|*H CPffi^AETI (iLU*|«|INI JTj
IT IVEI,DE IPIG^ V4*( ^ADCLEO!^
CCCI? L.I^.SfE^En5®^
VE^JAAID UCCK K^EVI^.W4LJHEI^-HELIEI^.
fKorte Inhoud van het voorafgaande).
De held van dit verhaal. St. Ives, bUge-
naamd de Splon van Napoleon, was in
Mel 181J als krijgsgevangene in handen
der Engelschen gevallen. Met lotgenoofcen
^at hi) opgesloten m het kasteel Edinburg
dat tot gevangenis was ingericht. Doonda'
St. Ives van geboorte een edelman
maar in het gevangenenkamp slechts een
gewoon soldaat de Engelsche taal
machtig was. werd hij door de bewakers
meermalen als tolk gebruikt, waardoor hi.
verschillende voordeelen boven do andere
gevangenen genoot.
De gevangenen mochten voorwerpen
van huisvlijt maken die door de bevol
king gekocht werden. Onder de koopsters
was een meisje van 18 of 19 jaar. die de
aandacht van St. Ives trok. Het meisje.
Flora genaamd, betoonde haar deelneming
in zijn lot.
Van een zaakwaarnemer ontvangt St.
Ives een pakje bankbiljetten, hem door
een bloedverwant gesehonken, om zijn ont
vluchting mogelijk te maken.
Met andere gevangenen heeft hy een
tunnel gegraven en met behulp van een
touw weten St. Ives en enkele vrienden
uit de vesting te ontsnappen.
Inderdaad gelukt het hem zich schuli
te houden in het kippenhok van Flora
Later helpt het meisje hem bij zijn vlucht
Als veedrijver vermomd trekt hij weg. na
een harteiyk afsoheid van Flora genomen
te hebben.
Hy kwam, na veel moeilijkheden over
wonnen te hebben. bU zijn oom. die hem
tot erfgenaam maakte. Toen moest St. Ives
evenwel weer vluchten, omdat zijn neef
hem weer aan de gerechtsdienaren, wilde
overleveren, om daardoor wraak te nemen
over zyn onterving.
Nu wordt St. Ives weer opnieuw voort
gedreven door zijn achtervolgers.
Ik keek om. De stem en het gelaat behoor
den aan der. man, die achter ons in de boot
aan het roer zat, een Engelsche stem, maar
het gelaat was een geheel ander type. Naast
hem zat een tweede matroos en de beide
mannen geleken op elkander als twee drup
pels water, evenals Sun en Candllsh; ik
schatte beiden op veertig jaar, grijze haren,
diepliggende oogen. En toen ik de drie anaere
matrozen aankeek, die wel is waar nog zeer
jong waren, kwam ik tot de ontdekking, dat
zij dezelfde houding, gestalte en gelaatstrek
ken hadden als de twee ouden, dezelfde bree-
de schouders, dezelfde lange, ernstige gezich
ten, dezelfde zonverbrande huid en dezelfde
peinzende oogen. De mannen en de jongens
droegen dezelfde zilveren oorringen.
Ik was bezig over deze merkwaardige ge
lijkenis na te denken, toen wij het schip be
reikten. Wij klauterden langs de ladder naar
boven en toen ik bijna op het dek was, werd
mijn hand gegrepen door een grooten man,
in een blauw zeemanshemd. Hij was oud en
mager en eenigszins gebukt door ouderdom
en zijn waardige houding deed mij in hem
den kapitein van het schip vermoeden, en
te odrdeelen naar zijn gelaat moest hij de
patriarch der familie zijn. Hij nam zijn muts
af en sprak ons zeer beleefd doch op eenigs
zins vermoeiden toon aan.
Een onaangenaam avontuur voor u.
mijne heeren.
Wij bedankten hem voor zijn hulp.
Het doet mij genoegen, dat ik u van
dienst heb kunnen zijn. Gindsche boot zou
minstens twintig minuten hebben noodig
gehad om u te bereiken. Het is een loods-
sloep. Ik heb hem geseind en hij zal u hier
komen afhalen om u naar Falmouth terug
te brengen. Ik hoop dat het natte pak geen
kwade gevolgen voor uw gezondheid zal heb
ben.
Mijn vrienden zullen zeker gaarne ge
bruik maken van de diensten van den loods,
wat mij betreft, ik wensch niet terug te
keeren.
Hij scheen over mijn woorden na te den
ken, hij was zichtbaar in verlegenheid om
dat hij ze niet begreep. Zijn oogen waren
grijs en eerlijk, ja kinderlijke eerlijkheid
sprak eruit, maar tevens een afwezigheid
van geest, alsof de gang der wereldsche za
ken voor hem geen beteekenis meer had. Ik
heb op mijn reizen steeds mijn oogen wijd
open en daardoor gelegenheid gehad dien
zelfden blik op te merken bij zeer oude man
nen. die aan den zoom van den weg zitten
en steenen kloppen om in hun levensonder
houd te voorzien.
Ik vrees, dat Ik u niet goed heb be
grepen, mijnheer, zeide hij.
Indien ik mij niet vergis bevind ik mij
op een der beroemde postschepen van Fal
mouth, zeide ik.
Ja, mijnheer, daarin hebt u gelijk en
ook geen gelijk. Het was eenmaal een post-
schlp en een beroemd postschip ook, maar
zooals u ziet, voeren wij geen wapen meer.
Ik bevind mij op reis voor zaken van per
soonlijk belang.
U bent kaper geworden? vroeg lk.
Ja, indien u het zoo noemen wilt.
Welnu dat is voor mij een reden te
meer om u te vergezellen, indien u het mij
toestaat. Vergun mij, kapitein...."
Colenso.
Vergun mij, kapitein Colenso, bij u te
blijven. Laat mij uw passagier zijn. Ik wil
niet zeggen: uw wapenvriend, daar ik van
het zeewezen zeer weinig, ja eigenlijk in het
geheel geen verstand heb. Maar ik kan u
goed betalen.
Dit zeggende voelde ik haastig in mijn
borstzak en zegende Flora voor het geldzakje
van ondoordringbare zijde.
Excuseer, dat ik een paar woorden on
der vier oogen spreek met dezen vriend.
Ik trok Byfleld ter zijde en vroeg:
Hegt ge uw geld nog. het bankpapier
dat ik u gaf? Het zoute water
U moet weten, dat ik dikwijls aan de
maag lijd en daarom
Man, wat gaat mij je maag aan!
Daarom onderneem ik nooit een lucht
reis zonder een fleschje goed dicht gekurkt,
koolzure soda
En ge hebt de koolzure soda weggewor
pen en de bankbiljetten er in gestopt? Dat
was heel verstandig, mijnheer Byfield.
En mijnheer Dalmahoy keert waar
schijnlijk gaarne terug tot zijn treurende
vrienden, zeide ik met verheffing van stem.
Treuren doen zij niet om mij, antwoord
de de man. maar ik keer toch tot hen terug.
Ik heb nog achttien stuivers in mijn zak.
Maar ik zal in gezelschap van Schapebout
reizen.
Dat is een uitstekend plan. dat moeten
wij ondersteunen, al was het alleen terwille
van mevrouw Schapebout, zeide ik en mij
toen tot kapitein Colenso wendend, hernam
ik:
Dus u bent bereid mij mee te nemen?
Ik kan niet gelooven, dat u het ernstig
meerit, mijnheer.
En ik zweer u dat het mij heilige
ernst is.
Hij aarzelde nog, fluisterde eenige woor
den met een der mannen en riep:
Suzanna! Suzanna! kom eens even op
dek,' als 't u blieft! Een dezer heeren wenscht
als passagier bij ons te blijven.
Een donkeroogige vrouw van middelbaren
leeftijd stak haar hoofd uit het luik en keek
als een herkauwende koe, die over den heg
heen de voorbijgangers gadeslaat.
Hoe is hij gekleed? vroeg ze plotseling.
Mevrouw, antwoordde ik, ik ben in bal
toilet.
Hier bij ons is geen gelegenheid tot
dansen, jongmensch.
Dat geloof ik gaarne en ik ben bereid
mij in alle omstandigheden te schikken. De
regels van het schip
Hebt ge 't hem verteld, vader? vroeg ze
mij in de rede vallend.
Neen. Ziet u, mijnheer, ik moet u nog
zeggen, dat dit geen gewone zeereis is.
Dat is mij onverschillig. Mijn reis is ook
geen gewone.
Er zijn gevaren aan verbonden.
Dat v/eet ik, een kaperschip is altijd
aan gevaren blootgesteld.
We kunnen gevangen genomen worden.
Ja, maar een dapper kapitein denkt aan
zulke mogelijkheden niet, zeide ik met een
buiging.
Maar ik denk er wèl aan zeide hij
ernstig en een licht rood kleurde zijn wan
gen. Het is zelfs zeer waarschijnlijk dat wij
gevangen genomen zullen worden.
Zeg liever: het is zeker, voegde Suzanna
erbij.
Ja, het is zeker. Ik moet u dat zeggen,
mijn geweten gebiedt het mij.
Hij keek naar zijn dochter en zij knikte.
Weerzin en verachting vervulden mij, toen
ik den lafhartigen kaper aanzag.
Komaan, zeide ik, moed gevat. We zul
len een Fransche of een Amerikaansche boot
aanpakken, niet waar? Dat is ons doel?
Ja, een Amerikaansche. Dat is inder
daad ons doel.
Welnu, dan zullen we toonen wat we
kunnen! Een kapitein van een postboot!
Plotseling begon ik in te zien dat ik mij
beet had laten nemen! Hoe kon ik mij zoo
belachelijk aanstellen? Ik was bezig een
ouden zeerob op het dek van zijn eigen schip
moed in te spreken! En kapitein Colenso
had natuurlijk comedie gespeeld, om mij te
bewegen zijn schip te verlaten en ongetwij
feld lachte hij in zijn mouw over mijn ernsti
ge, bemoedigende woorden. Zelfs Schapebout
zou de grap begrepen hebben. Ik kan nu
eenmaal niet verdragen uitgelachen te wor-
cien. Vele mannen worden er gedwee door,
ik niet, ik word zoo koppig als een ezel.
Kapitein Colenso speelde zijn rol inder
daad uitstekend. De blik, dien 1 ij met Suzan
na wisselde en die natuurlijk door mij moest
opgevangen worden, drukete medelijden uit
met het lot van den passagier.
-- Ik kan mij niet nader verklaren, mijn
heer, hernam ue kapitein. Misschien zou ik
de gevolgen voor umaar ge moet ze op
u nemen en afwachtenMijnheer, riep hij
plotseling uit, ik zou inderdaad liever heb
ben dat ge van uw plan afziet, geioof mij.
't is beter voor u. Dring er niet verder op
aan.
Maar ik dring er wel op aan, antwoord
de ik koppig als een muilezel. Ik ben bereid
alle gevaren met u te deelen, maar indien
gij mij dwingt met mijn vrienden op de
loodsboot te gaan, zult ge mij door uw man
schippen met geweld van uw dek moeten la
ten verwijderen. En nu wil ik er niets meer
van hooren. Ik blijf waar ik ben!
O wee, o wee! Zeg mij dan tenminste
dat u ongetrouwd bent!
Ja, helaas, antwoordde ik met een bul-
ging voor Suzanna. die echter haar doel
miste daar genoemde dame zich reeds had
omgedraaid.
Maar uw vraag herinnert mij aan iets,
hernam ik. Kunt u mij misschien pen en
papier bezorgen? Ik zou aan den loods gaar
ne een brief meegeven.
Suzanna verzocht mij haar te volgen en
lk daalde in de kajuit af, waar alles fonkel
nieuw scheen en zich twee tamelijk goed uit
ziende meisjes bevonden. De eene was bezig
een mahoniehouten tafel te boenen, de an
dere poetste de koperen kruk van de deur.
Zij namen hare poetslappen en verdwenen
op bevel van Suzanna, met een buiging voor
mij. Zij verzocht mij, aan de geboende tafel
plaats te nemen
De paneelen en
ae deurkrukken glinsterden zoo, dat men er
zich in zou hebben kunnen spiegelen, ja, een
man zou zich erin kunnen scheren.
Maar wat doen al die vrouwen aan
boord van een kaper?, dacht ik, terwijl ik
een veeren pen in orde bracht om mijn eer
sten minnebrief te schrijven.
„Geliefde, Hierbij deel ik u mede dat
de ballon in goede orde is neergedaald, en
dat uw Anne zich aan boord bevindt van..''
Hoe heet het schip, juffrouw Suzanne?
vroeg ik opziende.
Lady Nepean, en lk ben een getrouwde
vrouw en moeder van zes kinderen, ant
woordde ze.
Ik wensch u geluk, mevrouw; en ik her
vatte mijn geschrijf.
de Lady Nepean, een pakketboot, die
van Falmouth naar
Zoudt u niet zoo goed willen zijn mij
te zeggen, waar de Lady Nepean naar toe
gaat? vroeg ik.
Naar de kust van Massachussetts, ge
loof ik, antwoordde ze.
U gelooft het?
Zij knikte.
Als ik u een goeden raad mag geven,
jong mensch, verlaat ons dan, zeide ze.
Mevrouw, antwoordde ik een plotselinge
ingeving volgende, ik ben een vluchteling,
een Fransche gevangene.
En achterover in mijn stoel leunend keek
ik haar aan en zij mij.
Een vluchteling, vervolede ik zonder
den blik van haar af te wenden, met eenig
geld in den zak, maar zonder hart. Ik
schrijf dezen brief aan een Engelsche schoo-
ne, die mijn hart heeft gestolen. En wat zegt
u nu?
Misschien is hefc zoo beter voor u.
Blijkbaar behoorde het tot de gewoonten
der opvarenden der Lady Nepean om in
raadselen te spreken. Ik nam dus mijn pen
weer op en schreef:
naar de kust van Massachusetts vaart
dus naar de Vereenigde Staten van Amerika,
vanwaar ik hoop naar Frankrijk terug te
keeren. Ik vrees echter, geliefde, dat geen
brieven mij voorloopig zullen kunnen berei
ken. Maar, indien ge mij schrijven wilt, al is
het niet meer dan: „Anne, ik bemin u", zend
dan uw brief aan den heer Robbie, die hem
zal sturen aan den heer Romaine en laatst
genoemde heeft wellicht gelegenheid hem
naar Parijs, Rue du Fouare 16, te smokkelen.
De brief moet dan geadresseerd worden „aan
de weduwe Jupille", waar hij zal worden af
gehaald door „den korporaal die haar rijn
wijn zoo lekker vond". Zij zal zich dien zeker
herinneren, inderdaad is een man. die den
moed had dien wijn te prijzen, wel waard
dat men zich zijner herinnert. Indien een
jongmensch, Rowley genaamd, zich bij u
meldt, kunt ge hem volmaakt vertrouwen.
Zijn gehechtheid is groot, maar zijn wijsheid
gering. Maar de loods wacht, en ik moet ein
digen. ik kus den naam Flora en noem mij
totdat ik kom om haar op te eischen en
later tot in de eeuwigheid haar gevangene.
Anne".
Behalve dat de loods op het punt was te
vertrekken, had ik nog een andere reden
om een einde aan .mijn brief te maken. De be
wegingen van het schip waren weliswaar nog
gering, maar toch duidelijk merkbaar en hier
in de dompige lucht der kajuit voelde ik dat
het mij reeds licht in het hoofd werd. Ik
haastte mij op dek en kwam nog juist bij
tijds om afscheid te nemen van mijn reis
kameraden en Byfield den brief mee te ge
ven, met verzoek te zorgen dat hij aan zijn
adres kwam.
En indien uw avontuur in mijn gezel
schap u onaangenaamheden op den hals
haalt, zeide ik. wend u dan gerust tot een
zekeren majoor Chevenix; hij woont op de
vesting en is op de hoogte der zaak en daar
bij een man van eer: hij zal niet weigeren
u te helpen. Bovendien hebt ge Dalmahoy.
die verzekeren kan dat ge mij niet anders
gekend hebt dan onder den naam van
Ducie.
Dalmahoy drukte ik een bankbiljet in de
hand ter bestrijding der onkosten voor hem
en Schapebout.
Beste kerel! riep hij uit, neen, dat is te
veel, waarachtigweet ge zeker dat ge
't missen kuntenfin, dan neem ik het
aan. neen. ik leen het. En nobel is het van
je, dat moet ik zeggen;
Schapebout drukte mij herhaaldelijk warm
de hand.
Het is een onvergetelijke reis geweest,
mijnheer. Wat zai ik veel aan mijn vrouw te
vertellen hebben als ik thuis kom!
Ik vermoedde dat zijn vrouw wel eerst een
woordje zou spreken, voordat ze hem gele
genheid gaf om te vertellen. Hij stapte in de
sloep en onder gezwaai van mutsen en hoe
den scheidden wij.
Langzaam verwijderde zich de Lady Ne
pean, terwijl lk over de verschansing leunde,
mijn vrienden nakeek en mij zelf opdrong,
dat de frissche lucht mij goed deed.
Kapitein Colenso bemerkte den toestand,
waarin ik verkeerde en ried mij aan mijn
kajuit op te zoeken en mij neer te leggen.
Toen ik iets daartegen in wilde brengen nam
hij mij zacht bij den arm, als ware ik een
onwillig kind en bracht mij naar beneden. Ik
trad een der mohaniehouten deuren binnen
en verzoek u mij de eerstvolgende acht en
veertig uren alleen te laten. Zij waren onbe
schrijfelijk.
Na verloop van dezen tijd voelde ik mij
weliswaar iets beter, maar van eetlust nog
geen zweem. De dames verpleegden mij lief
devol en trachtten mijn eetlust door allerlei
lichte gerechten weer op te wekken.
De mannen richtten tochtvrije hoekjes op 't
dek voor mij in, namen eerbiedig hun petten
voor mij af, kortom, allen waren zeer vrien-
de'iik en p-n^d, maar ongeloofelijk stil en
zwijgzaam. Een waas van geheimzinnigheid
hing over alle opvarenden van de Lady Ne
pean, en ik sleepte mijzelf voort op het dek
a's in een ak^ligen droom. Er bevonden zich
acht vrouwen aan boord, hetgeen weinig in
overeenstemming was met hetgeen men zich
voorstelt van een kaperschip. Zij waren allen
dochters of vrouwen van zonen of kleindoch
ters van kapitein Colenso. De mannen wa
ren drie en twintig in getal, en zij die niet
Colenso heetten, droegen den naam Pangelly.
De meesten hunner waren, te oordeelen naar
hun ongezond uiterlijk en onhandige manie
ren nog niet lang op zee; zij liepen alsof ze
gewend waren geweest achter den ploeg te
gaan, en toch ontbrak de stempel der ge
zondheid, v/elke in den regel het werken in
de open lucht op het gelaat der boerer. drukt.
Twee maal per dag en des Zondags drie
maal verzamelde zich dit merkwaardige
troepje menschen blootshoofds op het ach
terdek voor een eigenaardige godsdienstige
plechtigheid.
Vijf minuten na zulk een bijeenkomst was
ieder spoor ervan verdwenen. Kapitein Co
lenso wandelde met zijn gewonen schuife-
lenden gang op het dek heen en weer, met
zijn handen onder de panden van zijn jas.
terwijl hij zijn droomende blikken over het
dek liet wijden. Nu en dan stond hij stil om
een van zijn mannen te wijzen hoe hij een
zeil moest hijschen, hoe hij een knoop
moest leggen. Hij werd nooit boos, schold
nooit, zelden verhief hij zijn stem. Zijn
manier van spreken en de wijze waarop hij
zijn autoriteit deed gelden, zouden hebben
kunnen doen denken, dat hij en zijn familie
niet tot denzelfden stand behoorden. En
toch was er iets bijzonders in hun gehoor
zaamheid. Zij verrichtten de hun opgelegde
taak met zooveel ernst, alsof zij vervuld wa
ren met geheel andere dingen, die hun niet
uit de gedachten kwamen, terwijl hij onder
hunne oogen een knoop legde.
Tegen het midden van de tweede week
kwam een storm opzetten, die weliswaar
niet lang aanhield, maar toch lang genoeg
om onaangenaam te zijn voor iemand, die
gewend is op vasten grond te leven. In den
namiddag stak ik even mijn hoofd naar
buiten. Ons schip werd vreeselijk heen en
weer geworpen, nu eens hoog in de lucht
geslingerd, dan weer in een diepen afgrond
gesmakt. Terwijl ik naar het grijze schuim
keek, had ik een gevoel als een vlieg aam
den wand. Men zou geen kat op dek heb
ben kunnen laten. Allen schenen diep neer
slachtig, behalve de kapitein en de man aan
het roer, bijna nog een kind, die tezamen
alles vastsjorden', maar doodsbleek was het
gelaat van den knaap, een teeken dat of
schoon zijn blikken strak op het stuur wa
ren gericht, zijn gedachten zich met den
ontzettenden storm bezig hielden. Naast
hem stond de kapitein in hooge laarzen en
een waterdichte jas. Hij scheen geheel ver-
andex-d, verjongd. De heftigste rukwind deed
hem niet wankelen, zijn lichaam voegde zich
naar iedere richting, welke de wind het
schip deed aannemen: hij scheen volmaakt
kalm en opgewekt zelfs, zijn oogen waren
een weinig dichtgeknepen, maar vol leven
en schitterend van jeugdig vuur. Het was
een heroïsche gestalte!
Ik voelde thans groote sympathie voor
kapitein Colenso en toen den volgenden
morgen de storm een weinig tot bedaren
was gekomen, nam ik de gelegenheid waar
om hem mijn compliment te maken over
de zeewaardigheid der Lady Nepean.
Ja, zeide hij peinzend, ze heeft zich kra
nig gehouden.
U zult het niet gelooven, maar toch ls het
waar, dat zij in haar jeugd een uitstekend
snelzeiler is geweest.
Ik geloof het gaarne, antwoordde ik.
anders zoudt ge haar niet tot een kaper
gemaakt hebben.
We zullen haar snelheid niet op de
proef behoeven te stellen, hernam hij.
Ge vertrouwt dus geheel en al op uw
kanonnen? vroeg ik.
Ik had namelijk bemerkt dat de kanonnen
met zeer veel zorg werden behandeld. Zij
waren van koper en blonken evenzeer als de
krukken der deui-en in de kajuit.
Wat dat betreft, antwoordde hij ontwij
ken, hebben wij al dikwijls enkel en alleen
daarop moeten vertrouwen. Op de laatste
reis, welke ik met de Nepean maakte dat
was onmiddellijk na de uitbarsting van den
oorlog ontmoetten we een schoener. Wij
waren op weg naar Halifax. De schoener
had twaalf negenponders en twee lange ka
nonnen. Wij hadden acht negenponders,
maar na twee uur hadden we den schoener
op de vlucht gejaagd.
Een de post gered? vroeg ik.
Plotseling stond hij op - wij hadden naast
elkaar op het achterdek op het kippenhok
gezeten - en zeide:
Ik moet een bevel geven, neem me niet
kwalijk.
En hij liet mij alleen.
Oxxgeveer tien dagen later wandelde ik
weer eens op het dek op en neer, toen hij
op mij toe trad en me verzocht naast hem
op het kippenhok te komen zitten.
Ik moet u eens iets vragen, mijnheer
Ducie. U bent niet een van de onzen?
Wat meent u met ..de onzen"?
Ik en de mijnen zijn aanhangers van
de leer van John Wesley.
Neen, dan hebt ge gelijk, dat ben ik
niet.
Maar ge zijt een man van eermijn
heer Ducie, bent u van oordeel dat men zijn
aardschen meester altijd moet gehoorzamen,
zelfs dan wanneer die gehoorzaamheid ons
dwingt te handelen in strijd met ons gewe
ten?
Dat hangt er van af
Veronderstel dat ge uw woord van eer
nebt gegeven om een eerlijke zaak ten uit
voer te bxengen en dat men u nu beveelt
uw woord te breken?
Ik dacht aan mijn armen Franschen kolo
nel en aan zijn gebroken parole en zweeg.
Kunt u mij niet nog wa* naders zeg
gen? vroeg ik. Het is moeilijk te beslissen.
Mijn eerbied voor den kapitein was steeds
grooter geworden. Hij was zulk een beminne
lijk man, zoo beleefd, zoo aangenaam in den
omgang en hij droeg zijn leed, van welken
aard het dan ook zijn mocht, met zooveel
berxxsting, dat ik onwillekexxrig medelijden
met hem gevoelde.
Den volgenden dag echter verdween mijn
medelijden geheel en al. Wij zaten aan tafel
toen Reuben Colenso, de oudste zoon. zijn
ernstig gelaat binnen de deur stak met de
mededeeling dat op ongeveer vier mijlen af
stand een schip in zicht was. Ik volgde den
kapitein op dek. De vreemde schoener maak
te zich blijkbaar gereed ons den weg af te
snijden. Toen hij ons tot op twee mijlen was
genaderd het moet ongeveer twee uxtr in
den middag zijn geweest heesch hij de
Engelsche vlag.
Maar die vlag is niet in Engeland ge
maakt zeide kapitein Colensa, nadat hij ge-
ruimen tijd het schip door zijn verrekijker
had gadegeslagen.
Zijn anders zoo bleeke wangen kleurden
zich en ik bemerkte ook een zekere opge
wondenheid onder de bemanning. Ik ver
wachtte niet anders dan als schietschijf te
zullen dienen voor de kogels van den vijand.
Tot mijn groote verwondering werd er van
onze zijde niets gedaan om hem te ontvan
gen, er werd geen kruit op dek gebracht,
niets. Ook de manschappen maakten zich
niet tot een verdediging gereed. Niemand be
kommerde zich om de kanonnen, die zij
iederen morgen zoo prachtig gepoetst had
den. Wij veranderden den koers van ons
schip geen enkelen graad en bevonden ons
plotseling in de onmiddellijke nabijheid van
den schoener, die opeens de Amerikaansche
vlag heesch en óns, bij wijze van waarschu
wing, een kogel toezond.
Ik keek kapitein Colenso aan. Zou hij in
derdaad van plan zijn zich zonder slag of
stoot over te geven? Hij had zijn verrekij
ker neergelegd en een spreekbuis ter hand
genomen. Hij wachtte. Een rilling van toorn
en schaamte voer mij door de leden: de
man wilde zijn land verraden! Ik keek naar
boven. De Britsche vlag wapperde nog. Ik
voelde meer dan ik ze zag, de schoten van
den Amerikaanschen schoenex-, die waar
schijnlijk zich verwonderde over dit raadsel
achtige gedrag. Zonder twijfel had ook hij
onze vlag gezien en vermoedde dat wij van
plan waren aan boord te springen.
Ik weet niet of mijn blik kapitein Colenso
deed ontwaken of dat het gebulder der ka
nonnen hem tot bezinning bracht, maar
zeker is het dat hij opeens zijn trompet xxit
de hand liet vallen en met een van onzetting
verwrongen gelaat naar den mast snelde:
de verrader had vergeten zijn eigen vlag
neer te laten.
Het was te laat. Terwijl hij de touwen
trachtte los te maken viel een regen van
kogels om hem heen- Hij hief beide armen
op en viel toen achterover aan de voeten
van den stuurman, en de losgemaakte vlag
gleed langzaam vanzelt naar beneden en
dekte den kapitein en zijn schande.
Onmiddellijk werd het vuren gestaakt. Ik
stond naast den gewonde vervuld met mede
lijden en verachting, aarzelend om het
lichaam van den gevallene aan te raken.
Daar kwam een vrouw toegesneld. Het was
Suzanna. Snikkend wierp zij zich naast haar
vader op de knieën. Ik zag bloed van onder
de vlag te voorschijn vloeien, het stroomde
verder, werd bij een reet van een plank op
gehouden en vormde daar een kleinen plas.
Ik bleef er naar kijken en vond dat de vorm
van den plas geleek op Ierland, en terwijl ik
daarover peinsde, voelde ik een hand op mijn
schouder en hoorde ik iemand tot mij spre
ken. Het was een magere Amerikaan met
een reusachtigen mond.
Zijt ge doof, vreemdeling? Of moet ik
u herhalen, dat dit veel op een hanenge
vecht heeft geleken? vroeg hij.
Ik spreek u dat volstrekt niet tegen,
mijnheer.
Is dat de kapitein? Dat dacht ik wel*
Dood hè? Dat is maar goed ook, ofschoon ik
mijzelf nog gaarne het genoegen zou gegund
hebben een hartig woordje met hem to
spreken, alleen maar om van hem te weten
waarom hij het gedaan heeft.
Wat?
Waarom hij de Lady Nepean In deze
wateren gebracht heeft, terwijl de commo
dore Rodgers voor Rhode Island ligt. Hij
moet krankzinnig zijn geweest. En welke be
trekking hebt gij bekleed op deze bescho
ten pakketboot? Vrouwen hebt ge genoeg
aan boord! riep hij uit toen drie jonge meis
jes schreiend op dek kwamen en naast den
doode knielden.
De mannen hadden zich allen overgege
ven, wapens om weg te werpen hadden zij
niet gehad. Zij stonden bij elkaar onder be
waking van Amerikanen. Een hunner lag
bewusteloos op den grond, twee of drie an
deren hadden bloedende wonden.
Vergun mij u mee te deelen, kapi
tein
Seccombe, mijnheer, ls mijn naam, Al
pheus Q. Seccombe, bevelhebber van de
Manhattan.
Welnu dan, mijnheer Seccombe, vergun
mij dat ik u verklaar, dat ik niet anders dan
een gewoon passagier ben geweest, dat ik
geheel en al onbekend was met het doel der
reis. zoowel als met de reden voor de raad
selachtige handelwijze van den kapitein, een
handelwijze, die inderdaad het schaamrood
op mijn wangen heeft te voorschijn geroe
pen, al is de vlag, welke het schip voerde
een door mij gehate!
Kom, kom, dat zijn maar praatjes, die
ge liever iemand anders moest wijsmaken.
Heeft de kapitein de mail in zee geworpen?
Ik geloof niet, dat er iets was om in zee
te werpen.
Nieuwsgierig onderzoekend keek hij mij
aan.
Ge ziet er inderdaad niet als een
Engelschman uit, zeide hij.
Neen, ik ben geen Engelschman. Ik
ben de Vicomte Anne de Kéroual de St. Ives
en ben xxit een Engelsche vesting, waar in
gevangen werd gehouden, ontvlucht.
Ik hoop voor u, dat u dat alles zult kun
nen bewijzen. We zullen de zaak onderzoe
ken. Wie is eerste officier op dit schip? riep
hij.
Reuben Colenso trad naar voren. Hij
bloedde uit een wond aan het hoofd en zijn
rechterwang was vol bloed.
Breng hem naar beneden, beval kapi
tein Seccombe; en gij. mijnheer met uw
vreemden naam, volg mij.
Hij nam aan het hoofd der tafel plaats en
begon:
Gij waart dus eerste officier aan boord
van dit schip, mijnheer Colenso junior?
De gevangene stond tusschen twee bewa
kers en draaide zenuwachtig zijn pet tus
schen zijn handen.
Wilt u mij als 't u blieft eerst zeggen,
mijnheex*. of mijn vader dood is? vroeg hy
met bevende stem.
Seth, mijn jongen, lk heb plaats noo
dig.
(Word ves.olgd.)
De kapitein van het kaperschip liet het ïeven