DE PATRIOT". H. D. VERTELLING HAARLEMMER HALLETJES Als bet einde nadert Toen Lubitsch onlange tilt Amerika weer !n Europa terug kwam heeft hij zijn mee ning over de film eens verkondigd en zeide hij o.a- dat men het niet moet zoeken in 't zware, in 't artistieke genre, doch maar liever luchtige, amusante films moest ma ken. Dat was voordeeliger en rolprenten met Harry Liedtke, Wiener Madel, Maria Paudler, Schüpzel, arme baronnen, allerlaatste tel gen van een oud-adellijk geslacht, rijke oom pjes uit Amerika en happy end's onder vinden van het groote publiek inderdaad meer waardeering dan de enkele films die qua spel, regie, foto beslist goed zijn en een inhoud hebben die niet altijd zoet en flauw is. Maar herinnert ge u nog, dat diezelfde Lubitsch, die man met altijd een sigaar in sujn mond, jaren geleden films schiep als „Anna Boleyn", „Die Puppe", „De dochter yan Pharao", „Madame Dubarry" en „Sum- inurum"? Toen ging hij naar t land van den dollar, maakte verscheidene films en keerde gelijk «zoo velen weer naar Duitschland terug. En in Amerika heeft deze man, die thans Bijn vroegere idealen verloochent, met Jan nings een film gemaakt, die in verschillen de opzichten niet-Amerikaansch is, waarin gebroken wordt met verschillende Holly wood sche mode-hebbelijkheidjes, heeft hij i»De Patriot" gemaakt. Het verhaal is zoo: Paul I, csaar aller Russen, krankzinnig, lijdend aan vervol gingswaanzin, tiranniseert zijn volk; graaf Pahlen, minister van oorlog, patriot In hart en nieren, vertrouweling des czaren staat aan 't hoofd van de samenzweerders die den kroonprins op den troon willen zetten. Gravin Ostermann, verlaten door graaf Pahlen .vertelt den czaar dat er een samen zwering tegen hem is, maar de czaar blijft tot het einde vertrouwen in graaf Pahlen stellen. De opstand breekt uit, de czaar slaat een mantel om, vlucht naar de troonzaal en vóór zijn troon worgt Stephan, een vroeger soldaat, hem. Een uur later dwingt graaf Pahlen Stephan om hem, den patriot, die slechts tot den opstand aanvuurde ter wille yan het vaderland, dood te schieten. Deze film is lang, denkelijk acht- acten en heeft als eenige fout het groote gemis aan actie in sommige deelen. Men zou denken Lubitsch over de film. Mooi spel van Emil Jannings. De krankzinnige Czaar aller Russen Paul I. Een publiekfilm? dat Lubitsch deze film gemaakt heeft om Jannings eens flink te laten spelen, om Jan nings als-maar op het doek te brengen, om Jannings weer populair te maken en hem te laten toonen dat hij een waarachtig talent is. Want al is de titelrol die van graaf Pahlen, de hoofdrol speelt Jannings als de czaar. Kort na de inleiding, als de czaar in zijn slede door de besneeuwde stad rijdt en ieder doodgeschoten wordt, die zich op straat of voor een venster vertoont, komt de benauwe nis in de film, de weerzinwekkende gek met zijn onmenschelijke handelingen, zijn ver wrongen gezicht, zijn slordige haren waart nu rond door iedere scène. Men voelt de angst aan van de soldaten, als de czaar hen één voor één monstert, terwijl hij staat te spelen met zijn karwats. Dan, even later, vliegt hij heen en weer door zijn werk kamer, kruipt over den grond, gooit alle paperassen door elkaar, zoekt tot hij vlak- voor-zijn-neus de karwats terugvindt. Later: dat knappe spel van Jannings bij het souper, kort voor 't uitbreken van den opstand. Nog later: de angst van den czaar die aan alle kanten de oprukkende soldaten bemerkt, die vlucht, gangen langs, kamers door, trappen op, tot hij neervalt in zijn troonzetel. Lubitsch kan nü zeggen wat hij wil. deze film is een kunstwerk, door Jannings' ge weldige spel, Jannings' mimiek, maar óók door de strakke regie van Lubitsch die over al te bespeuren valt en toont dat een mees ter in zijn vak haar voerde. Lewis Stone heeft in deze film zijn eerste behoorlijke rol, ook hij is vaak heel goed, verrassend soms. En Hans Dreier komt een woord van lof toe voor zijn decors die voor een Amerikaansche rolprent althans mooi zijn. Het is een film die door velen gewaardeerd zal worden, maar of het een publiek-film zal zijndaar zetten we een groot vraag- teeken achter. C. G. B. (In het Theater Tuschinski te Amsterdam heeft de Paramount voor genoodigden en pers dezer dagen een speciale voorstelling van „De Patriot" gegeven, welke de eerste was in ons land. Bij het begin van het nieuwe seizoen, dus ongeveer in Septem ber, komt deze film pas in de bioscopen.) De krankzinnige czaar en graaf Pahlen. Roetmop door WILLY VAN DER TAK. .Roetmop! Katjang!" In een hoek va^^le speelplaats staat ze, schuw achteraf, klein en mager, een paar donkere oogen in het verschrikte bruine ge zichtje. de beenige handjes ineengeklemd op de niet bij haar hoorende Europeesche jurk. Roetmop Niemand van al die ïindcren merkt wat sf :en oneindige angst vJJ- foor dat scheldwoord er achter dat stille ge zichtje leeft, niemand ziet de diepe kerven, die haar eigen nagels in machtelooze opstand in haar vingers groeven. „Katjang!" Owees toch stil, wees toch stil! Zeg dat woord niet telkens en telkens weer! Het is toch mijn schuld nietEn het is toch niet zoo erg het maakt me toch van binnen niet anders dan jullie! Weten jullie dan niet, voelen jullie dan niet, dat dat woord pijn doet. dat het snijdt en scheurt enO nee, zeg het niet nog eens.moeder! laat het hen niet nog eens zeggen! Maar ze zeiden het wel nog eens en nog vele malen daarnaniet kwaad gemeend, kinderen die een nieuw woord hebben ge vonden. En ze wisten niet hoe een matelooze ellende zich verborg achter het passieve ge zichtje met de schuwe bruine oogen en het sluike haar. Want ze zagen niet de magere handjes, waarop de knokels weggetrokken wit van het ineenklemmen plekten. „Roetmop!" O, ze meenden het zoo erg niet, en ze wis'en ook niet hoe erg het was. maar dat woord.dat woord! Het maakte je eek van binnen, met pijndoende tranen achter je brandende oogleden en toch zou je voor niets ter wereld gewild hebben, dat die tra nen naar buiten kwamen en over je gezicht henen, je bruine gezicht, je roetmopoen ge zichtWant je moeder was een Indische geweest, en dat was een schande al was ze altijd heel lief en zacht en prettig-bruin geweest. En nu was je moeder dood en je vader had je naar Holland gestuurd met je bruine gezicht en je dikke lippen Hol land, waar de mensehen dunne linpen en witte gezichten hadden en scherpe, spitse neuzen!" En je had 't niet naar gevonden om te gaan. en mevrouw was wel lief, maar dat woord, altijd dat woord! Roetmon, Katjang. Katjang, roetmon! o, o, o! De weldoende pijn die 't in je doffe hersenen t gaf om 't over te zeegen. steeds maar over. en dan oneens de pijn, die te erg werd en je 't wel uit kon schreeuwen, wild, gek, dat ze allemaal schrok ken! „Roetmop!" Weero, weerLaatst, er trok nog schaamte met een warme golf naar je hoofd als je er aan dacht, laatst had je gehuild gebalkt op je kamer om dat woord, en je bruinheid en de schande. En je had poeier genomen en je heele gezicht moes' met dikke de poeier in je haar zat en je kleeren wit klodders gepoeierd, tót "je wit was, wit. en bestoven waren en je had de poeierkwast met een kwak door de kamer gesmeten pats, in den hoek ook een groote klont wit niets dan wit. En je was naar beneden gegaan en mevrouw was boos geweest en had je naar boven gestuurd: „Kijk in de spiegel hoe ie eruit ziet en ga Je wasschen met een!" En In de suievel zag je toen weer een roetmop, met dikke roodbehuilde oogen en een platte neus, en vooruitstekende lippen. en een bruine hals en een gek, wit bestoven gezicht En toen wasschen. boenen tot het eraf was. en je kleeren afborstelen, en de poeier kwast oprapen en de wittigheid van het kar pet wegvegen eD Je haar schoonborstelen, en weten dat Je een roetmop bleef O Indië, waar alles warm en zonnig was o moeder, die Hef en zacht en bruin was geweest Roetmop, doe je niet. mee?" Roerloos stond ze en knikte van nee, en wist dat ze het zoo kwaad niet meenden en hoorde dat woord, dat ééne, dat pijn deed. DE BEKORING DER NATUUR. Er zijn In alle rangen en standen men- schen die veel gevoelen voor studie van het leven, der vogels. De Heer Neville Chamber lain, een van de werkzaamste leden van het Brltsche ministerie schreef onlangs een uit- voerigen brief aan de Times, het groote Engelsche dagblad, over een tapuit, dien hij In een der Londensche piïrben had gezien. De beroemdste vogelliefhebber onder de staatslieden is Lord Grey of Fallodon, die Britsch m'nister van buitenlandsche zaken was toen in 1914 de „grooote oorlog" uitbrak. HU heeft een boek geschreven, getiteld: „De bekoorlijkheid der vogels." Het is verwonderlijk hoe sommige men- schen, die het bijzonder druk hebben en wier hoofdwerkzaamheden op een geheel ander terrein liggen, nog tijd overhouden voor natuurstudie. Zoo is een bekend Pro fessor in de letterkundige faculteit van de Universiteit van Amsterdam een groot vogel kenner. Lord Avebury, aan wien de Beurs- vacantiedagen in Engeland te danken zijn, was bankier en lid van het Lagerhuis, maar toch vond hij nog tijd om zich te **-1jden aan de studie der insecten, waarover hij ook studies schreef. EEN „KONINKLIJKE" LIEF- HEBBERIJ. Een van de feiten, waaruit men kan af leiden, dat de Koning van Engeland steeds in beterschap toeneemt, is, dat de post zegelhandelaars met wien Koning George geregeld zaken doet, nu weer zeldzame exemplaren naar Bognor hebben gezonden. De Koning Is n-1. een groot postzegelliefheb- ber. ZUn verzameling is de beste en uitge breidste ter wereld en de belan^0* zijn liefhebberij schijnt weer volledig ont waakt te zijn. Koning George beschikt over een uitge breide philatelistische kennis en zUn 200 groote albums in het speciale postzegelkabi net van Buckingham Palace bevatten vele hoogst zeldzame exemplaren, van zeer groote waarde. Een daarvan is de ongebruikte blauwe twee-penny-postzegel (van 1847) van Mau ritius, die de Koning in 1904 voor ruim 1400 pond sterling kocht. Zonder eenigen twijfel zou nu dat exemplaar nog veel meer op brengen. Koning George bezit ook één van de tien bestaande exemnleren van een post zegel van West Australië mot een fout. Voor zulk een postzegel werd onlangs op een auctie 1C60 pond sterling betaald- De Prins van Wales heeft den smaak voor het verzamelen, van postzegels van zijn vader geërfd en heeft op zijn vele reizen heel wat zeldzame exemplave^ weten te be machtigen. Ook de koning van Spanje heeft een mooie postzegelverzameling, die hij voortdurend op de hoogte van den tijd houdt. En ver weg, in Japan, is Prins Hiroyosu de trotsche eige naar van een groote postzegelverzameling van wel 1200 exemplaren. Alle leden der Belgische Koninklijke Familie zijn ook groote postzegelenthousiasten, evenals ex- koning Manuel van Portugal, Koning Fcead van Egypte, Koningin Elena van Italië, Koning Alexander van Joego-Slavlë en de Kroonprins van Zweden. „Is juffrouw Frieda thuis?" „Nee, ze ls aan 't paardrijden-" „Is juffrouw Emmy thuis?" „Nee. die is nu op college." „Is mevrouw thuis?" ..Nee. die is aan 't Oceaanvllegen." „Is meneer dan thuis?" „Nee, die zit op de kookschool." ionden is de mistigste plaats van de wereld." „Ja. maar lk ben es ergens geweest waar t nog mistiger was." „Waar was dat?" „Dat weet 'k niet, want het was er zoo mistig," „Waarom moest je school-blijvcn!" ,Jk wist niet waar de Azoren lagen, vader." .iet er dan toch ook op, waar Je Je rom mel laat." „Welke is de krachtigste waterval?" „Vrouwentranen." „Wat ls jou zwaarste zonde. Emilie?" „Mijn verwaandheid. Ik bracht uren voor den spiegel door." ..Dat is geen verwaandheid, dat ls verbeel ding." Ie Humorist: ,iees jij je grappan altijd aan je vrouw voor?" 2e dito: „Ja, en als ze niet lacht, zijn ze good." Onderwijzer: „Wat is synoniem?" Leerling: „Het woord dat je mag gebrui ken, als je niet weet hoe je het woord waar je het eerst aan dacht, moet spellen." Ik heb zoo juist gehoord van een geld schieter, die in den zomer hooger rente be rekent dan in den winter omdat dc dagen dan langer zijn. In een AmerikaanschP gevangenis wordt den gevangenen door universiteitsprofesso ren college gegeven in geschiedenis, socio logie. psychologie en literatuur. Het schijnt evenwel nog niet voorgekomen te zijn, dat een van deze studenten verlen ging van zijn verblijf vroeg, om zijn studie te kunnen beëindigen. Ik hou niet van asperges. En ik ben blij dat ik er niet van hou, want als ik ervan hield zou lk ze eten en ik hou er niet van. Klerk i Ik xou grjuig vanmiddag naar da begrafenis van myn schoonmoeder gaan. Ik ook. Pnlrooni EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE. Het voorjaar is de tijd van de crocus en van Be belastingen. Je zou denken, dat de crocus een buitengewoon geliefde bloem zou wezen, omdat hij de eerste is die na den winter het hoofd boven den grond durft steken, maar in werkelijkheid is hij een geminachte bloem, zelfs zóó dat een van mijn familieleden in een tijd toen slankheid volstrekt niet werd ge waardeerd en die, moet ik wel zeggen, die slankheid tot broodmagerte had overdreven, door een spotvogel in de familie „een crocusje op den tocht" werd genoemd. Gelukkig voor haar (want het was natuurlijk een juffrouw) is die quahficatie zoover ik weet nooit tot 5iaar oor doorgedrongen, maar als ik mij her inner hoe mager, bleek en spits zij was. kon de vergelijking toch ook voor den armen crocus geen compliment genoemd worden. Niettemin brengt de verachte crocus op dit oogenblik al vrij wat kleur in het veld tus- schen Haarlem en Leiden, in afwachting van narcis, hyacinth en tulp. In ieder geval is de ze eenvoudige bloem een vrijwat aangenamer verschijning dan de inschrijvingsbiljetten voor de Rijks-inkomstenbelasting die ons te wachten staan, en de quitantie voor de we genbelasting, die wij bij den ontvanger van de accijnsen mogen gaan afhalen, voor zoover wij ons de weelde veroorloven er een auto op na te houden. Is het wonder, dat de fiscus zich langzamerhand als de beheerseher van rle samenleving gaat beschouwen? Iedere andere leverancier stuurt ons (en met groot genoegen) onze bestellingen thuis; alleen de ontvanger van belastingen wacht tot wij die komen halen. Nu kun je dat wel laten, maar dan draagt het eindje den last. Deze heeren hebben zoo van die argumen ten, waar men geen neen op zegt. Zoo her inner ik mij één van mijn kennissen, dié toen hij zijn inschrijvingsbiljet voor de belas ting kreeg, het eenvoudig weglegde en de vrijmoedigheid had om aan den belasting gaarder te berichten: „WelEdele Heer, Het gebruikelijke papier ligt vóór mij en U verwacht, dat ik dat zal invullen. Evenwel heb ik daartoe niet den mirsten lust; ik heb dat nu al jaren gedaan en a's ik het optel eenige tonnen gouds aan den Staat der Nederlanden betaald, zon der dat ik eenige verbetering van beteke nis kan opmerken. De zaak wordt gaande gehouden en niet eens op de manier, die mij de beste toelijkt te zijn. Ik heb dus besloten met het betalen van belasting uit te scheiden en geef U hiervan bij dezen kennis. Hoogachtend, Op dezen werkwaardigen brjef kreeg hij voorloopig geen antwoord en dat zou hem ook niet bereikt hebben, daar hij zoo ver standig was geweest voor een tijd naar het buitenland te gaan. Toen hij terugkwam bleek hem evenwel, dat al stelde hij geen belang meer in den ontvanger, de fiscus zelf zijn belangstelling in hem niet verloren had. Integendeel, er volgde een reeks van maat regelen, die tenslotte niet alleen het geld van mijn vriend toch weer in hét fiscale laad je brachten, maar bovendien nog vermeerderd met bijzondere onkosten, die hij had kun nen ontgaan, wanneer hij met de wolven in het bosch had meegehuild. Hoeveel dat was heeft hij mij indertijd verteld en het was een vrij aanzienlijk bedrag. Toen hij mij vroeg (want hij was een man van orde) op welk hoofd hij dit nu in zijn kasboek moest onderbrengen, gaf ik hem den raad, eenvou dig te schrijven: „Gebrek aan eerbied voor den fiscus" en er verder maar zoo weinig mogelijk meer aan te denken. Het zal wel niemand verwonderen, dat in de laatste bijeenkomst van onze krans het onderwerp „fiscus" buitengewoon groote be langstelling had. Van Stuiteren begon ermee door te vragen: „en) wat zeggen jullie van Willem?" Ik geloof, dat de meerderheid van het gezelschap niet dadelijk wist, wie er met Willem bedoeld werd, maar als je een vraag niet begrijpt, is het altijd verstandig er het zwijgen toe te doen en te wachten tot een ander in het gezelschap vraagt wat de be doeling is. Er is er wel altijd één, die zich oooffert en bij ons was het natuurlijk Emma Hopma weer. Toen Van Stuiteren daarop antwoordde: „Maar hoe kun je dat nu vra gen? Natuurlijk bedoel ik Willem Mengel berg", hadden wij anderen, die het evenmin begrepen, de gelegenheid om een gezicht te zette-n alsof wij het al lang gesnapt hadden. Wat Willem betrof, de aanwezigen waren over zijn optreden tegen den fiscus van ver schillende meening. Hupstra, die neiging heeft om goed te keuren wat alle autoritei ten doen, van de hoogste af tot de bescheï- denste autoriteit toe, zei, dat hij het onge past vond, Wouter daarentegen, die in zijn wieg een grooten.zin voor onafhankelijkheid heeft meegekregen, vond het heel goed, dat er nu maar eens opgetreden werd en ik zelf veroorloofde mij te zeggen, dat wij er eigen lijk weinig van wisten en er moeiiijk over konden oordeelen zoolang wij alle bijzonder heden niet kenden. De dames namen aan dit gesprek geen deel; zij interesseeren zich voor belastingkwesties zelden of nooit, ai zou ik met alle" bescheidenheid willen zeg gen, dat zij zeker niet minder belang heb ben bij de vraag dan wij mannen; immers iedere rijksdaalder, die niet in den wijden muil van den fiscus moet worden gestoken, zou op aangenamer manier kunnen worden besteed, b.v. in een vorm van een nieuwe japon voor Mevrouw, of een vernieuwing van het ameublement in de huiskamer, dat nu werkelijk niet langer meer mee kan en dat toch niettemin, practisch gesproken nog een paar jaar zal moeten wachten; als het den belastinggaarder behaagt om ons daar voor dan de middelen over te laten. Toch, zooals ik zei, de dames hebben voor deze quaesties geen belangstelling, wél voor de vraag: „Zal Mengelberg blijven of zal hij gaan?" Tante Koos, de lieve ziel, was van oordeel, dat hij zijn Vaderland toch niet in den steek zou laten voor die Amerikanen Tegenover dit gevoelsargument stelde me vrouw Hopma. die niet. van practischen zin ontbloot is, dat een dollar toch altijd meer waard is dan een gulden, waartegenover mevrouw Hupstra deed opmerken, dat je in Amerika niet alleen in dollars ontvangt, maar er ook in betalen moet. Mevrouw van Stuiteren deed er het zwijgen toe, vermoe delijk omdat de Amerikanen niet gewend zijn op hun voorgeslacht te bluffen. Konden wij in de ziel van mevrouw van Stuiteren kijken, dan zouden wij waarschijnlijk daarin vinden, dat Amerikanen naar haar inzicht geen grootvaders of overgrootvaders hebben gehad. De gedachtenwisseling over het on derwerp was veelzijdig, maar leidde niet tot een resultaat, of het moest dit zijn: „wij zullen er wel niets meer van hooren", dat de opvatting van Hupstra bleek te zijn. waarop Wouter evenwel ten antwoord gaf: „Wanneer Willem in Holland blijft, dan ga ik eens aan den fircus vragen, welke bij zondere gunsten hij heeft ontvangen, die aan een ander zouden worden geweigerd", en daar er na deze verklaring niets meer te zeg gen viel, was het onderwerp daarmede af gedaan. Merkwaardig was het, dat het heele gezel schap, zelfs niet met uitzondering van Koosje, tevreden en gelukkig was over het feit, dat de Raad van Beroep de gemeente Haarlem in het ongelijk had gesteld ten op zichte van de straatbelasting, die de ge annexeerde Heemstedenaren over 1927 aan de gemeentekas van Haarlem niet hadden willen betalen. Ik veroorloof mij te zeggen, dat die overwinning voor ons belastingbeta lers eigenlijk een nederlaag beteekende, om dat het geld, dat nu niet in de Haariemsche gemeentekas kwam, toch op een andere ma nier door ons zou moeten worden opge bracht, waarop Emma Hopma niet heel logisch maar wel met groote overtuiging verontwaardigd ten antwoord gaf: „hij heeft het dan toch maar lekker verloren!" Me' dien „hij" bedoelde zij den-wethouder van financiën, Mr. Slingenberg, dien zij persoon lijk aansprakelijk scheen te stellen voor de ónrechtmatig gedane vordering. „Ik zou wel willen", zei ze, „dat de .wethouder zelf, al was het maar 6 weken in een jaar, belas tingbiljetten moest ophalen bij menschen, die ze nog niet hadden ingediend; dan zou hij wat te hooren krijgen." „Maar Emma", zoo werd daartegen aangevoerd. ..daar heef: die man toch geen tijd voor". ..Dan moet hij er zijn vacantic maar voor besteden", zei mevrouw Hopma wreedaardig, „misschien zouden daardoor ook de belastingen wat lager worden." Op deze beschouwing is men in de krans niet ingegaan, alleen deed van Stuiteren opmerken, dat er eerder een nieu we wet uit zou voortvloeien, waarbij aan wethouders van financiën verboden werd. persoonlijk met belastingschuldigen in aan raking te komen. „Want", zei van Stuiteren „Mr. Slingenberg draait als lid van de Eerste Kamer zelf mee aan de wetgevende machi ne". Hupstra vond dit wat oneerbiedig ge zegd en bracht het gesprek op wat anders, namelijk op deze vraag, of men menschen kende, die van alle belastingen zijn vrijge steld. Men noemde Robinson Crusoe en den bestuurder van de onderzeesche boot, die de Noordpool wenscht te ontdekken. Deze hee ren behooren evénwel niet tot een van onze familiën, zoodat het onderwerp bij gebrek aan belangstelling vanzelf smoorde. Veel grooter attentie was er voor de vraag wanneer nu eindelijk de Groote Houtbrug eens zou worden verbreed. Er was letterlijk niemand in den kring, die in het laatste halfjaar niet bijna het leven had verloren op dit gevaarlijke punt; de een was terwijl hij fietste bijna onder een auto gekomen, dc ander al wandelende bijna door een fiets verpletterd, een derde had bijna een smade- lijken dood gevonden onder een vrachtwa gen, maar de grootste verontwaardiging kwam tot uiting, toen van Stuiteren ver klaarde dat hij bijna onder den auto van de Gemeentereiniging was geraakt- Dit scheen enze krans wel den schrikkelijksten dood te vinden, die een mensch kan overkomen. Tante Koos veroorloofd© zich te doen op merken, dat wij allemaal b ij n a op de Groo te Houtbrug het leven hadden verloren maar dat het heele gezelschap compleet, ge zond en frlsch in den salon van Hupstra zat. Deze opmerking maakte de verontwaar diging van de heele krans gaande, zóó zelfs dat Emma Hopma vroeg: „Moet iemand dan heelemaal dood wezen, voordat hij tegen gevaar protesteeren kan?" In de ontstem ming, waarin de krans verkeerde, scheer niemand dit een zonderlinge vraag te vin den. Van Stuiteren noemde het zelf een schandaal, dat nog altijd aan dit noodza kelijke werk niet begonnen was en toen Hopma zei: „ik geloof, dat het gemeente bestuur ér geen geld voor had", brak de ver ontwaardiging aan alle kanten los. Bitter was de opmerking: „Er is voor alles geld. behalve voor,/ het noodzakelijke", pijnlijk deze andere opmerking; „dan moet er maar geld voor gemaakt worden", net alsof de gemeente Haarlem, die al gasstoker, elcctri- citeitmaker, advertentiecolporteur, boek drukker en waterkoopman is, nu ook nog in een van de geraeentegebouwen een klein valschmunterJjtje moest opzetten om daar mede den bouw van de Groo'c Houtbrug to betalen. Daar men in dezen doolhof van ge>- meenteliik financieel beleid tenslotte toch ook geen uitweg wist, kwam mcr. niet tot een conclusie, maar besprak ampel hoe breed dc nieuwe brug wel zou moeten zijn, om aan al onze elschen te voldoen. „Wanneer dat niet goed vaststaat", zei van Stuiteren, ..let op. dan maken ze de brug weer de helft te klein". De eischen werden nu als volgt opgesomd; Hopma vroeg ruimte voor 4 auto's naast elkaar en natuurlijk van weers kanten, waarvoor hij de bcnoodïgde ruimte schatte op 50 Meter. Hopma heeft er verstand van, daar hij zelf een auto bezit. Hupstra, die gewoon is zich per fiets te verplaatsen, eisch- te een breedte van 20 Meter voor de stroomen fietsers, die ln de topuren van 2 kanten de brug moeten kunnen passeeren. Het kwam mij voor, dat de voetgangers, die dan toch zeker de oudste menschensoort op aarde zijn, aanspraak mogen maken op een wandelpad van minstens 25 Meter, waarop geen enkel vervoermiddel toegang hebben zal. Mevrouw van Stuiteren, die nog kleine kinderen heeft, verdedigde het recht van moeders en kinder meisjes om ongehinderd de Groote Houtbrug te passeeren en tenslotte vormden wij een groote groep bestaande uit mannen met handwagens, met kruiwagens, jongens met autopeds, met vliegende Hollanders enz. Zelfs brak tante Koosje een lans voor de knaapjes, die zich met rolschaatsen plegen te vermaken, maar vond hierin bij de rest van het gezel schap geen steun. Wij kwamen totaal tot een breedte van 120 Met-er en rekenden daar nog eens 100 Meter bij voor noodzakelijke uitbreidingen in de t fekomst. Juist toen wij het ongeveer met el kaar eons waren, kwam Van Stuiteren op de gedachte of het niet beter zou ziin een brug te leggen over den geheelen Gasthuis- singel, waarop een slimme aanwezige do vraag opperde of heb dan niet. bet beste was. de geheele gracht te dempen, zoodat er geen brug mc-er noodig zou zijn. Eenmaal dempende, dempten wij ook tegelijk even den Raamsingel. en aan den anderen kant den Kampersingel, en gingen welgemoed naar huis in de overtuiging, dat deze avond voor het belang van de gemeente Haarlem groote resultaten had opgeleverd. Onderweg naar huls kwam de gedachte bij mij op, dat dit werk waarschijnlijk veel meer geld zou kosten dan het maken van de mo- numentaalste brug. Maar daar breek ik mij verder het hoofd niet mee. Nog altijd geldt immers de oude regel van Harpagon. die tot zijn kok zei: een overvloedige maa'tijd opschaf ten voor veel geld, kan ledereen; de kunst ls, een lekker ainer opdienen voor weinig geld." Die kunst moet de gemeente Haarlem ook maar eens ln practijk brengen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 19