DE PATRIOT".
H. D. VERTELLING
HAARLEMMER HALLETJES
Als bet einde nadert
Toen Lubitsch onlange tilt Amerika weer
!n Europa terug kwam heeft hij zijn mee
ning over de film eens verkondigd en zeide
hij o.a- dat men het niet moet zoeken in 't
zware, in 't artistieke genre, doch maar
liever luchtige, amusante films moest ma
ken. Dat was voordeeliger en rolprenten met
Harry Liedtke, Wiener Madel, Maria Paudler,
Schüpzel, arme baronnen, allerlaatste tel
gen van een oud-adellijk geslacht, rijke oom
pjes uit Amerika en happy end's onder
vinden van het groote publiek inderdaad
meer waardeering dan de enkele films die
qua spel, regie, foto beslist goed zijn en een
inhoud hebben die niet altijd zoet en flauw
is.
Maar herinnert ge u nog, dat diezelfde
Lubitsch, die man met altijd een sigaar in
sujn mond, jaren geleden films schiep als
„Anna Boleyn", „Die Puppe", „De dochter
yan Pharao", „Madame Dubarry" en „Sum-
inurum"?
Toen ging hij naar t land van den dollar,
maakte verscheidene films en keerde gelijk
«zoo velen weer naar Duitschland terug.
En in Amerika heeft deze man, die thans
Bijn vroegere idealen verloochent, met Jan
nings een film gemaakt, die in verschillen
de opzichten niet-Amerikaansch is, waarin
gebroken wordt met verschillende Holly
wood sche mode-hebbelijkheidjes, heeft hij
i»De Patriot" gemaakt.
Het verhaal is zoo: Paul I, csaar aller
Russen, krankzinnig, lijdend aan vervol
gingswaanzin, tiranniseert zijn volk; graaf
Pahlen, minister van oorlog, patriot In hart
en nieren, vertrouweling des czaren staat
aan 't hoofd van de samenzweerders die den
kroonprins op den troon willen zetten.
Gravin Ostermann, verlaten door graaf
Pahlen .vertelt den czaar dat er een samen
zwering tegen hem is, maar de czaar blijft
tot het einde vertrouwen in graaf Pahlen
stellen. De opstand breekt uit, de czaar slaat
een mantel om, vlucht naar de troonzaal en
vóór zijn troon worgt Stephan, een vroeger
soldaat, hem. Een uur later dwingt graaf
Pahlen Stephan om hem, den patriot, die
slechts tot den opstand aanvuurde ter wille
yan het vaderland, dood te schieten.
Deze film is lang, denkelijk acht- acten en
heeft als eenige fout het groote gemis aan
actie in sommige deelen. Men zou denken
Lubitsch over de film. Mooi spel
van Emil Jannings. De krankzinnige
Czaar aller Russen Paul I. Een
publiekfilm?
dat Lubitsch deze film gemaakt heeft om
Jannings eens flink te laten spelen, om Jan
nings als-maar op het doek te brengen, om
Jannings weer populair te maken en hem
te laten toonen dat hij een waarachtig talent
is. Want al is de titelrol die van graaf
Pahlen, de hoofdrol speelt Jannings als de
czaar.
Kort na de inleiding, als de czaar in zijn
slede door de besneeuwde stad rijdt en ieder
doodgeschoten wordt, die zich op straat of
voor een venster vertoont, komt de benauwe
nis in de film, de weerzinwekkende gek met
zijn onmenschelijke handelingen, zijn ver
wrongen gezicht, zijn slordige haren waart
nu rond door iedere scène. Men voelt de
angst aan van de soldaten, als de czaar hen
één voor één monstert, terwijl hij staat te
spelen met zijn karwats. Dan, even later,
vliegt hij heen en weer door zijn werk
kamer, kruipt over den grond, gooit alle
paperassen door elkaar, zoekt tot hij vlak-
voor-zijn-neus de karwats terugvindt.
Later: dat knappe spel van Jannings bij
het souper, kort voor 't uitbreken van den
opstand. Nog later: de angst van den czaar
die aan alle kanten de oprukkende soldaten
bemerkt, die vlucht, gangen langs, kamers
door, trappen op, tot hij neervalt in zijn
troonzetel.
Lubitsch kan nü zeggen wat hij wil. deze
film is een kunstwerk, door Jannings' ge
weldige spel, Jannings' mimiek, maar óók
door de strakke regie van Lubitsch die over
al te bespeuren valt en toont dat een mees
ter in zijn vak haar voerde.
Lewis Stone heeft in deze film zijn eerste
behoorlijke rol, ook hij is vaak heel goed,
verrassend soms. En Hans Dreier komt een
woord van lof toe voor zijn decors die
voor een Amerikaansche rolprent althans
mooi zijn.
Het is een film die door velen gewaardeerd
zal worden, maar of het een publiek-film
zal zijndaar zetten we een groot vraag-
teeken achter.
C. G. B.
(In het Theater Tuschinski te Amsterdam
heeft de Paramount voor genoodigden en
pers dezer dagen een speciale voorstelling
van „De Patriot" gegeven, welke de eerste
was in ons land. Bij het begin van het
nieuwe seizoen, dus ongeveer in Septem
ber, komt deze film pas in de bioscopen.)
De krankzinnige czaar en graaf Pahlen.
Roetmop
door
WILLY VAN DER TAK.
.Roetmop! Katjang!"
In een hoek va^^le
speelplaats staat ze,
schuw achteraf, klein
en mager, een paar
donkere oogen in het
verschrikte bruine ge
zichtje. de beenige
handjes ineengeklemd
op de niet bij haar
hoorende Europeesche
jurk. Roetmop
Niemand van al die
ïindcren merkt wat
sf :en oneindige angst
vJJ- foor dat scheldwoord
er achter dat stille ge
zichtje leeft, niemand
ziet de diepe kerven, die haar eigen nagels
in machtelooze opstand in haar vingers
groeven.
„Katjang!"
Owees toch stil, wees toch stil! Zeg
dat woord niet telkens en telkens weer!
Het is toch mijn schuld nietEn het is
toch niet zoo erg het maakt me toch
van binnen niet anders dan jullie! Weten
jullie dan niet, voelen jullie dan niet, dat
dat woord pijn doet. dat het snijdt en
scheurt enO nee, zeg het niet nog
eens.moeder! laat het hen niet nog eens
zeggen!
Maar ze zeiden het wel nog eens en nog
vele malen daarnaniet kwaad gemeend,
kinderen die een nieuw woord hebben ge
vonden. En ze wisten niet hoe een matelooze
ellende zich verborg achter het passieve ge
zichtje met de schuwe bruine oogen en het
sluike haar. Want ze zagen niet de magere
handjes, waarop de knokels weggetrokken
wit van het ineenklemmen plekten.
„Roetmop!"
O, ze meenden het zoo erg niet, en ze
wis'en ook niet hoe erg het was. maar dat
woord.dat woord! Het maakte je eek van
binnen, met pijndoende tranen achter je
brandende oogleden en toch zou je voor
niets ter wereld gewild hebben, dat die tra
nen naar buiten kwamen en over je gezicht
henen, je bruine gezicht, je roetmopoen ge
zichtWant je moeder was een Indische
geweest, en dat was een schande al was ze
altijd heel lief en zacht en prettig-bruin
geweest. En nu was je moeder dood en je
vader had je naar Holland gestuurd met
je bruine gezicht en je dikke lippen Hol
land, waar de mensehen dunne linpen en
witte gezichten hadden en scherpe, spitse
neuzen!"
En je had 't niet naar gevonden om te
gaan. en mevrouw was wel lief, maar dat
woord, altijd dat woord! Roetmon, Katjang.
Katjang, roetmon! o, o, o! De weldoende pijn
die 't in je doffe hersenen t gaf om 't over
te zeegen. steeds maar over. en dan oneens
de pijn, die te erg werd en je 't wel uit kon
schreeuwen, wild, gek, dat ze allemaal schrok
ken!
„Roetmop!"
Weero, weerLaatst, er trok nog
schaamte met een warme golf naar je hoofd
als je er aan dacht, laatst had je gehuild
gebalkt op je kamer om dat woord, en je
bruinheid en de schande. En je had poeier
genomen en je heele gezicht moes' met dikke
de poeier in je haar zat en je kleeren wit
klodders gepoeierd, tót "je wit was, wit. en
bestoven waren en je had de poeierkwast
met een kwak door de kamer gesmeten
pats, in den hoek ook een groote klont wit
niets dan wit. En je was naar beneden
gegaan en mevrouw was boos geweest en had
je naar boven gestuurd: „Kijk in de spiegel
hoe ie eruit ziet en ga Je wasschen met
een!"
En In de suievel zag je toen weer een
roetmop, met dikke roodbehuilde oogen en
een platte neus, en vooruitstekende lippen.
en een bruine hals en een gek, wit bestoven
gezicht
En toen wasschen. boenen tot het eraf
was. en je kleeren afborstelen, en de poeier
kwast oprapen en de wittigheid van het kar
pet wegvegen eD Je haar schoonborstelen, en
weten dat Je een roetmop bleef
O Indië, waar alles warm en zonnig was
o moeder, die Hef en zacht en bruin was
geweest
Roetmop, doe je niet. mee?"
Roerloos stond ze en knikte van nee, en
wist dat ze het zoo kwaad niet meenden
en hoorde dat woord, dat ééne, dat pijn
deed.
DE BEKORING DER NATUUR.
Er zijn In alle rangen en standen men-
schen die veel gevoelen voor studie van het
leven, der vogels. De Heer Neville Chamber
lain, een van de werkzaamste leden van het
Brltsche ministerie schreef onlangs een uit-
voerigen brief aan de Times, het groote
Engelsche dagblad, over een tapuit, dien hij
In een der Londensche piïrben had gezien.
De beroemdste vogelliefhebber onder de
staatslieden is Lord Grey of Fallodon, die
Britsch m'nister van buitenlandsche zaken
was toen in 1914 de „grooote oorlog" uitbrak.
HU heeft een boek geschreven, getiteld: „De
bekoorlijkheid der vogels."
Het is verwonderlijk hoe sommige men-
schen, die het bijzonder druk hebben en
wier hoofdwerkzaamheden op een geheel
ander terrein liggen, nog tijd overhouden
voor natuurstudie. Zoo is een bekend Pro
fessor in de letterkundige faculteit van de
Universiteit van Amsterdam een groot vogel
kenner. Lord Avebury, aan wien de Beurs-
vacantiedagen in Engeland te danken zijn,
was bankier en lid van het Lagerhuis, maar
toch vond hij nog tijd om zich te **-1jden
aan de studie der insecten, waarover hij ook
studies schreef.
EEN
„KONINKLIJKE" LIEF-
HEBBERIJ.
Een van de feiten, waaruit men kan af
leiden, dat de Koning van Engeland steeds
in beterschap toeneemt, is, dat de post
zegelhandelaars met wien Koning George
geregeld zaken doet, nu weer zeldzame
exemplaren naar Bognor hebben gezonden.
De Koning Is n-1. een groot postzegelliefheb-
ber. ZUn verzameling is de beste en uitge
breidste ter wereld en de belan^0*
zijn liefhebberij schijnt weer volledig ont
waakt te zijn.
Koning George beschikt over een uitge
breide philatelistische kennis en zUn 200
groote albums in het speciale postzegelkabi
net van Buckingham Palace bevatten vele
hoogst zeldzame exemplaren, van zeer groote
waarde.
Een daarvan is de ongebruikte blauwe
twee-penny-postzegel (van 1847) van Mau
ritius, die de Koning in 1904 voor ruim 1400
pond sterling kocht. Zonder eenigen twijfel
zou nu dat exemplaar nog veel meer op
brengen. Koning George bezit ook één van
de tien bestaande exemnleren van een post
zegel van West Australië mot een fout. Voor
zulk een postzegel werd onlangs op een
auctie 1C60 pond sterling betaald-
De Prins van Wales heeft den smaak voor
het verzamelen, van postzegels van zijn
vader geërfd en heeft op zijn vele reizen
heel wat zeldzame exemplave^ weten te be
machtigen.
Ook de koning van Spanje heeft een mooie
postzegelverzameling, die hij voortdurend op
de hoogte van den tijd houdt. En ver weg,
in Japan, is Prins Hiroyosu de trotsche eige
naar van een groote postzegelverzameling
van wel 1200 exemplaren. Alle leden der
Belgische Koninklijke Familie zijn ook
groote postzegelenthousiasten, evenals ex-
koning Manuel van Portugal, Koning Fcead
van Egypte, Koningin Elena van Italië,
Koning Alexander van Joego-Slavlë en de
Kroonprins van Zweden.
„Is juffrouw Frieda thuis?"
„Nee, ze ls aan 't paardrijden-"
„Is juffrouw Emmy thuis?"
„Nee. die is nu op college."
„Is mevrouw thuis?"
..Nee. die is aan 't Oceaanvllegen."
„Is meneer dan thuis?"
„Nee, die zit op de kookschool."
ionden is de mistigste plaats van de
wereld."
„Ja. maar lk ben es ergens geweest waar
t nog mistiger was."
„Waar was dat?"
„Dat weet 'k niet, want het was er zoo
mistig,"
„Waarom moest je school-blijvcn!"
,Jk wist niet waar de Azoren lagen, vader."
.iet er dan toch ook op, waar Je Je rom
mel laat."
„Welke is de krachtigste waterval?"
„Vrouwentranen."
„Wat ls jou zwaarste zonde. Emilie?"
„Mijn verwaandheid. Ik bracht uren voor
den spiegel door."
..Dat is geen verwaandheid, dat ls verbeel
ding."
Ie Humorist: ,iees jij je grappan altijd
aan je vrouw voor?"
2e dito: „Ja, en als ze niet lacht, zijn ze
good."
Onderwijzer: „Wat is synoniem?"
Leerling: „Het woord dat je mag gebrui
ken, als je niet weet hoe je het woord waar
je het eerst aan dacht, moet spellen."
Ik heb zoo juist gehoord van een geld
schieter, die in den zomer hooger rente be
rekent dan in den winter omdat dc dagen
dan langer zijn.
In een AmerikaanschP gevangenis wordt
den gevangenen door universiteitsprofesso
ren college gegeven in geschiedenis, socio
logie. psychologie en literatuur.
Het schijnt evenwel nog niet voorgekomen
te zijn, dat een van deze studenten verlen
ging van zijn verblijf vroeg, om zijn studie
te kunnen beëindigen.
Ik hou niet van asperges. En ik ben blij
dat ik er niet van hou, want als ik ervan
hield zou lk ze eten en ik hou er niet van.
Klerk i Ik xou grjuig vanmiddag naar da
begrafenis van myn schoonmoeder gaan.
Ik ook.
Pnlrooni
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE.
Het voorjaar is de tijd van de crocus en van
Be belastingen. Je zou denken, dat de crocus
een buitengewoon geliefde bloem zou wezen,
omdat hij de eerste is die na den winter het
hoofd boven den grond durft steken, maar in
werkelijkheid is hij een geminachte bloem,
zelfs zóó dat een van mijn familieleden in een
tijd toen slankheid volstrekt niet werd ge
waardeerd en die, moet ik wel zeggen, die
slankheid tot broodmagerte had overdreven,
door een spotvogel in de familie „een crocusje
op den tocht" werd genoemd. Gelukkig voor
haar (want het was natuurlijk een juffrouw)
is die quahficatie zoover ik weet nooit tot
5iaar oor doorgedrongen, maar als ik mij her
inner hoe mager, bleek en spits zij was. kon
de vergelijking toch ook voor den armen
crocus geen compliment genoemd worden.
Niettemin brengt de verachte crocus op dit
oogenblik al vrij wat kleur in het veld tus-
schen Haarlem en Leiden, in afwachting van
narcis, hyacinth en tulp. In ieder geval is de
ze eenvoudige bloem een vrijwat aangenamer
verschijning dan de inschrijvingsbiljetten
voor de Rijks-inkomstenbelasting die ons te
wachten staan, en de quitantie voor de we
genbelasting, die wij bij den ontvanger van
de accijnsen mogen gaan afhalen, voor zoover
wij ons de weelde veroorloven er een auto op
na te houden. Is het wonder, dat de fiscus
zich langzamerhand als de beheerseher van
rle samenleving gaat beschouwen? Iedere
andere leverancier stuurt ons (en met groot
genoegen) onze bestellingen thuis; alleen de
ontvanger van belastingen wacht tot wij die
komen halen. Nu kun je dat wel laten, maar
dan draagt het eindje den last.
Deze heeren hebben zoo van die argumen
ten, waar men geen neen op zegt. Zoo her
inner ik mij één van mijn kennissen, dié
toen hij zijn inschrijvingsbiljet voor de belas
ting kreeg, het eenvoudig weglegde en de
vrijmoedigheid had om aan den belasting
gaarder te berichten:
„WelEdele Heer,
Het gebruikelijke papier ligt vóór mij
en U verwacht, dat ik dat zal invullen.
Evenwel heb ik daartoe niet den mirsten
lust; ik heb dat nu al jaren gedaan en
a's ik het optel eenige tonnen gouds aan
den Staat der Nederlanden betaald, zon
der dat ik eenige verbetering van beteke
nis kan opmerken. De zaak wordt gaande
gehouden en niet eens op de manier, die
mij de beste toelijkt te zijn. Ik heb dus
besloten met het betalen van belasting uit
te scheiden en geef U hiervan bij dezen
kennis.
Hoogachtend,
Op dezen werkwaardigen brjef kreeg hij
voorloopig geen antwoord en dat zou hem
ook niet bereikt hebben, daar hij zoo ver
standig was geweest voor een tijd naar het
buitenland te gaan. Toen hij terugkwam
bleek hem evenwel, dat al stelde hij geen
belang meer in den ontvanger, de fiscus zelf
zijn belangstelling in hem niet verloren had.
Integendeel, er volgde een reeks van maat
regelen, die tenslotte niet alleen het geld van
mijn vriend toch weer in hét fiscale laad je
brachten, maar bovendien nog vermeerderd
met bijzondere onkosten, die hij had kun
nen ontgaan, wanneer hij met de wolven in
het bosch had meegehuild. Hoeveel dat was
heeft hij mij indertijd verteld en het was
een vrij aanzienlijk bedrag. Toen hij mij
vroeg (want hij was een man van orde) op
welk hoofd hij dit nu in zijn kasboek moest
onderbrengen, gaf ik hem den raad, eenvou
dig te schrijven: „Gebrek aan eerbied voor
den fiscus" en er verder maar zoo weinig
mogelijk meer aan te denken.
Het zal wel niemand verwonderen, dat in
de laatste bijeenkomst van onze krans het
onderwerp „fiscus" buitengewoon groote be
langstelling had. Van Stuiteren begon ermee
door te vragen: „en) wat zeggen jullie van
Willem?" Ik geloof, dat de meerderheid van
het gezelschap niet dadelijk wist, wie er met
Willem bedoeld werd, maar als je een vraag
niet begrijpt, is het altijd verstandig er het
zwijgen toe te doen en te wachten tot een
ander in het gezelschap vraagt wat de be
doeling is. Er is er wel altijd één, die zich
oooffert en bij ons was het natuurlijk Emma
Hopma weer. Toen Van Stuiteren daarop
antwoordde: „Maar hoe kun je dat nu vra
gen? Natuurlijk bedoel ik Willem Mengel
berg", hadden wij anderen, die het evenmin
begrepen, de gelegenheid om een gezicht te
zette-n alsof wij het al lang gesnapt hadden.
Wat Willem betrof, de aanwezigen waren
over zijn optreden tegen den fiscus van ver
schillende meening. Hupstra, die neiging
heeft om goed te keuren wat alle autoritei
ten doen, van de hoogste af tot de bescheï-
denste autoriteit toe, zei, dat hij het onge
past vond, Wouter daarentegen, die in zijn
wieg een grooten.zin voor onafhankelijkheid
heeft meegekregen, vond het heel goed, dat
er nu maar eens opgetreden werd en ik zelf
veroorloofde mij te zeggen, dat wij er eigen
lijk weinig van wisten en er moeiiijk over
konden oordeelen zoolang wij alle bijzonder
heden niet kenden. De dames namen aan
dit gesprek geen deel; zij interesseeren zich
voor belastingkwesties zelden of nooit, ai
zou ik met alle" bescheidenheid willen zeg
gen, dat zij zeker niet minder belang heb
ben bij de vraag dan wij mannen; immers
iedere rijksdaalder, die niet in den wijden
muil van den fiscus moet worden gestoken,
zou op aangenamer manier kunnen worden
besteed, b.v. in een vorm van een nieuwe
japon voor Mevrouw, of een vernieuwing van
het ameublement in de huiskamer, dat nu
werkelijk niet langer meer mee kan en dat
toch niettemin, practisch gesproken nog
een paar jaar zal moeten wachten; als het
den belastinggaarder behaagt om ons daar
voor dan de middelen over te laten.
Toch, zooals ik zei, de dames hebben voor
deze quaesties geen belangstelling, wél voor
de vraag: „Zal Mengelberg blijven of zal hij
gaan?" Tante Koos, de lieve ziel, was van
oordeel, dat hij zijn Vaderland toch niet in
den steek zou laten voor die Amerikanen
Tegenover dit gevoelsargument stelde me
vrouw Hopma. die niet. van practischen zin
ontbloot is, dat een dollar toch altijd meer
waard is dan een gulden, waartegenover
mevrouw Hupstra deed opmerken, dat je
in Amerika niet alleen in dollars ontvangt,
maar er ook in betalen moet. Mevrouw van
Stuiteren deed er het zwijgen toe, vermoe
delijk omdat de Amerikanen niet gewend
zijn op hun voorgeslacht te bluffen. Konden
wij in de ziel van mevrouw van Stuiteren
kijken, dan zouden wij waarschijnlijk daarin
vinden, dat Amerikanen naar haar inzicht
geen grootvaders of overgrootvaders hebben
gehad. De gedachtenwisseling over het on
derwerp was veelzijdig, maar leidde niet tot
een resultaat, of het moest dit zijn: „wij
zullen er wel niets meer van hooren", dat
de opvatting van Hupstra bleek te zijn.
waarop Wouter evenwel ten antwoord gaf:
„Wanneer Willem in Holland blijft, dan ga
ik eens aan den fircus vragen, welke bij
zondere gunsten hij heeft ontvangen, die
aan een ander zouden worden geweigerd", en
daar er na deze verklaring niets meer te zeg
gen viel, was het onderwerp daarmede af
gedaan.
Merkwaardig was het, dat het heele gezel
schap, zelfs niet met uitzondering van
Koosje, tevreden en gelukkig was over het
feit, dat de Raad van Beroep de gemeente
Haarlem in het ongelijk had gesteld ten op
zichte van de straatbelasting, die de ge
annexeerde Heemstedenaren over 1927 aan
de gemeentekas van Haarlem niet hadden
willen betalen. Ik veroorloof mij te zeggen,
dat die overwinning voor ons belastingbeta
lers eigenlijk een nederlaag beteekende, om
dat het geld, dat nu niet in de Haariemsche
gemeentekas kwam, toch op een andere ma
nier door ons zou moeten worden opge
bracht, waarop Emma Hopma niet heel
logisch maar wel met groote overtuiging
verontwaardigd ten antwoord gaf: „hij heeft
het dan toch maar lekker verloren!" Me'
dien „hij" bedoelde zij den-wethouder van
financiën, Mr. Slingenberg, dien zij persoon
lijk aansprakelijk scheen te stellen voor de
ónrechtmatig gedane vordering. „Ik zou wel
willen", zei ze, „dat de .wethouder zelf, al
was het maar 6 weken in een jaar, belas
tingbiljetten moest ophalen bij menschen,
die ze nog niet hadden ingediend; dan zou
hij wat te hooren krijgen." „Maar Emma",
zoo werd daartegen aangevoerd. ..daar heef:
die man toch geen tijd voor". ..Dan moet hij
er zijn vacantic maar voor besteden", zei
mevrouw Hopma wreedaardig, „misschien
zouden daardoor ook de belastingen wat
lager worden." Op deze beschouwing is men
in de krans niet ingegaan, alleen deed van
Stuiteren opmerken, dat er eerder een nieu
we wet uit zou voortvloeien, waarbij aan
wethouders van financiën verboden werd.
persoonlijk met belastingschuldigen in aan
raking te komen. „Want", zei van Stuiteren
„Mr. Slingenberg draait als lid van de Eerste
Kamer zelf mee aan de wetgevende machi
ne". Hupstra vond dit wat oneerbiedig ge
zegd en bracht het gesprek op wat anders,
namelijk op deze vraag, of men menschen
kende, die van alle belastingen zijn vrijge
steld. Men noemde Robinson Crusoe en den
bestuurder van de onderzeesche boot, die de
Noordpool wenscht te ontdekken. Deze hee
ren behooren evénwel niet tot een van onze
familiën, zoodat het onderwerp bij gebrek
aan belangstelling vanzelf smoorde.
Veel grooter attentie was er voor de vraag
wanneer nu eindelijk de Groote Houtbrug
eens zou worden verbreed. Er was letterlijk
niemand in den kring, die in het laatste
halfjaar niet bijna het leven had verloren
op dit gevaarlijke punt; de een was terwijl
hij fietste bijna onder een auto gekomen, dc
ander al wandelende bijna door een fiets
verpletterd, een derde had bijna een smade-
lijken dood gevonden onder een vrachtwa
gen, maar de grootste verontwaardiging
kwam tot uiting, toen van Stuiteren ver
klaarde dat hij bijna onder den auto van de
Gemeentereiniging was geraakt- Dit scheen
enze krans wel den schrikkelijksten dood te
vinden, die een mensch kan overkomen.
Tante Koos veroorloofd© zich te doen op
merken, dat wij allemaal b ij n a op de Groo
te Houtbrug het leven hadden verloren
maar dat het heele gezelschap compleet, ge
zond en frlsch in den salon van Hupstra
zat. Deze opmerking maakte de verontwaar
diging van de heele krans gaande, zóó zelfs
dat Emma Hopma vroeg: „Moet iemand dan
heelemaal dood wezen, voordat hij tegen
gevaar protesteeren kan?" In de ontstem
ming, waarin de krans verkeerde, scheer
niemand dit een zonderlinge vraag te vin
den. Van Stuiteren noemde het zelf een
schandaal, dat nog altijd aan dit noodza
kelijke werk niet begonnen was en toen
Hopma zei: „ik geloof, dat het gemeente
bestuur ér geen geld voor had", brak de ver
ontwaardiging aan alle kanten los. Bitter
was de opmerking: „Er is voor alles geld.
behalve voor,/ het noodzakelijke", pijnlijk
deze andere opmerking; „dan moet er maar
geld voor gemaakt worden", net alsof de
gemeente Haarlem, die al gasstoker, elcctri-
citeitmaker, advertentiecolporteur, boek
drukker en waterkoopman is, nu ook nog in
een van de geraeentegebouwen een klein
valschmunterJjtje moest opzetten om daar
mede den bouw van de Groo'c Houtbrug to
betalen. Daar men in dezen doolhof van ge>-
meenteliik financieel beleid tenslotte toch
ook geen uitweg wist, kwam mcr. niet tot een
conclusie, maar besprak ampel hoe breed dc
nieuwe brug wel zou moeten zijn, om aan al
onze elschen te voldoen.
„Wanneer dat niet goed vaststaat", zei van
Stuiteren, ..let op. dan maken ze de brug weer
de helft te klein". De eischen werden nu als
volgt opgesomd; Hopma vroeg ruimte voor 4
auto's naast elkaar en natuurlijk van weers
kanten, waarvoor hij de bcnoodïgde ruimte
schatte op 50 Meter. Hopma heeft er verstand
van, daar hij zelf een auto bezit. Hupstra, die
gewoon is zich per fiets te verplaatsen, eisch-
te een breedte van 20 Meter voor de stroomen
fietsers, die ln de topuren van 2 kanten de
brug moeten kunnen passeeren. Het kwam
mij voor, dat de voetgangers, die dan toch
zeker de oudste menschensoort op aarde zijn,
aanspraak mogen maken op een wandelpad
van minstens 25 Meter, waarop geen enkel
vervoermiddel toegang hebben zal. Mevrouw
van Stuiteren, die nog kleine kinderen heeft,
verdedigde het recht van moeders en kinder
meisjes om ongehinderd de Groote Houtbrug
te passeeren en tenslotte vormden wij een
groote groep bestaande uit mannen met
handwagens, met kruiwagens, jongens met
autopeds, met vliegende Hollanders enz. Zelfs
brak tante Koosje een lans voor de knaapjes,
die zich met rolschaatsen plegen te vermaken,
maar vond hierin bij de rest van het gezel
schap geen steun.
Wij kwamen totaal tot een breedte van 120
Met-er en rekenden daar nog eens 100 Meter
bij voor noodzakelijke uitbreidingen in de
t fekomst. Juist toen wij het ongeveer met el
kaar eons waren, kwam Van Stuiteren op
de gedachte of het niet beter zou ziin een
brug te leggen over den geheelen Gasthuis-
singel, waarop een slimme aanwezige do
vraag opperde of heb dan niet. bet beste
was. de geheele gracht te dempen, zoodat er
geen brug mc-er noodig zou zijn. Eenmaal
dempende, dempten wij ook tegelijk even
den Raamsingel. en aan den anderen kant
den Kampersingel, en gingen welgemoed
naar huis in de overtuiging, dat deze avond
voor het belang van de gemeente Haarlem
groote resultaten had opgeleverd.
Onderweg naar huls kwam de gedachte bij
mij op, dat dit werk waarschijnlijk veel meer
geld zou kosten dan het maken van de mo-
numentaalste brug.
Maar daar breek ik mij verder het hoofd
niet mee. Nog altijd geldt immers de oude
regel van Harpagon. die tot zijn kok zei: een
overvloedige maa'tijd opschaf ten voor veel
geld, kan ledereen; de kunst ls, een lekker
ainer opdienen voor weinig geld." Die kunst
moet de gemeente Haarlem ook maar eens
ln practijk brengen.