sprong ze op en vluchtte weg, met
hem achter zich aan. Hun geschater stierf
weg in de verte.
Toen lag ik weer alleen tusschen de geu
rende bloemen en voor mij lagen de duinen.
In het berkeboompje in de volgende duinpan
floot weer de merel, maar den langen, ma-
geren jongen zag ik nergens.
DR. RITTER EN DE REGEERING.
DE REGEERING WIL GEEN
ONDERZOEK.
De minister-president heeft aan dr. Bit
ter in antwoord op zijn brief van 6 April j.l.
dd. 8 April het volgende geschreven^ Het zal
u bekend zijn, dat het in het algemeen geen
gewoonte is en met het oog op een zoo effi
cient mogelijk gebruik van den tijd ook niet
wenschelijk zou zijn, dat de regeering zich
begeeft in een beantwoording van critische
of andere opmerkingen, door particuliere
personen aan haar adres gemaakt. Het is
ook niet noodig, daar ons parlementaire stel
sel op gelukkige wijze in de behoefte, die zich
hier voordoet, voorziet. Critiek, welke onder
de bevolking rijst komt, voor zoover zij rijp
en niet te verward is, door middel van de
volksvertegenwoordiging tot de regeering en
vindt daar overeenkomstig de constitutionee-
le bepalingen beantwoording.
Men kan zeggen, dat het parlement in dit
opzicht werkt als een heilzame filter.
Niettemin wensch ik, om den schijn van
onbeleefdheid te vermijden, u te antwoorden
op een bepaalde vraag, mij in een tot mij ge
richt en gepubliceerd schrijven dd. 6 April
j.l. gedaan.
U citeert een verklaring van den heer Van
Beuningen dd. 4 Maart j.l. en een van den
minister van Buitenlandsche Zaken dd. 22
Maart j.l. In de eerste verklaart de heer Van
Beuningen, dat hij niets te maken had met
de publicatie van het bekende document, in
de tweede wordt dat herhaald door den mi
nister van Buitenlandsche Zaken, uiteraard
ingelicht door den heer Van Beuningen,
wiens woord als eerlijk man men gelooft. U
noemt beide verklaringen pertinente on
waarheid en verzoekt mij, zoo dit ontkend
wordt „te willen medewerken tot een onpar
tijdig onderzoek, ten einde objectief vast te
stellen, of en zoo ja, waarom de regeering op
dit voor de geschiedenis der publicatie car-
dinale punt de Volksvertegenwoordiging on
waar heeft ingelicht."
Dit onpartijdig onderzoek zou moeten wor
den ingesteld door een commissie van hoog
staande mannen, waarvan een door u, een
door mij en een derde door de beide anderen
zou moeten worden aangewezen. Reeds op 7
Maart zou door u aan een vertegenwoordiger
van den minister van Justitie hetzelfde ver
zoek gedaan zijn, waaraan toen geen gevolg
is gegeven. Mijn antwoord is het volgende:
le. De onjuistheid van het laatste beweren
zal in richtiger tijd ook u zelf duidelijk
zijn, daar men niet op 7 Maart een onderzoek
kan vragen naar de juistheid van een uitla
ting, op 22 Maart gedaan. Wat op 7 Maart
aan den vertegenwoordiger van den minister
van Justitie werd verzocht, was dan ook
niet een onderzoek naar de juistheid van
de nog niet gedane verklaring van 22 Maart,
maar een onderzoek naar de echtheid van
het bekende document.
De regeering wijst dit af, omdat de valsch-
heid voor haar vaststond en zij niet getwij
feld wilde zien aan het woord van vreemde,
bevriende regeeringen.
2e. Er is der regeering ook thans niets be
kend, wat ook maar een schijn van twijfel
zou kunnen wekken aan de juistheid van
haar verklaring van 22 Maart.
3e. Medewerking aan een onderzoek of en
zoo ja waarom de regeering de volksverte
genwoordiging onv/aar heeft ingelicht, wijst
zij af. Het zijn niet alleen vreemde regeerin
gen aan wier woord zij niet -jetwij feld wil
zien.
DE STAKING IN DEN
HOUTHANDEL.
Nu ook bij de firma Pont.
DE WERVEN LIGGEN VERLATEN.
Maandagmorgen waren de stokers al vroeg
op pad, zoo schrijft een speciale verslagge
ver van De Tel. Tegen half 7 begaven zij
zich naar de verschillende werven en opslag
plaatsen, om te zien of er ook personen wa
ren, die niet aan de oproeping voldaan had
den om den arbeid neer te leggen. Bij groep
jes van honderd en van vijftig personen
trokken zij naar de verschillende bedrijven.
Overal bleek, dat nagenoeg door alle arbei
ders het werk neergelegd was. Ook bij de fir
ma Pont, waar aanvankelijk niet gestaakt
zou worden, daar de firma loonen betaalde,
die nagenoeg aan de eischen voldoen, werd
toch de arbeid neergelegd, omdat de werk
lieden gehoor wilden geven aan den maat
regel, door de organisaties genomen. Slechts
met eenige werkbazen en jongens, ongeveer
vijf en twintig a dertig man, werd nog zoo
veel mogelijk de arbeid voortgezet. Ook bij
de N-V. Dekker's Houthandel zijn slechts een
paar arbeiders aan het werk gebleven. De
organisaties hebben toestemming verleend
aan eenige vaste, oudere arbeiders om het
werk voort te zetten; hun aantal is niet
groot. In totaal bedraagt het aantal sta
kers om en bij de duizend; 250 man zijn
georganiseerd bij de Federatie van Trans-
portax-beiders, ongeveer 450 man bij den
Centi-alen Bond van Transportarbeiders, ter
wijl de overigen georganiseerd zijn bij de
R.-K. en Christelijke organisaties.
Nagenoeg als verlaten liggen thans de vele
houtwerven en zagerijén in de nijvere Zaan
streek, het centrum van den Nederlandschen
houthandel. Stapels delen, planken, balken
en andere houtsoorten bevinden zich in de
loodsen en op de schuiten. Hard werd er de
laatste dagen gewerkt. Maar thans wordt
er bijna geen hand meer uitgestoken, om
de groote hoeveelheden te vervoeren naar de
terreinen, waar het transport geschiedt,
naar de zagerijen of naar de opslagplaatsen.
Meei-endeels alle mannen, die dagelijks in
het bedrijf zijn, hebben het bijltje er bij neer
gelegd. Bij troepjes van vijf en twintig a
vijftig man trokken de stakers te voet of
per fiets door de straten van Zaandam. Dit
was het eenige ongewone verschijnsel in de
Maandagsche drukte. Overigens had het
stadsbeeld zijn gewone aanzien. Het verza
melpunt was de Gedempte Gracht, waar het
kantoor van de Scheeps- en bootwerkersver-
eeniging in „Ons Huis" gevestigd is. Hier ze
telt de stakingsleiding.
Nadat Maandagmorgen geconstateerd was
dat er maar heel weinig werkwilligen waren,
wex-d in dit gebouw 'een appèlvergadering be
legd. De groote zaal was tegen tienen al
stampvol. Op straat stonden honderden fiet
sen, en wachtten de stakers in drommen af,
want straks zouden zij tot een tweede bijeen
komst toegelaten woi-den. Hier en daar sur
veilleerde politie, doch van eenige ordever
storing was geen sprake. Even te voren had
de redacteur nog een gesprek met eenige sta
kers, die zitting hebben in de stakingsleiding.
Zij deelden hem mede dat in 1921 de loo
nen verlaagd waren e. w. voor het vaste
personeel van 36 tot 32.25 per week en
voor de ongeschoodle arbeiders van 27.25
op 26.25. De losse arbeiders, die toen 88]4
ct. per uur verdienden, kwamen op 68 ct. per
uur. De stakingsleiding is thans vastbesloten
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1421
DE TELEFOONCEL
Je gaat naar een t je wacht min
publieke telefooncel I meer geduldig
en vindt haar bezet I
je kijkt door het
matglazen ruitje of
er ook een teeken
dat het gauw zal
afloopen
verdiept je in de
titels van boeken op
een naburig stalletje
tracht de zaak te
forceeren door recht
voor het raampje te
staan en naar bin
nen te staren
haalt het kaartje te
voorschijn met het
nummer dat je moet
opbellen
de cel komt einde
lijk vrij en je schiet
er haastig in
komt tot die ontdek
king dat je geen
ubbeltje in je zak
hebt, gaat wisselen
en vindt bij je te
rugkomt de cel weer
bezet.
(Nadruk verboden.)
den eisch van verhooging van 1.75 per
week voor alle vaste arbeiders door te voe
ren, evenals een verhooging van 2 ct. per uur
als minimum voor de losse arbeiders. Voor
hen wordt ook geëiseht de instelling van een
fonds voor sociale verzekering. Hoofdzake
lijk is in de eerste plaats bedoeld een rege
ling te treffen voor uitkeering bij ziekte, ge
baseerd op een uitkeering van 25 per week
gedurende 26 weken. Bovendien wordt een
halve dag meer vacantie noodig geacht, zoo
dat de vacantie dan een volle week per jaar
zal bedragen.
De arbeiders, die thans in staking zijn, zijn
degenen, die het hout, uit de booten gelost,
op de lichters, verder verwerken naar de op
slagplaatsen, zagerijen en transportterrei
nen. Het lossen van de zeeschepen zou even
tueel vooi*tgang kunnen hebben, daar de ge
wone bootwerkers niet in den strijd betrok
ken zijn. Op het oogenblik liggen er niet veel
schepen in de haven. Ook de arbeiders van
de groote fabriek van Bruynzeel zijn niet in
den strijd beti-okken. Met de directie dezer
vennootschap bestaat namelijk een afzon
derlijke overeenkomst, waarover de organi
saties nog met de firma overleg plegeix.
Naar men verder mededeelde, zou een
achttal ongeorganiseerde, meest kleinere,
werkgevers geneigd zijn, de eischen der sta
kers in te willigen.
Op de appèl-vergadering in „Ons Huis"
wei'den de stakers toegesproken door de be
stuurders Kat en Plooier van den Centralen
Bond, Posthuma van de Federatie en De
Groot van de R.-K. organisatie. Sprekers
noemden den inzet van de staking een groot
succes.
Naar zij mededeelden heeft ongeveer 95
pCt. van alle arbeiders, werkzaam in de
houtbedrijven, den arbeid neergelegd en zij
verwachten, dat in de eerstkomende dagen
de arbeid voor 100 pCt. zal komen stil te
liggen. Betreurd werd dat de laatste pogin
gen van den heer Verkade en den burge
meester om alsnog tot een oplossing te ko
men, niet geslaagd zijn.
Volgens de stakingsleiders bedraagt in
doorsnee het loon van alle arbeiders van
26.25 tot 32.25. Slechts in enkele geval
len wordt daarboven gegaan. Betoogd werd,
dat op het gebied van de loonen de Zaan
streek ten achter staat bij alle andere plaat
sen in het land. De strijd wordt dan ook in
hoofdzaak gevoerd om den achterstand in te
halen.
Na afloop van de vergadering had de ver
tegenwoordiger van De Tel. een onderhoud
met den heer De Lange, den voorzitter van
den Bond van Werkgevers in het Houtbedrijf
te Zaandam. De heer De Lange deelde mede,
dat de werkgevers thans een afwachtende
houding aannemen. De meesten hunner wa
ren Maandagmiddag naar de Houtbeurs te
Amsterdam, zoodat geen volledig overzicht
over de situatie verstrekt kon worden. Men
hoopte heden, Dinsdag, in staat te zijn me
de te deelen, hoe de strijd verloopt. De heer
De Lange kon evenwel zeggen, dat z.i. nage
noeg overal de arbeid stil ligt. Hij kon niets
mededeelen over het eventueel laten overko
men van werkwilligen uit andere plaatsen
naar de Zaanstreek. Tot dusver worden alle
maatregelen, die van werkgeverszijde geno
men worden, strikt geheim gehouden en de
werkgeversorganisatie blijft op het stand
punt staan, dat op geen enkel punt de
eischen voor inwilliging vatbaar zijn. Het
laat zich dus aanzien, dat deze strijd van
langen duur kan worden.
Werkwilligen gevolgd.
Maandagmiddag omstreeks twee uur, bJj
den aanvang van het werk op de werven na
bij de loodsen van de firma's Pont en Dek
ker. was er weer eenige drukte. Vooral de
stakers te fiets en te voet, een paar honderd
bij elkaar volgden de werkwilligen, die zich
onder begeleiding van rechercheurs naar
hun werk begaven. Het volgen bepaalde zich
alleen tot joelen en schreeuwen. De politie
behoefte nergens op te treden. Het politie-
vertoon in de stad is niet bijzonder groot.
Burgemeester Ter Laan was Maandag uit-
stedig. In de middaguren meldden de sta
kers zich bij „Ons Huis" aan om ingeschre
ven te worden. Het was toen opnieuw een
groote drukte op de Gedempte gracht.
Wat de verhouding van het aantal vaste
arbeiders tot de losse arbeiders betreft, het
juiste cijfer kan nog niet worden opgegeven.
Waarschijnlijk komen er twee vaste arbei
ders op één lossen arbeider voor.
Zij nog vermeld, dat ook de werklieden bij
de firma Rot te Westzaan niet georgani
seerd zijn.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN 4 00 cent»
per regel.
Stof zuigerhuis MAERTENS
BARTELJOR1SSTRAAT 16
TELEFOON NO. 10756
VAMPYR STOFZUIGERS F 98.-
Naar het Engelsch van
CHARLOTTE M. BRAME.
25)
Kom Jennie, zei Nesbitt. Het is hier
zoo druk. Laten we den heuvel eens oploo-
pen. Ze beklommen den heuvel en rustten
uit op de geurende heide. Beneden hen klonk
de muziek en het rumoer van de kermis-
gangers.
Jennie, begon de Londensche minnaar,
ik vindt het vervelend, dien ruwen jacht
opziener altijd zoo om je heen te zien loo-
pen. Je moet kiezen tusschen ons beiden.
Hij doet toch geen kwaad, zei Jennie.
Neen, maar ik wil niet hebben, dat hij
je naloopt. Ik wil met je praten over andere
dingen. Ik heb gehoord over een boerderij
in Gloucestershire, een pracht boerderij
„de Lcasowes" met een mooi woonhuis erbij.
En hoeveel dienstboden zal ik kunnen
houden? vroeg Jennie.
Twee zeker, misschien wel drie, behalve
den man die voor de paai'den zorgt.
Ik hoop dat we groote partijen zullen
geven; dat lijkt me zoo prettig.
Daar kun je zeker van zijn. Als ik zoo'n
knap vrouwtje zal hebben als jij, zal ik het
heerlijk vinden om mijn vrienden uit te
noodlgen. En je moet je mooi kleeden Jennie.
Als jij kostbare kleeren had en jiiweelen, dan
zou je zoo mooi zijn als de hertogin. Die
heeft zeker heel wat prachtige juweelen niet?
ging hij voort na een korte pauze.
Als Jennie scherp had opgelet en een
beetje minder goed van vertrouwen geweest
was. dan had ze de eigenaardige manier,
waarop hij dit vroeg, moeten opmei-ken.
Maar ze dacht alleen aan zichzelf en aan
mooie kleeren.
Juweelen, zei ze. De hertogin heeft
waarschijnlijk de mooiste juweelen van het
land.
Wat een schande dat jij ze niet hebt!
Jennie lachte.
Je zult diamanten hebben, liefste, daar
zal ik voor zorgen. Maar draagt de hertogin
haar juweelen dikwijls? ging hij voort.
Ze heeft er zooveel, parelen en robijnen
en opalen ze draagt nu eens deze dan weer
die.
En jij moet op al die kostbaarheden
passen? vroeg hij. Dan mag je wel altijd
heel voox-zichtig zijn.
Ja, antwoordde ze. In de kleedkamer
van de hertogin is een brandkast, daarin
worden ze bewaard.
En wie heeft de sleutels? vroeg hij langs
den neus weg terwijl hij een sigaret aan
stak.
Die liggen in het laadje van de toillet-
tafel en ik heb de sleutel van die la. De her
tog heeft dikwijls genoeg gezegd, dat dit
niet veilig genoeg is, maar de bedienden
van het kasteel zijn allemaal heel betrouw
baar.
Ik vind dat de hertog groot gelijk heeft.
Hij zweeg een oogenblik en zei toen: Ik wou
dat ik je vaker zag. Jennie, dit is de geluk
kigste dag van mijn leven. Gaat de hertogin
dikwijls uit dineeren of naar partijen?
Soms. Niet zoo heel dikwijls!
Dan komt ze zeker laat terug, niet?
Ja, maar ik blijf altijd op haar wach
ten.
Waar ben je dan? Dat moet vervelend
voor je zijn?
Om je de waarheid te zeggen, ik val
meestal in slaap over mijn boek in mevrouw's
kamer.
En- hiermee scheen de belangstelling van
Mr. Nessbitt over dit onderwerp uitgeput.
HOOFDSTUK XXXV.
Juffrouw Grey zag er slecht uit. Meer dan
eens was de hertogin voorbij gereden, dat de
gordijnen neer waren. Na enkele dagen ging
ze haar bezoeken om te zien hoe het met
haar ging.
Ik heb u gemist voor het raam, zei ze.
Is u ziek geweest?
Ik ben niet heel sterk, was het ant
woord.
Dat is juist het ergste. U behoort tot die
menschen die nooit klagen en ernstig ziek
zijn, voordat men er wat van weet.
Mijn ziek zijn is van weinig belang voor
de buitenwereld.
Maar voor mij is het van groot belang,
zei de hertogin haastig. In den laatsten tijd
ben ik u gaan beschouwen als een vriendin,
ik weet niet precies waarom, maar ik voel
me heel sterk tot u aangetrokken. Ik denk
voortdurend aan u. En ik kan niet verklaren
hoe dit komt.
Door de goedheid van uw eigen hart, zei
juffrouw Grey glimlachend en kalm.
Dat kan moeilijk de reden zijn, lachte
Ethel. Maar men zegt, dat er menschen zijn,
die elkaar sterk aantrekken, dat moet dan
het geval zijn met ons. Ik vraag me wel eens
af, vroeg ze op haar aardige, bijna kinder
lijke manier, of u zich ook zoo tot mij aan
getrokken gevoelt.
Misschien zelfs te veel, was het ant
woord en de mooie oogen vulden zich met
tranen.
Ik wil u helpen en een goede vriendin
voor u zijn. U zei dat u ziekzijn van weinig
belang is. Heeft u dan geen vrienden, nie
mand die van u houdt?
Neen, ik ben heelemaal alleen op de we
reld, antwoordde ze. Als ik vandaag stierf,
zou er niemand zijn die ervan in kennis ge
steld zou moeten worden. Het maakt weinig
uit of ik leef of sterf.
Maar ik zou u heel erg missen, riep
Ethel. Als liefde en zorg u in het leven kun
nen houden, dan zult u niet sterven. Kijk
eens die handen van u, ze zijn doorschijnend.
U heeft teveel gewerkt dezen zomer. U moet
rust nemen.
Mijn werk vermoeit me niet.
Wat is het dan? Vertrouw me en ver
tel het me.
Dit is meer dan ik kan verdragen, dacht
Marguerite, maar ze zweeg.
Het is altijd jammer zich af te wenden
van een vriend, vindt u ook niet?
Ja, antwoordde de vrouw, die zich inder
daad had afgewend van iederen vriend en
alle hoop op aarde had opgegeven.
Waarom wendt u zich dan van mij af?
Dat doe ik niet, was het antwoord.
Laat mij u dan helpen om sterk en ge
zond te worden, om uw groot leed te helpen
dragen en u gelukkig te maken.
Marguei-ite hief de dunne bleeke handen
op in een beweging van wanhoop. U kunt mij
niet helpen. Mijn leven is zoo geheel anders
dan dat van andere menschen, en er is geen
hoop voor mij.
Ik zal het toch probeeren, zei Ethel.
Waarom zou er voor u geen hoop zijn.
De hoop is dood in mij, zei de matte
stem.
Dan zal ik haar weer tot leven wekken,
zei Ethel. U heeft stellig te hard gewerkt, de
hitte heeft u afgemat. U is ziek en neer
slachtig en ik zal dat veranderen. Ik kan de
gedachte niet verdragen dat u hier weg
kwijnt, terwijl de wereld zoo mooi is en het
leven zoo heerlijk.
Marguérite huiverde als of ze de koorts
had.
Ziet u wel. U is ziek. U bent te veel al
leen, zei de hertogin. En na een poosje ver
volgde ze:
U kunt misschien niet zoo goed over
weg met menschen hier uit uw buurt; maar
kunnen we er niets anders op vinden? Zoo'n
eenzaam leven als u leidt, zou iedereen ziek
maken. Ik kom morgen weer terug en we
zullen zien, of we niet iets kunnen bedenken
om u weer beter te maken.
HOOFDSTUK XXXVI.
Dan heb ik geen bezwaar, zei de her
tog als het je genoegen kan doen, doe het
dan.
Gisteren, toen Jennie was gaan vragen
hoe het met de patiënt ging, had deze juf
frouw Grey ernstig ziek bevonden. Nu was
bij Ethel het plan gerijpt om juffrouw Grey
te vragen eenigen tijd op het kasteel te ko
men. Als ze zich dan weer sterk genoeg
voelde, zou ze een paar uur per dag voor
haar kunnen werken; dan zou zij niet zoo
het gevoel hebben dat ze afhankelijk was.
Nu had ze haar plan aan den hertog mee
gedeeld.
Wees voorzichtig liefste, zei deze eerst.
Het is heel gemakkelijk om aan een impuls
toe te geven, zonder vooruit te berekenen
wat de gevolgen kunnen zijn. Er bestaat kans
dat, wanneer je haar eenmaal hier hebt, ze
hier lang zal blijven.
Dan ken je haar niet. Fulke! Daarvoor
heeft ze veel te fijn gevoel. De moeilijkheid
zal juist zijn om haar over te halen hier te
komen. (Wordt vervolgd.).