H. D. VERTELLINGEN FLITSEN BINNENLAND FEUILLETON. HET MEDAILLON VAN LORD STAIR HAARLEM'S DAGBLAD DINSDAG 9 APRIL 1929 (Nadruk verboden) auteur «re ebt voorbehouden.) Het sprookje van een zomerschen dag door WELLY VAN DER TAK Ik weet zelf niet goed meer of wat ik u vertellen ga waar gebeurd is, of dat ik hei maar gedroomd heb, daar ginds in de duinen tusschen de bloeiende eglantieren; nu ik het overlees lijkt het wel heel erg sprookjes achtig en toch Mogelijk zullen er onder mijn lezers zijn, die schamper zeggen: „Dit kan niet anders dan een dwaze droom geweest zijn zoo ge beurt het in werkelijkheid niet". Zij moeten mij maar vergeven. Ik heb het neergeschre ven voor hen, die houden van sprookjes en geurende duinrozen en warme zon, en ook een beetje voor mezelf, omdat het sprookje van dien zomerschen dag zoo heel waar schijnlijk en waar leek. Ik lag dan op een zonnige duinhelling, on der den blauwen hemel en tusschen de bloeiende duinrozen. Er was een druk gezoem van bijen om mij heen en in de verte riep een koekoek zoo regelmatig zijn roep, dat ik in schaamte over mijn luie nietsdoen begon na te tellen of hij wel precies op tijd zyn roep herhaalde. Maar dat deed hij tot op een halven tel nauwkeurig en ik deed weer niets en ging uit louter ledigheid mijn eigen loome gedachten na, en viel bijna in slaap. Toen zag ik hen komen, hand in hand en blootshoofds. Zij een klein, heel klein en tenger meisje met een blauw linnen jurkje aan en een wilde wolk van lichtbruin krul lend haar. Hij was een lange, magere jongen van misschien veertien, heel lang naast haar kleine figuurtje, met onbehouwen bewegin gen en een paar prachtige grijze diepliggen de oogen in zijn leelijk gebruind gezicht. Hij was druk aan het praten, met veel onhandige gebaren, en een keer schoot zijn elleboog uit, tegen haar arm aan; ik zag haar ongeduldige beweging en het wrevelige gezicht, waarmee zij de pijnlijke plek bewreef. Met een ver ontschuldigenden lach legde hij zijn arm om haar smalle schoudertjes en praatte door; maar haar blauwe oogen keken verveeld van hem weg. Zij nam zelfs niet eens de moeite om belangstelling te veinzen. Vlak bij mij, aan den anderen kant van den duintop, gingen zij zitten en ik kon duidelijk hooren wat hij zei. Zijn stem was wat heesch, maar er was een wonderlijk mooie klank in, ik kon nu zien dat hij in zijn twee grove knokige jongenshanden een duinroos hield en hij was bezig haar uit te leggen, waarom die luchtige, teere bloem zulke taaie stengels en scherpe dorens heeft, en dat je haar nooit moet probeeren over te planten, omdat haar wortels heel ver door het droge zand tot in den vochtigen ondergrond gaan. Er was iets beschermends in de manier, waarop zijn vingers zich aan de bloem sloten en zijn grijze oogen lief koosden zwijgend de witte zijige blaadjes er van. Het meisje luisterde ternauwernood en het duurde niet lang of ik zag het hoofdje met de springende bruine krullen tegen hem aan vallen ze sliep. Oneindig voorzichtig legde hij het neer op het warme zand, in zijn oogen en in de bewegingen van zijn handen was dezelfde uitdrukking waarmee hij het duinroosje bezien en vastgehouden had bijna verwondering over zoo iets teers. Ik zag hem op haar neerkijken, en ik schaamde me opeens, omdat ik haar niet zoo mooi en wonderbaarlijk vond als hij. Toen sloop hij op zijn teenen de duinhelling af. In een boschje in de naaste duinpan zat een merel te fluiten. Ik zag hoe hij zich voorover tus schen de duindoorn legde en met het opge heven hoofd op de handen gesteund, luister de. Voor mij, aan den anderen kant van den duintop, lag als een blauw vlekje het meisje met de bruine krullen en de verveelde blauwe oogen, en sliep. Toen klonk opeens gedraaf van voetstap pen en een stevige kleine jongen met roode wangen en dik blond haar kwam hijgend aanhollen. Voor ik hem had kunnen toeroe pen, dat hij stil moest zijn, was hij boven op het slapende meisje neergeploft, al proes tend. Ze werd met een schok wakker en ging overeind zitten ik zag haar hoofdje druk bewegen boven de smalle schoudertjes een heftig gefluister en gesmoezel drong tot mij door. Toen trok hij haar met een ruk overeind, en samen verdwenen ze, op him teenen slui pend, onderdrukt gichelend. In de aangrenzende duinpan lag nog de jongen met het sluike haar en de grijze oogen te luisteren naar het gefluit van een simpele merel in een berkeboompje. Ik ben toen weggegaan ik wilde hem niet bespieden als hij terug kwam en haar niet meer vond.... Ik had al meer dan ge noeg gezien. Twee dagen later lag Ik weer daar op dat plekje tusschen de duinrozen. Ik dacht aan het tweetal, dat ik daar samen had zien aankomen, aan dat andere tweetal, dat er weggehold was, en vooral aan den jongen met de mooie grijze oogen en de onhandige handen. Daar klonk opeens een luid geschater door de stilte, en achter elkaar kwamen ze aan stuiven, het blauwe meisje met de bruine krullen en de stevige kleine blonde jongen.Ze had haar hoofd achterover gegooid en haar oogen schitterden van pret. Gierend liet ze zich door hem grijpen en samen ploften ze neer op den grond. Hij trok haar plagend aan haar krullen en ik kon hooren wat hij zei: „Nou, heb je nou spijt dat je dien langen slungel in den steek hebt gelaten? Den suf- fert!" schold hij er smalend achter aan. Ze rukte zich los en zei niets. Haar blik gleed even over de duinen in de verte. Toen barstte ze in een luiden schater uit, en gaf hem een duw, dat hij omrolde. Op vlugge voeten sprong ze op en vluchtte weg, met hem achter zich aan. Hun geschater stierf weg in de verte. Toen lag ik weer alleen tusschen de geu rende bloemen en voor mij lagen de duinen. In het berkeboompje in de volgende duinpan floot weer de merel, maar den langen, ma- geren jongen zag ik nergens. DR. RITTER EN DE REGEERING. DE REGEERING WIL GEEN ONDERZOEK. De minister-president heeft aan dr. Bit ter in antwoord op zijn brief van 6 April j.l. dd. 8 April het volgende geschreven^ Het zal u bekend zijn, dat het in het algemeen geen gewoonte is en met het oog op een zoo effi cient mogelijk gebruik van den tijd ook niet wenschelijk zou zijn, dat de regeering zich begeeft in een beantwoording van critische of andere opmerkingen, door particuliere personen aan haar adres gemaakt. Het is ook niet noodig, daar ons parlementaire stel sel op gelukkige wijze in de behoefte, die zich hier voordoet, voorziet. Critiek, welke onder de bevolking rijst komt, voor zoover zij rijp en niet te verward is, door middel van de volksvertegenwoordiging tot de regeering en vindt daar overeenkomstig de constitutionee- le bepalingen beantwoording. Men kan zeggen, dat het parlement in dit opzicht werkt als een heilzame filter. Niettemin wensch ik, om den schijn van onbeleefdheid te vermijden, u te antwoorden op een bepaalde vraag, mij in een tot mij ge richt en gepubliceerd schrijven dd. 6 April j.l. gedaan. U citeert een verklaring van den heer Van Beuningen dd. 4 Maart j.l. en een van den minister van Buitenlandsche Zaken dd. 22 Maart j.l. In de eerste verklaart de heer Van Beuningen, dat hij niets te maken had met de publicatie van het bekende document, in de tweede wordt dat herhaald door den mi nister van Buitenlandsche Zaken, uiteraard ingelicht door den heer Van Beuningen, wiens woord als eerlijk man men gelooft. U noemt beide verklaringen pertinente on waarheid en verzoekt mij, zoo dit ontkend wordt „te willen medewerken tot een onpar tijdig onderzoek, ten einde objectief vast te stellen, of en zoo ja, waarom de regeering op dit voor de geschiedenis der publicatie car- dinale punt de Volksvertegenwoordiging on waar heeft ingelicht." Dit onpartijdig onderzoek zou moeten wor den ingesteld door een commissie van hoog staande mannen, waarvan een door u, een door mij en een derde door de beide anderen zou moeten worden aangewezen. Reeds op 7 Maart zou door u aan een vertegenwoordiger van den minister van Justitie hetzelfde ver zoek gedaan zijn, waaraan toen geen gevolg is gegeven. Mijn antwoord is het volgende: le. De onjuistheid van het laatste beweren zal in richtiger tijd ook u zelf duidelijk zijn, daar men niet op 7 Maart een onderzoek kan vragen naar de juistheid van een uitla ting, op 22 Maart gedaan. Wat op 7 Maart aan den vertegenwoordiger van den minister van Justitie werd verzocht, was dan ook niet een onderzoek naar de juistheid van de nog niet gedane verklaring van 22 Maart, maar een onderzoek naar de echtheid van het bekende document. De regeering wijst dit af, omdat de valsch- heid voor haar vaststond en zij niet getwij feld wilde zien aan het woord van vreemde, bevriende regeeringen. 2e. Er is der regeering ook thans niets be kend, wat ook maar een schijn van twijfel zou kunnen wekken aan de juistheid van haar verklaring van 22 Maart. 3e. Medewerking aan een onderzoek of en zoo ja waarom de regeering de volksverte genwoordiging onv/aar heeft ingelicht, wijst zij af. Het zijn niet alleen vreemde regeerin gen aan wier woord zij niet -jetwij feld wil zien. DE STAKING IN DEN HOUTHANDEL. Nu ook bij de firma Pont. DE WERVEN LIGGEN VERLATEN. Maandagmorgen waren de stokers al vroeg op pad, zoo schrijft een speciale verslagge ver van De Tel. Tegen half 7 begaven zij zich naar de verschillende werven en opslag plaatsen, om te zien of er ook personen wa ren, die niet aan de oproeping voldaan had den om den arbeid neer te leggen. Bij groep jes van honderd en van vijftig personen trokken zij naar de verschillende bedrijven. Overal bleek, dat nagenoeg door alle arbei ders het werk neergelegd was. Ook bij de fir ma Pont, waar aanvankelijk niet gestaakt zou worden, daar de firma loonen betaalde, die nagenoeg aan de eischen voldoen, werd toch de arbeid neergelegd, omdat de werk lieden gehoor wilden geven aan den maat regel, door de organisaties genomen. Slechts met eenige werkbazen en jongens, ongeveer vijf en twintig a dertig man, werd nog zoo veel mogelijk de arbeid voortgezet. Ook bij de N-V. Dekker's Houthandel zijn slechts een paar arbeiders aan het werk gebleven. De organisaties hebben toestemming verleend aan eenige vaste, oudere arbeiders om het werk voort te zetten; hun aantal is niet groot. In totaal bedraagt het aantal sta kers om en bij de duizend; 250 man zijn georganiseerd bij de Federatie van Trans- portax-beiders, ongeveer 450 man bij den Centi-alen Bond van Transportarbeiders, ter wijl de overigen georganiseerd zijn bij de R.-K. en Christelijke organisaties. Nagenoeg als verlaten liggen thans de vele houtwerven en zagerijén in de nijvere Zaan streek, het centrum van den Nederlandschen houthandel. Stapels delen, planken, balken en andere houtsoorten bevinden zich in de loodsen en op de schuiten. Hard werd er de laatste dagen gewerkt. Maar thans wordt er bijna geen hand meer uitgestoken, om de groote hoeveelheden te vervoeren naar de terreinen, waar het transport geschiedt, naar de zagerijen of naar de opslagplaatsen. Meei-endeels alle mannen, die dagelijks in het bedrijf zijn, hebben het bijltje er bij neer gelegd. Bij troepjes van vijf en twintig a vijftig man trokken de stakers te voet of per fiets door de straten van Zaandam. Dit was het eenige ongewone verschijnsel in de Maandagsche drukte. Overigens had het stadsbeeld zijn gewone aanzien. Het verza melpunt was de Gedempte Gracht, waar het kantoor van de Scheeps- en bootwerkersver- eeniging in „Ons Huis" gevestigd is. Hier ze telt de stakingsleiding. Nadat Maandagmorgen geconstateerd was dat er maar heel weinig werkwilligen waren, wex-d in dit gebouw 'een appèlvergadering be legd. De groote zaal was tegen tienen al stampvol. Op straat stonden honderden fiet sen, en wachtten de stakers in drommen af, want straks zouden zij tot een tweede bijeen komst toegelaten woi-den. Hier en daar sur veilleerde politie, doch van eenige ordever storing was geen sprake. Even te voren had de redacteur nog een gesprek met eenige sta kers, die zitting hebben in de stakingsleiding. Zij deelden hem mede dat in 1921 de loo nen verlaagd waren e. w. voor het vaste personeel van 36 tot 32.25 per week en voor de ongeschoodle arbeiders van 27.25 op 26.25. De losse arbeiders, die toen 88]4 ct. per uur verdienden, kwamen op 68 ct. per uur. De stakingsleiding is thans vastbesloten VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1421 DE TELEFOONCEL Je gaat naar een t je wacht min publieke telefooncel I meer geduldig en vindt haar bezet I je kijkt door het matglazen ruitje of er ook een teeken dat het gauw zal afloopen verdiept je in de titels van boeken op een naburig stalletje tracht de zaak te forceeren door recht voor het raampje te staan en naar bin nen te staren haalt het kaartje te voorschijn met het nummer dat je moet opbellen de cel komt einde lijk vrij en je schiet er haastig in komt tot die ontdek king dat je geen ubbeltje in je zak hebt, gaat wisselen en vindt bij je te rugkomt de cel weer bezet. (Nadruk verboden.) den eisch van verhooging van 1.75 per week voor alle vaste arbeiders door te voe ren, evenals een verhooging van 2 ct. per uur als minimum voor de losse arbeiders. Voor hen wordt ook geëiseht de instelling van een fonds voor sociale verzekering. Hoofdzake lijk is in de eerste plaats bedoeld een rege ling te treffen voor uitkeering bij ziekte, ge baseerd op een uitkeering van 25 per week gedurende 26 weken. Bovendien wordt een halve dag meer vacantie noodig geacht, zoo dat de vacantie dan een volle week per jaar zal bedragen. De arbeiders, die thans in staking zijn, zijn degenen, die het hout, uit de booten gelost, op de lichters, verder verwerken naar de op slagplaatsen, zagerijen en transportterrei nen. Het lossen van de zeeschepen zou even tueel vooi*tgang kunnen hebben, daar de ge wone bootwerkers niet in den strijd betrok ken zijn. Op het oogenblik liggen er niet veel schepen in de haven. Ook de arbeiders van de groote fabriek van Bruynzeel zijn niet in den strijd beti-okken. Met de directie dezer vennootschap bestaat namelijk een afzon derlijke overeenkomst, waarover de organi saties nog met de firma overleg plegeix. Naar men verder mededeelde, zou een achttal ongeorganiseerde, meest kleinere, werkgevers geneigd zijn, de eischen der sta kers in te willigen. Op de appèl-vergadering in „Ons Huis" wei'den de stakers toegesproken door de be stuurders Kat en Plooier van den Centralen Bond, Posthuma van de Federatie en De Groot van de R.-K. organisatie. Sprekers noemden den inzet van de staking een groot succes. Naar zij mededeelden heeft ongeveer 95 pCt. van alle arbeiders, werkzaam in de houtbedrijven, den arbeid neergelegd en zij verwachten, dat in de eerstkomende dagen de arbeid voor 100 pCt. zal komen stil te liggen. Betreurd werd dat de laatste pogin gen van den heer Verkade en den burge meester om alsnog tot een oplossing te ko men, niet geslaagd zijn. Volgens de stakingsleiders bedraagt in doorsnee het loon van alle arbeiders van 26.25 tot 32.25. Slechts in enkele geval len wordt daarboven gegaan. Betoogd werd, dat op het gebied van de loonen de Zaan streek ten achter staat bij alle andere plaat sen in het land. De strijd wordt dan ook in hoofdzaak gevoerd om den achterstand in te halen. Na afloop van de vergadering had de ver tegenwoordiger van De Tel. een onderhoud met den heer De Lange, den voorzitter van den Bond van Werkgevers in het Houtbedrijf te Zaandam. De heer De Lange deelde mede, dat de werkgevers thans een afwachtende houding aannemen. De meesten hunner wa ren Maandagmiddag naar de Houtbeurs te Amsterdam, zoodat geen volledig overzicht over de situatie verstrekt kon worden. Men hoopte heden, Dinsdag, in staat te zijn me de te deelen, hoe de strijd verloopt. De heer De Lange kon evenwel zeggen, dat z.i. nage noeg overal de arbeid stil ligt. Hij kon niets mededeelen over het eventueel laten overko men van werkwilligen uit andere plaatsen naar de Zaanstreek. Tot dusver worden alle maatregelen, die van werkgeverszijde geno men worden, strikt geheim gehouden en de werkgeversorganisatie blijft op het stand punt staan, dat op geen enkel punt de eischen voor inwilliging vatbaar zijn. Het laat zich dus aanzien, dat deze strijd van langen duur kan worden. Werkwilligen gevolgd. Maandagmiddag omstreeks twee uur, bJj den aanvang van het werk op de werven na bij de loodsen van de firma's Pont en Dek ker. was er weer eenige drukte. Vooral de stakers te fiets en te voet, een paar honderd bij elkaar volgden de werkwilligen, die zich onder begeleiding van rechercheurs naar hun werk begaven. Het volgen bepaalde zich alleen tot joelen en schreeuwen. De politie behoefte nergens op te treden. Het politie- vertoon in de stad is niet bijzonder groot. Burgemeester Ter Laan was Maandag uit- stedig. In de middaguren meldden de sta kers zich bij „Ons Huis" aan om ingeschre ven te worden. Het was toen opnieuw een groote drukte op de Gedempte gracht. Wat de verhouding van het aantal vaste arbeiders tot de losse arbeiders betreft, het juiste cijfer kan nog niet worden opgegeven. Waarschijnlijk komen er twee vaste arbei ders op één lossen arbeider voor. Zij nog vermeld, dat ook de werklieden bij de firma Rot te Westzaan niet georgani seerd zijn. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN 4 00 cent» per regel. Stof zuigerhuis MAERTENS BARTELJOR1SSTRAAT 16 TELEFOON NO. 10756 VAMPYR STOFZUIGERS F 98.- Naar het Engelsch van CHARLOTTE M. BRAME. 25) Kom Jennie, zei Nesbitt. Het is hier zoo druk. Laten we den heuvel eens oploo- pen. Ze beklommen den heuvel en rustten uit op de geurende heide. Beneden hen klonk de muziek en het rumoer van de kermis- gangers. Jennie, begon de Londensche minnaar, ik vindt het vervelend, dien ruwen jacht opziener altijd zoo om je heen te zien loo- pen. Je moet kiezen tusschen ons beiden. Hij doet toch geen kwaad, zei Jennie. Neen, maar ik wil niet hebben, dat hij je naloopt. Ik wil met je praten over andere dingen. Ik heb gehoord over een boerderij in Gloucestershire, een pracht boerderij „de Lcasowes" met een mooi woonhuis erbij. En hoeveel dienstboden zal ik kunnen houden? vroeg Jennie. Twee zeker, misschien wel drie, behalve den man die voor de paai'den zorgt. Ik hoop dat we groote partijen zullen geven; dat lijkt me zoo prettig. Daar kun je zeker van zijn. Als ik zoo'n knap vrouwtje zal hebben als jij, zal ik het heerlijk vinden om mijn vrienden uit te noodlgen. En je moet je mooi kleeden Jennie. Als jij kostbare kleeren had en jiiweelen, dan zou je zoo mooi zijn als de hertogin. Die heeft zeker heel wat prachtige juweelen niet? ging hij voort na een korte pauze. Als Jennie scherp had opgelet en een beetje minder goed van vertrouwen geweest was. dan had ze de eigenaardige manier, waarop hij dit vroeg, moeten opmei-ken. Maar ze dacht alleen aan zichzelf en aan mooie kleeren. Juweelen, zei ze. De hertogin heeft waarschijnlijk de mooiste juweelen van het land. Wat een schande dat jij ze niet hebt! Jennie lachte. Je zult diamanten hebben, liefste, daar zal ik voor zorgen. Maar draagt de hertogin haar juweelen dikwijls? ging hij voort. Ze heeft er zooveel, parelen en robijnen en opalen ze draagt nu eens deze dan weer die. En jij moet op al die kostbaarheden passen? vroeg hij. Dan mag je wel altijd heel voox-zichtig zijn. Ja, antwoordde ze. In de kleedkamer van de hertogin is een brandkast, daarin worden ze bewaard. En wie heeft de sleutels? vroeg hij langs den neus weg terwijl hij een sigaret aan stak. Die liggen in het laadje van de toillet- tafel en ik heb de sleutel van die la. De her tog heeft dikwijls genoeg gezegd, dat dit niet veilig genoeg is, maar de bedienden van het kasteel zijn allemaal heel betrouw baar. Ik vind dat de hertog groot gelijk heeft. Hij zweeg een oogenblik en zei toen: Ik wou dat ik je vaker zag. Jennie, dit is de geluk kigste dag van mijn leven. Gaat de hertogin dikwijls uit dineeren of naar partijen? Soms. Niet zoo heel dikwijls! Dan komt ze zeker laat terug, niet? Ja, maar ik blijf altijd op haar wach ten. Waar ben je dan? Dat moet vervelend voor je zijn? Om je de waarheid te zeggen, ik val meestal in slaap over mijn boek in mevrouw's kamer. En- hiermee scheen de belangstelling van Mr. Nessbitt over dit onderwerp uitgeput. HOOFDSTUK XXXV. Juffrouw Grey zag er slecht uit. Meer dan eens was de hertogin voorbij gereden, dat de gordijnen neer waren. Na enkele dagen ging ze haar bezoeken om te zien hoe het met haar ging. Ik heb u gemist voor het raam, zei ze. Is u ziek geweest? Ik ben niet heel sterk, was het ant woord. Dat is juist het ergste. U behoort tot die menschen die nooit klagen en ernstig ziek zijn, voordat men er wat van weet. Mijn ziek zijn is van weinig belang voor de buitenwereld. Maar voor mij is het van groot belang, zei de hertogin haastig. In den laatsten tijd ben ik u gaan beschouwen als een vriendin, ik weet niet precies waarom, maar ik voel me heel sterk tot u aangetrokken. Ik denk voortdurend aan u. En ik kan niet verklaren hoe dit komt. Door de goedheid van uw eigen hart, zei juffrouw Grey glimlachend en kalm. Dat kan moeilijk de reden zijn, lachte Ethel. Maar men zegt, dat er menschen zijn, die elkaar sterk aantrekken, dat moet dan het geval zijn met ons. Ik vraag me wel eens af, vroeg ze op haar aardige, bijna kinder lijke manier, of u zich ook zoo tot mij aan getrokken gevoelt. Misschien zelfs te veel, was het ant woord en de mooie oogen vulden zich met tranen. Ik wil u helpen en een goede vriendin voor u zijn. U zei dat u ziekzijn van weinig belang is. Heeft u dan geen vrienden, nie mand die van u houdt? Neen, ik ben heelemaal alleen op de we reld, antwoordde ze. Als ik vandaag stierf, zou er niemand zijn die ervan in kennis ge steld zou moeten worden. Het maakt weinig uit of ik leef of sterf. Maar ik zou u heel erg missen, riep Ethel. Als liefde en zorg u in het leven kun nen houden, dan zult u niet sterven. Kijk eens die handen van u, ze zijn doorschijnend. U heeft teveel gewerkt dezen zomer. U moet rust nemen. Mijn werk vermoeit me niet. Wat is het dan? Vertrouw me en ver tel het me. Dit is meer dan ik kan verdragen, dacht Marguerite, maar ze zweeg. Het is altijd jammer zich af te wenden van een vriend, vindt u ook niet? Ja, antwoordde de vrouw, die zich inder daad had afgewend van iederen vriend en alle hoop op aarde had opgegeven. Waarom wendt u zich dan van mij af? Dat doe ik niet, was het antwoord. Laat mij u dan helpen om sterk en ge zond te worden, om uw groot leed te helpen dragen en u gelukkig te maken. Marguei-ite hief de dunne bleeke handen op in een beweging van wanhoop. U kunt mij niet helpen. Mijn leven is zoo geheel anders dan dat van andere menschen, en er is geen hoop voor mij. Ik zal het toch probeeren, zei Ethel. Waarom zou er voor u geen hoop zijn. De hoop is dood in mij, zei de matte stem. Dan zal ik haar weer tot leven wekken, zei Ethel. U heeft stellig te hard gewerkt, de hitte heeft u afgemat. U is ziek en neer slachtig en ik zal dat veranderen. Ik kan de gedachte niet verdragen dat u hier weg kwijnt, terwijl de wereld zoo mooi is en het leven zoo heerlijk. Marguérite huiverde als of ze de koorts had. Ziet u wel. U is ziek. U bent te veel al leen, zei de hertogin. En na een poosje ver volgde ze: U kunt misschien niet zoo goed over weg met menschen hier uit uw buurt; maar kunnen we er niets anders op vinden? Zoo'n eenzaam leven als u leidt, zou iedereen ziek maken. Ik kom morgen weer terug en we zullen zien, of we niet iets kunnen bedenken om u weer beter te maken. HOOFDSTUK XXXVI. Dan heb ik geen bezwaar, zei de her tog als het je genoegen kan doen, doe het dan. Gisteren, toen Jennie was gaan vragen hoe het met de patiënt ging, had deze juf frouw Grey ernstig ziek bevonden. Nu was bij Ethel het plan gerijpt om juffrouw Grey te vragen eenigen tijd op het kasteel te ko men. Als ze zich dan weer sterk genoeg voelde, zou ze een paar uur per dag voor haar kunnen werken; dan zou zij niet zoo het gevoel hebben dat ze afhankelijk was. Nu had ze haar plan aan den hertog mee gedeeld. Wees voorzichtig liefste, zei deze eerst. Het is heel gemakkelijk om aan een impuls toe te geven, zonder vooruit te berekenen wat de gevolgen kunnen zijn. Er bestaat kans dat, wanneer je haar eenmaal hier hebt, ze hier lang zal blijven. Dan ken je haar niet. Fulke! Daarvoor heeft ze veel te fijn gevoel. De moeilijkheid zal juist zijn om haar over te halen hier te komen. (Wordt vervolgd.).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 10